Wtw 9323 Vergunning

Watervergunning
Datum
Nummer
Onderwerp
25 augustus 2014
RWS-2014/37544
Watervergunning voor het onttrekken van
oppervlaktewater en het lozen van afvalwater op
oppervlaktewater voor:
Noord-Europees Wijnopslagbedrijf B.V.,
Moezelhavenweg 10,
1043 AM Amsterdam
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Aanhef
Besluit
Voorschriften
Aanvraag
Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
Procedure
Conclusie
Ondertekening
Mededelingen
Bijlage 1: Begripsbepalingen
Bijlage 2: Analysevoorschriften
Bijlage 3: Tekening
1. Aanhef
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 21 januari 2013 een aanvraag
ontvangen van het Noord-Europees Wijnopslagbedrijf B.V., verder NWB genoemd,
om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet (Wtw) voor het
verrichten van handelingen in een watersysteem.
De aanvraag is namens de aanvrager ingediend door MWH Global B.V.
De aanvraag betreft:
1. Het brengen van stoffen, afkomstig van NWB, gelegen aan de
Moezelhavenweg 10, 1043 AM in Amsterdam in de Mainhaven;
2. Het onttrekken van water aan de Westhaven en de Mainhaven.
Pagina 1 van 27
De aanvraag is geregistreerd onder nummer RWS-2013/6526 en Wave-nummer
028.0957.A.Wtw9323.
De aanvraag heeft mede betrekking op activiteiten die niet vergunningplichtig zijn.
De aanvraag is voor dat deel buiten behandeling gelaten. In hoofdstuk 4.2 wordt
hier nader op ingegaan.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
De aanvrager is bij brief van 27 februari 2013, nummer RWS-2013/11030
schriftelijk op de hoogte gebracht van het feit dat de aanvraag op grond van
artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog onvoldoende gegevens
of bescheiden bevat om deze in behandeling te kunnen nemen en is in de
gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens of bescheiden voor 27 maart
2013 aan de aanvraag toe te voegen.
De ontbrekende gegevens zijn op 26 maart 2013 ontvangen en geregistreerd
onder nummer RWS-2013/16672. Daarmee is de procedure opgeschort met 27
dagen. Verder zijn er op 10 april 2013, 17 september 2013 en 29 april 2014
aanvullingen ontvangen. Deze aanvullingen zijn geregistreerd onder respectievelijk
nummer RWS-2013/21233, RWS-2013/47619 en RWS-2014/20022.
2. Besluit
Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene wet bestuursrecht en de
hieronder vermelde overwegingen besluit de minister van Infrastructuur en Milieu
als volgt:
I.
De gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 6.2, lid 1 Wtw en 6.5 onder a
Wtw aan het Noord-Europees Wijnopslagbedrijf B.V. te Amsterdam, te
verlenen voor:
1. Het brengen van stoffen, afkomstig van NWB, gelegen aan de
Moezelhavenweg 10, 1043 AM in Amsterdam in de Mainhaven;
2. Het onttrekken van water aan de Westhaven en de Mainhaven.
II. De bij besluit van 4 februari 1991 met nummer ANW 91/15085 verleende
Watervergunning van het Noord-Europees Wijnopslagbedrijf B.V., inclusief alle
wijzigingen in te trekken.
III. Aan de vergunning de volgende voorschriften te verbinden met het oog op de
in artikel 2.1 van de Waterwet genoemde doelstellingen.
Voor een toelichting op de in deze vergunning vermelde begrippen wordt
verwezen naar bijlage 1 van deze vergunning.
Pagina 2 van 27
3. Voorschriften
Datum
25 augustus 2014
Voorschrift 1
Soorten (afval)waterstromen
1. Het onttrekken van oppervlaktewater aan de Westhaven en de Mainhaven en
het brengen van stoffen in de Mainhaven mag uitsluitend bestaan uit de
hieronder genoemde (afval)waterstromen. Deze (afval)waterstromen mogen
uitsluitend via de bijbehorende onttrekkings- en lozingspunten aan het
oppervlaktewater worden onttrokken c.q. in het oppervlaktewater worden
gebracht:
Nummer
RWS-2014/37544
Innamepunt
Soort waterstroom
A
Oppervlaktewater uit de Westhaven ten behoeve
van het testen en het op druk houden van het
brandblussysteem en voor brandblusoefeningen
Oppervlaktewater uit de Mainhaven ten behoeve
van het testen en het op druk houden van het
brandblussysteem en voor brandblusoefeningen
Soort afvalwaterstroom
B
Lozingspunt Meetpunt
1
1
Mogelijk verontreinigd hemelwater
Spoelwater ringblusleiding
2. De locatie en nummering van de onttrekking- en lozingspunten is aangegeven
op de tekening zoals is opgenomen als bijlage 3 behorende bij deze vergunning.
Voorschrift 2
Waterhoeveelheden
1. De hoeveelheid in te nemen oppervlaktewater uit de Westhaven mag ten
hoogste 96 m3 per uur bedragen.
2. De hoeveelheid in te nemen oppervlaktewater uit de Mainhaven mag ten
hoogste 30 m3 per uur bedragen.
Voorschrift 3
Beschermende maatregelen
1. De vergunninghouder dient maatregelen te treffen ter voorkoming van inzuig
van aquatische organismen.
2. De in lid één te treffen maatregelen dienen ten minste te bestaan uit het
toepassen van een grof rooster met een maaswijdte van maximaal 9 mm.
Voorschrift 4
Lozingseisen
1. Het in voorschrift 1, lid 1 omschreven afvalwater mag alleen in het
oppervlaktewater worden gebracht, als de volgende per parameter
aangegeven lozingseisen op het betreffende meetpunt niet worden
overschreden.
Pagina 3 van 27
Lozingseisen meetpunt 1
Parameter
Onopgeloste bestanddelen
Chemisch zuurstofverbruik
Plantaardige en dierlijke olie
1)
Maximum gehalte in een willekeurig
1)
Maximum
300 mg/l
200 mg/l
20 mg/l
genomen steekmonster
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
2. De waarden van de in tweede lid genoemde parameters dienen te worden
bepaald volgens de in bijlage 2 genoemde analysevoorschriften.
Voorschrift 5
Controlevoorzieningen
1. Het via meetpunt 1 te lozen afvalwater moet op elk moment kunnen worden
bemonsterd. Daartoe moet deze afvalwaterstroom via een controlepu(n)t
worden geleid, die geschikt is voor bemonsteringsdoeleinden.
2. De in lid 1 bedoelde voorziening dient zodanig te worden geplaatst, dat deze
op elk moment vanaf de walkant goed bereikbaar en toegankelijk is.
Voorschrift 6
Milieurisicoanalyse (MRA)
De vergunninghouder moet de MRA binnen 5 jaar na het in werking treden van de
vergunning actualiseren, waarbij de tekortkomingen genoemd in de brief van 25
maart 2014 met kenmerk RWS-2014/13945 worden verwerkt.
Voorschrift 7
Beheer en onderhoud
1. De lozingswerken, de zuiveringstechnische voorzieningen en de meet- en
controlevoorzieningen moeten doelmatig functioneren, in goede staat van
onderhoud verkeren en met zorg worden bediend.
2. De vergunninghouder dient de aanwijzingen van Rijkswaterstaat op te volgen
die zijn gemaakt ter bescherming van de, bij de vergunning betrokken
belangen.
Voorschrift 8
Zorgplicht
1. De vergunninghouder neemt voldoende zorg voor de kwaliteit van het
oppervlaktewater in acht. Als door een bepaalde activiteit nadelige gevolgen
voor het oppervlaktewater kunnen ontstaan, is de vergunninghouder verplicht
ervoor te zorgen dat die activiteit achterwege wordt gelaten dan wel dat de
gevolgen worden voorkomen, beperkt of ongedaan worden gemaakt.
2. De vergunninghouder dient bij (ver)nieuwbouw bij voorkeur geen gebruikt te
maken van uitloogbare bouwmaterialen boven verharde oppervlakken waarvan
het hemelwater direct dan wel indirect afstroomt naar oppervlaktewater.
Pagina 4 van 27
1.
2.
3.
4.
Voorschrift 9
Maatregelen bij een ongewoon voorval binnen de inrichting
Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft
voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam
zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft vergunninghouder, onmiddellijk de
maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, om nadelige
gevolgen van die gebeurtenis voor het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen
of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk
te beperken en ongedaan te maken.
Degene die een inrichting drijft, waarin/waarbij zich een voorval, als hiervoor
bedoeld, voordoet of heeft voorgedaan, meldt dat voorval zo spoedig mogelijk
aan de waterbeheerder.
Hij verstrekt aan de waterbeheerder tevens, zodra zij bekend zijn, de
gegevens met betrekking tot:
·
De oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het
voorval zich heeft voorgedaan;
·
De ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen, alsmede hun
eigenschappen;
·
Andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de
gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam van het voorval te kunnen
beoordelen;
·
De maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen
van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
Zo spoedig mogelijk na een dergelijk ongewoon voorval, moet de
vergunninghouder in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder gegevens over
de maatregelen verstrekken die worden overwogen om te voorkomen dat een
zodanig voorval zich nogmaals kan voordoen.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Voorschrift 10
Contactpersoon
1. De vergunninghouder is verplicht één of meer personen aan te wijzen die in
het bijzonder belast is (zijn) met het toezien op de naleving van het bij deze
vergunning bepaalde of bevolene, waarmee door of namens de
waterbeheerder in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd.
2. De vergunninghouder deelt schriftelijk binnen veertien dagen nadat deze
vergunning inwerking is getreden de waterbeheerder mee, wat de
contactgegevens zijn ( naam, adres telefoonnummer en e-mailadres) van
degene(n) die door of vanwege hem is (zijn) aangewezen.
Pagina 5 van 27
4. Aanvraag
Datum
25 augustus 2014
4.1 Algemeen
Nummer
RWS-2014/37544
4.1.1
Aanleiding
Het Noord-Europese Wijnopslagbedrijf B.V., verder genoemd NWB, heeft bij
besluit van 4 februari 1991 met nummer ANW 91/15085 een vergunning op grond
van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gekregen voor het lozen van
mogelijk door de bedrijfsactiviteiten verontreinigd hemelwater met behulp van 9
riooluitmondingen op het Basiskanaal, thans Westhaven, en de Mainhaven te
Amsterdam. Deze vergunning is gewijzigd bij besluit van 30 november 2006 met
nummer WSW 2006/6859. De vergunning wordt sinds 22 december 2009
aangemerkt als Watervergunning op grond van artikel 6.2, lid 1 van de Waterwet
(Wtw).
Sinds het van kracht worden van de vergunning zijn er wijzigingen geweest in de
lozingssituatie. Zo wordt er naast hemelwater ook spoelwater van de
ringblusleiding geloosd. Daarnaast zijn er diverse wijzigingen in wet- en
regelgeving en beleid zoals de komst van het Activiteitenbesluit milieubeheer, de
Waterwet, beleid ten aanzien van risico’s van onvoorziene lozingen en de
immissieaanpak. Tenslotte is het onttrekken van oppervlaktewater voor het
bluswatersysteem nog niet vergund.
In verband met deze wijzigingen heeft NWB op 21 januari 2013 een aanvraag
ingediend voor een nieuwe watervergunning.
4.1.2
Bedrijfssituatie
Het NWB houdt zich bezig met de op- en overslag van alcoholen (waaronder
ethylalcohol, rum, tequila en andere alcoholen), biologische oliën en veresterde
biologische olie. De laatste stof wordt in de sector aangeduid als FAME (Fatty Acid
Methyl Esters). De huidige opslagcapaciteit bedraagt 57.320 m3. Tot op heden is
de opslagcapaciteit van het NWB alleen ingezet voor de opslag van alcoholen en
FAME.
Opslag
De opslag vindt plaats in 103 bovengrondse cilindrische tanks verdeeld over 4
tankputten. De tanks variëren in capaciteit van 10 m 3 tot 2.150 m3. De tanks zijn
voorzien van een vast dak en ontluchten atmosferisch. De tankputten zijn voorzien
van een tankputwal.
Overslag
De aan- en afvoer vindt plaats per schip, over de weg of via het spoor. Voor de
overslag per schip heeft het NWB de beschikking over een steiger. Hier is de
mogelijkheid om schepen te beladen of te lossen middels een laadarm.
Voor de verlading per trein is een aantal vaste aansluitingen met pomp
geïnstalleerd.
Voor de verlading per vrachtauto en tankcontainers is op het terrein een aantal
laad- en losplaatsen aanwezig. Er wordt gebruikt gemaakt van een vast
Pagina 6 van 27
leidingenwerk met pompen. Voor kleine hoeveelheden in kleine tanks over een
korte afstand kan tevens gebruik worden gemaakt van gecertificeerde slangen.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Denaturatie
Bij de afvoer van ethylalcohol vindt op beperkte schaal denaturatie plaats.
Denaturatie betreft het voor consumptie ongeschikt maken van de ethyl alcohol.
Door denaturatie vervalt de accijnsplicht op de alcohol en is de alcohol alleen nog
geschikt voor non-food toepassingen. Het denatureren gebeurt daarom onder
permanent fysiek toezicht van de douane. Het denaturatiemiddel bestaat o.a.
uit een mengsel van ethyleenglycol en methyl ethyl keton en wordt toegevoegd
aan de alcohol. De denaturatie vindt plaats voorafgaand aan het laadproces in een
'dedicated' tank.
Ondersteunende activiteiten, voorzieningen en installaties
Het NWB heeft een kantoor, een kleine werkplaats en opslag voor gevaarlijke
stoffen (productmonsters in emballage). Daarnaast heeft het bedrijf een aantal
ondersteunende voorzieningen en installaties, zoals een stoomketel, een
persluchtcompressor en (koel- en) blusvoorzieningen
4.2
Handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd
De aanvraag heeft betrekking op:
· Het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam;
· Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.
Op grond van artikel 6.2, lid 1 van de Waterwet is het verboden om stoffen in
een oppervlaktewaterlichaam te brengen, tenzij:
· Een daartoe strekkende vergunning is verleend door onze minister of, ten
aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;
· Daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregelen van
bestuur.
Op grond van artikel 6.5, onder a van de Waterwet is het verboden om zonder
vergunning van onze minister, onderscheidenlijk het bestuur van het
waterschap water te brengen in of te onttrekken aan een
oppervlaktewaterlichaam.
De hierboven genoemde handelingen zijn derhalve vergunningplichtig.
Rijkswaterstaat is waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder van de Westhaven
en Mainhaven. Daarom heeft het NWB bij Rijkswaterstaat een aanvraag
ingediend voor een Watervergunning.
Het lozen van hemelwater van het verharde terrein ten westen van tankput 3
wordt niet meegenomen in het onderhavige besluit. Dit hemelwater is niet
verontreinigd ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten. Het lozen van dit
hemelwater op de Westhaven valt onder paragraaf 3.1.3 van het
Pagina 7 van 27
Activiteitenbesluit. De onderhavige aanvraag wordt voor deze activiteit
aangemerkt als melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit.
De melding is toereikend.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Alle het overige afvalwater, zoals huishoudelijk afvalwater, ketelspuiwater,
spoelwater van de tanks, laboratoriumafvalwater en het
hemelwater/schrobwater van de nieuwe laad- en losplaats voor vrachtwagens,
wordt geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool en afgevoerd naar een
rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het lozen van afvalwater op het gemeentelijk
vuilwaterriool wordt gereguleerd in de omgevingsvergunning en valt buiten het
regime van de onderhavige vergunning.
4.3
Beschrijving van het oppervlaktewaterlichaam waarin de
handelingen plaatsvinden
De activiteit vindt plaats in de Westhaven en de Mainhaven die in rechtstreeks
contact staan met het KRW-waterlichaam Noordzeekanaal. Het KRW-waterlichaam
Noordzeekanaal behoort tot de categorie M30 (zwak brakke wateren) en wordt
aangemerkt als kunstmatig waterlichaam. Binnen dit waterlichaam zijn geen
beschermde gebieden aangewezen.
Chemische toestand
Op de meetpunten Amsterdam en IJmuiden vindt een normoverschrijding plaats
van de prioritaire stoffen som PAK Benzo(ghi)peryleen en Indeno(1,2,3c,d)pyreen. Van de overige relevante stoffen voldoen ammonium, boor, kobalt,
koper, thallium, uranium, zink en som PCB’s niet aan de norm.
Na correctie op basis van achtergrondgehalte of beschikbaarheid vormen de
metalen kobalt en thallium in het waterlichaam Noordzeekanaal geen knelpunt
meer. Koper, uranium en zink zijn na de 2e lijnsbeoordeling een aandachtstof
vanwege het ontbreken van gegevens voor de toetsing. De overige relevante
stoffen 3-chloorpropeen, chlooretheen, cisheptachloorepoxide, coumafos,
dibutyltin, dichloorvos, ethylazinfos, heptachloor, heptenofos, mevinfos,
methylazinfos, tolclofos-methyl, trichloorfon, triazofos en zilver zijn aangemerkt
als aandachtstof vanwege analytische beperkingen (een onvoldoende lage
rapportagegrens). De fysisch-chemische parameters fosfaat, stikstof, chloride en
doorzicht overschrijden de doelstelling. Hoge chloridewaarden worden echter niet
als een ecologisch probleem beschouwd in het Noordzeekanaal.
Ecologische toestand
De ecologische kwaliteit van het waterlichaam wordt bepaald door de hydromorfologische en chemische kwaliteit. Voor het waterlichaam Noordzeekanaal zijn de
volgende ecologische kwaliteitselementen relevant:
· fytoplankton,
· macrofyten,
· macrofauna en
· vis.
De huidige situatie per kwaliteitselement is weergegeven in de onderstaande
tabel.
Pagina 8 van 27
Niet alle kwaliteitselementen voldoen aan het GET voor natuurlijke wateren.
Volgens het one out all out principe (laagste score telt) wordt de huidige
ecologische toestand van het waterlichaam Noordzeekanaal ten opzichte van de
natuurlijke referentie M30 beoordeeld als ontoereikend. Vanwege menselijk
hydromorfologische ingrepen behoort het waterlichaam Noordzeekanaal tot sterk
veranderd waterlichaam en zullen de ecologische kwaliteitselementen de GET niet
bereiken. Voor de beoordeling van de kwaliteitselementen is daarom een GEP
(Goed Ecologisch Potentieel) afgeleid, die rekening houdt met deze ingrepen. De
GEP voor kunstmatige wateren is minimaal 0,6.
Kwaliteitselement
Fytoplankton
Macrofyten/Fytobenthos
Macrofauna
Vissen
4.4
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Periode 2006-2008
0,87
0,01
0,5
0,65
Overzicht (afval)waterstromen
De aanvraag heeft betrekking op het onttrekken van oppervlaktewater en op
het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van afvalwater/stoffen. De
inname en lozingspunten alsmede de verschillende afvalwaterstromen zijn in
onderstaande tabel opgenomen.
Innamepunt
Soort waterstroom
A
Oppervlaktewater uit de Westhaven ten behoeve van
het testen en het op druk houden van het
brandblussysteem en voor brandblusoefeningen
Oppervlaktewater uit de Mainhaven ten behoeve van
het testen en het op druk houden van het
brandblussysteem en voor brandblusoefeningen
Soort afvalwaterstroom
B
Lozingspunt Meetpunt
1
1
Mogelijk verontreinigd hemelwater
Spoelwater ringblusleiding
In de onderstaande paragrafen wordt nader op het lozen van afvalwater en het
onttrekken van oppervlaktewater ingegaan.
4.4.1 Lozen van hemelwater
Op het terrein zijn 2 gescheiden rioolsystemen aanwezig, een vuilwaterriool dat is
aangesloten op het gemeentelijke vuilwaterriool en een hemelwaterriool dat loost
op het oppervlaktewater. Het hemelwater (ca. 4900 m3/jaar) wordt via 2
lozingspunten geloosd op het oppervlaktewater.
1. Aan de oostzijde van het terrein bevindt zich een lozingspunt (Lp 1) op de
Mainhaven waarmee het hemelwater van de overige terreindelen wordt
geloosd. Het betreft hier hemelwater van verharde terreinoppervlakken buiten
de tankputten en hemelwater uit de tankputten. Hemelwater uit de tankputten
wordt na inspectie geloosd op het hemelwaterriool. Het hemelwater wordt voor
lozing door een opvangbak geleid met een inhoud van 4,5 m3. Deze
Pagina 9 van 27
opvangbak is voorzien van een afsluiter die onder normale omstandigheden
gesloten is. Het water in de opvangbak wordt periodiek bemonsterd. Indien
het CZV gehalte minder dan 200 mg/l bedraagt, wordt de afsluiter
opengedraaid en wordt het hemelwater op oppervlaktewater geloosd. Indien
het CZV gehalte meer dan 200 mg/l bedraagt, wordt het hemelwater
afgevoerd naar derden.
2. Aan de noordzijde van het terrein bevindt zich een lozingspunt (Lp 2) op de
Westhaven waarmee het niet door de bedrijfsvoering verontreinigde
hemelwater van het verharde terrein ten westen van tankput 3 wordt geloosd.
Zoals in hoofdstuk 4.2 is aangegeven, valt het lozen van dit hemelwater buiten
het regime van de onderhavige vergunning. Dit lozingspunt is voor de
duidelijkheid wel aangegeven op de rioleringstekening.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Daarnaast is er nog een derde lozingspunt dat loost op de Westhaven. Ook dit
lozingspunt (Lp 3) is aangegeven op de rioleringstekening. Het betreft een
calamiteitenleiding die permanent gesloten is en alleen indien wenselijk (in geval
van een calamiteit) kan worden geopend.
4.4.2 Lozen van spoelwater van de ringblusleiding
Na brandblusoefeningen en het testen van de brandbluspompen is de roestvast
stalen ringblusleiding gevuld met brak water uit de haven. Om corrosie te
voorkomen wordt deze leiding gespoeld met drinkwater. Dit spoelwater wordt
gezamenlijk met het hemelwater via de opvangbak en lozingspunt 1 op de
Mainhaven geloosd.
4.4.3
Onttrekken van oppervlaktewater
NWB onttrekt oppervlaktewater voor het brandblussysteem. Hiertoe beschikt het
bedrijf over 1 innamepunt op de Westhaven (pompcapaciteit: 96 m3/uur) en 1
innamepunt op de Mainhaven (pompcapaciteit 30 m3/uur).
Voor het onttrekken van oppervlaktewater aan de Westhaven wordt een 4 inch
slang gebruik voorzien van een korf. De maaswijdte van de korf bedraagt 0,9 cm.
Voor het onttrekken van oppervlaktewater aan de Mainhaven wordt een 3 inch
slang gebruik voorzien van een korf. De maaswijdte van de korf bedraagt 0,5 cm.
De brandbluspompen worden gemiddeld 2 maal per maand getest. Verder vinden
er elke 3 maanden brandblusoefeningen plaats. Hierbij wordt geen gebruik
gemaakt van schuim. Het water dat bij het testen en bij de oefeningen vrijkomt
wordt opgevangen op een braakliggend stuk grond en wordt derhalve niet
geloosd.
5
Toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het waterbeheer
De Waterwet omschrijft in artikel 6.21 in samenhang met 2.1 het toetsingskader
voor de beslissing op de aanvraag. In artikel 2.1 Wtw zijn de algemene
doelstellingen aangegeven die richtinggevend zijn bij de uitvoering van het
waterbeheer:
Pagina 10 van 27
a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en
waterschaarste;
b) in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en
ecologische kwaliteit van watersystemen en
c) de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Deze doelstellingen vormen in onderlinge samenhang het toetsingskader bij
vergunningverlening. Een vergunning wordt geweigerd indien de doelstellingen
van het waterbeheer zich tegen vergunningverlening verzetten en het niet
mogelijk is om de belangen van het waterbeheer door het verbinden van
voorschriften of beperkingen voldoende te beschermen.
De doelstellingen zijn geconcretiseerd via normen en beleid ten aanzien van
veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en maatschappelijke functievervulling
door watersystemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in de Waterwet, in
aanvullende regelgeving, in water- en beheerplannen op grond van hoofdstuk 4
van de Waterwet en in beleidsregels. De vastgestelde normen en het beleid zijn
richtinggevend bij de toetsing of een aangevraagde handeling verenigbaar is met
de doelstellingen voor het waterbeheer. Hieronder volgt een beschrijving van het
beleid waarmee bij het beoordelen van de vergunningaanvraag rekening is
gehouden.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag richt het bevoegd gezag zich
volgens het toetsingskader op de effecten van uw initiatief op de onder a t/m c
genoemde doelstellingen.
Aan de hand van het in dit hoofdstuk beschreven toetsingskader volgt in de
paragrafen 5.1. en 5.2 de toetsing van de aanvraag aan de doelstellingen van het
waterbeheer.
5.1 Beoordeling voor wat betreft het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam
5.1.1
Regelgeving en beleid
Landelijk beleid ten aanzien van emissies
Het Nationaal Waterplan houdt vast aan de leidende beginselen van het preventief
beleid zoals dat in de tweede helft van de vorige eeuw is ingezet: vermindering van
de verontreiniging door het toepassen van beste beschikbare technieken (BBT) en
waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen met het oog op het bereiken van
de gewenste waterkwaliteit. Voor het kwaliteitsbeheer in Rijkswateren heeft
daarnaast de Kaderrichtlijn Water (KRW) een grote sturende betekenis. De KRW
vereist dat alle Europese lidstaten streven naar een goede kwaliteit van alle
waterlichamen waarop de richtlijn van toepassing is. Deze algemene doelstelling
heeft een nadere uitwerking gekregen in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring
water 2009.
Het eerste beginsel van het preventief beleid ‘vermindering van de verontreiniging’
houdt in dat verontreiniging - ongeacht de stofsoort - zoveel mogelijk wordt beperkt
Pagina 11 van 27
(voorzorgprincipe). De invulling van dit beleidsuitgangspunt bestaat onder meer uit:
meer aandacht voor de ketenbenadering (waaronder kringloopsluiting),
implementatie van Esbjerg/OSPAR-afspraken (stofspecifieke aanpak emissies), meer
aandacht voor een integrale milieuafweging en meer aandacht voor prioritering.
Invulling van het voorzorgsprincipe is ook dat een bedrijf/lozer ten minste ‘de beste
beschikbare technieken’ toepast, zoals vastgelegd in de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Wabo). In artikel 1.1 van de Wabo is de volgende definitie voor de
‘beste beschikbare technieken’ gegeven:
‘de voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest
doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het
milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk
is, zoveel mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen –
economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort,
kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs
in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede
begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en
onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting
buiten gebruik wordt gesteld’.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) bevat de aanwijzing van de
Nederlandse informatiedocumenten over beste beschikbare technieken (BBTdocumenten). Deze zijn weergegeven de bijlage bij de Mor. De in de bijlage
aangewezen BBT-documenten kunnen worden aangemerkt als een adequate
invulling van de actuele beste beschikbare technieken die door het bevoegd
gezag dienen te worden toegepast bij de vergunningverlening.
De gebruikte technieken zijn getoetst aan de uitgangspunten van de beste
beschikbare technieken.
Het tweede beginsel ‘met het oog op het bereiken van de gewenste waterkwaliteit
waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen nemen’ houdt in dat als gevolg
van de te vergunnen lozing geen significante verslechtering van de waterkwaliteit
plaats mag vinden ten opzichte van de bestaande situatie en dat het bereiken van
de KRW-doelstellingen niet in gevaar mag worden gebracht. Het is daarom vooral
van toepassing op nieuwe lozingen of uitbreidingen van bestaande lozingen.
Dit tweede beginsel is uitgewerkt in een emissie-immissiebenadering in het
Handboek Immissietoets, waarvoor de uitgangspunten zijn vastgesteld door het
Nationaal Water Overleg en waarin een nationale uitwerking is gegeven van EUrichtsnoeren op grond van artikel 4, lid 4 van de Richtlijn prioritaire stoffen .Het
Handboek Immissietoets is aangewezen als BBT-document in de bijlage bij de Mor.
De immissietoets richt zich op de beoordeling van de gevolgen van een specifieke
restlozing op de waterkwaliteit (na toepassing van BBT). De immissietoets draagt bij
aan het verkrijgen van inzicht in het aandeel van een individuele lozing in de totale
concentratie van een stof in de mengzone, het betreffende waterlichaam en
benedenstrooms.
In de Waterwet is de verhouding tussen watervergunningen en de waterplannen
nader uitgewerkt. De Waterwet stelt dat met de plannen rekening moet worden
gehouden bij de vergunningverlening. (art. 6.1a Waterbesluit). Verder verwijst de
Waterwet voor het kader van de vergunningverlening ook naar het stelsel van
milieukwaliteitseisen voor waterkwaliteit (art. 6.21 in combinatie met art. 2.1 en
2.10 van de Waterwet en art. 4 van de Krw). Bij vergunningverlening wordt
Pagina 12 van 27
daarom getoetst aan dezelfde getalswaarden voor de waterkwaliteit die in het
kader van het effectgerichte spoor in de vorm van de milieukwaliteitseisen de
waterplannen aansturen. De toetsing wordt uitgevoerd op de manier die in het
Handboek Immissietoets is aangegeven.
De Kaderrichtlijn Water vraagt om te toetsen aan het beginsel van geen
achteruitgang. Voor nieuwe lozingen en uitbreidingen van bestaande lozingen wordt
gekeken of de waterbeheerder met het toestaan van de lozing hier aan kan voldoen.
Een toetsing aan de ruimte die er is om geen achteruitgang te veroorzaken maakt
daarom onderdeel uit van de immissietoets.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Indien toepassing van BBT en eventuele verdergaande maatregelen niet leiden tot
het voldoen aan de criteria uit de de Immissietoets, volgt een analyse van de
voorziene maatregelen in combinatie met de verwachte trends in ontwikkeling van
de milieukwaliteit voor dat waterlichaam en benedenstrooms gelegen
waterlichamen. Op basis daarvan kan eventueel een tijdelijke verslechtering van de
situatie worden toegestaan.
Getoetst moet worden of de verlening van de vergunning verenigbaar is met de
doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet.
Indien dit niet het geval is wordt een vergunning geweigerd of worden onder
voorwaarden aanvullende eisen gesteld.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer in
werking getreden, verder aangehaald als ‘Activiteitenbesluit’. In het
Activiteitenbesluit zijn voor verschillende activiteiten, die binnen inrichtingen plaats
kunnen vinden, algemene voorschriften opgenomen. Met het Activiteitenbesluit is
thans de vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 6.2 van de Waterwet voor een groot
aantal inrichtingen opgeheven.
Het Activiteitenbesluit onderscheidt drie type inrichtingen, type A, B en C.
Inrichtingen ingedeeld in type A en B vallen geheel onder de algemene regels uit het
Activiteitenbesluit en hebben geen vergunning nodig op grond van de Wabo. Voor
inrichtingen type C blijft in beginsel een omgevingsvergunning (en eventueel een
watervergunning) nodig. De activiteiten die zijn geregeld in hoofdstuk 3 van het
Activiteitenbesluit zijn echter ook van toepassing op inrichtingen type C en worden
dus niet in die vergunning geregeld.
Risico’s van onvoorziene lozingen
De waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam kan ernstig verstoord raken als
gevolg van industriële onvoorziene lozingen. Ten einde onvoorziene lozingen te
voorkomen dan wel te minimaliseren, heeft de CIW het rapport “Integrale aanpak
van risico’s van onvoorziene lozingen” opgesteld. Het rapport is in principe van
toepassing op alle situaties die een risico voor het oppervlaktewaterlichaam kunnen
vormen. Het beleidskader kan zodoende worden toegepast in het kader van de
waterwet- en omgevingsvergunningverlening en trajecten in het kader van het
Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO’99). Het BRZO is de wettelijke
implementatie van de Europese Seveso II Richtlijn, die tot doel heeft de risico’s van
grote ongevallen met gevaarlijke stoffen in de industrie, voor zowel mens als milieu,
zo klein mogelijk te maken.
Pagina 13 van 27
In het kader van de Waterwet betekent dit dat analoog aan de aanpak van reguliere
lozingen van afvalwater de emissie-aanpak ook geldt voor onvoorziene lozingen.
Primair moet voldaan worden aan de “stand der veiligheidstechniek”. Dit beperkt de
kans en/of de omvang van de negatieve effecten van onvoorziene lozingen.
Vervolgens zullen de resterende risico’s in kaart gebracht moeten worden volgens
de selectiemethodiek voor stoffen en activiteiten verwoord in bijlage 2 van het CIWrapport. Deze selectie-methodiek is uitgebreid beschreven in het Riza-rapport
”Beschrijving van de methode voor de selectie van activiteiten binnen inrichtingen
ten behoeve van het uitvoeren van studie naar de risico’s van onvoorziene
lozingen”. Bij dit selectiesysteem worden verschillende activiteiten en
lozingssituaties onderscheiden en gekwantificeerd naar effecten op het
oppervlaktewaterlichaam. Een overzicht hiervan is hieronder weergegeven:
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Directe lozing/afstroming in het oppervlaktewaterlichaam:
1. toxische effecten;
2. sterfte van aquatische organismen als gevolg van zuurstofdepletie;
3. de vorming van drijflagen.
Directe lozing/afstroming op een zuiveringsinstallatie:
1. negatieve beïnvloeding van de werking van zuiveringsinstallaties;
2. overbelasting van de installatie.
De kansen en de effecten van onvoorziene lozingen worden ingeschat met behulp
van het computerprogramma “Proteus II”
(website: http://www.helpdeskwater.nl/algemene-onderdelen/structuurpagina'/zoeken-site/@1315/proteus/ )
5.1.2
Overwegingen ten aanzien van de bescherming en verbetering van
de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen
(waterkwaliteit)
1. Toetsing aan het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
De activiteiten uitgevoerd bij NWB vallen tenminste onder Onderdeel B, lid 1 onder
a van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (omwille van het Besluit risico’s
zware ongevallen 1999). Dit betekent dat NWB als “type C-inrichting” wordt
aangemerkt. Type C-inrichtingen zijn inrichtingen waarvoor de vergunningplicht
blijft gelden, maar die voor een deel van de activiteiten te maken kunnen krijgen
met de algemene regels uit het Activiteitenbesluit.
Een deel van het schone hemelwater van het verharde terreinoppervlak (het deel
dat niet op de Westhaven wordt geloosd), wordt gezamenlijk geloosd met het
hemelwater uit de tankputten, die voorzien zijn van een bodembeschermende
voorziening. Het lozen van hemelwater uit de tankputten valt niet onder het
Activiteitenbesluit. Derhalve is de totale lozing vergunningplichtig.
2. Toetsing aan de beste beschikbare technieken (BBT)
Het hemelwater van de verharde terreinoppervlakken en uit de tankputten is
onder normale omstandigheden niet of nauwelijks verontreinigd. Het water uit de
tankputten wordt opgevangen in een opvangput/bezinkput van 4,5 m3. In deze
opvangput/bezinkbak zullen de eventuele onopgeloste bestanddelen bezinken.
Pagina 14 van 27
Het hemelwater wordt in deze put geanalyseerd op CZV. Het hemelwater wordt
alleen geloosd als het CZV gehalte minder dan 200 mg/l bedraagt. Hiermee wordt
voldoende geborgd dat het hemelwater voldoet aan de lozingseisen. Deze
handelswijze wordt aangemerkt als BBT.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Het spoelwater van de ringblusleiding bestaat uit drinkwater en is niet
verontreinigd ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten. Dit water wordt in
voorkomende gevallen gezamenlijk met het hemelwater opgevangen in de
opvangput/bezinkbak van 4,5 m3 en na analyse al dan niet geloosd. Alhoewel het
niet noodzakelijk is om dit water via de opvangput te lozen, wordt met de
gezamenlijke lozing ingestemd gelet op het incidentele karakter van de lozing.
3. Immissietoets
Voor de lozing naar oppervlaktewater is de immissietoets uitgewerkt in het
Handboek Immissietoets. Met de immissietoets wordt nagegaan of de restlozing
leidt tot onaanvaardbare concentraties in het watersysteem, nadat de beste
beschikbare technieken (BBT) zijn toegepast om de emissie te reduceren. Daarnaast
geldt voor nieuwe lozingen dat de immissietoets gebruikt moet worden om te
beoordelen of de lozing niet onverenigbaar is met de doelstellingen en belangen
zoals genoemd artikel 6.21 van de Waterwet. Bij bestaande lozingen kunnen
aanvullende eisen bovenop BBT alleen op grond van de immissietoets worden
voorgeschreven als de voor de relevante stoffen in het waterlichaam geldende
doelstellingen (hetzij de doelstelling op jaargemiddeldebasis (JG-MKN), hetzij het
MTR indien nog geen doelstelling op jaargemiddeldebasis is afgeleid) worden
overschreden. Het beheerplan moet dan aanleiding geven de bestaande lozingen
opnieuw te bezien. De onderhavige lozing is als zodanig in het beheerplan niet
genoemd.
Er is vastgesteld dat het Noordzeekanaal voor een aantal stoffen nog niet voldoet
aan de daarvoor geldende doelstelling. Het betreft met name de volgende stoffen:
som PAK benzo(g,h,i) peryleen en indeno (1,2,3-c,d) pyreen.
Uit de immissietoets blijkt dat de onderhavige lozing geen significante effecten heeft
op het bereiken van de doelstelling voor de bovengenoemde stoffen (Toelichting:
minder dan 10% toename van de concentratie op de rand van de mengzone OF de
concentratieverhoging opgeteld bij het achtergrondgehalte leidt niet tot
overschrijding van de gewenste waterkwaliteit). Ook leidt de lozing naar
verwachting niet tot acuut toxische effecten voor waterorganismen en/of in het
sediment levende organismen binnen de mengzone. Daarom worden er op grond
van de immissietoets geen nadere eisen gesteld aan de onderhavige lozing.
Toetsing risico’s onvoorziene lozingen
NWB is op grond van het besluit BRZO ’99 verplicht tot het opstellen en indienen
van een Preventie Beleid Zware Ongevallen (PBZO) document. Omdat er bij een
eventuele calamiteit afstroomroutes en daarmee risico’s zijn voor het
oppervlaktewater, heeft NWB een milieurisicoanalyse (MRA) opgesteld die bij de
aanvraag is gevoegd. In de milieurisicoanalyse worden de risico’s van onvoorziene
lozingen in kaart gebracht. De risico’s voor het oppervlaktewater zijn met behulp
van het model Proteus II gekwantificeerd.
Pagina 15 van 27
De MRA is op 17 september 2013 aangevuld. Uit de beoordeling van de
aangevulde MRA is gebleken dat deze niet volledig is. Het bedrijf is hierover bij
brief van 25 maart 2014 met kenmerk RWS-2014/13945 geïnformeerd. In de
bijlage bij de brief is de volledigheidstoets opgenomen.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
NWB heeft bij brief van 23 april 2014 gereageerd op het feit dat de MRA niet
volledig is en deelt de mening van Rijkswaterstaat niet. NWB verwacht dat het
verwerken van het commentaar geen invloed zal hebben op de uiteindelijke
risico’s voor het oppervlaktewater en beschouwd het MRA, mede gelet op lange
proces tot nu toe, als definitief document. NWB wil in de jaarlijkse revisie van de
MRA het laatste referentiekader en stand der techniek meenemen in de
beoordeling.
Rijkswaterstaat deelt de mening van NWB slechts ten dele en verwacht dat de
risico’s voor het ontvangende oppervlaktewater bij het verwerken van het
commentaar met Proteus II niet veel zullen wijzigen. Het gebruik van Proteus III
kan daarentegen wel leiden tot andere risico’s.
Gelet op het bovenstaande en het lange proces tot nu toe, wordt de MRA van 17
september 2013 als definitief beschouwd en wordt in de vergunning
voorgeschreven dat de vergunninghouder de MRA binnen 5 jaar na het in werking
treden van de vergunning moet actualiseren waarbij de tekortkomingen genoemd
in de brief van 25 maart 2014 worden verwerkt. De MRA behoeft de goedkeuring
van de waterbeheerder. De MRA zal in de praktijk worden beoordeeld tijdens
inspecties in het kader van BRZO. Eventueel onderzoek naar risicoreducerende
maatregelen en de maatregelen zelf worden in overleg het Wabo bevoegd gezag,
in casu de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, in het kader van het BRZO
spoor voorgeschreven.
lozingseisen
In de vergunning worden lozingseisen opgenomen voor de parameters CZV,
onopgeloste bestanddelen en olie. Deze eisen zijn gebaseerd op hetgeen na
toepassing van de stand der techniek haalbaar wordt geacht.
Voor wat betreft de hoogte van de norm voor CZV, onopgeloste bestanddelen en
olie is aangesloten bij de emissiegrenswaarden die in artikel 3.34 van het
Activiteitenbesluit (op- en overslaan van goederen) zijn opgenomen. Gelet op de
aard van de opgeslagen oliën (biologische oliën) is er echter geen lozingseis
opgenomen voor de parameter minerale olie maar voor plantaardige en dierlijke
olie. Analyse vindt plaats met behulp van NEN 6671. De lozingseis voor
onopgeloste bestanddelen is opgenomen ter controle op de good-housekeeping.
5.1.3
Overwegingen ten aanzien van de maatschappelijke
functievervulling door watersystemen
Beleid voor de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen
Het Nationaal Waterplan kent aan de Rijkswateren verschillende gebruiksfuncties
toe die specifieke eisen stellen aan het beheer of gebruik van het betreffende
rijkswater. De functies zijn nader uitgewerkt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor
de Rijkswateren (BPRW). Voor het Noordzeekanaal en de daarmee in verbinding
staande havens, gelden de volgende functies:
Pagina 16 van 27
• Koelwater
• Energie
• Scheepvaart
• Watersport en oeverrecreatie
• Beroeps- en sportvisserij
• Oppervlaktedelfstoffen
• Archeologie, cultuurhistorie en landschap
Uitgangspunt van het BPRW is dat in beginsel aan de eisen van de
gebruiksfuncties wordt voldaan wanneer de basisfuncties veiligheid, voldoende
water en schoon & gezond water op orde zijn. Voor de functies drinkwater, natuur,
schelpdierwater en zwemwater gelden echter aanvullend op de basiskwaliteit
wettelijke eisen voor de waterkwaliteit en/of het gebruik van de betreffende
gebieden die voortvloeien uit Europese verplichtingen.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
De aan het Noordzeekanaal toegekende functie(s) stellen geen aanvullende
kwaliteitseisen aan het betreffende oppervlaktewater. Bij de toetsing van de
vergunningsaanvraag is beoordeeld of de aangevraagde handelingen de vervulling
van de aan het Noordzeekanaal toegekende functies nadelig beïnvloeden. In het
onderhavige geval is hiervan geen sprake.
5.2 Beoordeling voor wat betreft het brengen in of het onttrekken van
water aan een oppervlaktewaterlichaam
5.2.1
Regelgeving en beleid
De hoofdlijnen van het nationale beleid voor het waterkwantiteitsbeheer zijn
neergelegd in het Nationaal Waterplan, planperiode 2009-2015. Een verdere
uitwerking en concretisering van dit beleid is gegeven in het Nationaal
Bestuursakkoord Water (NBW-actueel) en in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de
Rijkswateren 2009-2015. Afspraken over het omgaan met wateroverlast en
watertekort liggen vast in peilbesluiten, waterakkoorden en de landelijke
verdringingsreeks. Het peilbesluit vormt het normatieve kwantitatieve kader voor de
waterbeheerder onder gewone omstandigheden.
Het beleid is gericht op een systeem met voldoende water voor alle aan het
watersysteem toegekende functies gedurende het hele jaar. Inzet van het
waterkwantiteitsbeheer is om deze gewenste situatie onder alle omstandigheden
zoveel als mogelijk in stand te houden om wateroverlast, watertekort, droogte en
verzilting te voorkomen. Daarnaast is het Nationaal Waterplan erop gericht om
schade aan waterorganismen als gevolg van inbrengen in en onttrekken van water
aan een oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan zijn aan het Noordzeekanaal verschillende functies
toegekend. Voor een uitgebreidere toelichting op de toekenning van functies
verwijs ik u naar paragraaf 5.1.3. Bij de toetsing van uw vergunningaanvraag is
beoordeeld of het onttrekken van oppervlaktewater vanuit waterkwantiteitsoogpunt deze functies van het Noordzeekanaal en de daarmee in verbinding
staande havens nadelig beïnvloedt.
Pagina 17 van 27
5.2.2
Overwegingen t.a.v. de beperking van overstromingen,
wateroverlast en waterschaarste (veiligheid en waterkwantiteit)
Aan het Noordzeekanaal, die in open verbinding staat met de Westhaven en
de Mainhaven, is de functie scheepvaart toegekend. Voor het handhaven van deze
functie dient voldoende aanbod van water aanwezig te zijn.
De hoeveelheid te onttrekken oppervlaktewater ten behoeve van de
brandbluspompen is in relatie tot de omvang van het Noordzeekanaal en de beide
havens, mede gezien het incidentele karakter van de onttrekking, van dien aard
dat dit geen gevolgen heeft voor het wateraanbod. Bovendien wordt het
onttrokken water ook weer op de havens geloosd. De functie van scheepvaart
komt daarmee niet in gevaar. Ook de overige functies, zoals genoemd in
hoofdstuk 5.1.3 komen mede door het incidentele karakter van de onttrekking,
niet in gevaar.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Gelet op het geringe debiet in relatie tot de grootte van het oppervlaktewater van
de Westhaven en de Mainhaven, wordt het niet noodzakelijk geacht om additionele
maatregelen te nemen om visinzuig tegen te gaan. Een grof rooster is voldoende.
In de vergunning zal worden voorgeschreven dat er maximaal 30 m3/uur
oppervlaktewater mag worden onttrokken uit de Mainhaven en maximaal 96
m3/uur uit de Westhaven. Dit is conform de aanvraag en komt overeen met de
totale capaciteit van pompen die tegelijkertijd in gebruik kunnen zijn. Verder
wordt een grof rooster voorgeschreven met een maaswijdte van maximaal 9 mm.
5.2.3
Overwegingen t.a.v. de bescherming en verbetering van de
chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen
(waterkwaliteit)
De ecologie en met name een goede visstand speelt een belangrijke rol bij het
beoordelen van de onttrekking. Een goede visstand is ook voor de functie beroepsen sportvisserij van belang. Door waterinname kan sterfte optreden onder
aquatische organismen. Dit aspect speelt met name een rol bij centrales, waar
over het algemeen grote hoeveelheden koelwater worden onttrokken. Deze
hoeveelheden kunnen bij grote centrales oplopen tot enkele tientallen m3/s. In het
onderhavige geval is het maximale innamedebiet minder dan 0,035 m3/s (96 + 30
m3/uur). Onder reguliere omstandigheden is dit debiet vele malen minder omdat
er alleen water wordt onttrokken voor het testen van de bluswaterpompen en voor
brandblusoefeningen.
Gelet op het bovenstaande is het niet aannemelijk dat de onderhavige onttrekking
van oppervlaktewater invloed heeft op de ecologie. De visstand komt niet in
gevaar. Er bestaan dan ook geen overwegende bezwaren tegen het onttrekken
van (oppervlakte)water ten behoeve van het testen van de brandbluspompen en
voor brandblusoefeningen.
Pagina 18 van 27
6. Procedure
Datum
25 augustus 2014
6.1
Nummer
RWS-2014/37544
Algemeen
De Waterwet bepaalt dat op de voorbereiding van een beschikking tot het
verlenen van een vergunning voor het brengen van stoffen in het
oppervlaktewater en het onttrekken van oppervlaktewater de uniforme openbare
voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wet
milieubeheer van toepassing zijn. In het Waterbesluit zijn hierop uitzonderingen
gemaakt. Een dergelijke uitzondering is in dit geval niet van toepassing, zodat niet
de reguliere voorbereidingsprocedure kan worden gevolgd.
6.2
Behandeling van zienswijzen
De aanvraag met bijbehorende stukken en de ontwerpvergunning hebben van 22
mei 2014 tot en met 3 juli 2014 ter inzage gelegen. Over de ontwerpvergunning
zijn schriftelijke zienswijzen naar voren gebracht door MWH B.V. te Delft, namens
de heer F. Laumans van NWB, bij brief van 1 juli 2014 met kenmerk
14A0332M/M13G0005/JOHO/joho.
De zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat:
1. Bij de opsomming van aanvullende gegevens ontbreekt de brief van Tebodin
van 23 april 2014, kenmerk JJ/as/46879/BU2014-088.
2. NWB verzoekt in voorschrift 2 geen maximale hoeveelheid te noemen omdat
niet wordt uitgesloten dat op grond van brandweervoorschriften grotere
pompen geïnstalleerd moeten worden.
3. In de ontwerpvergunning is onvoldoende duidelijk gemotiveerd waarom een
norm voor onopgeloste bestanddelen is opgenomen. Daarom verzoekt NWB
om de norm uit het voorschrift te verwijderen.
4. NWB verzoekt in de vergunning te verwijzen naar de juiste norm voor de CZV
bepaling en tevens het gebruik van een cuvettentest voor de bepaling van CZV
toe te staan.
5. Gezien de langlopende discussie en onenigheid over de door RWS gemaakte
opmerkingen over de MRA, verzoekt NWB om voorschrift 6, lid 2 te laten
vervallen.
6. NWB vindt voorschrift 8 onnodig beperkend en verzoekt om het voorschrift te
laten vervallen of het doel van het voorschrift duidelijk te verwoorden.
7. In de considerans wordt aangegeven dat er diverse wijzigingen zijn geweest
die aanleiding zijn om een revisievergunning aan te vragen. NWB verzoekt om
deze tekst aan te vullen met de wijzigingen die het voor Rijkswaterstaat
noodzakelijk maken om een procedure te starten.
8. In de tekst onder Denaturatie wordt een beschrijving gegeven van het
mengsel. Hierbij graag de percentages verwijderen omdat er verschillende
mengsels zijn en de percentages daar niets aan toevoegen.
9. In de considerans (5.1.2.3) wordt op pagina 16, derde alinea gesteld dat “los
van het bovenstaande voldoet NWB op een aantal punten nog niet aan de
stand der veiligheidstechniek (PGS-29). In de omgevingsvergunning worden
voorschriften opgenomen om hier alsnog, binnen een termijn van 5 jaar aan te
voldoen.” Deze opmerking is niet juist. Daarnaast loopt nog een discussie of
Pagina 19 van 27
de PGS 29 wel of niet van toepassing is op het NWB. Daarom verzoekt NWB
om deze alinea te schrappen.
10. In de considerans (5.1.2.3) wordt op pagina 16, eerste alinea gesteld dat
binnen de 5 jaarlijkse revisie proteus III en het overige commentaar wordt
verwerkt in de revisie van de MRA. Dit is volgens het NWB iets te eenduidig
gesteld. Het betreft het commentaar waar het NWB zich in kan vinden en
welke een toegevoegde waarde heeft op de veiligheid. Het voorstel is de zin te
veranderen in: “het NWB wil in de 5 jaarlijkse revisie van de MRA het laatste
referentiekader en stand der techniek meenemen in de beoordeling”. In dit
geval wordt ook niet expliciet Proteus III genoemd omdat het welllicht
mogelijk is dat een andere systematiek beschikbaar is in de betreffende
periode.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Naar aanleiding van deze zienswijzen wordt het volgende opgemerkt.
1. De brief van Tebodin van 23 april 2014 met kenmerk JJ/as/46879/BU2014088 betreft een reactie op de brief van Rijkswaterstaat van 24 maart 2014
waarin het oordeel omtrent de volledigheid en juistheid van de
milieurisicoanalyse van NWB wordt gegeven. Er wordt nergens in de brief
aangegeven dat het om een aanvulling op de aanvraag gaat. De discussie
omtrent de volledigheid en juistheid van de MRA is echter wel de reden
geweest dat de vergunningprocedure is vertraagd. Daarom wordt de brief van
23 april 2014 alsnog in de procedure meegenomen en als aanvulling op de
aanvraag gezien. De brief zal bij de opsomming van aanvullende gegevens
worden genoemd. Wel wil ik u er met nadruk op wijzen dat de brief, evenals
de aanvraag zelf, geen onderdeel uitmaakt van de vergunning.
2. Aan een watervergunning moeten voorschriften worden verbonden, om
nadelige gevolgen van een handeling te voorkomen of (gedeeltelijk) weg te
nemen. Uitgangspunt zijn daarbij de doelstellingen van de Waterwet zoals
geformuleerd in artikel 2.1 van de Waterwet (zie tevens hoofdstuk 5 van de
overwegingen). In dit kader zijn voorschriften opgenomen om het debiet van
het ingenomen water te limiteren. Deze voorschriften zijn gebaseerd op de
maximale pompcapaciteit zoals die in de aanvraag is aangegeven. Indien er op
grond van brandweervoorschriften grotere pompen geïnstalleerd moeten
worden, zal de onderhavige vergunning op aanvraag moeten worden
gewijzigd. De zienswijze leidt niet tot aanpassing van de voorschriften.
3. Het te lozen afvalwater kan door meerdere oorzaken verontreinigd raken met
onopgeloste bestanddelen, bijvoorbeeld door onderhoudswerkzaamheden,
zand dat door atmosferische depositie op het terrein terechtkomt,
vervoersbewegingen, etc. Door good-housekeeping maatregelen moet zo veel
mogelijk worden voorkomen dat er onopgeloste bestanddelen in het
oppervlaktewater terecht kunnen komen. Indien er geen norm voor
onopgeloste bestanddelen is opgenomen, en in de aanvraag ook niet wordt
aangegeven dat het afvalwater verontreinigd is met onopgeloste
bestanddelen, mogen er geen onopgeloste bestanddelen worden geloosd.
Aangezien uit analyseresultaten van het afstromende hemelwater bij NWB
blijkt dat het hemelwater, in meer of mindere mate, verontreinigd is met
onopgeloste bestanddelen, is besloten om een norm op te nemen. De
zienswijze leidt niet tot aanpassing van de voorschriften.
Pagina 20 van 27
4. In de vergunning is abusievelijk een verkeerde norm voor de bepaling van CZV
opgenomen. In de vergunning is NEN-EN 15705 genoemd terwijl NEN-ISO
15705 wordt bedoeld. De laatstgenoemde norm beschrijft de bepaling van CZV
volgens de kleinschalige gesloten buis methode, oftewel de cuvettentest
methode. De vergunning wordt op dit punt gewijzigd.
5. Zoals terecht in de zienswijze is aangegeven, is er een langlopende discussie
en onenigheid over de volledigheid en juistheid van de MRA. Dit heeft tot op
heden nog niet geleid tot een MRA die naar oordeel van Rijkswaterstaat
volledig en juist is. Echter gelet op het lange traject tot nu toe en het feit dat
Rijkswaterstaat verwacht dat de risico’s voor het ontvangende
oppervlaktewater bij het verwerken van het commentaar met Proteus II niet
veel zullen wijzigen, is besloten om de MRA van 17 september 2013 als
definitief te beschouwen. Wel is in de vergunning voorgeschreven dat de
vergunninghouder de MRA binnen 5 jaar na het in werking treden van de
vergunning moet actualiseren waarbij de tekortkomingen genoemd in de brief
van 25 maart 2014 alsnog worden verwerkt. Hierbij is het van belang dat er
een MRA wordt opgesteld waarin een goed beeld wordt gegeven van de
potentiele risico’s voor het oppervlaktewater. De term goedkeuren is in dit
kader wellicht niet correct gekozen. Rijkswaterstaat moet de MRA beoordelen
op volledigheid en juistheid. De MRA zal in de praktijk worden beoordeeld
tijdens inspecties in het kader van BRZO. Gelet hierop komt artikel 6, lid 2
komt te vervallen.
6. Zoals in hoofdstuk 4.3 is aangegeven worden de waterkwaliteitsdoelstellingen
voor een aantal stoffen in het Noordzeekanaal, waaronder zink en koper nog
steeds overschreden. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door diffuse
verontreiniging vanuit stedelijk gebied en bedrijfsterreinen. Een belangrijke
bron is het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Daarom is het zaak om
vanuit de preventiegedachte, de toepassing van uitloogbare bouwmaterialen
zo veel mogelijk te voorkomen. Kleine oppervlakken van uitlogende
bouwmetalen zullen niet veel bijdragen aan de emissie van zink, maar grote
oppervlakken zoals gegalvaniseerde bordessen en trappen, kunnen wel een
forse emissie van zink opleveren. Hierbij moet, evenals bij de emissie van
onopgeloste bestanddelen bedacht worden, dat het lozen van zink niet is
aangevraagd en dat er derhalve geen zink geloosd mag worden. Vanuit deze
optiek kan Rijkswaterstaat het gebruik van kleine hoeveelheden uitlogende
bouwmaterialen, niet verbieden zolang het niet leidt tot emissies van zink.
Daarom wordt voorschrift 8, lid 2 in die zin aangepast dat wordt
voorgeschreven dat de vergunninghouder bij (ver)nieuwbouw bij voorkeur
geen gebruik maakt van uitlogende bouwmaterialen. Het gebruik van grotere
oppervlakken uitlogende bouwmaterialen zal leiden tot de emissie van zink en
is derhalve niet toegestaan.
7. De belangrijkste redenen voor Rijkswaterstaat om de vergunning te
actualiseren zijn:
·
Het wijzigen van de lozingssituatie. Naast hemelwater wordt er ook
spoelwater van de ringblusleiding geloosd;
·
Diverse wijzigingen in wet- en regelgeving en beleid zoals de komst
van het Activiteitenbesluit milieubeheer, de Waterwet, beleid ten
aanzien van risico’s van onvoorziene lozingen en de immissieaanpak.
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 5 en 5.1.1 van het
onderhavige besluit
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Pagina 21 van 27
·
Het onttrekken van oppervlaktewater voor het bluswatersysteem. Dit
is nog niet vergund.
De tekst van hoofdstuk 4.1.2 wordt hierop aangepast. De zienswijze wordt
gehonoreerd.
8. Het zienswijze wordt gehonoreerd. De percentages zijn verwijderd in de tekst.
9. De zienswijze wordt gehonoreerd. De alinea is geschrapt.
10. De tekst met betrekking tot het verwerken van het laatste referentiekader,
Proteus III en het overige commentaar bij de 5 jaarlijkse revisie van de MRA,
komt uit de brief van Tebodin van 23 april 2014 en is als zodanig zelf door
NWB voorgesteld. NWB verzoekt nu in haar zienswijze om deze tekst te
wijzigen. Tegen deze tekstuele wijziging van de considerans bestaan geen
bezwaren. Daarom wordt de tekst aangepast.
Het wijzigen van de tekst wil echter niet zeggen dat Rijkswaterstaat instemt
met het deels verwerken van het commentaar. Alle tekortkomingen genoemd
in de brief van 25 maart 2014 dienen alsnog te worden verwerkt. Voorschrift
6, lid 1 wordt als zodanig niet gewijzigd.
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
De CIW nota waarin deze methodiek is beschreven, is aangewezen in de Mor
als BBT document en moet derhalve gezien worden als richtlijn waarvan mag
worden afgeweken waarbij gelijkwaardigheid als uitgangspunt wordt
beschouwd. Het staat NWB vrij om in plaats van Proteus III een andere
systematiek te gebruiken voor het kwantificeren van de risico’s van
onvoorziene lozingen. NWB zal dan wel moeten aantonen dat de andere
systematiek betrouwbaar is en vergelijkbare resultaten oplevert. De
vergelijkbaarheid van gebruikte alternatieve methodieken dient te worden
getoetst door het RIVM. Volledigheidshalve deel ik u mede dat mij geen
alternatieve methodieken bekend zijn.
7. Conclusie
De in de vergunning opgenomen voorschriften waarborgen dat de doelstellingen
van het waterbeheer voldoende worden beschermd. Op grond van de
overwegingen bestaan er daarom geen bezwaren tegen het verlenen van de
gevraagde vergunning.
8. Ondertekening
DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU
namens deze,
hoofd afdeling Vergunningverlening Rijkswaterstaat West-Nederland Noord,
Pagina 22 van 27
9. Mededelingen
Datum
25 augustus 2014
Bent u het niet eens met dit besluit?
Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep indienen bij de
bestuursrechter. Met deze procedure legt u de zaak aan de rechter voor om te
bepalen of Rijkswaterstaat het juiste besluit heeft genomen. U moet hiervoor wel
belanghebbende bij het besluit zijn.
Nummer
RWS-2014/37544
De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het opstellen van
een beroepschrift:
Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent?
Welk doel wilt u met uw beroep bereiken?
Is het u voldoende duidelijk wat een beroepsprocedure inhoudt en weet u of u
met deze procedure uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere,
wellicht eenvoudigere wijze bereiken?
Hoe dient u beroep in?
Om in beroep te gaan bij de bestuursrechter moet u binnen zes weken na de dag
waarop dit besluit is bekendgemaakt, een beroepschrift indienen. U kunt uw
beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar u woont. Indien u niet
zelf, maar namens een bedrijf of organisatie een beroepschrift indient dan kunt u
het beroepschrift sturen naar de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
organisatie is ingeschreven.
In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende staan:
uw naam en adres;
een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u beroep instelt
(bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden) en
zo mogelijk een kopie van het besluit;
de reden waarom u beroep instelt;
de datum en uw handtekening.
Voor de behandeling van een beroepschrift wordt een bedrag aan griffierecht in
rekening gebracht.
Het indienen van een beroepschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent
dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw beroep in behandeling is. Als u dit niet
wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt
u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. U doet dit door de
Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een
voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of
organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige
voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de
organisatie is ingeschreven.
De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen.
U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via
http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. daarvoor moet u wel beschikken over
een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de
precieze voorwaarden.
Pagina 23 van 27
Een afschrift van deze vergunning is verzonden aan:
a. Bureau Verontreinigingsheffing Rijkswateren, Postbus 20906, 2500 EX Den
Haag;
b. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, Postbus 2000, 1500 GA Zaandam
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Pagina 24 van 27
Bijlage 1, Begripsbepalingen
Datum
25 augustus 2014
In deze vergunning wordt verstaan onder:
a. ’Aanvraag’: De aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag is op
21 januari 2013 binnengekomen bij Rijkswaterstaat West-Nederland Noord en
geregistreerd onder Trim nummer RWS-2013/6526 en onder Wave nummer
028.0957.A.wtw.9323;
b. ‘Afdeling handhaving’: de afdeling Handhaving van Rijkswaterstaat WestNederland Noord, Postbus 3119, 2001 DC Haarlem;
c. ‘Afvalwater’: water dat verontreinigd is met afvalstoffen, verontreinigende of
schadelijke stoffen;
d. ‘BPRW 2009-2015’: het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 20092015, zoals dat op 22 december 2009 in werking is getreden (te downloaden
van www.rijkswaterstaat.nl);
e. ‘Concentratie’: het gehalte van een (som-)parameter, uitgedrukt in mg/l of
mg/l;
f. ‘Kaderrichtlijn Water (KRW)’: richtlijn 2000/60/EC van 23 oktober 2000 tot
vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het
waterbeleid;
g. ‘KRW-waterlichaam’: volgens artikel 2 lid 10 van de richtlijn 2000/60/EG is
een KRW-waterlichaam een te onderscheiden oppervlaktewater van
aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een
rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een
overgangswater of een strook kustwater;
h. ‘Lozingspunt’: een punt van waaruit afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam
wordt geloosd/gebracht;
i. ‘Meetpunt’: een intern controlepunt;
j. ‘Ongewoon voorval’: een voorval waardoor nadelige gevolgen voor het
oppervlaktewaterlichaam zijn ontstaan of dreigen te ontstaan;
k. ‘Onttrekken’: het door middel van een werk halen van water uit een
oppervlaktewaterlichaam;
l. ‘Ontvangstdatum aanvraag’: eerste datum dat de aanvraag ontvangen is bij
een bestuursorgaan;
m. ‘Oppervlaktewaterlichaam’: samenhangend geheel van vrij aan het
aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede
de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen
krachtens de Wtw, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
n. ‘Steekmonster’: een op enig moment genomen monster van het afvalwater;
o. ‘Vergunninghouder’: diegene die krachtens deze vergunning handelingen
verricht zoals deze in de Waterwet zijn opgenomen en in staat is naleving van
het gestelde in deze vergunning te borgen;
p. ‘Waterbeheerder’: de minister van Infrastructuur en Milieu, per adres de
hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat West-Nederland Noord, Postbus
3119, 2001 DC Haarlem.
Nummer
RWS-2014/37544
Pagina 25 van 27
Bijlage 2, Analysevoorschriften
Datum
25 augustus 2014
De in deze vergunning genoemde stoffen en/of parameters dienen te worden
bepaald volgens de voorschriften, vermeld in de 'methoden voor de analyse voor
afvalwater' van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI).
Nummer
RWS-2014/37544
De monstername ten behoeve van de emissiemetingen ter controle van de
naleving van de emissie-eisen voor het lozen wordt uitgevoerd volgens NEN-66001 en de conservering van het monster wordt uitgevoerd volgens NEN-EN-ISO
5667-3.
Stof/parameter:
Onopgeloste bestanddelen
Chemisch Zuurstof Verbruik
Plantaardige en dierlijke olie
NEN-nummer:
NEN-EN 872
NEN-ISO 15705
NEN 6671
Een wijziging in het normblad treedt automatisch inwerking 6 weken nadat de
wijziging in de Staatscourant is gepubliceerd. Indien de vergunninghouder een
andere, vergelijkbare methode wil gebruiken, behoeft dit voorafgaand de
schriftelijke toestemming van de waterbeheerder.
Pagina 26 van 27
Bijlage 3, Tekening
Datum
25 augustus 2014
Nummer
RWS-2014/37544
Pagina 27 van 27