Wtw 13260 Vergunning

Beschikking
Datum
Nummer
Onderwerp
29 april 2014
RWS-2014/19455
Watervergunning en maatwerkbesluit voor:
ICL Fertilizers Europe C.V.
Fosfaatweg 48
1013 BM AMSTERDAM
Inhoudsopgave
1. Aanhef
2. Besluit
3. Voorschriften
4. Maatwerkbesluit
5. Voorschriften Maatwerkbesluit
6. Aanvraag
7. Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
8. Procedure
9. Conclusie
10. Ondertekening
11. Mededelingen
Bijlage 1, Begripsbepalingen
Bijlage 2, Analysevoorschriften
Bijlage 3, Tekening
Bijlage 4, Beoordelingsmethodiek nieuw te gebruiken hulpstoffen
Pagina 1 van 50
1.
Aanhef
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 2 juli 2013 een aanvraag
ontvangen van ICL Fertilizers Europe C.V. (verder ICL genoemd) om een
vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw) voor het verrichten
van handelingen in een watersysteem.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
De aanvraag betreft:
1.1 het brengen van stoffen, afkomstig van de Meststoffenfabriek gelegen aan de
Fosfaatweg 48 te Amsterdam, in het Noordzeekanaal, de Mercuriushaven en
de Coenhaven;
1.2 het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water;
1.3 het onttrekken aan en/of het brengen van water in/uit het Noordzeekanaal.
De aanvraag heeft betrekking op handeling(en) ten aanzien waarvan meer dan
één bestuursorgaan bevoegd is. Voor het onttrekken van grondwater is het
Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het bevoegd gezag, voor de overige
handelingen is de minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd gezag. Conform
artikel 6.17 Wtw wordt de aanvraag in behandeling genomen door de minister van
Infrastructuur en Milieu, die in dit geval het hoogste bevoegd gezag is. Het
medebetrokken bestuursorgaan is in de gelegenheid gesteld advies te geven met
betrekking tot het ontwerp van de vergunning, voor zover deze betrekking heeft
op het ontrekken van grondwater.
De aanvraag is geregistreerd onder nummer RWS-2013/34986 (Wave nr. 13260,
OLO nr. 906651).
De aanvraag betreft tevens het lozen van koelwater met een warmtevracht van
meer dan 1 MW afkomstig, maar kleiner dan 50 MW. Indien wordt voldaan aan
de beoordelingsmethodiek warmtelozingen, dient de lozing van deze
warmtevracht met maatwerk te worden vergund. Voor dit deel wordt de
aanvraag behandeld.
De aanvraag omvat de volgende stukken:
• OLO formulieren;
• Tekstdeel ”Aanvraag Watervergunning ICL 2013”;
• Bijlage 1: Overzicht van grondstoffen;
• Bijlage 2: overzicht hulpstoffen en gasflessen;
• Bijlage 3: Capaciteit opslagtanks;
• Bijlage 4: Capaciteit opslagloodsen;
• Bijlage 5: Koelwaterberekening;
• Rapport 1: actualisatie IPPC-toets;
• Rapport 2: Milieurisicoanalyse;
• Rapport 3: Immissietoets;
• Rapport 4: Behandeling water uit gaswasser;
• Tekening 1: Plattegrond Westelijk havengebied;
• Tekening 2: Schematisch overzicht fabrieksterrein;
• Tekening 3: Plattegrond fabrieksterrein met benamingen en nieuwbouw;
• Tekening 4: Plattegrond fabrieksterrein met riolen en gasaansluiting;
• Tekening 5: Flowschema wasinstallaties (Waterbalans).
Pagina 2 van 50
De aanvrager is bij brief RWS-2013/41856, d.d. 9 augustus 2013 schriftelijk op
de hoogte gebracht van het feit dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog onvoldoende gegevens of bescheiden
bevat om deze in behandeling te kunnen nemen en is in de gelegenheid gesteld
om de ontbrekende gegevens of bescheiden voor 12 september 2013 aan de
aanvraag toe te voegen.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
De ontbrekende gegevens zijn op 30 augustus 2013 ontvangen en geregistreerd
onder nummer RWS-2013/44796. Daarmee is de procedure opgeschort met
3 weken.
2.
Besluit
Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de keur van Waterschap Amstel, Gooi
en Vecht, de Algemene wet bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen
besluit de minister van Infrastructuur en Milieu als volgt:
I.
De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.2, lid 1, Wtw, artikel 6.5,
onder a Wtw, artikel 6.4 onder b jo de Keur AGV2011 en de bijbehorende
Beleidsregels Keurvergunningen, aan ICL Fertilizers C.V. te Amsterdam te
verlenen voor:
1.1 het brengen van afvalwater, afkomstig van de kunstmestfabriek, gelegen
aan Fosfaatweg 48 in Amsterdam, via 10 lozingswerken in het
Noordzeekanaal, via 5 lozingswerken in de Mercuriushaven en via 3
lozingswerken in de Coenhaven.
1.2 het onttrekken van water aan het Noordzeekanaal ten behoeve van:
• proceswater;
• koelwater zuurverdunninginstallatie.
1.3 het onttrekken van grondwater voor de productie van gedemineraliseerd
water ten behoeve van:
• het verdunnen van geconcentreerd zuur;
• voedingswater van de stoomketel;
• gebruik op het laboratorium.
II. De vergunning te verlenen voor een periode van 3 jaar, gerekend vanaf het
moment dat de vergunning in werking treedt.
III. Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden met het oog op de
in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen.
Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt
verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning.
Pagina 3 van 50
3.
Datum
29 april 2014
Voorschriften
3.1 Voorschriften voor het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam
Nummer
RWS-2014/19455
Voorschrift 1.1
(Soorten Afvalwaterstromen)
Het brengen van stoffen in het Noordzeekanaal, de Mercuriushaven en de
Coenhaven mag uitsluitend bestaan uit de hieronder genoemde afvalwaterstromen.
Deze afvalstromen mogen uitsluitend via het bijbehorende lozingspunt in het
oppervlaktewaterlichaam worden gebracht:
Lozingspunt
Meetpunt Soort afvalwaterstroom
1
1
13
14
15
16
17
18
(Proces)afvalwater, bestaande uit:
gaswaswater;
koelwater;
laboratoriumafvalwater;
afvalwater afkomstig van de wasplaats en
dieselpomp
• Hemelwater plein van de autolaadinstallatie
• Hemelwater TSP loods (terrein kant)
• Hemelwater loods 8 en 10
• Hemelwater ammoniakopslag
• Water afkomstig van de nooddouches van de zuurlaaden losinstallatie
• Hemelwater laadinstallatie Coenhaven
• Hemelwater tankput (tanks 6 en7)
• brijn afkomstig van de demiwater bereiding;
• hemelwater afkomstig van de auto laadinstallatie;
• hemelwater fosfaatweg
• Hemelwater loods 9
• Hemelwater parkeerterrein
• Hemelwater tankenpark
•
De locatie en nummering van de lozingspunten en/of meetpunt is aangegeven op de
schematische tekening zoals is opgenomen als bijlage 3 behorende bij deze
vergunning.
Voorschrift 1.2
(Lozingseisen)
1.
De via lozingspunt 1 te lozen hoeveelheid bedrijfsafvalwater mag de 4.000
m3/etmaal niet overschrijden.
2. De via meetpunt 1 te lozen afvalwaterstromen mogen alleen in het
oppervlaktewater worden gebracht, als de volgende per parameter aangegeven
lozingseisen op het betreffende meetpunt of lozingspunt niet worden
overschreden.
Pagina 4 van 50
Parameter
totaal fosfor
totaal stikstof
fluoriden (F)
chemisch zuurstofverbruik
onopgeloste bestanddelen
cadmium
kwik
som zware metalen
I
II
V24
VRG10
(in mg/l)
20,0
10
500
100
20
0,010
0,005
0,2
(in mg/l)
10,0
4
220
40
10
0,002
0,1
III
JGM
(in mg/l)
5,0
1
85
-
V24
I, IV
(in mg/l)
V
1,5
110VI
-
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
arseen, chroom, koper, lood,
nikkel en zink
I:
II:
de concentratie in een representatief volumeproportioneel etmaalmonster.
de voortschrijdend rekenkundig gemiddelde concentratie van 10 representatieve
volumeproportionele etmaalmonsters.
III: jaargemiddelde concentratie van representatieve volumeproportioneel etmaalmonster.
IV: streefwaarde per 1 januari 2016.
V:
op basis van de BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling.
VI: op basis van de immissietoets, bij deze concentratie wordt de milieukwaliteitsnorm buiten de
mengzone niet overschreden.
3. Ter plaatse van de overloop van de olie/water afscheider moet het effluent
aan de volgende eisen voldoen:
Parameter
onopgeloste bestanddelen
minerale olie
Steekmonster
(in mg/l)
100
20
4. De via de lozingspunten 13 tot en met 18 te lozen afvalwaterstromen mogen
alleen in het oppervlaktewater worden gebracht, als de volgende per parameter
aangegeven lozingseisen op het betreffende meetpunt of lozingspunt niet
worden overschreden
Parameter
chemisch zuurstofverbruik
onopgeloste bestanddelen
som zware metalen
Steekmonster
(in mg/l)
200
300
1
arseen, chroom, koper, lood, nikkel
en zink
minerale olie
Totaal stikstof
Totaal fosfor
20
10
2
5. De waarden van de in tweede, derde en vierde lid genoemde parameters
dienen te worden bepaald volgens de in bijlage 2 genoemde
analysevoorschriften.
Pagina 5 van 50
6. Indien uit onderzoeksresultaten blijkt dat met andere analysemethoden
gelijkwaardige resultaten kunnen worden bereikt als met de in lid 5
bedoelde methoden, mogen die, na verkregen toestemming van
Rijkswaterstaat, worden gebruikt.
1.
2.
3.
4.
1.
2.
3.
4.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Voorschrift 1.3
(Onderzoek en rapportage zuiveringstechnische voorzieningen)
Stap 1 en 3 van het onderzoeksvoorstel, zoals opgenomen in de aanvraag
(appendix van de actualisatie IPPC toets), dient te worden aangevuld met
onderzoek naar precipitatie van fosfor en fluor.
Uiterlijk 30 juni 2014 moet een tussenrapportage over de vorderingen in het
onderzoek naar emissiebeperkening van fosfor en fluor bij de waterbeheerder te
zijn ingediend.
Uiterlijk 1 januari 2015 moet het onderzoek zijn uitgevoerd en de uitkomsten
van het onderzoek in een saneringsrapport bij de waterbeheerder zijn
ingediend.
Het in het derde lid genoemde saneringsrapport behoeft de schriftelijke
goedkeuring van de waterbeheerder. Het besluit omtrent goedkeuring staat
open voor bezwaar en beroep.
Voorschrift 1.4
(Onderzoek en rapportage milieurisicoanalyse)
Uiterlijk 3 maanden na het inwerkingtreden van deze vergunning moet de
vergunninghouder bij de waterbeheerder een MRA en Proteusstudie (inclusief de
P2Z-file) indienen.
De in het eerste lid bedoelde bescheiden dient de schriftelijke goedkeuring van
de waterbeheerder. Het besluit omtrent goedkeuring staat open voor bezwaar
en beroep.
Indien uit de Proteusstudie blijkt dat er verhoogde risico’s zijn, dient de
vergunninghouder uiterlijk 3 maanden na aanschrijven onderzoek te doen naar
risicoreducerende maatregelen. Over dit onderzoek moet ten minste worden
gerapporteerd:
•de maatregelen die zijn overwogen;
•welke risico reductie van de maatregel wordt verwacht;
•de toepasbaarheid van de maatregel (technisch, financieel en op welke
termijn);
• een voorstel inclusief planning van de te nemen maatregelen die leiden tot
een acceptabel risico niveau.
Het in het derde lid genoemde onderzoeksrapport behoeft de schriftelijke
goedkeuring van de waterbeheerder. Het besluit omtrent goedkeuring staat
open voor bezwaar en beroep.
Pagina 6 van 50
Voorschrift 1.5
(gebruik van grond- en hulpstoffen)
De vergunninghouder mag, zonder daartoe een aanvraag tot wijziging van de
vergunning in te dienen, bij de fabricage gebruik maken van nieuwe grond- en
hulpstoffen, voor zover deze in het te lozen afvalwater kunnen voorkomen, die de
toets zoals opgenomen in bijlage 4 doorstaan.
1.
2.
3.
1.
2.
3.
4.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Voorschrift 1.6
(Voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden)
Bij voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden, niet zijnde een ongewoon
voorval, die gevolgen kunnen hebben op de kwaliteit van het te lozen afvalwater
moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om nadelige gevolgen voor het
oppervlaktewater te voorkomen dan wel zo veel mogelijk te beperken.
Van een dergelijke voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheid moet de
vergunninghouder de waterbeheerder vooraf in kennis stellen.
De vergunninghouder verstrekt de waterbeheerder gegevens met betrekking
tot:
de betreffende situatie, de aanvang en de tijdsduur van de uitvoering;
de gevolgen van de situatie op de kwaliteit van het vrijkomende afvalwater;
de voorzorgsmaatregelen die worden genomen om nadelige gevolgen van
de lozing voor het oppervlaktewater te voorkomen dan wel te beperken;
de uitvoeringsalternatieven die overwogen zijn om nadelige gevolgen van de
lozing voor het oppervlaktewater te voorkomen dan wel te beperken;
de gevolgen op de kwaliteit van het te lozen afvalwater.
Voorschrift 1.7
(Meten en registeren)
Indien een toezichthouder daarom verzoekt, moet inzage worden gegeven in de
op de locatie aanwezige bemonsteringresultaten en analysegegevens.
Het afvalwater dat geloosd wordt via lozingspunt 1, zoals genoemd in
voorschrift 1.1, moet te allen tijde kunnen worden onderworpen aan
continue debietmeting (met registratie en integratie) en bemonstering ter
verzameling van etmaalmonsters. Het afvalwater moet veilig kunnen
worden bemonsterd.
De via lozingspunt 13 tot en met 18 in het oppervlaktewaterlichaam te
brengen afvalwaterstromen, zoals genoemd in voorschrift 1.1, moeten te
allen tijde kunnen worden bemonsterd, ten behoeve van steekmonsters, op
de plaats waar daadwerkelijk de lozing plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk
is moeten de afvalwaterstromen via een doelmatige voorziening worden
geleid, die geschikt is voor bemonsteringsdoeleinden.
Tevens moet het debiet van het afvalwater, dat via lozingspunt 13 tot en
met 18 wordt geloosd, kunnen worden bepaald.
De vergunninghouder moet de kwaliteit en kwantiteit van het afvalwater
conform het in de aanvraag opgenomen beheersplan bewaken.
Pagina 7 van 50
5.
Wijzigingen in het beheersplan zoals het ontwerp, constructie, plaats van de
meet- en bemonsteringsvoorzieningen en het wijzigen van de bemonsteringfrequentie behoeven voor uitvoering de schriftelijke goedkeuring van de
waterbeheerder, voor zover deze een relatie hebben met het belang dat deze
vergunning beoogt te beschermen.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Voorschrift 1.8
(Maatregelen bij een ongewoon voorval binnen de inrichting)
1. Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft
voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zijn
ontstaan of dreigen te ontstaan, treft de vergunninghouder, onmiddellijk de
maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd, om nadelige gevolgen
van dat ongewoon voorval voor het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen of,
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te
beperken en ongedaan te maken.
2. Degene die een inrichting drijft, waarin zich een voorval, als hiervoor bedoeld,
voordoet of heeft voorgedaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk aan de
waterbeheerder.
3. Hij verstrekt aan de waterbeheerder tevens, zodra zij bekend zijn, de gegevens
met betrekking tot:
a de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval
zich heeft voorgedaan;
b de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun
eigenschappen;
c andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de
gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam van het voorval te kunnen
beoordelen;
d de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van
het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken;
4. Zo spoedig mogelijk na een dergelijk ongewoon voorval, moet de
vergunninghouder in overleg met de waterbeheerder gegevens over de
maatregelen verstrekken die worden overwogen om te voorkomen dat een
zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen.
Voorschrift 1.9
(Contactpersoon)
1. De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in
het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het bij deze
vergunning bepaalde of bevolene, waarmee door of namens de
waterbeheerder in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd.
2. De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen veertien dagen nadat deze
vergunning inwerking is getreden de waterbeheerder mee, wat de
contactgegevens zijn ( naam, adres telefoonnummer en e-mailadres) van
degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen.
3. Wijzigingen hierin moeten binnen 14 dagen schriftelijk worden gemeld.
Pagina 8 van 50
3.2
1.
2.
Voorschriften voor het brengen in of onttrekken van water aan
een oppervlaktewaterlichaam
Voorschrift 2.1
(Onttrekken van water)
Het te onttrekken oppervlaktewater uit het Noordzeekanaal mag uitsluitend
gebruikt worden als:
• wasvloeistof in de gaswasinstallatie van de productieafdeling;
• koelwater in de zuurverdunningsinstallatie.
De locatie van het innamepunt is aangegeven in bijlage 3 van deze vergunning.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Voorschrift 2.2
(Hoeveelheden)
De hoeveelheid water te onttrekken aan en/of te brengen in oppervlaktewater, als
bedoeld in voorschrift 2.1, mag niet meer bedragen dan 150 m3 per uur.
1.
2.
3.
4.
5.
Voorschrift 2.3
(Meten en registreren)
De wijze en frequentie van de te verrichten debietmetingen en registratie,
alsmede de wijze van rapporteren behoeven de schriftelijke goedkeuring
van de waterbeheerder. Een voorstel hiertoe dient uiterlijk twee maanden
na het van kracht worden van deze beschikking bij de waterbeheerder te
worden ingediend.
De vergunninghouder moet voorzieningen hebben aangebracht, teneinde de
hoeveelheid onttrokken oppervlaktewater te kunnen bepalen en registreren
conform het goedgekeurde meet- en registratiesysteem.
De te onttrekken hoeveelheden water als bedoeld in voorschrift 2.1 dienen door
de vergunninghouder te worden vastgesteld conform het goedgekeurde meeten registratiesysteem.
Wijzigingen in het meet- en registratiesysteem behoeven de schriftelijke
goedkeuring van de waterbeheerder, voor zover deze een relatie hebben met
het belang dat deze vergunning beoogt te beschermen.
De meet- en bemonsteringsvoorzieningen moeten op elk moment goed
bereikbaar en toegankelijk zijn en voldoen aan de algemene
veiligheidsaspecten.
Voorschrift 2.4
(Bescherming van vissen en andere waterorganismen)
1. De vergunninghouder dient de getroffen maatregelen ter voorkoming van
inzuig van aquatische organismen in stand te houden.
2. De snelheid van het te onttrekken oppervlaktewater mag ter plaatse van het
innamepunt niet meer bedragen dan 0,3 meter per seconde.
Pagina 9 van 50
3.3 Voorschriften voor het onttrekken van grondwater
1.
2.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
Voorschrift 3.1
(Debiet grondwater)
Aan de bodem mag niet meer onttrokken worden dan 40 m3 per uur en
150.000 m3 per jaar
Indien de in deze vergunning vermelde maximaal te onttrekken debiet of
hoeveelheid dreigt te worden overschreden moet dit binnen drie dagen
worden gemeld aan de afdeling Toezicht en Handhaving van Waternet.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Voorschrift 3.2
(Meting en controle)
De vergunninghouder moet wekelijks waarnemingen doen van de
onttrokken hoeveelheden grondwater.
Voor het meten van de onttrokken hoeveelheid grondwater moet de
vergunninghouder gebruikmaken van meetinstrumenten met een geldig
keurmerk van een door de overheid goedgekeurde certificeringsinsteling.
De meetinstrumenten moeten zo op de inrichting zijn aangebracht dat er
geen water buiten de meetinstrumenten om kan worden afgetapt of
ingebracht.
Alle waarnemingen moeten schriftelijk worden vastgelegd. Op verzoek van
afdeling Toezicht en Handhaving van Waternet moet de vergunninghouder
deze gegevens overleggen.
De vergunninghouder zorgt ervoor dat de meetinstrumenten vóór aanvang
van de grondwateronttrekking, en vervolgens jaarlijks zijn geijkt, zodat de
nauwkeurigheid gewaarborgd blijft. Van de controles moet de
vergunninghouder van de inrichting een bewijs kunnen tonen.
De vergunninghouder neemt wekelijks de waarnemingen op in een
overzichtelijk register.
De waarnemingen moeten ook op het werk aanwezig zijn en ter inzage
gegeven worden aan afdeling Toezicht en Handhaving.
Als een watermeter defect raakt, moet deze onmiddellijk worden
vervangen.
Bij vervanging van een meetinstrument wordt zowel de eindstand van het
oude meetinstrument als de beginstand van het nieuwe meetinstrument
geregistreerd. Op de meetstaat wordt ook melding gemaakt van voorvallen
die van invloed kunnen zijn op de meting en wanneer (datum) die
voorvallen gebeurden.
De vergunninghouder moet de meetstaten minstens vijf jaar voor afdeling
Toezicht en Handhaving van Waternet beschikbaar houden.
De vergunninghouder zendt jaarlijks in de maand januari een ingevuld
registratieformulier met de maandelijks onttrokken hoeveelheid grondwater
en het gebruiksdoel uit het voorgaande jaar naar afdeling Toezicht en
Handhaving van Waternet.
Pagina 10 van 50
1.
2.
3.
Voorschrift 3.3
(Stopzetting / Beëindiging grondwateronttrekking)
Beëindiging van de onttrekking moet direct aan de afdeling Toezicht en
Handhaving van Waternet worden gemeld.
Wanneer de bron(nen) buiten gebruik worden gesteld moet(en) deze op
een deugdelijke wijze worden gedicht, waarbij tenminste, indien aanwezig,
de afsluitende lagen worden hersteld door bentoniet of een vergelijkbaar
materiaal.
In geval van het niet nakomen van de vergunningvoorschriften of in geval
van een onvoorziene inbreuk op één van de bij het grondwaterbeheer
betrokken belangen door het gebruik van deze vergunning, kan het
bevoegd gezag maatregelen voorschrijven, welke integraal onderdeel
uitmaken van de vergunningvoorschriften.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Pagina 11 van 50
4
Datum
29 april 2014
Maatwerkbesluit
Gelet op de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit
algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Regeling algemene regels
voor inrichtingen milieubeheer besluit de minister van Infrastructuur en Milieu als
volgt:
Nummer
RWS-2014/19455
IV. Op grond van artikel 3.6, eerste en vierde lid, van het Activiteitenbelsuit
milieubeheer worden de volgende voorschriften gesteld aan de lozing van
koelwater, afkomstig van ICL Fertilizers C.V., gelegen aan de Fosfaatweg 48 te
Amsterdam, in het Noordzeekanaal.
De volgende voorschriften gelden naast de voorschriften uit het
Activiteitenbesluit milieubeheer
5.
1.
Voorschriften Maatwerkbesluit
Voorschrift 1
(Koelwater)
De gesommeerde hoeveelheid warmte ter plaatse van meetpunt 1 mag slechts
in het oppervlaktewater worden gebracht als de navolgende grenswaarden niet
worden overschreden:
lozingspunt
Momentane warmte
I
(in MWth)
1
3,0
De vermelde warmtevracht wordt berekend aan de hand van de volgende
formule:
P = Q x DT x Cp
Waarin:
P = warmtelast (MWth)
Q = debiet (m3/s)
DT = temperatuurverschil tussen het ingenomen en geloosde water (K)
Cp = soortelijke warmte water is 4.190 kJ/ m3/K
2.
3.
Het temperatuurverschil tussen het geloosde water en het ingenomen water
moet binnen een tijdspanne van een uur worden bepaald.
De locatie van meetpunt voor het geloosde water en het ingenomen water zijn
aangegeven in bijlage 3 van deze beschikking.
Pagina 12 van 50
6.
Aanvraag
6.1 Algemeen
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
6.1.1
Aanleiding
Het bedrijf heeft bij besluit van 1 juli 2003, kenmerk ANW 2003/4609 een
vergunning gekregen voor het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam. Deze vergunning is verleend voor de duur van 10
jaar, omdat in deze vergunning 2 onderzoeksverplichtingen zijn opgenomen. De
onderzoeksresultaten zullen worden verwerkt in de nieuwe vergunning.
Voor het ontrekken van grondwater is door de Provincie Noord-Holland op grond van
de Grondwaterwet vergunning verleend. Met de komst van de Waterwet is deze
vergunning een watervergunning geworden en is het Waterschap Amstel, Gooi en
Vecht bevoegd tot het verlenen, wijzigen en intrekken van vergunningen ten
behoeve van grondwater onttrekkingen.
Gelet op de samenhang met de overige activiteiten, vraagt ICL op grond van artikel
6.17 Waterwet om een integrale watervergunning die al haar activiteiten reguleert.
Voor de onttrekking van oppervlaktewater ten behoeve van de gaswassers en
koelwater zuurverdunninginstallatie heeft ICL niet eerder vergunning verkregen.
Gelet op de onttrokken hoeveelheid oppervlaktewater, dient dit in de vergunning te
worden gereguleerd.
Gelet op het voorgaande heeft het bedrijf op 10 juli 2013 een aanvraag ingediend
voor één integrale Watervergunning.
6.1.2
Beschrijving van de inrichting
ICL maakt deel uit van een internationale bedrijvengroep die gespecialiseerd zijn
op het gebied van anorganische meststoffen. Het terrein van de locatie Fosfaatweg
48 te Amsterdam is vrijwel geheel omringd door water. Het geheel grenst te
zuidoosten aan de Mercuriushaven welke in open verbinding staat met het
Noordzeekanaal. Dit kanaal loopt langs de hele noordelijke zijde van het terrein.
Ten noordwesten ligt de Coenhaven die eveneens in open verbinding staat met het
Noordzeekanaal. Afwatering vindt plaats op al de drie genoemde waterlichamen.
De hoofdactiviteit van ICL is het produceren van minerale meststoffen die de
hoofdnutriënten Fosfor (P), Kalium (K) en Stikstof (N) bevatten, eventueel worden
er nog sporenelementen aan toegevoegd. De maximale jaarproductie bedraagt
circa 700.000 ton. Grondstoffen voor de productie zijn onder andere fosfaaterts,
fosforzuur, zwavelzuur en kaliumchloride.
Milieuzorg
Uitgangspunt voor het milieubeleid van ICL is dat er geen onaanvaardbare
risico’s mogen optreden voor mens en milieu en dat hinder, veroorzaakt door
het bedrijf, dient te worden beperkt tot een aanvaardbaar niveau.
ICL heeft voor het gehele bedrijf een milieuzorgsysteem dat voldoet aan de norm
ISO 14001. Dit houdt in dat het bedrijf zodanige (organisatorische) maatregelen
heeft geïmplementeerd dat het minimaal in staat is om te voldoen aan de wet- en
Pagina 13 van 50
regelgeving en bovendien invulling geeft aan het continu verbeteren van de
milieuprestaties. De doelstellingen van het bedrijf op het gebied van milieu zijn
opgenomen in een milieubeleidsverklaring van de aanvrager.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Het productieproces
De volgende hoofdonderdelen kunnen worden onderscheiden:
• Molenhuis:
In het fabricageproces is de eerste bewerking het malen van het fosfaaterts in
de pendelmolens. Dit malen gebeurd om het aanrakingsvlak van het
fosfaaterts te vergroten waardoor de reactiesnelheid (volgende fase) omhoog
gaat. Het fosfaatmeel wordt via schroeven afgevoerd naar de ontsluitinrichting
of wordt opgeslagen in een aantal silo’s. Vanuit de silo’s kan fosfaatmeel
worden afgevoerd naar de ontsluitinrichting en kunnen er vrachtwagens
worden beladen met fosfaatmeel. Het beladen van vrachtauto’s vindt plaats in
de hal tussen loods 7 en het molenhuis. Belading vindt plaats d.m.v. een
flexibele slang tussen de meelsilo en de vrachtauto.
• Ontsluitinrichting:
Fosfaatmeel wordt via schroeven gelijkmatig in een tweetal parallel opgestelde
mengers gevoerd. In de mengers treedt een intensieve menging op van
vastgestelde verhoudingen fosfaatmeel, zuur (fosforzuur en zwavelzuur ) en
proceswater waarbij de volgende reacties optreden:
Ca3(PO4)2 + 2 H2SO4 fi Ca(H2PO4)2 + 2 CaSO4 (Enkelsuperfosfaat, ESP)
(Tripelsuperfosfaat, TSP)
Ca3(PO4)2 + 4 H3PO4 fi 3 Ca(H2PO4)2
Vanuit de mengers valt de massa op een langzaam lopende band waarop de
massa in circa 20 minuten hard wordt. De warme productiekoek wordt aan het
einde van de band afgeschraapt. Deze warme gekraakte korst gaat vervolgens
naar de droog-korrel inrichting of als halffabricaat naar de productie van
samengestelde meststoffen. De producten van enkelsuper – of
tripelsuperfosfaat worden als halfproduct naar loods 2 of loods 7 afgevoerd.
Tijdens de reactie van fosfaatmeel met zuur in de mengers en na rijping
ontstaan er gasvormige componenten. Ten einde deze componenten niet in de
atmosfeer uit te stoten wordt de luchtstroom met behulp van IJ- en
proceswater gereinigd.
• Wasinstallatie ontsluiting:
De wasinstallatie van iedere warme transportband en granulatie proces
bestaat uit een drietal secties:
1.
HAW1 sectie 1 : wassing met gerecirculeerd proceswater (circulatie)
2.
HAW sectie 2 : wassing met peabody water (hergebruik)
3.
SF2 sectie 3 : nawassing met IJ-water (lozing naar riool 1)
Deze wasinstallatie is gekoppeld met de luchtwassers van de ontsluitingsstap.
Het waswater dat in de laatste sectie van de ontsluitingstapwasinstallatie is
gebruikt dient als voeding voor de tweede sectie bij de granulaat wassing.
Door de interne koppeling van beide wassystemen vind er alleen lozing plaats
van de (relatief schone) laatste sectie waswater van de granulaat
wasinstallatie.
1
HAW (Heinrich AxelWerke) dit is een naam van de fabrikant
2
SF (Svenska Flakt) dit is een naam van de fabrikant
Pagina 14 van 50
•
•
•
•
•
Korrelinrichting:
In deze inrichting worden grondstoffen en halffabricaat toegevoegd aan het
productieproces. Deze verschillende grondstoffen en halffabricaat worden
vanuit opslag bunkers de hal van loods 7 en/of via een bunker opgesteld in
loods 4 gedoseerd.
Drooginrichting:
De vochtige korrels uit de korrelinrichting vallen vervolgens in de
droogtrommel waar ze gedroogd worden door hete lucht van 300-600ºC. Het
gedroogde product wordt in twee parallel opgestelde zeefinstallaties afgezeefd
op 2 tot 5 mm. Het goede product (korrels groter dan 2 mm) wordt afgevoerd
naar de koeltrommel. Het te fijne product wordt teruggevoerd naar de
granulatietrommel. Afgassen van de droogtrommel worden eerst gereinigd in
een batterij van vier cyclonen, het stof van de cyclonen wordt afgescheiden en
teruggevoerd naar het productieproces. De restlucht wordt nagereinigd door
een luchtwasser.
Wasinstallatie granulatie:
Vanuit de cycloonsectie wordt de gas/dampstroom gereinigd in een Peabody –
gaswasser (LW-101) bestaand uit een drietal secties:
1.
Peabody voorsectie: wassing met ondersectie water (circulatie).
2.
Peabody ondersectie: wassing met ondersectie (circulatie).
3.
Peabody bovensectie: nawassing met IJ-water (hergebruik in 2de sectie
broadfield).
Deze wasinstallatie is gekoppeld aan de wasinstallatie voor de ontsluiting. Er
vindt dus geen lozing plaats van hier gebruikt waswater. Alles wordt
gerecycled of hergebruikt. Wel vindt hier de verswatertoevoer plaats. Het IJwater wordt in de bovensectie (sectie 3) van de Peabody ingebracht.
Koelinrichting:
Het gezeefde product valt in de koeltrommel waarin het van ca. 70ºC wordt
gekoeld tot ca. 40ºC. Door deze behandeling wordt ongewenste condensatie
bij opslag van het product in de loods vermeden. Aan het einde van de
koeltrommel is een coating installatie aanwezig. Hierin kunnen
kunstmestkorrels behandeld worden om stofemissies tijdens verlading en
opslag te vermijden. Afgassen van de koeltrommel worden via een cycloon als
menglucht naar de luchtverhitter geleid waarnaar de verwarmde lucht als
drooglucht wordt gebruikt in de droogtrommel.
Opslag grondstoffen en gereed product:
Zoals uit bovenstaande tekst al is gebleken zijn er verschillende opslagen voor
verschillende grond- en hulpstoffen en halffabricaten. Verdeelt over twee
omdijkte tankputten vind de volgende opslag van vloeibare stoffen plaats.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Pagina 15 van 50
6.2 Aanvraag Watervergunning
Datum
29 april 2014
De aanvraag van ICL betreft activiteiten die vallen onder drie verschillende
procedures. Het onderstaande overzicht geeft aan welke activiteiten wordt
afgehandeld met welke procedure.
Nummer
RWS-2014/19455
Procedure
Activiteit/afvalwaterstroom
- lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is
Melding
van een bodembeschermende voorziening;
Activiteitenbesluit
milieubeheer
- opslaan en overslaan van goederen;
- het spuien van een stoomketel van een
stookinstallatie;
Maatwerkbesluit
Lozen van koelwater
Watervergunning Overige handelingen
6.2.1
Beschrijving
§6.2.1
§6.2.2
§6.2.3
Melding Activiteitenbesluit
Activiteitenbesluit
Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer in
werking getreden, verder aangehaald als ‘Activiteitenbesluit’. In het
Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten, die binnen inrichtingen
plaats kunnen vinden, algemene voorschriften opgenomen. Met het
Activiteitenbesluit wordt de vergunningplicht op grond van de Wet Milieubeheer en
de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor een groot aantal inrichtingen
opgeheven.
Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie type inrichtingen, type A, B en C.
Inrichtingen ingedeeld in type A vallen geheel onder de algemene regels uit het
Activiteitenbesluit en hebben geen vergunning nodig. Voor inrichtingen type C
blijft in beginsel een vergunning nodig. Type B is een tussenklasse waarvoor geldt
dat het geen vergunning nodig heeft in het kader van de Wet milieubeheer en
geen type A of C is. Daarnaast kunnen ook algemene regels van toepassing zijn op
de vergunningplichtige bedrijven.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van het Activiteitenbesluit per 1 januari
2013, is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op inrichtingen met IPPCinstallaties. Deze inrichtingen worden binnen het Activiteitenbesluit aangemerkt
als type C-inrichting.
Activiteiten onder het Activiteitenbesluit
De aanvraag heeft mede betrekking op activiteiten die niet vergunningplichtig zijn.
Dit betekent dat, voor zover de onderstaande stromen niet worden vermengd met
vergunningplichtige afvalwaterstromen, moet worden voldoen aan de voorschriften
genoemd in de paragraven van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende
voorziening, §3.1.3;
opslaan en overslaan van goederen, §3.4.3.
spuien van een stoominstallatie, Artikel 3.10k
Op basis van de beschrijving op pagina 25 van de “AANVRAAG WATERVERGUNNING ICL 2013”, kom ik tot de conclusie dat de lozingspunten 2 tot en
Pagina 16 van 50
met 12 volledig onder het AB vallen. Daarmee moet ICL voldoen aan de eisen
zoals het AB stelt aan de lozingen.
In Bijlage I van de RIE is aangegeven welke categorieën van industriële activiteiten
onder de werkingssfeer van de Richtlijn vallen. In deze bijlage zijn de installaties en
activiteiten benoemd. ICL valt onder (Chemische installaties voor de fabricage van
fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde
meststoffen)).
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
6.2.2
Aanvraag Maatwerkbesluit
Het lozen van koelwater is geregeld in §3.1.5 van het Activiteitenbesluit. In artikel
3.6, tweede lid, wordt onder andere voorgeschreven dat het lozen van koelwater
is toegestaan indien de warmtevracht niet meer bedraagt dan 1000 kilojoule per
seconde (1MW), indien het een aangewezen oppervlaktewaterlichaam betreft. De
Mercuriushaven is een aangewezen haven.
De waterbeheerder kan echter, indien het belang van de bescherming van het
milieu zich daartegen niet verzet, bij maatwerkvoorschrift het lozen van koelwater
met een hogere warmtevracht (zijnde 1MW), dan bedoeld in artikel 3.6, tweede
lid, toestaan.
In geval van ICL wordt in totaal 3,0 MW warmte geloosd via lozingspunt 1. Het
betreft een reeds in het verleden vergunde lozing die nu wordt vastgelegd in een
maatwerkbesluit. Omdat de warmtevracht van de lozing groter is dan 1 MW en
kleiner dan 50 MW past deze binnen de reikwijdte van het maatwerk.
6.2.3
Handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd
• Het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam.
ICL valt onder categorie 4.3 (Chemische installaties voor de fabricage van
fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of
samengestelde meststoffen) van bijlage 1 van richtlijn 2008/EG/1 van de Raad
van de Europese Unie van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en
bestrijding van verontreiniging. Dit betekent dat ICL wordt aangemerkt als
IPPC inrichting. Emissies afkomstig van een IPPC inrichting dient te worden
getoetst aan de van toepassingzijnde BREF’s.
• Het brengen in of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.
In artikel 6.16 van de Waterregeling is bepaald wanneer het brengen in of het
onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam vergunningplichtig is. De
aangevraagde activiteit behelst het onttrekken aan en brengen in
oppervlaktewater met een debiet van maximaal 240 m3/h. Aangezien er meer
dan 100 m3/h wordt onttrokken en deze handeling in samenhang moet worden
gezien met de handeling waarvoor op grond van artikel 6.2 een vergunning is
vereist, wordt deze handeling meegenomen in deze vergunning.
• Het onttrekken van grondwater en/of het infiltreren van water.
ICL vraagt vergunning aan om grondwater te onttrekken voor industriële
toepassing van minder dan 150.000 m3 per jaar. In artikel 6.5 onder b is
bepaald dat het in andere gevallen dan als bedoeld in artikel 6.4 het verboden
is zonder vergunning van Onze Minister, onderscheidenlijk het bestuur van het
waterschap grondwater te onttrekken. Nu ICL specifiek om één integrale
vergunning vraagt, wordt deze onttrekking van grondwater meegenomen in
deze vergunning.
Pagina 17 van 50
6.3
Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de
handelingen plaatsvinden
De activiteiten vinden plaats in het KRW-waterlichaam Noordzeekanaal. Het KRWwaterlichaam Noordzeekanaal behoort tot de categorie M30 (zwak brakke
wateren) en wordt aangemerkt als kunstmatig waterlichaam. Binnen dit
waterlichaam zijn geen beschermde gebieden aangewezen.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Chemische toestand:
In het waterlichaam Noordzeekanaal vindt een normoverschrijding plaats van de
prioritaire stoffen som PAK benzo(g,h,i) peryleen en indeno (1,2,3-c,d) pyreen.
Van de overige relevante stoffen voldoen boor, kobalt, koper, thallium, uranium,
zink en som PCB’s niet aan de norm. Na correctie op basis van achtergrondgehalte
of beschikbaarheid vormen de metalen kobalt en thallium in het waterlichaam
Noordzeekanaal geen knelpunt meer. Koper, uranium en zink zijn na de 2e
lijnsbeoordeling een aandachtstof vanwege het ontbreken van gegevens voor de
toetsing. De overige relevante stoffen 3-chloorpropeen, chlooretheen,
cisheptachloorepoxide, cumafos, dibutyltin, dichloorvos, ethylazinfos, heptachloor,
heptenofos, mevinfos, methylazinfos, tolclofos-methyl,
trichloorfon, triazofos en zilver zijn aangemerkt als aandachtstof vanwege
analytische beperkingen (een onvoldoende lage rapportagegrens).
Ecologische toestand:
De ecologische kwaliteit van het waterlichaam wordt bepaald door de
hydromorfologische en chemische kwaliteit. Voor het waterlichaam
Noordzeekanaal zijn de volgende ecologische kwaliteitselementen relevant:
• fytoplankton,
• macrofyten,
• macrofauna en
• vis.
Er is getoetst op de referentiemaatlat type M30. Vanwege menselijk
hydromorfologische ingrepen behoort het waterlichaam Noordzeekanaal tot sterk
veranderd waterlichaam en zullen de ecologische kwaliteitselementen de GET niet
bereiken. Voor de beoordeling van de kwaliteitselementen is daarom een (GEP
Goed Ecologisch Potentieel) afgeleid, die rekening houdt met deze ingrepen. De
GEP voor kunstmatige wateren is maximaal 0,6. In de huidige situatie voldoen nog
niet alle kwaliteitselementen aan de default-GEP voor het watertype M30 (zwak
brakke wateren). De kwaliteitselementen fytoplankton en vissen voldoen.
Kwaliteitselement
fytoplankton
macrofyten/fytobenthos
macrofauna
vissen
Huidig (2006-2008)
0,87
0,01
0,5
0,65
Pagina 18 van 50
6.4
Overzicht afvalwaterstromen
De aanvraag heeft betrekking op het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van
de volgende afvalwaterstromen:
procesafvalwater;
afvalwater demiwater productie;
laboratoriumafvalwater;
afvalwater afkomstig van de wasplaats en dieselpomp
mogelijk door de bedrijfsactiviteiten of anderszins verontreinigd hemelwater;
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
De bovengenoemde afvalwaterstromen worden via 10 lozingspunten op het
Noordzeekanaal, via 5 lozingspunten op de Mercuriushaven en via 3
lozingspunten op de Coenhaven gebracht. Voor het verloop van het bedrijfsriool
wordt verwezen naar tekening 4 “plattegrond fabrieksterrein met riolen en
gasaansluiting”van de aanvraag.
In de onderstaande paragrafen wordt nader op deze afvalwaterstromen/stoffen en
de eventuele zuiveringstechnische voorzieningen ingegaan.
6.4.1
Procesafvalwater
Ten behoeve van de procesvoering wordt circa 1.140.000 oppervlaktewater aan
het Noordzeekanaal onttrokken in het pomphuis bij de TSP loods. Het pomphuis is
uitgerust met 4 pompen met elk een capaciteit van 60 m3 per uur. Hiervan zijn er
meestal 2 in bedrijf en staan 2 pompen stand-by. Instroom is beveiligd door een
gaas (6 mm rond) rond de aanzuigkorf.
Gaswassers
Als wasvloeistof wordt per jaar circa 1.120.000 m3 oppervlaktewater gebruikt in
twee installaties, te weten:
Gaswassing ontsluitingsinrichting
Het reinigen van gassen afkomstig van de mengers/broadfields met een
temperatuur van tussen de 35 en 60°C, gebeurt door te besproeien met
proceswater en vervolgens kanaalwater. Het kanaalwater wordt zodoende
opgewarmd tot een temperatuur tussen de 25 en 50°C.
De wassing bestaat uit drie secties die per sectie worden beschreven:
1) De eerste wassectie (knock-out drum) wordt gevoed met proceswater uit de
tussenbak en voortdurend gerecirculeerd over de tussenbak. Hier vindt de
eerste wassing van de gassen plaats, voornamelijk gasvormig fluor.
2) De tweede wassectie wordt gevoed met water van de droog-korrelinrichting
“Peabody”(bovensectie). De gassen fluor en de doorslaande druppels
(fosfaat) worden met Peabodywater gereinigd. De temperatuur van het
water ligt hier tussen de 25 en 50°C en wordt gerecirculeerd over de
bovensectie van de Peabodywasser, met een debiet van 20 tot 55 m3 per
uur per SF wasser.
3) De derde wassectie (SF) wordt gevoed met kanaalwater en is een
nawassing. De temperatuur ligt hier tussen de 5 en 25°C en wordt
gerecirculeerd over de bovensectie van de Peabodywasser met een debiet
van 25 m3 per uur per SF wasser.
Pagina 19 van 50
Gaswassing droog-korrelinrichting “Peabody wasser”
De wassing van hete (85°C) droge gasssen van de ontstoffingscyclonen en de
korreltrommel gebeurt in de “Peabody wasser”.
De wassing bestaat uit drie secties die per sectie worden beschreven:
1) De eerste wassing (voorsectie) wordt voortdurend gerecirculeerd (met
water uit de derde wassectie uit de SF) en aangevuld met water uit de
bovensectie. Hier vindt de eerste wassing van de gassen plaats,
voornamelijk gasvormig fluor en chloride en stofvormig fosfaat. Dit water
wordt hergebruikt als proceswater.
2) De tweede wassectie (ondersectie) wordt voortdurend gerecirculeerd en
aangevuld met water van de bovensectie. De gassen (fluor, chloride) en
doorslaande druppels fosfaat worden met proceswater gereinigd.
3) De derde wassectie (bovensectie) wordt gewassen met kanaalwater. Deze
sectie wordt met een temperatuur van 40 en 55°C en een debiet van 80
m3 per uur afgevoerd naar het buffervat. Deze vult de ondersectie en loost
op riool 1 met ongeveer 80 m3 per uur.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Koelwater
De ideale zuurconcentratie zwavelzuur om fosfaaterts te ontsluiten ligt tussen de
70 en 80 %. Deze concentraties kunnen worden bereikt door verschillende
kwaliteiten zwavelzuur met elkaar te mengen. Ook kan het zwavelzuur met
oppervlaktewater worden verdund.
De warmte die hierbij vrijkomt bij het verdunnen wordt afgevoerd met een once
through koeler. Hiervoor wordt koelwater aan het Noordzeekanaal onttrokken met
een debiet van 60 m3 per uur. Deze koeling is het hele jaar in gebruik. Lekkage
van het zuur naar het koelwatersysteem wordt gedetecteerd door het pH-alarm
van het tankenpark.
Lozing
Het proceswater (gaswassers en koelwater) wordt met een debiet tussen de 100
en 140 m3 per uur via riool 1 in oppervlaktewater geloosd.
6.4.2
Afvalwater demiwater
Met behulp van omgekeerde osmose wordt circa 70.000 m3 gedemineraliseerd
water geproduceerd uit circa 100.000 m3 grondwater. Het brein (het ingedikte
water met de uit het grondwater aanwezige zouten) wordt via hemelwaterriool 17
in oppervlaktewater geloosd. De membranen worden gereinigd met citroenzuur of
natronloog gebruikt. Dit wordt niet geloosd op het oppervlakte water maar
gaat via de drain naar het fosforzuur bassin.
Het demiwater wordt gebruikt voor het verdunnen van geconcentreerd fosforzuur,
als voedingswater (geconditioneerd met ACN-Redline 500) van de stoomketel en
als analysewater op het laboratorium.
6.4.3
laboratoriumafvalwater
Vanuit het laboratorium komen een tweetal afvalwaterstromen vrij:
• water gebruikt voor analyses wordt via het bedrijfsriool, meetpunt 1 geloosd in
oppervlaktewater;
• afvalwater van huishoudelijke aard wordt geloosd in het gemeentelijk
vuilwaterriool.
Pagina 20 van 50
6.4.4
Wasplaats en dieselpomp
De wasplaats (108m2) achter de garage is uitgerust met een vloeistofdichte vloer.
Het waswater loopt af naar een olie/slibafscheider. De tankplaats ten behoeve van
transportmiddelen is voorzien van een vloeistofdichte vloer (70m2) die afloopt
naar een olie-/slibafscheider. De olie/slibafscheiders loopt af naar riool 1.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
6.4.5
Mogelijk door de bedrijfsactiviteiten of anderszins verontreinigd
hemelwater
Het bedrijfshemelwaterriool kent 17 uitlaten. In §2.5.A3 van de aanvraag wordt de
herkomst van de mogelijke verontreinigingen beschreven, die met het hemelwater
kunnen worden geloosd. Hieronder worden de rioolstrengen beschreven, waar
potentieel risicovolle handelingen worden verricht en onder de vergunningplicht
blijven vallen.
Riool
Riool
Riool
Riool
13:
14:
15:
16:
hemelwater afkomstig van het plein met de autolaadinstallatie;
hemelwater afkomstig van de ammoniakopslag;
nooddouches van de zuurlaad- en zuurlosinstallatie;
hemelwater afkomstig van het plein met de laadinstallatie. Gemorst
product wordt direct opgeruimd;
Riool 17: hemelwater afkomstig van de autolaadinstallatie. Gemorst product
wordt direct opgeruimd;
Riool 18: hemelwater afkomstig van het tankenpark. In de afvoer zit een
zuurgraad gestuurde klep die bij een pH<2 dicht gaat.
6.5
Preventieve en procesgeïntegreerde maatregelen
ICL heeft sinds het verlenen van de vergunning in 2003 een aantal veranderingen
doorgevoerd:
1) Hergebruik van water afkomstig van de SF wasser als voedingswater voor de
Peabodywasser;
2) Huisbrandolie (HBO) is vervangen door aansluiting op aardgas. Alle HBO tanks
(bovengronds en ondergronds) zijn gesaneerd;
3) Huishoudelijk afvalwater is aangesloten op het gemeentelijk vuilwaterriool.
4) Diffuse verspreiding bij het verwerken van producten voorkomen door het
beter afsluiten van loodsen;
5) Beheersen van morsverliezen door tijdens op- en overslag de valhoogte van
het product te beperken;
6) Verbeteren van bestrating op kades en wegen, zodanig dat hemelwater direct
wordt afgevoerd;
7) Het (pre)coaten van producten na productie en coaten van producten bij ieder
laadpunt van de inrichting.
8) Het schoonhouden van het terrein door middel van een
veegmachine/veegprogramma.
6.6
Zuiveringstechnische voorzieningen (AWZI)
Behoudens de olie-/slibafscheider voor de was- en tankplaats, zijn er geen
zuiveringstechnische voorzieningen getroffen.
In opdracht van ICL is onderzoek gedaan naar het terughouden van fosfaten en
fluoriden in de productie en het afgaswassysteem. Dit onderzoek is uitgevoerd
Pagina 21 van 50
door SOLIS Projects en medewerkers van ICL en als bijlage 4 aan de aanvraag
toegevoegd.
Om te komen tot een juiste implementatie van de conclusies uit het 'SOLIS
onderzoek', zal het komend jaar in het teken staan van een pilot van de
geadviseerde behandelmethode.
Met de verbetering van het terughouden van de onopgeloste bestanddelen
(filtratiestap) en het implementeren van de aanbevelingen uit het 'SOLIS
onderzoek' verwacht ICL te (gaan) voldoen aan BBT.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
7
Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader
voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene
doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het
waterbeheer:
a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en
waterschaarste;
b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en
ecologische kwaliteit van watersystemen en
c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij
vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen
van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet
mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van
voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen.
De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van
veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling
door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in
aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4
van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn
richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met
de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het
beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is
gehouden.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich
volgens het toetsingskader op de effecten van uw initiatief op onder a t/m c
genoemde doelstellingen.
Aan de hand van het in dit hoofdstuk beschreven toetsingskader volgt in de
paragrafen 7.1 t/m 7.3 de toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het
waterbeheer.
Pagina 22 van 50
7.1 Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam
7.1.1
Regelgeving en beleid
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Landelijk beleid ten aanzien van emissies
Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het
emissiebeleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet:
vermindering van de verontreiniging en het standstill-beginsel. Voor het
kwaliteitsbeheer in rijkswateren heeft daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW) een
grote sturende betekenis. De KRW vereist dat alle Europese lidstaten streven naar
een goede kwaliteit van alle waterlichamen waarop de richtlijn van toepassing is.
Deze algemene doelstelling heeft een nadere uitwerking gekregen in het Besluit
kwaliteitseisen en monitoring water 2009.
Het eerste hoofduitgangspunt van beleid ‘vermindering van de verontreiniging’
houdt in dat verontreiniging - ongeacht de stofsoort - zoveel mogelijk wordt beperkt
(voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit:
meer aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting),
implementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meer
aandacht voor een integrale milieuafweging en meer aandacht voor prioritering.
Invulling van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer ten minste ‘de beste
beschikbare technieken’ toepast. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is
vastgelegd dat lozers deze best beschikbare technieken (BBT) moeten toepassen. In
artikel 1.1 van de Wabo is de volgende definitie voor de ‘beste beschikbare
technieken’ gegeven:
‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest
doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het
milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk
is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen –
economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort,
kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs
in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede
begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en
onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting
buiten gebruik wordt gesteld’.
Het tweede hoofduitgangspunt van beleid is het standstill-beginsel. Dit beginsel
houdt voor lozingen meer specifiek in, dat als gevolg van de te vergunnen lozing
geen significante verslechtering van de waterkwaliteit plaats mag vinden ten
opzichte van de bestaande situatie. Het is daarom alleen van toepassing op nieuwe
lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen. Bij het toepassen van dit beginsel
wordt een onderscheid gemaakt tussen gevaarlijke stoffen en overige stoffen.
Deze hoofduitgangspunten van beleid zijn meegenomen bij het vaststellen van de
emissie-immissietoets, die sinds 2000 door Rijkswaterstaat gebruikt wordt als
standaard methode voor het toetsen en beoordelen van aanvragen voor
lozingsvergunningen. Deze methodiek is vastgelegd in het CIW-rapport Emissieimmissie, prioritering van bronnen en de immissietoets en is gebruikt bij het
vaststellen van deze vergunning.
Pagina 23 van 50
Met het voorgestelde beleid wordt ernaar gestreefd de doelstellingen die op grond
van de Kaderrichtlijn Water gelden voor alle waterlichamen te realiseren. De
doelstellingen voor Rijkswateren zijn vastgelegd in het BPRW 2009-2015.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Daarnaast is het voornoemde reeds bestaande beleid op basis van de eisen uit
de KRW aangevuld met het toetsingskader waterkwaliteit uit het BPRW. Het
BPRW 2009-2015 geeft een nadere invulling van de toetsing aan de
doelstellingen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.
Dit aanvullende kader richt zich op de vraag of het realiseren van de
kwaliteitsdoelstellingen die gelden voor het waterlichaam en het waarborgen
van ‘geen achteruitgang’ nog wel mogelijk is, indien de activiteit of
ontwikkeling daadwerkelijk plaatsvindt. Nieuwe activiteiten zijn activiteiten
waarvoor na 22 december 2009 een vergunningaanvraag is ingediend en die
niet zijn meegewogen bij de totstandkoming van het BPRW 2009-2015. Om te
kunnen bezien of nieuwe activiteiten het bereiken van de KRW-doelstellingen
niet in de weg staan, dient daarom voor alle nieuwe activiteiten getoetst te
worden aan het toetsingskader waterkwaliteit in het BPRW.
IPPC-installatie
Regelgeving met betrekking tot beste beschikbare technieken voor IPPC-installaties.
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan bepalingen die voortvloeien uit de
Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE, 2010/75/EU).
Beste Beschikbare Technieken
Een hoog niveau van bescherming van het milieu moet worden gerealiseerd door
aan deze vergunning voorschriften te verbinden, die nodig zijn om de nadelige
gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien
dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Daarbij
wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in
aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken worden toegepast.
In de bijlage van de Regeling omgevingsrecht zijn door de Minister van VROM
documenten aangewezen die gebruikt moeten worden bij het bepalen van de voor
de inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende Beste
Beschikbare Technieken (BBT) en monitoringseisen. In artikel 9.2 van de regeling is
bepaald dat rekening moet worden gehouden met de in de bijlage opgenomen
relevante BBT-conclusies en Nederlandse informatiedocumenten over BBT. Dit zijn
onder andere de zogenaamde bedrijfstakstudierapporten van de Commissie
Integraal Waterbeheer en het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water.
Europese informatiedocumenten
Tot medio 2012 werden de best beschikbare technieken weergegeven in
zogenoemde ‘BAT reference documents’, kortweg Bref’s. Met de implementatie van
de RIE per 1 januari 2013 worden de Bref’s vervangen door zogenaamde ‘BBTconclusions’. De eerste BBT-conclusies zijn medio 2012 verschenen. De
implementatie van de BBT-conclusie zal geleidelijk plaatsvinden zodat er tijdelijk
twee typen documenten gehanteerd zullen worden voor het vaststellen van de beste
beschikbare technieken.
In de Bref’s of BBT-conlusies worden voor een IPPC-installatie per bedrijfstak of per
activiteit de beste beschikbare technieken weergegeven. De documenten zijn
Pagina 24 van 50
beschikbaar voor elke industriële activiteit die genoemd wordt in Bijlage I van de
RIE.
Daarnaast zijn er de zogenaamde horizontale Bref’s of BBT-conclusies, waarin de
Beste Beschikbare technieken voor een bepaalde activiteit zijn vastgesteld die van
toepassing kan zijn voor meerdere industrieën.
In Bijlage I van de RIE is aangegeven welke categorieën van industriële activiteiten
onder de werkingssfeer van de Richtlijn vallen. In deze bijlage zijn de installaties en
activiteiten benoemd. ICL valt onder categorie 4.3 (Chemische installaties voor de
fabricage van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige
of samengestelde meststoffen)). De BREF’s of BBT-conclusies uit de onderstaande
tabel zijn van toepassing.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Verticale BREF/BBT-conclusie
Horizontale BREF/BBT-conclusie
Anorganische bulkchemie (ammoniak, Koelsystemen
Afgas- en afvalwaterbehandeling
zuren en kunstmest)
Op- en overslag bulkgoederen
Energie-efficiëntie
Beleid ten aanzien van warmtelozingen
Sinds 21 juni 2005 is het CIW rapport “beoordelingssystematiek warmtelozingen”
vastgesteld. Dit rapport beoordeelt thermische lozingen op basis van de emissieimmissieaanpak. Belangrijke uitgangspunten zijn minimalisatie van de ecologische
gevolgen van de opwarming van het oppervlaktewater en van de inname van
oppervlaktewater voor koeldoeleinden. In het rapport wordt geconcludeerd dat
minimalisatie van het debiet grotere voordelen voor het aquatische milieu lijkt op te
leveren dan strikte limitering van de lozingstemperatuur. Door minimalisatie van het
debiet worden minder organismen ingezogen, wordt het gebruik van chemicaliën
gereduceerd en wordt er minder energie verbruikt. In dit rapport worden een aantal
berekeningsmethodes aangedragen om de lozing van warmte te beoordelen.
Binnen Rijkswaterstaat is afgesproken dat als eerste beoordeling van de
koelwaterlozing de sneltoets gebruikt zal worden (bijlage 3 en 4 van het CIWrapport). De sneltoets bestaat uit een mengzone- en een opwarmingstoets.
De mengzonetoets vergelijkt, op basis van een worstcase benadering, de grootte
van de warmtepluim met de grootte van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam.
Volgens deze toets mag de natte dwarsdoorsnede (T> 30°C) van de pluim niet meer
zijn dan ¼ van de natte dwarsdoorsnede van het ontvangende
oppervlaktewaterlichaam.
Indien de lozing lager scoort dan ¼ voldoet de lozing, zelfs onder de slechtste
omstandigheden, aan het beoordelingskader uit het CIW-rapport. Als de lozing
hoger scoort dan ¼ kan het zijn dat de lozing niet voldoet. De waterbeheerder kan
in dat geval aanvullende eisen aan de lozing stellen zoals het koppelen van de
omvang van de warmtelozing aan de actuele afvoer en de temperatuur van het
oppervlaktewater.
De opwarmingstoets brengt de opwarming van het oppervlaktewater na volledige
menging in kaart. Er wordt rekening gehouden met de andere warmtelozingen die
plaatsvinden op hetzelfde watersysteem.
Het oppervlaktewater mag per lozer niet meer dan 3°C worden opgewarmd. Bij de
opwarmingstoets wordt uitgegaan van een maximale temperatuur van 28°C (water
aangewezen voor karperachtigen), welke 98 % van de tijd niet mag worden
overschreden. De achtergrondtemperatuur wordt per stroomgebied aangewezen.
Pagina 25 van 50
Indien de lozing hoger scoort dan 3 graden opwarming of als de opwarming van de
achtergrondtemperatuur leidt tot een overschrijding van de maximale temperatuur
(28°C voor water aangewezen voor karperachtigen) voldoet de lozing niet. De
waterbeheerder kan in dat geval aanvullende eisen aan de lozing stellen.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
De warmtevracht wordt berekend met de formule:
P = Q ×ΔT × ρ × cp
waarin:
P = Warmtelast (Wth )
Q = Koelwaterdebiet (m3/ s)
ΔT = Temperatuurverschil over het koelsysteem (K)
ρ = Soortelijke massa (kg / m3)
cp = Soortelijke warmte (4.187 MJ / (m3 * K))
Beleid gevaarlijke stoffen
De richtlijn 2006/11/EG (voorheen 76/464/EEG) heeft betrekking op de
verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het oppervlaktewater en
aquatisch milieu van de Europese Unie geloosd worden. De Richtlijn Prioritaire
Stoffen (richtlijn 2008/105/EG) vervangt deze richtlijn in zijn geheel in 2013. De
stoffenlijsten van richtlijn 2006/11/EG zijn nu al vervangen door de aparte
stoffenbijlage bij de Richtlijn Prioritaire Stoffen. In deze bijlage worden 33 stoffen
aangemerkt als prioritair dan wel prioritair gevaarlijk. De richtlijnen beogen een
einde te maken, dan wel beperkingen op te leggen, aan de waterverontreiniging
door deze gevaarlijke stoffen.
Specifiek voor de prioritaire en prioritaire gevaarlijke stoffen geldt vanuit de Richtlijn
Prioritaire stoffen een vereiste van reductie van emissies van prioritaire stoffen en
volledige beëindiging van emissies van prioritair gevaarlijke stoffen. Op dit moment
is er echter nog geen reductiebeleid vastgesteld. Nieuwe lozingen waarbij prioritaire
of prioritaire gevaarlijke stoffen worden geloosd zullen terughoudend benaderd
worden, en zullen getoetst worden conform het toetsingskader waterkwaliteit aan de
voor de prioritaire stoffen geldende normen. Op grond van richtlijn 2006/11/EG
geldt daarnaast nog steeds een reductiebeleid voor de zwarte en grijze lijst stoffen
die in de inmiddels vervallen bijlagen bij deze richtlijn voorkwamen. Omdat de KRW
de lidstaten ertoe verplicht ten minste het huidige beschermingsniveau van het
milieu te handhaven voor alle waterlichamen, is in Nederland besloten dit
reductiebeleid vooralsnog ongewijzigd voort te zetten. Dit betekent dat voor alle
stoffen genoemd in bijlage I en II van richtlijn 2006/11/EG geldt, dat passende
maatregelen moeten worden genomen ter beëindiging van de verontreiniging door
deze stoffen. Daarnaast mogen op grond van de Waterregeling voor de stoffen van
bijlage I waarvoor emissiegrenswaarden gelden alleen tijdelijke lozingsvergunningen
worden verleend.
Risico’s van onvoorziene lozingen
De waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam kan ernstig verstoord raken als
gevolg van industriële onvoorziene lozingen. Ten einde onvoorziene lozingen te
voorkomen dan wel te minimaliseren, heeft de CIW het rapport “Integrale aanpak
van risico’s van onvoorziene lozingen” opgesteld. Het rapport is in principe van
Pagina 26 van 50
toepassing op alle situaties die een risico voor het oppervlaktewaterlichaam kunnen
vormen. Het beleidskader kan zodoende worden toegepast in het kader van de
waterwet- en omgevingsvergunningverlening en trajecten in het kader van het
Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO’99). Het BRZO is de wettelijke
implementatie van de Europese Seveso II Richtlijn, die tot doel heeft de risico’s van
grote ongevallen met gevaarlijke stoffen in de industrie, voor zowel mens als milieu,
zo klein mogelijk te maken.
In het kader van de Waterwet betekent dit dat analoog aan de aanpak van reguliere
lozingen van afvalwater de emissie-aanpak ook geldt voor onvoorziene lozingen.
Primair moet voldaan worden aan de “stand der veiligheidstechniek”. Dit beperkt de
kans en/of de omvang van de negatieve effecten van onvoorziene lozingen.
Vervolgens zullen de resterende risico’s in kaart gebracht moeten worden volgens
de selectiemethodiek voor stoffen en activiteiten verwoord in bijlage 2 van het CIWrapport. Deze selectie-methodiek is uitgebreid beschreven in het Riza-rapport
”Beschrijving van de methode voor de selectie van activiteiten binnen inrichtingen
ten behoeve van het uitvoeren van studie naar de risico’s van onvoorziene
lozingen”. Bij dit selectiesysteem worden verschillende activiteiten en
lozingssituaties onderscheiden en gekwantificeerd naar effecten op het
oppervlaktewaterlichaam. Een overzicht hiervan is hieronder weergegeven:
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Directe lozing/afstroming in het oppervlaktewaterlichaam:
1. toxische effecten;
2. sterfte van aquatische organismen als gevolg van zuurstofdepletie;
3. de vorming van drijflagen.
Directe lozing/afstroming op een zuiveringsinstallatie:
1. negatieve beïnvloeding van de werking van zuiveringsinstallaties;
2. overbelasting van de installatie.
De kansen en de effecten van onvoorziene lozingen worden ingeschat met behulp
van het computerprogramma “Proteus II”
(website: http://www.helpdeskwater.nl/emissiebeheer/ict_hulpmiddelen/proteus/)
Het PRTR-verslag
In februari 2006 is de EG-verordening PRTR (European Pollutant Release Transfer
Register) in werking getreden. De verordening verplicht bepaalde bedrijven hun
emissies naar water, lucht, bodem en afvaltransport te rapporteren aan de overheid.
De overheid valideert deze rapportage en stelt ze beschikbaar aan het publiek. De
gegevens van alle E-PRTR-plichtige bedrijven worden openbaar gemaakt op een
internetsite.
De EU heeft een Richtsnoerendocument opgesteld, waarin de verordening wordt
toegelicht en een aantal (indicatieve) voorbeelden van uitwerkingen van
verplichtingen uit de verordening zijn opgenomen.
In bijlage I van de EG-verordening PRTR staat omschreven welke bedrijven onder
de werkingsfeer van de verordening vallen. Het gaat veelal om activiteiten die onder
de IPPC-richtlijn vallen. Er zijn enkele afwijkingen en aanvullende categorieën ten
opzichte van IPPC. Deze staan in het overzicht Vergelijking van IPPC- en E-PRTRactiviteiten.
Pagina 27 van 50
Bedrijven hoeven alleen te rapporteren over emissies als deze boven de gestelde
drempelwaarden uitkomen (zie bijlage 2 van de verordening). De E-PRTRbedrijvenpopulatie in Nederland omvat waarschijnlijk 2.500 bedrijven, waar onder
een groot aantal agrarische bedrijven. De inschatting is dat 1.200 van deze
bedrijven daadwerkelijk moet rapporteren.
Het initiatief om te bepalen of in het kader van E-PRTR moet worden gerapporteerd,
ligt bij de bedrijven. Bedrijven kunnen contact opnemen met hun bevoegde gezag
voor meer informatie.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
In Nederland is de E-PRTR geïmplementeerd door de Uitvoeringswet, het
Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling “EG-verordening PRTR en PRTRprotocol”. Zo is onder andere een nieuwe titel ‘Titel 12.3. De EG-verordening PRTR
en het PRTR-protocol’ aan de Wet Milieubeheer toegevoegd. Juridisch gezien is nu
sprake van twee afzonderlijke rapportageverplichtingen (Milieujaarverslag en het
PRTR-verslag). In de praktijk wordt gewerkt met één elektronische applicatie, het eMJV.
7.1.2
Overwegingen ten aanzien van de beperking van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit)
Deze aspecten worden in §7.2 getoetst.
7.1.3
Overwegingen ten aanzien van de bescherming en verbetering van
de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen
(waterkwaliteit)
Beoordeling maatwerkvoorschrift
Toetsing aan de beste beschikbare technieken (BBT)
Indien voldoende koelwater voorhanden is, is een doorstroomkoeling, zoals bij ICL
wordt toegepast, volgens de BREF koelsystemen BBT.
Daarnaast wordt gekeken naar de effecten van de koelwaterlozing. Hierbij wordt
getoetst aan onttrekking, mengzone, opwarming. Het onderdeel onttrekking wordt
beoordeeld in §7.2. De effecten mengzone en opwarming zijn met behulp van een
sneltoets inzichtelijk gemaakt.
Uit deze berekening blijkt dat aan het criterium voor mengzone en opwarming wordt
voldaan. In het maatwerkbesluit wordt de warmtevracht van de koelwaterlozing
opgenomen.
Beoordeling aanvraag Watervergunning
Toetsing maatregelen preventie en hergebruik
ICL heeft diverse preventieve en hergebruik maatregelen, zoals in de BREF
beschreven, doorgevoerd. Ten aanzien van het compartiment water is het volgende
opgenomen:
• NPK
BAT is to minimise waste water volumes by recycling washing and rinsing
waters and scrubbing liquors into the process, e.g. by using residual heat for
waste water evaporation (see Sections 7.4.10 and 7.4.11).
Pagina 28 van 50
•
Superfosfaat
BAT is to reduce waste water volumes by recycling of scrubbing liquids, where,
besides the manufacture of SSP or TSP, acidulated phosphate rock (PAPR) is
also produced.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
ICL geeft invulling aan deze BBT door het waswater over de verschillende secties te
hergebruiken en een deel in te zetten binnen het proces. Uit de aanvraag blijkt niet
of restwarmte wordt ingezet om het volume water te verkleinen.
Aangezien in de BREF geen referentie is vastgelegd voor het afvalwaterdebiet, heb
ik gekeken naar het consumptieniveau zoals in de BREF genoemd. Gelet hierop kom
ik tot de conclusie dat aan de geformuleerde BBT wordt voldaan.
Toetsing aan de beste beschikbare technieken (BBT)
Bij de bepaling van de beste beschikbare technieken voor de onderhavige
lozingssituatie, zijn de in artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht vermelde
punten en de verplichtingen zoals die in de artikelen 5.5, 5.6 en 5.7 van het Besluit
omgevingsrecht zijn verwoord speciaal in aanmerking genomen. Daarbij is rekening
gehouden met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen, en met het
voorzorg- en het preventiebeginsel.
Sinds 1 januari 2013 moet bij het bepalen van beste beschikbare technieken (BBT)
rekening worden gehouden met BBT-conclusies. De hoofdstukken beste
beschikbare technieken (BAT) uit deze BREF Anorganische bulkchemie (ammoniak,
zuren en kunstmest) gelden per januari 2013 als BBT-conclusies. NPK is getoetst
aan hoofdstuk 7.5 ‘BAT for NPK fertilisers’ en superfosfaat is getoetst aan
hoofdstuk 10.5 ‘BAT for Superphosphates’ Ten aanzien van de behandeling van
afvalwater is het volgende in de BREF opgenomen:
• NPK
BAT is to treat the remaining waste water volumes according to Section
7.4.12: Waste water that cannot be avoided is discharged after adequate
treatment, e.g. biological waste water treatment with
nitrification/denitrification and precipitation of phosphorous compounds.
•
Superfosfaat
BAT for waste water treatment is to apply BAT given in [11, European
Commission, 2003]: BAT-associated emission levels for final waste water
discharge into surface water are listed in Table 4.8. These values are to
understand as emission without dilution with rainwater and/or uncontaminated
cooling water. For a better comparability of strategies with or without central
biological WWTP, COD-performance is based on the raw contaminant load, i.e.
the load before treatment and recycling / recovery procedures.
Pagina 29 van 50
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Op een aantal punten geeft ICL geen invulling aan de BBT zoals hierboven is
opgenomen:
1) Zo wordt het koelwater met overige afvalwaterstromen gemengd, alvorens de
concentraties worden bepaald.
2) Behandeling van het procesafvalwater vindt niet plaats.
3) Voor totaal fosfor wordt zeker niet voldaan aan de BBT geassocieerde
emissiewaarden. Mogelijk dat aan de overige waarden wordt voldaan ten
gevolge van verdunning met koel- en hemelwater.
Wel heeft ICL in de aanvraag opgenomen dat zij onderzoek heeft uitgevoerd om
de emissie naar het oppervlaktewater te reduceren. De resultaten van dit
onderzoek wil zij komend jaar op pilotschaal gaan toepassen. Doelstelling is om
informatie te verzamelen om in 2015 een full scale afvalwaterbehandeling
operationeel te hebben en te voldoen aan de BBT geassocieerde emissiewaarden.
Onderzoeksverplichting(en)
Bij de BBT toetsing heb ik al geconcludeerd dat op dit moment niet volledig wordt
voldaan aan BBT gerelateerde emssie. ICL heeft opdracht gegeven om het
gaswassysteem aan te passen. ICL wil het gaswassysteem aanpassen door:
• de grote delen (brokken) uit de waterstroom te filteren;
• deelstroombehandeling van het waswater.
Dit moet resulteren in een gaswassysteem dat minder storingsgevoelig is en een
betere gaswassing oplevert.
Een minder storingsgevoelige gaswassing zal er voor zorgen dat er minder
piekbelastingen optreden ten gevolge van onderhoudswerkzaamheden, en
daarmee de totale emissie beperken. Het voorstel van ICL is gericht op het
verwijderen van onopgeloste bestanddelen.
Omdat met dit voorstel niet het voor fosfor BBT gerelateerde emissie niveau van
1,5 mg/l wordt gehaald, zal ik voorschrijven dat ook onderzoek moet worden
gedaan naar het precipiteren van opgeloste bestanddelen. Dit onderzoek moet
inzicht geven in de technische, milieuhygiënische en financiële gevolgen het
behandelen van het bedrijfsafvalwater. Tevens moet dit onderzoek leiden tot een
Pagina 30 van 50
voorstel om het bedrijfsafvalwater te behandelen. Hierbij dient te worden
aangegeven tot welk niveau de emissie wordt gereduceerd. Hierbij dient ook de
emissie van fluoride worden betrokken.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Immissietoets in relatie tot de aangevraagde lozingseisen
Voor de lozing naar oppervlaktewater is de immissietoets uitgewerkt in het
Handboek Immissietoets. Met de immissietoets wordt nagegaan of de restlozing
leidt tot onaanvaardbare concentraties in het watersysteem, nadat de beste
beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast om de emissie te reduceren.
Er is al geconstateerd dat ICL niet (volledig) aan BBT voldoet. Om te kunnen
beoordelen of in de tussentijd de lozing met ruimere dan BBT gerelateerde emissiewaarden kan worden toegestaan, is een immissietoets uitgevoerd.
Totaal fosfor
ICL vraagt een lozingseis aan van 20 mg/l voor een volume proportioneel etmaal
(V24) monster bij een voortschrijdend rekenkundig gemiddelde (VRG) over 10
monsters van 2 mg/l. Uit analyse van de meetgegevens over de periode 2010-2013
blijkt dat hierbij een correctie wordt uitgevoerd voor het ingenomen water. De
correctie is hoger dan op basis van de waterkwaliteit in het KRW meetpunt in
Amsterdam verwacht mag worden. Daarom ga ik voor het bepalen van de
lozingeisen uit van de niet gecorrigeerde waarden.
Uit deze analyse is gebleken dat niet aan de aangevraagde eisen kan worden
voldaan. Wel kan aan de volgende lozingseisen voor totaal fosfaat worden voldaan:
• V24
20 mg P/l;
• VRG 10 mg P/l;
• jaargemiddelde (JGM)
5 mg P/l.
Uitgaande van deze waarden, heb ik met behulp van de immissietoets gekeken
naar de invloed van de lozing van ICL op de waterkwaliteit voor totaal P. Hieruit
blijkt dat onder maatgevende afvoercondities van 30 m3/s (90 percentiel lage
afvoer (90 % van de tijd is het debiet dus hoger)) voor zowel de dageis als de
VRG eis een verhoging van meer dan 10% van het JG-MKN plaatsvindt. Dit geeft
de noodzaak aan van de door te voeren sanering van de totaal–fosfor lozing door
ICL.
Omdat het gaat om een bestaande lozing leidt de totaal fosfor lozing niet tot een
achteruitgang in de toestandsklasse op waterlichaam niveau. De lozing kan onder
voorwaarden worden toegestaan.
Totaal stikstof
ICL vraagt een lozingseis aan van 10 mg/l voor een volume proportioneel etmaal
monster bij een voortschrijdend rekenkundig gemiddelde (VRG) over 10 monsters
van 1 mg/l. Uit analyse van de meetgegevens over de periode 2010-2013 blijkt dat
hierbij een correctie wordt uitgevoerd voor het ingenomen water. De correctie is
hoger dan op basis van de waterkwaliteit in het KRW meetpunt In Amsterdam
verwacht mag worden. Daarom ga ik voor het bepalen van de lozingeisen uit van de
niet gecorrigeerde waarden.
Uit deze analyse is gebleken dat niet aan de aangevraagde eisen kan worden
voldaan. Wel kan aan de volgende lozingseisen voor totaal stikstof worden voldaan:
Pagina 31 van 50
•
•
•
V24
VRG
JGM
10 mg N/l;
4 mg N/l;
1 mg N/l.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Uitgaande van deze waarden, heb ik met behulp van de immissietoets gekeken
naar de invloed van de lozing van ICL op de waterkwaliteit voor totaal stikstof. Uit
de immissie toets blijkt dat de lozing van ICL voor de parameter totaal stikstof
voldoet.
De lozing kan onder voorwaarden worden toegestaan.
Fluoriden
ICL vraagt een lozingseis aan van 300 mg/l voor een volume proportioneel etmaal
monster bij een voortschrijdend rekenkundig gemiddelde (VRG) over 10 monsters
van 80 mg/l. Uit analyse van de meetgegevens over de periode 2010-2013 blijkt dat
hierbij een correctie wordt uitgevoerd voor het ingenomen water. Zelfs met die
correctie, kan niet aan de aangevraagde lozingseisen worden voldaan. Daarom ga ik
voor het bepalen van de lozingeisen uit van de niet gecorrigeerde waarden.
Uit deze analyse is gebleken dat niet aan de aangevraagde eisen kan worden
voldaan. Wel kan aan de volgende lozingseisen voor totaal fluoride worden voldaan:
• V24
500 mg F/l;
• VRG 220 mg F/l;
• JGM 85 mg F/l.
Uitgaande van deze waarden, heb ik met behulp van de immissietoets gekeken
naar de invloed van de lozing van ICL op de waterkwaliteit voor fluoride. Hieruit
blijkt voor zowel de dageis als de VRG eis een verhoging van meer dan 10% van
het JG-MKN plaatsvindt.
Omdat het Noordzeekanaal afvoert naar de Hollandse Kust, waar van nature meer
fluoride in het water voor komt, heb ik gekeken of de MKN buiten de mengzone
wordt overschreden. Hieruit blijkt dat, voor zowel de dageis als voor het
voortschrijdend rekenkundig gemiddelde, onder maatgevende condities de MKN
tot buiten de mengzone wordt overschreden. Ook onder gemiddelde
afvoercondities geldt dat bij de dageis de MKN buiten de mengzone wordt
overschreden. Dit betekent dat het noodzakelijk is dat ICL ook de emissie van
fluor beperkt. De fluor emissie zal moeten worden gesaneerd tot een VRG van 110
mg F/l.
Gelet op het voorgaande, dient het onderzoek te worden uitgebreid met de
reductie van de Fluor emissie. Het is de verwachting dat gedurende de looptijd van
deze vergunning een dusdanige reductie van de fluor emissie zal plaatsvinden,
dat onder maatgevende condities de overschrijding van de MKN beperkt blijft tot
de mengzone. Omdat het gaat om een bestaande lozing, sta ik de lozing onder
genoemde voorwaarde toe.
Kwik
ICL vraagt geen lozingseis in concentratie aan, maar een lozingseis als dagvracht.
De aangevraagde dagvracht wordt niet door de analysecijfers over 2012
onderbouwd. Na analyse van de cijfers kom ik tot de conclusie dat ICL kan
voldoen aan een lozingseis van 5 µg/l voor een volume proportioneel etmaal
monster. Uit de immissietoets blijkt dat met deze lozingseis een verhoging van
Pagina 32 van 50
meer dan 10% van het JG-MKN plaatsvindt. Daarbij komt dat het MACcriterium wordt overschreden. Daarom vind ik het noodzakelijk om ook een
VRG eis van 2 µg/l op te nemen. Door deze lozingseis op te nemen wordt aan het
MAC-criterium voldaan.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Gelet op het voorgaande en het feit dat het om een bestaande lozing gaat, sta ik
de lozing onder genoemde voorwaarde toe.
Cadmium
ICL vraagt geen lozingseis in concentratie aan, maar een lozingseis als dagvracht.
De aangevraagde dagvracht wordt niet door de analysecijfers over 2012
onderbouwd. Na analyse van de cijfers kom ik tot de conclusie dat ICL kan
voldoen aan een lozingseis van 5 µg/l voor een volume proportioneel etmaal
monster. Uit de immissietoets blijkt dat met deze lozingseis een verhoging van
meer dan 10% van het JG-MKN plaatsvindt. Echter met deze waarde wordt onder
maatgevende condities niet de MAC waarde overschreden.
Gelet op het voorgaande en het feit dat het om een bestaande lozing gaat, sta ik
de lozing onder genoemde voorwaarde toe.
Zware metalen
ICL vraagt voor zware metalen (arseen, chroom, koper, lood, nikkel, zink) een
lozingseis aan van 500 µg/l voor een volume proportioneel etmaal monster bij een
voortschrijdend rekenkundig gemiddelde (VRG) over 10 monsters van 100 µg/l. Uit
analyse van de meetgegevens over 2012 blijkt dat hierbij een correctie wordt
uitgevoerd voor het ingenomen water. Maar zelfs zonder deze correctie, komt de
lozing van som zware metalen niet boven de 200 µg/l. Daarom ga ik voor het
bepalen van de lozingeisen uit van de niet gecorrigeerde waarden.
Om te waarborgen dat aan het MAC-criterium wordt voldaan, is het noodzakelijk om
een lozingseis van 200 µg/l op te nemen. Een lozingseis voor het VRG van 100 µg/l
zorgt ervoor dat in de regel de concentratie van de individuele metalen met niet
meer dan 10% van het JG-MKN toeneemt.
Gelet op het voorgaande en het feit dat het om een bestaande lozing gaat, sta ik
de lozing onder genoemde voorwaarde toe.
Beoordeling van stoffen en preparaten
ICL vraagt aan om een gedeelte van het gaswaswater in een pilot opstelling te
gaan behandelen. Op laboratoriumschaal zijn een verschillende polylektrolyten
(PE) getest. Een aantal lijkt geschikt om te worden toegepast in de pilot. Met de
pilotproef moet worden aangetoond welk PE in de praktijk goed werkt.
Tevens heb ik voorgeschreven om te onderzoeken in hoeverre opgeloste stoffen
door middel van precipitatie kunnen worden verwijderd.
Gelet hierop wordt het ICL toegestaan, zonder wijziging van de vergunning aan
te vragen, hulpstoffen te gebruiken indien de volgende twee toetsen worden
doorstaan.
Pagina 33 van 50
Stoftoets
Een hulpstof mag worden toegepast indien deze geen componenten bevat:
die voorkomen op de bijlage van de Mededeling van de Commissie aan de
Raad (van 22 juni 1982), betreffende gevaarlijke stoffen die dienen te worden
opgenomen in lijst 1 van richtlijn 76/464/EEG;
die carcinogeen zijn (R-45 c.q. H350 zin);
die mutageen zijn (R-46 c.q. H340 zin);
die een acute aquatische toxiciteit (LC50 voor kreeftachtigen en/of vissen)
hebben die kleiner is dan 0,01 mg/l;
met een R53 (c.q. H410 t/m H413)zin; dat wil zeggen dat een component
weinig schadelijk is voor in water levende organismen en op lange termijn
schadelijke effecten in het aquatische milieu kan veroorzaken.
Dit is het toepassen van de ABM op componentniveau, waarbij stoffen met een
saneringsinspanning A niet worden toegestaan.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Immissietoets
De concentratie van iedere component van de hulpstof op het lozingspunt in het
kanaal mag op ieder moment niet meer bedragen dan <getal> * LC50/
beoordelingsfactor
<getal>: de verdunning van het afvalwater door het langsstromende
oppervlaktewater; voor de lozing van ICL geldt een factor 90;
LC50:
acute aquatische toxiciteit voor waterorganismen bepaald voor
bacteriën, algen, kreeftachtigen en/of vissen.
Voor deze toets is de volgende informatie nodig:
de gebruikte hoeveelheid van de hulpstof die op een bepaald moment bij de
productie betrokken wordt;
de hoeveelheid van de hulpstof die achterblijft in het product, vaste afvalfase,
etc. dus niet in het afvalwater komt (retentie);
het effect van de zuivering op de emissie (chemisch/fysisch en/of biologische
afbraak);
de beoordelingsfactor uit onderstaande tabel:
Beschikbare informatie
Laagste acute L(E)C 50
Laagste acute L(E)C 50 voor tenminste drie trofische
niveaus (algen, bacteriën, kreeftachtigen of vissen)
beoordelingsfactor
1.000
100
Indien een hulpstof deze toetsen niet doorstaat, dient naar alternatieven te
worden gezocht. Indien deze er niet zijn, kan ICL een wijzigingsaanvraag indienen
om alsnog een specifieke hulpstof te mogen toepassen.
Toetsing risico’s van onvoorziene lozingen
ICL heeft een Milieurisicoanalyse (MRA) opgesteld om de risico’s van onvoorziene
lozingen in kaart te brengen. De risico’s voor het oppervlaktewater zijn met behulp
van het model Proteus II (versie 2) gemodelleerd.
Naar mening van ICL is op basis van een Proteus II modellering sprake van één
scenario dat op de grens van een verhoogd risico ligt. ICL is van mening dat, gelet
op de conservatieve uitgangspunten van Proteus II in relatie tot de werkelijke
Pagina 34 van 50
situatie bij ICL, door de genomen maatregelen de risico’s tot een acceptabel
niveau zijn beperkt.
Het MRA heb ik ter beoordeling aan het BRZO-team van Rijkswaterstaat
voorgelegd. Na een initiële beoordeling heeft zij mij als volgt geadviseerd:
1) De informatie zoals opgenomen in de aanvraag, het beschrijvend deel van de
MRA en de Proteus studie komen niet met elkaar overeen. Gelet hierop dient
het MRA met Proteusstudie c.q. de informatie in de wateraanvraag te worden
aangepast, zodat deze overeenkomt met de werkelijkheid.
2) Bij de stofselectie zijn de fosforzuuropslagen buiten beschouwing gelaten. Dit
komt door de methodiek van Proteus, die stoffen met een LC50 > 100 mg/l
niet meeneemt. Echter, de gehanteerde LC50 waarden zijn tot stand gekomen
na neutralisatie van de oplossing. Hierdoor worden de milieueffecten ten
gevolge van een onvoorziene lozing van fosforzuur onderschat. Het BRZOteam heeft een methodiek ontwikkeld om de effecten van onvoorziene
zuurlozingen te beoordelen. Uit deze methodiek blijkt dat, gelet op de
omvang, de fosforzuuropslagen moeten worden beschouwd. Omdat deze
methodiek nog niet is vastgesteld, kan ik ICL niet verplichten om deze
methodiek te hanteren. Maar ik raad ICL van harte aan om deze methodiek
alvast toe te passen. Mocht blijken dat er een verhoogd risico ten gevolge van
de fosforzuuropslag bestaat, dan kan ICL studie verrichten naar risico
reducerende maatregelen.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Aangezien op dit moment ICL zonder geldige watervergunning in bedrijf is, vind ik
het van belang dat zo spoedig mogelijk de reguliere lozingen worden gereguleerd.
Hierbij neem ik tevens in overweging dat er geen wijzigingen in het tankenpark
hebben voorgedaan. Daarom zal ik de vergunningprocedure niet ophouden.
Maar omdat het van belang is dat er op korte termijn goed inzicht komt in de
potentiële risico’s ten gevolge onvoorziene lozingen, zal ik in een voorschrift
opnemen dat een aangepast MRA moet worden opgesteld. Indien uit het
aangepaste MRA blijkt dat er sprake is van een verhoogd risico, dan dient een
studie te worden uitgevoerd naar de mogelijkheden van risico reducerende
maatregelen.
7.1.4
Overwegingen ten aanzien van de maatschappelijke
functievervulling door watersystemen
Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties
toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende
rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor
de Rijkswateren (BPRW). Voor het Noordzeekanaal gelden de volgende functies:
• Zwemwater
• Koelwater
• Energie
• Scheepvaart
• Watersport en oeverrecreatie
• Beroeps- en sportvisserij
• Oppervlaktedelfstoffen
• Archeologie, cultuurhistorie en landschap
Pagina 35 van 50
Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties
wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon &
gezond water op orde zijn.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
De aan het Noordzeekanaal toegekende functie(s) stellen geen aanvullende
kwaliteitseisen aan het betreffende oppervlaktewater. Bij de toetsing van de
vergunningsaanvraag is beoordeeld of de aangevraagde handelingen de vervulling
van de aan het Noordzeekanaal toegekende functies nadelig beïnvloeden. In het
onderhavige geval is hiervan geen sprake.
Zoals aangegeven in de paragrafen 5.1.2 heeft het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam geen onaanvaardbare gevolgen de bescherming en
verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit. Er wordt daarom ook
voldaan aan de eisen van bovengenoemde gebruiksfuncties.
7.2 Beoordeling voor wat betreft het brengen in of het onttrekken van
water aan een oppervlaktewaterlichaam
7.2.1
Regelgeving en beleid
De hoofdlijnen van het nationale beleid voor het waterkwantiteitsbeheer zijn
neergelegd in het Nationaal Waterplan, planperiode 2009-2015. Een verdere
uitwerking en concretisering van dit beleid is gegeven in het Nationaal
Bestuursakkoord Water (NBW-actueel) en in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de
Rijkswateren 2009-2015. Afspraken over het omgaan met wateroverlast en
watertekort liggen vast in peilbesluiten, waterakkoorden en de landelijke
verdringingsreeks. Het peilbesluit vormt het normatieve kwantitatieve kader voor de
waterbeheerder onder gewone omstandigheden.
Het beleid is gericht op een systeem met voldoende water voor alle aan het
watersysteem toegekende functies gedurende het hele jaar. Inzet van het
waterkwantiteitsbeheer is om deze gewenste situatie onder alle omstandigheden
zoveel als mogelijk in stand te houden om wateroverlast, watertekort, droogte en
verzilting te voorkomen. Daarnaast is het Nationaal Waterplan erop gericht om
schade aan waterorganismen als gevolg van inbrengen in en onttrekken van water
aan een oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan zijn aan het Noordzeekanaal verschillende functies
toegekend. Voor een uitgebreidere toelichting op de toekenning van functies
verwijs ik u naar paragraaf 5.1.3. Bij de toetsing van uw vergunningaanvraag is
beoordeeld of het onttrekken van oppervlaktewater vanuit waterkwantiteitsoogpunt deze functies van het Noordzeekanaal nadelig beïnvloedt.
7.2.2
Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit)
Aan het Noordzeekanaal is de functie hoofdtransportas toegekend. Voor het
handhaven van deze functie dient voldoende aanbod van water van voldoende
kwaliteit aanwezig te zijn.
Pagina 36 van 50
De nu aangevraagde onttrekking betreft: koel- en proceswater met een maximaal
debiet van 150 m3/h. De onttrekking is in relatie tot de omvang van het
Noordzeekanaal van dien aard, dat dit geen gevolgen heeft voor het wateraanbod
in het Noordzeekanaal. Bovendien wordt het onttrokken water op de
Mercuriushaven, dat in directe verbinding staat met het Noordzeekanaal staat,
geloosd. De functie als hoofdtransportas komt daarmee niet in gevaar. Ook de
functies afvoer van water, ijs en sediment, oeverrecreatie, recreatievaart,
regionale watervoorziening en koelwater voor energiecentrales komt mede door de
geringe omvang van de onttrekking, niet in gevaar.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Het onttrekken van water door ICL uit het Noordzeekanaal staat vanuit
waterkwantiteitsoogpunt de doelstellingen van het waterbeheer niet in de weg.
In geval van watertekort of dreigend watertekort kan de minister van Infrastructuur
en Milieu een verbod instellen op het onttrekken van water uit de rijkswateren. Dit
verbod geldt ook voor de onttrekking die in deze watervergunning is vergund. Het
verbod wordt bekend gemaakt in de Staatscourant. Zodra het watertekort of
dreigende watertekort voorbij is, trekt de minister het verbod in. Dit wordt op
dezelfde wijze bekend gemaakt.
7.2.3
Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de
chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit)
Toets aan de chemische doelstellingen
Het onttrokken water wordt gebruikt als proces- en koelwater. Aan dit water worden
stoffen en warmte toegevoegd. De gevolgen voor de chemische kwaliteit van het
watersysteem zijn al in §7.1.3 getoetst.
Toets aan ecologische doelstellingen,
Binnen de functie natuur en landschap speelt de ecologie een belangrijke rol. Een
goede visstand is voor de sport- en beroepsvisserij van belang. Door
(koel)waterinname kan sterfte optreden onder aquatische organismen. Dit aspect
speelt met namen een rol bij energiecentrales, waar over het algemeen grote
hoeveelheden koelwater worden onttrokken. Deze hoeveelheden kunnen bij grote
centrales oplopen tot enkele tientallen m3 per seconde. In het onderhavige geval
wordt 0,04 m3 per seconde onttrokken.
Naast het debiet is het ook van belang met welke snelheid het water onttrokken
wordt. Om de visinzuiging tot een minimum te beperken, is het noodzakelijk dat
een maximale inzuigsnelheid van 0,3 m/s bij het inlaatwerk wordt toegepast. In
de aanvulling op de aanvraag staan de voorzieningen beschreven. Hierdoor zal
een aanzuigsnelheid van 0,1 m/s ontstaat. Hiermee wordt voldaan aan de stand
der techniek voldaan. Dit wordt vastgelegd in voorschrift 2.4.
Indien de stand der techniek adequaat wordt toegepast en vergunninghouder zich
aan de vergunningvoorwaarden houdt, vindt als gevolg van de onttrekking geen
achteruitgang van de ecologische toestand van het waterlichaam plaats.
Pagina 37 van 50
7.2.4
Overwegingen t.a.v. de maatschappelijke functievervulling door
watersystemen
Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties
toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende
rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor
de Rijkswateren (BPRW). Voor het Noordzeekanaal gelden de volgende functies:
•
Koelwater
•
Energie
•
Scheepvaart
•
Watersport en oeverrecreatie
•
Beroeps- en sportvisserij
•
Oppervlaktedelfstoffen
•
Archeologie, cultuurhistorie en landschap
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de gebruiksfuncties
wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende water en schoon &
gezond water op orde zijn.
Zoals aangegeven in de paragrafen 7.2.2 en 7.2.3 heeft het onttrekken van water
uit of het brengen van water in oppervlaktewater geen onaanvaardbare gevolgen
voor het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en
waterschaarste en de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische
waterkwaliteit. Er wordt daarom ook voldaan aan de eisen van bovengenoemde
gebruiksfuncties.
7.3 Beoordeling voor wat betreft het onttrekken van grondwater
7.3.1
Regelgeving en beleid
Voor AGV is de regelgeving vastgelegd in de Keur AGV 2011 en in de bijbehorende
Beleidregels Keurvergunningen. De vastgestelde normen en het beleid zijn
richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met
de doelstellingen voor het waterbeheer.
AGV gebruikt het bovengenoemde toetsingskader voor toetsing van de aanvraag
aan de doelstellingen van het waterbeheer.
7.3.2
Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit)
In de aanvraagprocedure in 1996 is door de Provincie Noord-Holland getoetst of
de onttrekking verenigbaar is met de doelstellingen van het waterbeheer. Er zijn
ten opzichte de beoordeling uit 1996 geen veranderingen in het waterbeheer of
omstandigheden die een inhoudelijke wijziging van de vergunning noodzakelijk
maken. Wel zijn er tekstuele wijzigingen ten opzichte van de vergunning van de
provincie Noord-Holland omdat niet langer door de provincie maar door Waternet,
als uitvoerende organisatie van hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV),
toezicht wordt gehouden.
7.4 Geldigheid/Tijdelijkheid van de vergunning
Ten tijde van de aanvraag loopt bij ICL een onderzoek. Het doel van dit onderzoek
is een betere proceswaterbeheersing met minder storingen en minder emissies
Pagina 38 van 50
naar het oppervlaktewater. Verwacht wordt dat het onderzoek het volgende
oplevert:
• Piek shaving, waardoor de geëmitteerde concentraties meer bij elkaar in
de buurt liggen en daardoor de referentiewaarden van de BREF Afgas en
afvalwaterbehandeling zullen benaderen.
• Door het terughouden van vaste stofdeeltjes minder uitloging van vaste
stof gebonden elementen.
• Door het terughouden van vaste stofdeeltjes minder storingen in het
systeem en minder ophoping van vuil wat vervolgens als ‘prop’ vrijkomt.
• Reductie van de opgeloste elementen door opname in de gevormde
vlokken en hergebruik van dit afgevangen materiaal als grondstof in het
productieproces.
Het onderzoek heeft een doorlooptijd tot mei 2015. Dit gaat leiden tot het
aanpassen van de installatie en de emissie.
Aangezien ik voorschrijf om precipitatie van fosfaat en fluor te onderzoeken,
verwacht ik dat ICL meer tijd nodig heeft om tot een definitief ontwerp van de
installatie te komen. Tevens dient de installatie dan in de praktijk te worden
getest, alvorens de definitieve lozingseisen kunnen worden opgesteld. Gelet hierop
zal ik de vergunning voor een periode van 3 jaar afgeven. ICL dient zich wel te
realiseren dat minimaal 8 maanden voor het verlopen van deze vergunning de
nieuwe vergunning dient te worden aangevraagd.
8.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Procedure
8.1 Algemeen
De Waterwet bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het
verlenen van een vergunning voor het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van
afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing
zijn. In het Waterbesluit zijn hierop uitzonderingen gemaakt. Een dergelijke
uitzondering is in dit geval niet van toepassing, zodat niet de reguliere
voorbereidingsprocedure kan worden gevolgd.
8.2 Overweging ten aanzien van gecoördineerde behandeling.
De artikelen 6.27 tot en met 6.29 Wtw zien op de gecoördineerde indiening en
voorbereiding van besluitvorming omtrent aanvragen voor een watervergunning en
een omgevings- of Kernenergiewetvergunning zoals voorgeschreven in hoofdstuk 14
van de Wet milieubeheer.
Gelet hierop heb ik 10 juli 2013 de aanvraag tot wijziging van de watervergunning
aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland voorgelegd. Hierop heb ik geen reactie
ontvangen. Gelet hierop is in dit geval coördinatie met Gedeputeerde Staten van
Noord-Holland niet aan de orde.
8.3 Voorbereiding in verband met samenloop bevoegdheden
De vergunning heeft mede betrekking op een handeling ten aanzien waarvan
waterschap Amstel, Gooi en Vecht bevoegd is.
Pagina 39 van 50
Het medebetrokken bestuursorgaan is conform artikel 6.17, derde lid, van de
Waterwet in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de
grondwateronttrekking ten behoeve van de demiwaterbereiding.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
8.4 Behandeling van zienswijzen
De aanvraag met bijbehorende stukken en de ontwerpvergunning hebben vanaf 6
maart tot en met 17 april 2014 voor het naar voren brengen van zienswijzen ter
inzage gelegen. Over de ontwerpvergunning zijn schriftelijke zienswijzen naar
voren gebracht door ICL Fertilizers Europe C.V. te Amsterdam.
De zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat:
1. In §6.1.2: ‘Beschrijving van de inrichting’ staat in de tweede alinea
beschreven dat de fusie van ICL met het Israëlische moederbedrijf en
bijbehorende uitbreiding uit het recente verleden zijn. Dit is echter meer dan
20 jaar geleden. ICL verzoekt dit tekstdeel uit de considerans te schrappen.
2. In §6.1.2: ‘Beschrijving van de inrichting’; subhoofdstuk ‘Het productieproces’
onder de bullit Wasinstallatie Granulatiestaat onder de stappen 1 tot en met 3
beschreven dat deze wasinstallatie is gekoppeld aan de wasinstallatie
granulatie, dit moet echter ”de wasinstallatie voor ontsluiting” zijn.
3. In de vergunning worden lozingspunten 1, 13 tot en met 18 benoemd. Echter
lozingspunten 2 tot en met 12 worden niet genoemd. Deze schone hemelwater
lozingenpunten worden echter wel gebruikt.
4. Ten aanzien van de jaarvracht in voorschrift 1.2 lid 1 geldt dat een uitsluitsel
over wel of niet overschrijding altijd achteraf geconstateerd wordt en niet
meer te sturen of te veranderen is. Om dit voor te zijn wordt aan dit document
de eerste trend van kwartaal 1 bijgevoegd.
5. De primaire toetsing aan de verticale BREF (Anorganische bulkchemie) dient
bepalend te zijn. Met de herziening van de branche eigen BREF en de daarin
opgenomen lozingsnorm voor fosfor gerelateerd aan productievolumes, wordt
er meer recht gedaan aan de inspanning van ICL, dan toetsen aan de BREF
voor afvalwaterbehandeling. ICL ziet in deze vergunning graag een relatie
tussen lozing en productievolume alvast benoemd.
6. De eisen zoals opgenomen in voorschrift 1.2 lid 4 ten aanzien van de
lozingseisen van het hemelwater zijn buitenproportioneel. Lozing van deze
afvalwaterstromen worden beïnvloed vanuit het good housekeeping
programma van ICL. De lozing van verontreinigende stoffen is daarmee 1 op 1
verbonden aan het eventueel mee aflopen van vaste stof. ICL wil de
voorschriften graag omzetten naar een eis voor onopgeloste bestanddelen
(zwevend stof) en eventueel een pH eis. De nu opgenomen parameters vindt
ICL niet representatief voor de bron van het afstromend hemelwater en de
daarmee afstromende vervuiling.
7. In de vergunning is opgenomen dat de hemelwaterpunten voorzien moeten
zijn van een continue debietmeting. Dit komt door verwijzing in voorschrift 1.7
naar voorschrift 1.1 waarin alle afvalwaterstromen staan benoemd. Dit is
volgens ICL niet realistisch en zeker ook niet gewenst. ICL zou graag zien dat
voorschrift 1.1 wordt opgedeeld in een aparte verwijzing naar het meetpunt en
de daar afstromende hoofdafvalwaterstromen en een tweede verwijzing naar
de hemelwaterstromen.
8. Onder voorschrift 3.2 wordt een maandelijkse rapportage verlangd. Dit gaat
tegen het streven in van administratieve lastenverlichting voor bedrijven.
Pagina 40 van 50
9. In deze voorschriften staat tevens opgenomen dat jaarlijks de debietmeter
moet worden geijkt. Gezien de leeftijd van de installatie is de klassieke
ijkingmethode niet werkbaar. ICL zal een eigen ijkingmethode aandragen ter
goedkeuring. ICL verzoekt dan ook het voorschrift aan te passen zodat dit
voorstel ter goedkeuring mag worden ingediend.
10. Voorschrift 3.4 is niet van toepassing omdat bij ICL water niet wordt
geïnfiltreerd.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Naar aanleiding van deze zienswijze wordt het volgende opgemerkt.
Ad 1) Het is correct dat de fusie en de bijbehorende uitbreidingen in het verleden
hebben plaatsgevonden. De zienswijze wordt gehonoreerd en de
considerans wordt conform verzoek aangepast.
Ad 2) ICL constateert terecht dat de koppeling verkeerd staat beschreven. Deze
zienswijze wordt gehonoreerd en de considerans wordt aangepast.
Ad 3) Dat lozingspunt 2 tot en met 12 niet in de vergunning zijn opgenomen,
betekent niet dat de lozingspunten niet (mogen) worden gebruikt. In §6.2.1
heb ik beschreven dat een aantal aangevraagde lozingen onder het
activiteitenbesluit (AB) vallen. Op basis van de beschrijving op pagina 25
van de “AANVRAAG WATERVERGUNNING ICL 2013”, kom ik tot de
conclusie dat de lozingspunten 2 tot en met 12 volledig onder het AB
vallen. Daarmee moet ICL voldoen aan de eisen zoals het AB stelt aan de
lozingen.
Om dit duidelijker te maken, heb ik besloten in §6.2.1 op te nemen dat
lozingspunten 2 tot en met 12 volledig onder het AB vallen.
Ad 4) Voorschrift 1.2, lid 1 ziet toe op het maximale etmaal debiet en niet op het
vastleggen van jaarvrachten. In het tweede lid, worden wel jaarvrachten
vastgelegd. Daarom ga ik er van uit dat ICL bedoeld heeft een zienswijze
kenbaar te maken op Voorschrift 1.2, lid 2.
Ik deel uw mening dat het feitelijk vaststellen of een jaarvracht wordt
overschreden, een constatering achteraf is. Uw stelling dat er niet valt te
sturen of te veranderen deel ik niet. Gelet op de meetfrequentie die ICL
aanhoudt, is ICL op basis van trends heel goed in staat om te voorspellen
of aan de jaarvrachteis zal worden voldaan. ICL is dus wel degelijk in de
gelegenheid om handelend op te treden om een overschrijding te
voorkomen.
De bijgevoegde kwartaalrapportage neem ik ter kennisgeving aan.
Met deze zienswijze heeft ICL geen voorstel tot aanpassing van de
vergunning gedaan. Ook geeft de zienswijze mij geen aanleiding om een
wijziging in de vergunning door te voeren.
Ad 5) Naar aanleiding van deze zienswijze kom ik tot de conclusie dat de
motivatie in de considerans misschien wat beknopt is geweest. Echter, ik
deel niet de conclusie van ICL dat niet primair aan de BREF Anorganische
bulkchemie (ammoniak, zuren en kunstmest) is getoetst.
Sinds 1 januari 2013 moet bij het bepalen van beste beschikbare
technieken (BBT) rekening worden gehouden met BBT-conclusies. De
hoofdstukken beste beschikbare technieken (BAT) uit deze BREF
Anorganische bulkchemie (ammoniak, zuren en kunstmest) gelden per
januari 2013 als BBT-conclusies. Voor NPK is getoetst aan hoofdstuk 7.5
‘BAT for NPK’ en voor superfosfaat is getoetst aan hoofdstuk 10.5 ‘BAT for
Superphosphates’ In dit hoofdstuk is voor afvalwater opgenomen: ‘BAT for
Pagina 41 van 50
waste water treatment is to apply BAT given in [11, European Commission,
2003]’. Hier is vervolgens de aanvraag aan getoetst.
ICL refereert aan het herzien van de BREF Anorganische bulkchemie
(ammoniak, zuren en kunstmest), en dat daarin een lozingsnorm wordt
opgenomen voor fosfor gerelateerd aan productievolumes. Mij is niet
bekend dat een start is gemaakt met het herzien van de BREF. Ik heb 11
april 2014 de website van European IPPC Bureau gecontroleerd. Volgens
deze website is de BREF uit 2007 de vigerende BREF en is een herziening
niet ingepland.
Gelet op het voorgaande zie ik geen grondslag om in deze vergunning een
relatie te leggen tussen lozing en productievolume. Op dit punt honoreer ik
uw zienswijze niet. Wel zal ik in de considerans de koppeling maken met de
hoofdstukken beste beschikbare technieken uit de BREF Anorganische
bulkchemie (ammoniak, zuren en kunstmest).
Ad 6) Het AB niet voorziet in het reguleren van gecombineerde lozing van
vergunningplichtige- en AB-afvalwaterstromen. Daarom zijn in de
vergunning (naast lozingseisen aan lozingspunt 1) lozingseisen opgenomen
voor de lozingspunten 13 t/m 18. Op pagina 25 en 26 van de “AANVRAAG
WATERVERGUNNING ICL 2013” is de herkomst van de verontreiniging van
het afvalwater weergegeven. Uit deze beschrijving heb ik de conclusie
getrokken dat de kwaliteit van het, via de meetpunten 13 tot en met 18,
geloosde afvalwater in hoofdzaak wordt beïnvloed door de op en overslag
activiteit van ICL. Gelet hierop heb ik bij het formuleren van de lozingseisen
aansluiting gezocht bij de eisen zoals geformuleerd in het AB. Uit de
aanvraag is mij niet gebleken dat deze lozingseis, met toepassing van BBT,
redelijkerwijs niet haalbaar zijn. Gelet hierop zie ik geen aanleiding om uw
voorstel tot aanpassing van de lozingseisen over te nemen.
Ad 7) Door de verwijzing naar voorschrift 1.1 in voorschrift 1.7, is onbedoeld een
verplichting ontstaan om te allen tijde de meetpunten 13 tot en met 18 te
kunnen onderwerpen aan continue debietmeting en bemonstering ter
verzameling van etmaalmonsters. Dat dit onbedoeld is, blijkt wel uit het feit
dat in voorschrift 1.2 de lozingseisen als steekmonster zijn vastgelegd.
Gelet hierop zal ik Voorschrift 1.7 lid 2 dusdanig aanpassen dat dit alleen
betrekking heeft op lozingspunt 1. Tevens zal ik een nieuw lid 3 invoegen,
waarin ik vastleg dat het debiet moet kunnen worden bepaald (dit kan
bijvoorbeeld berekend worden op basis van neerslaggegevens en het
afwaterende oppervlak) en dat steekmonsters moeten kunnen worden
genomen. Door het invoegen van een nieuw lid 3, worden de leden 3 en 4
hernummerd tot 4 en 5.
Ad 8) Het grondwaterbeheer is voor de locatie van ICL toebedeeld aan het
hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). AGV is op grond van de
Waterwet verplicht de gegevens betreffende de grondwateronttrekkingen in
haar beheersgebied aan de provincie ter rapporteren.
Om aan deze verplichting invulling te geven is het niet noodzakelijk dat ICL
de waarnemingen maandelijks in een rapportage naar de afdeling Toezicht
en Handhaving van Waternet stuurt. Voor dit doel volstaat een jaarlijkse
rapportage. Wel is het noodzakelijk maandelijks de meetgegevens te
verzamelen.
Gelet op het voorgaande wordt de zienswijze gehonoreerd door voorschrift
3.2, als volgt aan te passen:
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Pagina 42 van 50
Lid 1:
De vergunninghouder moet wekelijks waarnemingen doen van de
onttrokken hoeveelheden grondwater.
Lid 6: De vergunninghouder neemt de waarnemingen in een overzichtelijk
register op en zendt dat jaarlijks naar afdeling Toezicht en
Handhaving van Waternet
Ad 9) De wijze waarop lid 5 van Voorschrift 3.2 is geformuleerd, biedt ICL de
ruimte om een ijkmethode, voor de jaarlijkse controle ter goedkeuring, aan
te dragen. Hiervoor hoeft Voorschrift 3.2 dus niet te worden gewijzigd. Er
moet overigens wel overeenkomstig voorschrift 3.2, lid 5 een bewijs van de
controle getoond kunnen worden. Verder merken wij op dat de
nauwkeurigheid waarborgen, zoals bedoeld in voorschrift 3.2, lid 5 ook
inhoudt dat éénmaal per drie jaar een gesloten meetsystemen in- situ nat
wordt gekalibreerd. Onder natte kalibratie wordt verstaan dat een vooraf
nauwkeurig bepaalde hoeveelheid water door de te kalibreren meter wordt
geleid, dan wel dat tijdelijk een tweede meetsysteem in serie wordt
geplaatst en fungeert als moedermeter. Een moedermeter is een
debietmeter, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale
volumestandaard van het VSL, Thijsseweg 11, 2629 JA Delft (vroeger NMI)
Ad 10) Indien geen grondwater wordt retour bemalen in de bodem of in de bodem
wordt geïnfiltreerd, is voorschrift 3.4 niet van toepassing. Aangezien bij ICL
geen sprake is van retourbemalen en/of infiltreren is de zienswijze terecht.
Gelet hierop is de vergunning aangepast door Voorschrift 3.4 te schrappen.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
9. Conclusie
De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen
van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de
overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het wijzigen van de
gevraagde vergunning.
10. Ondertekening
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
namens deze,
hoofd afdeling Vergunningverlening Rijkswaterstaat West-Nederland Noord
Pagina 43 van 50
11. Mededelingen
Datum
29 april 2014
Bent u het niet eens met dit besluit?
Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de
bestuursrechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te
bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel
belanghebbende bij het besluit zijn.
Nummer
RWS-2014/19455
De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van
een beroepschrift:
Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent?
Welk doel wilt u met uw beroep bereiken?
Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u
met deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere,
wellicht eenvoudigere wijze bereiken?
Hoe dient u beroep in?
Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag
waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw
beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet
zelf, maar namens een bedrijf of organisatie een beroepschrift indient dan kunt u
het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
organisatie is ingeschreven.
In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan:
uw naam en adres;
een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt
(bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en
zo mogelijk een kopie van het besluit;
de reden waarom u beroep instelt;
de datum en uw handtekening.
Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in
rekening gebracht.
Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent
dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is. Als u dit niet
wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt
u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit door de
Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een
voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of
organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige
voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
organisatie is ingeschreven.
De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen.
U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via
http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. daarvoor moet u wel beschikken over
een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de
precieze voorwaarden.
Pagina 44 van 50
Overige mededelingen:
Datum
29 april 2014
Het hebben van deze vergunning ontslaat de houder niet van de verplichting om
de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te treffen teneinde te voorkomen dat
derden of de Staat ten gevolge van het gebruik maken van de vergunning schade
lijden.
Nummer
RWS-2014/19455
Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan:
1. het Bureau Verontreinigingsheffing Rijkswateren, Postbus 20906, 2500 EX Den
Haag;
2. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, Postbus 209, 1500 EE Zaandam;
3. Waternet, Afdeling Planadvies en Vergunningen, Postbus 94370, 1090 GJ
Amsterdam.
Pagina 45 van 50
Bijlage 1, Begripsbepalingen
In deze vergunning wordt verstaan onder:
1. ’Aanvraag’: De aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag is op 2
juli 2013 binnengekomen bij Rijkswaterstaat en geregistreerd onder nummer
028.0957.A.wtw34986, aangevuld bij brief d.d. 30 augustus 2013.
2. ‘Afdeling handhaving: de afdeling Handhaving van Rijkswaterstaat WestNederland Noord, Toekanweg 7, 2035 LC Haarlem;
3. ‘Afdeling Toezicht en Handhaving van Waternet: Afdeling Toezicht en
Handhaving van Waternet Postbus 94370, 1090 GJ Amsterdam
4. ‘Afvalwater’: water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te
ontdoen of zich moet ontdoen;
5. ‘AWZI’: Afvalwaterzuiveringsinstallatie;
6. BPRW 2009-2015: het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 20092015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden (te downloaden
van www.rijkswaterstaat.nl)
7. ‘Bestuursorgaan’: een orgaan van een rechtspersoon die krachtens
publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig
openbaar gezag bekleed.
8. ‘Bevoegd gezag: de hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat West-Nederland
Noord namens de minister van Infrastructuur en Milieu (p.a. Rijkswaterstaat
West-Nederland Noord, Postbus 3119, 2001DC Haarlem;
9. ‘Concentratie’: het gehalte van een (som-)parameter, uitgedrukt in mg/l of
mg/l;
10. ‘Effluent’: afvalwater afkomstig uit een installatie waarin dit afvalwater een
zuiveringstechnische behandeling heeft ondergaan;
11. ‘Etmaalmonster’: een representatief genomen monster van het afvalwater
over een periode van 24 uur;
12. ‘Gemiddelde concentratie’: het voortschrijdend rekenkundig gemiddelde van
10 opeenvolgende concentraties in etmaalmonsters, waarbij de
etmaalmonsters niet noodzakelijkerwijs aaneengesloten genomen behoeven te
zijn;
13. Grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;
14. ‘Het afvalwaterwerk’: de voorziening die is aangelegd of wordt gebruikt voor
de inzameling en lozing van afvalwater;
15. ‘Inlaattemperatuur’: de temperatuur van het onttrokken oppervlaktewater
bepaald op het innamepunt;
16. ‘IPPC-installatie’: Installatie voor industriële activiteiten als bedoeld in bijlage
1 van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees parlement en de Raad van 24
november 2010 inzake industriële emissies.
17. ‘Kaderrichtlijn Water (KRW): richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot
vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het
waterbeleid;
18. KRW-waterlichaam: volgens artikel 2, lid 10, van de richtlijn 2000/60/EG is
een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van
aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een
rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een
overgangswater of een strook kustwater;
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Pagina 46 van 50
19. ‘Lozingspunt’: een punt van waaruit afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam
wordt geloosd/gebracht;
20. ‘Meetpunt’: een intern controlepunt;
21. ‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het
oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan;
22. ’Onttrekken’: het door middel van een werk halen van water uit een
oppervlaktewaterlichaam c.q. grondwaterlichaam;
23. ‘Ontvangstdatum aanvraag’: eerste datum dat de aanvraag ontvangen is bij
een bestuursorgaan.
24. Oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het
aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede
de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen
krachtens de Wtw, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
25. ‘Som metalen’: het totaal van de concentraties van de volgende metalen:
arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink;
26. ‘Vergunninghouder’: diegene die krachtens deze vergunning handelingen
verricht;
27. ‘Voorzienbare bijzondere bedrijfsomstandigheden’: andere dan de reguliere
bedrijfsomstandigheden, niet zijnde een ongewoon voorval, zoals onderhoudsen reparatiewerkzaamheden, storingen, korte stilleggingen en het opstarten of
het definitief buiten bedrijf stellen van een proces- of
afvalwaterzuiveringsinstallatie of onderdelen hiervan.
28. ‘Warmtevracht’ (bij een uurmeting): De warmtevracht is gebaseerd op het
momentane debiet en de lozings-temperatuur ter plaatse van de monsterput
gecorrigeerd voor de innametemperatuur. Het temperatuurverschil tussen de
innametemperatuur en het geloosde koelwater moet bepaald worden binnen
een tijdspanne van 1 uur;
29. empirische lozingseis: lozingseis die is bepaald op basis van een historische
meetreeks van de concentraties stoffen in de lozing.
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Pagina 47 van 50
Bijlage 2, Analysevoorschriften
Datum
29 april 2014
De in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden
bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de 'methoden voor de analyse voor
afvalwater' van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI):
Nummer
RWS-2014/19455
De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de
naleving van de emissie-eisen voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-66001 en de conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO
5667-3. Het monster wordt niet gefiltreerd en de onopgeloste stoffen worden wel
meegenomen in de analyse.
Stof/parameter:
fosfaten (P)
fluoriden (F)
Stikstof (N, totaal~)
onopgeloste bestanddelen
minerale olie
CZV
cadmium
kwik
som zware metalen: arseen, chroom,
koper, lood, nikkel en zink
pH
NEN-nummer:
NEN-ISO 15681-1 en NEN-ISO 15681-2
NEN-EN-ISO 10304-1 of NEN 6483
Kj N NEN-ISO 5663 of NEN 6646
NO2 N, NO3 N: NEN-EN-ISO 13395
NEN-EN 872
NEN-EN-ISO 9377-2
NEN 6633
NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2,
waarbij de ontsluiting van de elementen
plaats vindt volgens NEN-EN-ISO 155871 en NEN 6961
NEN-EN-1483 of NEN-EN-ISO 12846
NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2,
,waarbij de ontsluiting van de elementen
plaats vindt volgens NEN-EN-ISO 155871 of NEN 6961
NEN-EN 10523
Een wijziging in het normblad treedt automatisch inwerking 6 weken nadat de
wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een
andere, vergelijkbare methode wil gebruiken, behoeft deze voorafgaand de
schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.
Pagina 48 van 50
Bijlage 3, Tekening
Datum
29 april 2014
Nummer
RWS-2014/19455
Pagina 49 van 50
Bijlage 4, Beoordelingsmethodiek nieuw te gebruiken hulpstoffen
Datum
29 april 2014
1. ICL Fertilizers Europe C.V. mag niet gebruikmaken van nieuwe hulpstoffen,
voor zover deze in het te lozen afvalwater kunnen voorkomen, die één of
meerdere van de volgende eigenschappen hebben:
- componenten bevatten die voorkomen op de bijlage van de Mededeling van
de Commissie aan de Raad (van 22 juni 1982), betreffende gevaarlijke
stoffen die dienen te worden opgenomen in lijst 1 van richtlijn 76/464/EEG;
- componenten bevatten die carcinogeen zijn (R-45 c.q. H350 zin);
- componenten bevatten die mutageen zijn (R-46 c.q. H340 zin);
- een acute aquatische toxiciteit (LC50 voor kreeftachtigen en/of vissen)
hebben die kleiner is dan 0,01 mg/l;
- componenten bevatten met een R53 (c.q. H410 t/m H413)zin; dat wil
zeggen dat op lange termijn schadelijke effecten in het aquatische milieu
kan veroorzaken.
Nummer
RWS-2014/19455
2. Stoffen die de toets uit lid 1 doorstaan hebben dienen, alvorens te mogen
worden toegepast, ook de volgende toets te doorstaan:
De concentratie van iedere component van de hulpstof op het lozingspunt mag
op ieder moment niet meer bedragen dan <getal> * LC50 /
beoordelingsfactor. Hierbij is:
<getal>: de verdunning van het afvalwater door het langsstromende
oppervlaktewater; voor de lozing van ICL in het Noordzeekanaal
geldt een factor 90;
LC50:
acute aquatische toxiciteit voor waterorganismen bepaald voor
bacteriën, algen, kreeftachtigen en/of vissen.
Voor deze toets is de volgende informatie nodig:
- de gebruikte hoeveelheid van de hulpstof die op een bepaald moment bij de
productie betrokken wordt;
- de hoeveelheid van de hulpstof die achterblijft in het product, vaste
afvalfase, etc. dus niet in het afvalwater komt (retentie);
- het effect van de zuivering op de emissie (chemisch/fysisch en/of
biologische afbraak);
- de beoordelingsfactor uit onderstaande tabel:
Beschikbare informatie
Laagste acute L(E)C 50
Laagste acute L(E)C 50 voor tenminste drie trofische
niveaus (algen, bacteriën, kreeftachtigen of vissen)
beoordelingsfactor
1.000
100
3. De uitkomst van bovenstaande toetsen wordt ter informatie aan de
waterbeheerder verzonden.
N.B.
De retentie kan bepaald worden uit gegevens van andere gebruikers of aan de
hand van de retentie van stoffen met een vergelijkbare werking.
Pagina 50 van 50