Handreiking Jaarverslaggeving - Deloitte

Handreiking
Jaarverslaggeving
Pensioenfondsen 2014
Een praktische
handreiking voor de
externe verslaggeving door
pensioenfondsen
Voorwoord – Editie 2014
Voor u ligt de Deloitte Handreiking Jaarverslaggeving Pensioenfondsen
2014. Deze Handreiking is bestemd voor bestuurders van pensioenfondsen,
uitvoeringsorganisaties, accountants en andere bij pensioenfondsen betrokken
personen en vormt een praktische handreiking voor de externe verslaggeving van
pensioenfondsen.
In deze handreiking worden de belangrijkste begrippen, de wettelijke bepalingen
en de richtlijnen voor het opstellen van de jaarrekening van pensioenfondsen
besproken. Ook wordt ingegaan op een aantal specifieke onderwerpen,
zoals de verwerking van het korten van pensioenaanspraken of VPL-gelden,
en wordt stil gestaan bij de eisen aan de externe verslaggeving van multiondernemingspensioenfondsen en premiepensioeninstellingen.
Bij deze handreiking is gebruik gemaakt van de Richtlijnen voor de
jaarverslaggeving (RJ-bundel, jaareditie 2013, die van toepassing is op verslagjaren
die aanvangen op of na 1 januari 2014). De teksten van deze handreiking zijn
afgesloten op 31 december 2013.
Voor een nadere toelichting of vragen kunt u contact opnemen met:
Marc van Luijk (088-2880879)
Bart Gulicher (088-2880112)
2
Inhoudsopgave
Lijst met gehanteerde afkortingen
4
1. Inleiding En Begripsbepaling5
2. Wettelijk Kader8
3. Richtlijnen Voor De Jaarverslaggeving
9
4. Herverzekeringsdeel Technische Voorzieningen Nader Toegelicht 28
5. Kasstroomoverzicht32
6. Risicoparagraaf34
7. Jaarverslag36
8. Verwerking Van Korten Van Pensioenaanspraken
40
9. Verwerking Van Vpl-Gelden42
10. Toezicht Uitvoering Pensioenwet En Verslagstaten
43
11. Multi-Ondernemingspensioenfondsen (Multi-OPF)
45
12. Premiepensioeninstelling (PPI)47
3
Lijst met gehanteerde
afkortingen
BAW
Besluit actuele waarde
BV
Besloten vennootschap
BW
Burgerlijk Wetboek
DNB
De Nederlandsche Bank
FTK
Financieel Toetsingskader
NV
Naamloze vennootschap
opf
Ondernemingspensioenfonds
PPI
Premiepensioeninstelling
PW
Pensioenwet
RJ
Richtlijn voor de jaarverslaggeving
1. Inleiding en begripsbepaling
Deze handreiking richt zich op de externe
verslaggeving door pensioenfondsen, die primair
plaatsvindt door middel van de jaarrekening en het
jaarverslag.
Daarnaast is er bij pensioenfondsen sprake van periodieke verslaggeving aan
de toezichthouder De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) in de vorm van
verslagstaten waarvoor aparte regels gelden.
De meeste pensioenfondsen vallen onder de bepalingen in de Pensioenwet. In de
Pensioenwet wordt een pensioenfonds als volgt gedefinieerd: een rechtspersoon
die niet een premiepensioeninstelling (PPI) is, waarin ten behoeve van ten minste
twee deelnemers, gewezen deelnemers of hun nabestaanden gelden worden
of werden bijeengebracht en worden beheerd ter uitvoering van ten minste een
basispensioenregeling. Een aantal fondsen valt onder de werking van de Wet
Verplichte Beroepspensioenregeling. Op deze fondsen zijn de bepalingen uit deze
handreiking naar analogie van toepassing.
Hoofdstuk 6 van de Pensioenwet (PW) en het Besluit financieel toetsingskader
pensioenfondsen (FTK) bevatten de relevante bepalingen voor de externe
verslaggeving van pensioenfondsen. De Pensioenwet schrijft voor dat beleggingen
en pensioenverplichtingen tegen de marktwaarde (reële waarde) worden
gewaardeerd. Deze waarderingsgrondslag is voorgeschreven ten behoeve van het
inzicht in de financiële positie van het pensioenfonds. Tevens stelt de Pensioenwet
eisen aan het minimaal vereiste vermogen.
Richtlijn 610 ‘Pensioenfondsen’ uit de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving sluit
aan op deze wetgeving. RJ 610 komt in deze handreiking uitgebreid aan de orde.
5
Jaareditie 2013 van RJ 610 is ten opzichte van jaareditie 2012 op een aantal
punten gewijzigd:
-- in overeenstemming met de RJ-Uitingen 2013-2 en 2013-6 “Verwerken van
kortingen op pensioenaanspraken c.q. pensioenrechten” is in RJ 610.251a
verduidelijkt dat kortingen op pensioenaanspraken c.q. pensioenrechten
moeten worden verwerkt in de voorziening per balansdatum voor zover een
korting onvermijdelijk is;
-- de ontwerprichtlijnen in RJ 610.314 en 503 over de gewenste transparantie in
verslaggeving omtrent uitvoerings- en transactiekosten van vermogensbeheer
en kosten van pensioenbeheer, zijn ongewijzigd definitief geworden; en
-- in RJ 610.270 is een nieuwe ontwerprichtlijn opgenomen die voorstelt dat
indien pensioenfondsen middelen beheren die voortvloeien uit de met de
sociale partners overeengekomen regelingen (zogenaamde VPL-gelden) en
deze middelen zijn ontvangen, maar nog niet aangewend, deze worden
opgenomen als afzonderlijke verplichting.
De in de jaareditie 2013 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgenomen,
gewijzigde RJ 610 is van kracht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari
2014. De hiervoor beschreven wijzigingen zullen daarmee van invloed zijn op de
jaarrekeningen van pensioenfondsen voor het verslagjaar 2014.
In de Pensioenwet worden twee soorten pensioenfondsen onderscheiden:
-- ondernemingspensioenfonds: een aan één of meerdere onderneming(en)
verbonden fonds, waarin ten bate van personen, die aan die onderneming(en)
verbonden zijn, gelden worden bijeengebracht, strekkende tot verzekering van
pensioen of een aan meerdere ondernemingen of groepen verbonden fonds
door samenvoeging van de aan de afzonderlijke ondernemingen of groepen
verbonden pensioenfondsen; en
-- bedrijfstakpensioenfonds: een in één of meerdere bedrijfstak(ken) werkend
fonds, waarin hetzij alleen ten bate van personen, die als werknemer,
hetzij mede ten bate van personen, die in andere hoedanigheid in die
bedrijfstak(ken) werkzaam zijn gelden worden bijeengebracht, strekkende
tot verzekering van pensioen. Bedrijfstakpensioenfondsen kunnen door de
overheid verplicht gesteld zijn.
6
Het pensioen dat in deze fondsen wordt beheerd ten behoeve van deelnemers
en gewezen deelnemers (de gepensioneerden en de zogenoemde slapers) kan
bestaan uit ouderdoms-, invaliditeits-, weduwen-, weduwnaars-, partner- en
wezenpensioen. Onder de Pensioenwet moeten werkgever en werknemer
expliciet vastleggen wat het karakter is van de pensioenovereenkomst waarbij
partijen de vrijheid hebben om te bepalen welk karakter van toepassing is. Hierbij
dient er wel voor gezorgd te worden dat het gekozen karakter binnen de definities
zoals geformuleerd in de Pensioenwet valt.
Volgens de definitie van de Pensioenwet houdt een pensioenovereenkomst in:
-- een uitkeringsovereenkomst. Kenmerkend hierbij is dat afhankelijk van
salaris en/of diensttijd (middelloon- en eindloonregelingen) een aanspraak
op een uitkering kan worden vastgesteld. Zowel het langlevenrisico als het
beleggingsrisico ligt bij dit type regeling te allen tijde bij de pensioenuitvoerder;
-- een kapitaalovereenkomst. Hierbij staat alleen de hoogte van het kapitaal,
eventueel verhoogd met de winstdeling, bij ingang van het pensioen
vast (bijvoorbeeld streefregelingen). Tijdens de opbouwfase ligt het
beleggingsrisico bij de pensioenuitvoerder, maar het langlevenrisico bij de
werknemer; of
-- een premieovereenkomst. Hierbij is het uitgangspunt de premie die
beschikbaar wordt gesteld en niet de uitkering of een kapitaal (beschikbare
premieregeling). Daarbij kunnen, tijdens de opbouwfase, het langlevenrisico en
het beleggingsrisico zowel bij de werknemer als de pensioenuitvoerder liggen.
7
2. Wettelijk kader
In artikel 146 PW is gesteld dat een pensioenfonds met
een zetel in Nederland binnen zes maanden na afloop
van het verslagjaar een jaarrekening en jaarverslag
opstelt overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW met dien
verstande dat artikel 390 niet van toepassing is en
dat de in artikel 360 lid 3, 396 en 397 geformuleerde
uitzonderingen niet van toepassing zijn.
Aangezien een pensioenfonds door de bepalingen van artikel 146 PW onder de
werkingssfeer van Titel 9 Boek 2 BW valt, heeft het pensioenfonds de verplichting
een jaarverslag op te stellen dat voldoet aan de bepalingen voor jaarverslagen
zoals uiteengezet in hoofdstuk 7 van deze handreiking. Ook is de publicatieplicht
van toepassing op pensioenfondsen.
Daarnaast is in de Pensioenwet (specifiek in artikel 130) opgenomen dat een
pensioenfonds de volgende gegevens moet vermelden in zijn jaarrekening én in
zijn jaarverslag:
-- de hoogte van de totale kostendekkende premie;
-- de hoogte van de totale gedempte premie; en
-- de hoogte van de totale feitelijke premie.
8
3. Richtlijnen voor de
jaarverslaggeving
RJ 610 geeft specifieke richtlijnen voor pensioenfondsen. Voor
zover in RJ 610 niet anders wordt aangegeven, zijn de overige in de
Richtlijnen voor de jaarverslaggeving opgenomen bepalingen, evenals
de relevante bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en het Besluit actuele
waarde (BAW), ook van toepassing op de externe verslaggeving door
pensioenfondsen. RJ 610 is hier een aanvulling op en gaat in op de
specifieke situatie bij pensioenfondsen.
3.1 Algemeen
In RJ 610 is zoveel mogelijk aangesloten bij de Pensioenwet en de hieraan gerelateerde in de Algemene
Maatregelen van Bestuur opgenomen nadere voorschriften inzake de verantwoording van en de
grondslagen voor waardering door pensioenfondsen.
Indeling van balans en staat van baten en lasten
Voor de balans en de staat van baten en lasten zijn geen voorgeschreven modellen beschikbaar zoals
voor de NV en de BV (RJ 610.106). De Raad voor de Jaarverslaggeving geeft omwille van de onderlinge
vergelijkbaarheid in de bijlage bij RJ 610 echter wel de volgende aanbevolen hoofdindeling weer voor
de balans en staat van baten en lasten:
Activa
Passiva
Beleggingen voor risico pensioenfonds
Stichtingskapitaal en reserves
Beleggingen voor risico deelnemers
Achtergestelde leningen
Herverzekeringsdeel technische
voorzieningen
Technische voorzieningen
Deelnemingen
Voorziening pensioenverplichting risico deelnemers
Immateriële vaste activa
Overige voorzieningen
Materiële vaste activa
Langlopende schulden
Vorderingen en overlopende activa
Overige schulden en overlopende passiva
Overige activa
9
Lasten
Baten
Pensioenuitkeringen
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
Pensioenuitvoeringskosten
Premiebijdragen risico deelnemers
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor
risico van het pensioenfonds:
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
- Pensioenopbouw
Beleggingsresultaten risico deelnemers
- Indexering en overige toeslagen
Overige baten
- Rentetoevoeging
- Onttrekking voor pensioenuitkeringen en
uitvoeringskosten
- Wijziging marktrente
- Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
- Overige mutatie voorziening
pensioenverplichtingen
Mutatie pensioenverplichtingen voor risico
deelnemers
Mutatie herverzekeringsdeel technische
voorzieningen
Saldo overdracht van rechten
Overige lasten
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Wettelijke en statutaire reserves
Overige reserves
Totaal saldo van baten en lasten
Indien een pensioenfonds risico’s bij de uitvoering van de pensioenregeling
gedeeltelijk heeft ondergebracht bij een verzekeringsmaatschappij, dienen de
posten in de staat van baten en lasten, waar noodzakelijk, te worden uitgesplitst
in ‘voor risico herverzekeraar’ en ‘voor risico pensioenfonds’.
10
Kasstroomoverzicht bij pensioenfondsen
Alle pensioenfondsen moeten in hun jaarrekening verplicht een
kasstroomoverzicht opnemen (RJ 610.501). Aanbevolen wordt het
kasstroomoverzicht op te stellen volgens de directe methode en hierbij de
kasstromen gedurende het verslagjaar weer te geven naar ten minste de volgende
categorieën:
Kasstroom uit pensioenactiviteiten
Ontvangen premies
Ontvangen in verband met overdracht van rechten
Betaalde pensioenuitkeringen
Betaald in verband met overdracht van rechten
Betaalde pensioenuitvoeringskosten
Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars
Betaalde premies herverzekering
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Verkopen en aflossingen van beleggingen
Ontvangen directe beleggingsopbrengsten
Aankopen beleggingen
Betaalde kosten van vermogensbeheer
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Nettokasstroom
Koers- en omrekeningsverschillen op geldmiddelen
Mutatie geldmiddelen
11
Het verdient aanbeveling om deze stromen in te delen naar de
belangrijkste activiteiten van het fonds, zoals die welke samenhangen met
de beleggingsactiviteit en die voortvloeiende uit de uitvoering van het
pensioenreglement.
In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het kasstroomoverzicht.
3.2 Begripsbepaling en waardering Balans en Staat van baten en lasten
Beleggingen (voor zowel risico deelnemers als risico pensioenfonds)
De beleggingen worden onderscheiden in de volgende beleggingsrubrieken
(RJ 610.202):
-- vastgoedbeleggingen;
-- aandelen;
-- vastrentende waarden;
-- derivaten; en
-- overige beleggingen.
Deze beleggingsrubrieken zijn voor de rubrieken vastgoedbeleggingen, aandelen
en vastrentende waarden in RJ 610.203-205 nog verder onderverdeeld.
Kapitaalbelangen die worden gehouden voor duurzame verbondenheid met
het pensioenfonds worden gerubriceerd als deelneming. Kapitaalbelangen die
worden gehouden door middel van participaties in beleggingsinstellingen of
andere entiteiten worden gerubriceerd als belegging indien zij worden gehouden
voor het behalen van rendement.
Onder de rubriek derivaten dienen alle derivatencontracten te worden
opgenomen. Dit betreft enerzijds de derivatencontracten die het pensioenfonds
heeft afgesloten om risico’s af te dekken en anderzijds de overige derivaten
die dienen als belegging. Positieve posities uit hoofde van derivatencontracten
dienen te worden opgenomen onder de beleggingen. Indien een derivatenpositie
negatief is, dient het bedrag onder de schulden te worden verantwoord.
12
De Pensioenwet schrijft voor beleggingen waardering tegen marktwaarde voor,
waarbij het begrip marktwaarde een synoniem is van het begrip reële waarde
dat wordt gebruikt in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving. Artikel 13 van het
FTK omschrijft het begrip marktwaarde als het bedrag waarvoor een actief kan
worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zaken goed
geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar
zijn.
De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt eveneens
tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit
de beurswaarde per balansdatum (RJ 610.210). Voor niet-beursgenoteerde
beleggingsinstellingen wordt voor de bepaling van de marktwaarde verwezen
naar de bepalingen in het BAW.
Artikel 135 PW stelt daarnaast nadere eisen aan het beleggingsbeleid door de
eis dat het beleid in overeenstemming is met de prudent-person regels; dat
wil zeggen dat een pensioenfonds ‘als een goed huisvader’ verstandig moet
beleggen.
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Pensioenfondsen kunnen risico’s die zij bij de uitvoering van de pensioenregeling
lopen, geheel of gedeeltelijk onderbrengen bij een verzekeringsmaatschappij.
Globaal kan een onderscheid worden gemaakt in de volgende drie categorieën
verzekeringscontracten:
-- verzekering op risicobasis;
-- garantiecontract; en
-- overige contracten (waaronder kapitaalcontracten).
Bij de verantwoording van verzekeringscontracten wordt aansluiting gezocht bij
de overdracht van risico’s. Deze contracten worden in hoofdlijnen toegelicht in
hoofdstuk 4.
13
Beleggingsdepot (overige contracten)
Beleggingen die onderdeel zijn van beleggingsdepots dienen te worden
gerubriceerd onder de post beleggingen (RJ 610.220). Voor waardering,
presentatie en toelichting dienen de bepalingen inzake de beleggingen zoals
hiervoor beschreven te worden gevolgd (RJ 610.220). De gegevens benodigd voor
de waardering van beleggingen die onderdeel zijn van beleggingsdepots worden
in het algemeen van de verzekeraar verkregen. De waarde dient te worden
bepaald op basis van de grondslagen van het pensioenfonds (RJ 610.221).
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen (exclusief beleggingsdepots
overige contracten)
Bij verzekeringscontracten op risicobasis dient de vordering te worden bepaald op
het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. De waardering dient
plaats te vinden op basis van de contante waarde van de verzekerde uitkeringen
uit hoofde van het contract, volgens de grondslagen van het pensioenfonds.
Bij garantiecontracten dient de vordering op de verzekeraar te worden bepaald
op basis van de grondslagen van het pensioenfonds. Overige contracten zonder
beleggingsdepot dienen te worden opgenomen voor de waarde van het
verzekerde risico (de verzekeringsverplichting) volgens de contractvoorwaarden
(RJ 610.224).
RJ 610.224 bepaalt dat bij de waardering van deze contracten rekening wordt
gehouden met de kredietwaardigheid van de verzekeraar.
Vorderingen en overlopende activa
Vorderingen en overlopende activa worden onderscheiden van vorderingen in
verband met beleggingstransacties (RJ 610.230).
Bij eerste verwerking worden vorderingen en overlopende activa gewaardeerd
tegen de reële waarde (RJ 222.201). In een zakelijke transactie zal de reële
waarde op het moment van de transactie gelijk zijn aan de kostprijs. Na de eerste
verwerking dienen vorderingen en overlopende activa te worden gewaardeerd
tegen de geamortiseerde kostprijs (RJ 222.202).
14
Stichtingskapitaal en reserves
Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat
alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief alle technische
voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de
balans zijn opgenomen.
Ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen gelden de volgende
bepalingen (artikel 131 PW):
-- een pensioenfonds beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen, tenzij:
• een pensioenfonds tot volledige overdracht, herverzekering of
onderbrenging is overgegaan; en
• de toezichthouder heeft ingestemd met het feit dat het pensioenfonds
daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen; en
-- bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de omvang en de
samenstelling van het minimaal vereist eigen vermogen bepaald;
Ten aanzien van het vereist eigen vermogen is bepaald (artikel 132 PW):
-- een pensioenfonds beschikt over een vereist eigen vermogen;
-- een pensioenfonds stelt het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een
zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een
periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de
technische voorzieningen; en
-- bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld
inzake de berekening en de samenstelling van het vereist eigen vermogen.
In artikel 11 en 12 van het FTK wordt de nadere berekeningsmethodiek
voorgeschreven (RJ 610.234).
Achtergestelde leningen
Een pensioenfonds kan een achtergestelde lening aangaan. Deze leningen
worden op grond van het BAW niet op actuele waarde, maar op geamortiseerde
kostprijs gewaardeerd (RJ 610.241).
15
Technische voorzieningen
Onder het hoofd technische voorzieningen worden de volgende posten
opgenomen (RJ 610.244):
-- voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds; en
-- overige technische voorzieningen.
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds
Hieronder wordt de voorziening opgenomen die is bedoeld om alle
uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende
pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. De algemene criteria voor
opname van een verplichting zijn ook van toepassing op pensioenfondsen.
Onvoorwaardelijke verplichtingen (opgebouwde nominale aanspraken en
onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen) voldoen aan de criteria voor opname.
Een voorwaardelijke verplichting, zoals bedoeld in artikel 95 van de PW, leidt in
het algemeen niet tot het opnemen van een voorziening pensioenverplichtingen.
Vorming van een bestemmingsreserve voor voorwaardelijke verplichtingen,
als onderdeel van de reserves, is wel toegestaan. Voorwaardelijke
pensioenverplichtingen zoals de toeslagen waarvoor in de Pensioenwet een
consistent geheel van gewekte verwachtingen, financiering en realisatie wordt
voorgeschreven, worden opgenomen indien is voldaan aan de bepalingen van RJ
252 “Voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de
balans opgenomen activa” (RJ 610.245).
In de Pensioenwet en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen
zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de waardering van de
pensioenverplichtingen.
16
Op grond van het inzichtsvereiste dient de voorziening pensioenverplichtingen
te worden gewaardeerd op actuele waarde (RJ 610.248), dat wil zeggen dat de
voorziening pensioenverplichting berekend wordt tegen de actuele marktrente
en prudente actuariële uitgangspunten. Bij de bepaling van deze actuariële
uitgangspunten, zoals voor overleving en arbeidsongeschiktheid, dient te worden
uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening
dient te worden gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen
(RJ 610.249). In de nieuwe ontwerprichtlijn RJ 610.249 stelt de Raad voor de
Jaarverslaggeving verder dat de actuariële uitgangspunten dienen te passen
binnen de eisen die de Pensioenwet stelt ten aanzien van actualiteit, prudentie en
consistentie, rekening houdend met fondsspecifieke kenmerken.
In de pensioenverplichtingen dient een opslag voor kosten die gepaard gaan met
het doen van toekomstige uitkeringen te worden opgenomen (RJ 610.250). Bij
de berekening van de pensioenverplichtingen dienen aanspraken en rechten te
worden gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben (RJ 610.251).
Indien na balansdatum besluiten tot indexatie of korting worden genomen dienen
deze te worden toegelicht als gebeurtenis na balansdatum (als onderdeel van de
overige gegevens) met vermelding van de omvang (RJ 610.252). In hoofdstuk 8
wordt nader ingegaan op de verwerkingswijze van korten van pensioenrechten en
–aanspraken in de jaarrekening.
Overige technische voorzieningen
Hieronder worden voorzieningen voor risico’s opgenomen die samenhangen
met de pensioenverplichtingen maar die niet zijn opgenomen in de voorziening
pensioenverplichtingen. RJ 610.258 noemt als voorbeelden voorzieningen voor:
-- arbeidsongeschiktheid;
-- rendementsgarantie pensioenverplichting voor risico deelnemers; en
-- overige uitkeringen.
Bij de bepaling van de voorziening voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen wordt
rekening gehouden met de toekomstige schadelast voor zieke deelnemers op
balansdatum die naar verwachting arbeidsongeschikt zullen worden verklaard.
17
Met betrekking tot deze laatste categorie wordt de verplichting geschat op basis
van ervaringscijfers (RJ 610.259).
Een door het pensioenfonds afgegeven rendementsgarantie wordt gezien als
een rentederivaat dat op reële waarde gewaardeerd dient te worden conform de
methodiek van RJ 290 inzake financiële instrumenten (RJ 610.260).
Voorziening voor pensioenverplichtingen risico deelnemers
Bij deze pensioenverplichtingen dragen de deelnemers contractueel de
beleggingsrisico’s van de hier tegenoverstaande beleggingen (zowel opbrengsten
als waardefluctuaties). Hierbij gelden de criteria voor de opname van een
passief (RJ 610.264). Voor pensioenverplichtingen in deze categorie kan het
pensioenfonds aanvullende rendementsgaranties hebben verstrekt. Deze
aanvullende garanties worden opgenomen onder de daarvoor passend geachte
categorie overige technische voorziening (RJ 610.265). Beleggingen voor risico
deelnemers dienen te worden gewaardeerd tegen actuele waarde (RJ 610.266).
Overige voorzieningen, langlopende schulden en overlopende passiva
Overige voorzieningen mogen uitsluitend worden opgenomen op balansdatum
indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan (artikel 2:374 lid 1 BW):
-- er is sprake van een in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting;
-- het is waarschijnlijk dat voor de afwikkeling van die verplichting een uitstroom
van middelen noodzakelijk is; en
-- er kan een betrouwbare schatting worden gemaakt van de omvang van de
verplichting.
Twee methoden voor de waardering van voorziening zijn toegestaan (RJ 252.306):
-- de nominale waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn
om de verplichting af te wikkelen; en
-- de contante waarde van de uitgaven.
18
Langlopende en kortlopende schulden dienen bij eerste verwerking te worden
gewaardeerd tegen de reële waarde (RJ 254.201). In een zakelijke transactie zal
de reële waarde op het moment van de transactie gelijk zijn aan de kostprijs.
Na de eerste verwerking dienen de schulden te worden gewaardeerd tegen de
geamortiseerde kostprijs (RJ 252.202).
De schulden worden onderscheiden van schulden in verband met
beleggingstransacties conform hetgeen reeds eerder is gesteld (RJ 610.268).
Staat van baten en lasten
In hoofdstuk 3 is een staat van baten en lasten opgenomen die aan de
noodzakelijke inzichtsvereisten voldoet. Indien voor het inzicht van belang
dient de post mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen in de staat
van baten en lasten nader te worden uitgesplitst; in ieder geval dient de post
herverzekering in de toelichting te worden uitgesplitst (RJ 610.303). Indien
andere posten voor het inzicht van belang zijn, dienen deze posten te worden
toegevoegd (RJ 610.304).
De algemene criteria voor de toerekening van baten en lasten aan het verslagjaar
zoals opgenomen in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving zijn ook van
toepassing voor pensioenfondsen (RJ 610.305).
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
De Pensioenwet en het FTK schrijven voor dat een pensioenfonds jaarlijks
tenminste een kostendekkende premie vast stelt. In de kostendekkende premie
zijn begrepen:
-- de actuarieel benodigde premie voor de opbouw van aanspraken, backservice,
onvoorwaardelijke indexatie en risico premies;
-- de opslag voor uitvoeringskosten, administratiekosten en toekomstige
excassokosten;
-- de solvabiliteitsopslag, gerelateerd aan het beleggingsprofiel en samenstelling
deelnemers van het pensioenfonds; en
-- de benodigde premie voor voorwaardelijke toezeggingen gebaseerd op
ambitie en inschattingen.
19
Binnen het FTK is het mogelijk jaarlijkse premieschommelingen in de
kostendekkende premie als gevolg van sterk fluctuerende marktrentes in de
te heffen premie over een door de toezichthouder voorgeschreven periode te
egaliseren (dempen) door de rekenrente over deze periode op een gemiddelde te
fixeren. Over de gehele periode moet deze gedempte premie dan kostendekkend
zijn.
De aan het verslagjaar toe te rekenen feitelijke premie dient als bate te worden
verantwoord (RJ 610.309). Bij de bepaling van de te ontvangen premie
wordt rekening gehouden met eventueel te verlenen premiekortingen en/of
premieopslagen (RJ 610.310).
Beleggingsresultaten
Waardewijzigingen van beleggingen kunnen een wezenlijk onderdeel van
de beleggingsperformance uitmaken. Aangezien het onderscheid tussen
gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen bij beleggen in het algemeen
van weinig betekenis wordt geacht, dienen ongerealiseerde waardewijzigingen in
de staat van baten en lasten te worden verwerkt (RJ 610.313).
3.3 Presentatie en toelichting balans en Staat van baten en lasten
Beleggingen (voor zowel risico deelnemers als pensioenfonds)
Indien beleggingen plaatsvinden door middel van participaties in
beleggingsinstellingen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen,
bijvoorbeeld in vastgoedbeleggingen, dient de participatie gerubriceerd te
worden in de beleggingsrubriek waarin beleggingen van deze soort worden
gerubriceerd en dienovereenkomstig te worden gewaardeerd (RJ 610.211).
In de toelichting dient voor iedere soort beleggingen de methodiek waarop de
marktwaarde is bepaald te worden toegelicht (RJ 610.212).
20
Voor zover vorderingen en schulden onder deze beleggingsrubrieken
dienen te worden opgenomen, dienen deze in de toelichting te worden
gesplitst in beleggingen, vorderingen, schulden en liquide middelen inzake
vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden. De onder overige
beleggingen opgenomen beleggingen dienen naar aard en omvang te worden
toegelicht (RJ 610.213).
Van iedere soort belegging dient een mutatieoverzicht te worden opgenomen (RJ
610.214). Dit mutatieoverzicht moet worden gegeven voor iedere subcategorie
die binnen de beleggingsrubrieken wordt onderscheiden. Indien het inzicht niet
nadelig wordt beïnvloed, kunnen beleggingen met eenzelfde aard en risicoprofiel
in één overzicht worden samengevoegd.
In aanvulling op de toelichtingsvereisten uit RJ 213 inzake vastgoedbeleggingen
en RJ 290 inzake financiële instrumenten, dient het volgende te worden vermeld
in de toelichting (RJ 610.215):
-- of en tot welk percentage wordt belegd in premiebijdragende ondernemingen
en tegen welke voorwaarden;
-- in hoeverre beleggingen zijn uitgeleend. Dit geldt ook voor andere constructies
waarbij de beleggingen niet ter directe beschikking van het pensioenfonds
staan (bijvoorbeeld uitgeleende effecten); en
-- in hoeverre bepaalde balansposities dan wel toekomstige kasstromen door
middel van derivaten worden afgedekt. Deze informatie dient in verband te
worden gebracht met de toelichting op risico’s zoals in hoofdstuk 5 van deze
handreiking beschreven.
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen - beleggingsdepot (overige
contracten)
Een op grond van de contractvoorwaarden (rendementsgarantie) bestaande
vordering op de verzekeraar maakt geen deel uit van de boekwaarde van de
beleggingen; deze wordt als vordering opgenomen onder het herverzekeringsdeel
technische voorzieningen (RJ 610.222).
21
In de toelichting dient informatie te worden gegeven over de aard en het systeem
van de met de verzekeraars overeengekomen resultatendeling met betrekking
tot beleggings- en verzekeringstechnische risico’s. Hierbij dient tevens de actuele
stand inzake resultatendeling te worden vermeld (RJ 610.223).
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen - exclusief beleggingsdepots
(overige contracten)
De niet direct uit lopende afrekeningen opeisbare vorderingen uit
herverzekeringspolissen dienen op de balans in een afzonderlijke actiefpost te
worden opgenomen (RJ 610.225). Opeisbare vorderingen uit hoofde van lopende
afrekeningen binnen de contractperiode dienen te worden opgenomen als
kortlopende vorderingen (RJ 610.226).
In de toelichting dient de wijze waarop de waarde van het verzekeringscontract
is berekend te worden toegelicht en dient informatie te worden gegeven over de
aard en het systeem van de met de verzekeraars overeengekomen voorwaarden
met betrekking tot verzekerde risico’s. De voorwaarden omtrent resultaatdeling
van beleggings- en verzekeringstechnische risico’s dienen te worden toegelicht.
Hierbij dient tevens de actuele stand inzake resultatendeling te worden vermeld
(RJ 610.227).
Bij een garantiecontract met beleggingsdepot dient in de toelichting informatie
over de in het depot opgenomen beleggingen te worden gegeven, conform
hetgeen bij beleggingen is vermeld (RJ 610.228).
In de toelichting dient een mutatieoverzicht van de post herverzekeringsdeel
technische voorzieningen te worden opgenomen. Tevens dient de aard van de
inzake herverzekering betaalde en ontvangen bedragen te worden toegelicht. In
de toelichting dienen de bepalingen van toepassing bij afloop van het contract te
worden opgenomen (RJ 610.229).
22
Vorderingen en overlopende activa
In de toelichting op overige vorderingen dienen afzonderlijk te worden vermeld
(RJ 610.231):
-- de vorderingen op de werkgevers;
-- de vorderingen op deelnemers van het pensioenfonds; en
-- de vorderingen uit hoofde van waarde overdrachten.
Stichtingskapitaal en reserves
De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds
conform artikel 2:389 BW vormt moeten op grond van artikel 2:373 lid 1 BW
afzonderlijk uit de balans blijken. Een nadere uitsplitsing wordt in de balans of in
de toelichting opgenomen. Bestemmingsreserves die het pensioenfonds vormt
worden in de balans uitgesplitst, dan wel in één bedrag in de balans opgenomen
en in de toelichting nader uitgesplitst (RJ 610.235).
Uit de toelichting dient verder de omvang van het minimaal vereist en het vereist
eigen vermogen conform de pensioenwet te blijken alsmede de mate waarin
wordt voldaan aan de eisen inzake het (minimaal) vereist eigen vermogen. De
nominale dekkingsgraad dient te worden vermeld alsmede de wijze waarop deze
is berekend (RJ 610.239). De verplichting tot toelichting van de berekeningswijze
geldt ook voor andere vermelde dekkingsgraden (RJ 610.239).
Op grond van de Pensioenwet (artikel 146 PW) hebben pensioenfondsen niet de
verplichting tot het vormen van een wettelijke herwaarderingsreserve.
Achtergestelde leningen
Achtergestelde leningen mogen, op grond van de Pensioenwet en het Besluit
financieel toetsingskader pensioenfondsen slechts worden aangegaan ter
versterking van de financiële positie van het fonds. Daarom wordt aanbevolen de
achtergestelde leningen direct onder de post stichtingskapitaal en reserves op te
nemen (RJ 610.242).
23
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds
In de toelichting dienen de grondslagen en veronderstellingen die voor de
bepaling van de pensioenverplichtingen zijn gebruikt, alsmede wijzigingen daarin
ten opzichte van het vorige verslagjaar die een significante invloed hebben gehad
op de hoogte van de pensioenverplichtingen te worden vermeld. In ieder geval
dienen de volgende grondslagen en veronderstellingen te worden vermeld (RJ
610.253):
-- de gehanteerde marktrente. De toelichting dient een motivering te bevatten
van de keuze van de gehanteerde marktrente indien deze afwijkt van de
rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. In de toelichting op de
rente dient te worden aangegeven hoe de marktrente is bepaald;
-- de toegepaste overlevingsgrondslagen;
-- de wijze van indexering van pensioenverplichtingen en de gehanteerde
uitgangspunten;
-- de mate waarin rekening is gehouden met een verzekerde partner;
-- het gehanteerde opslagpercentage voor excassokosten; en
-- op welke wijze rekening is gehouden met de pensioenopbouw voor
arbeidsongeschikte deelnemers.
Er dient informatie te worden gegeven over de aard van de verschillende
pensioenregelingen die in de technische voorziening pensioenverplichtingen zijn
opgenomen, waarbij tevens de indexatiebepalingen en de wijze waarop rekening
wordt gehouden met indexatie wordt toegelicht (RJ 610.254).
Van de voorziening pensioenverplichtingen dient een mutatieoverzicht te worden
opgenomen. Indien voor het inzicht van belang dient een mutatieoverzicht per
regeling te worden verstrekt (RJ 610.255).
Aanbevolen wordt in de toelichting de pensioenverplichtingen te splitsen naar de
volgende categorieën deelnemers (aantallen en bedragen) (RJ 610.256):
-- actieven;
-- gepensioneerden;
-- slapers; en
-- overigen.
24
In het geval dat een pensioenfonds een of meer herverzekeringscontracten
heeft afgesloten dient in de toelichting de aard en omvang van de overgedragen
verzekeringstechnische- en beleggingsrisico’s te worden aangegeven (RJ 610.257).
Overige technische voorzieningen
De balanspost dient in de toelichting te worden gesplitst naar de onderscheiden
voorzieningen (RJ 610.261). Op grond van artikel 2:274 lid 3 BW worden in de
toelichting de aard van de voorzieningen, de wijze waarop deze zijn bepaald en
de mate waarin deze voorzieningen langlopend zijn aangegeven (RJ 610.262).
Van de overige technische voorzieningen dient een mutatieoverzicht te worden
opgenomen (RJ 610.263).
Voorziening voor pensioenverplichtingen risico deelnemers
Van de voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico deelnemers dient een
mutatieoverzicht te worden opgenomen (RJ 610.267).
Overige voorzieningen, langlopende schulden en overlopende passiva
De onder de overige schulden en overlopende passiva opgenomen schulden uit
hoofde van de volgende posten dienen afzonderlijk te worden toegelicht (RJ
610.269):
-- waardeoverdrachten;
-- pensioenuitkeringen;
-- derivaten; en
-- herverzekering.
Voor de verwerking van VPL-gelden wordt verwezen naar hoofdstuk 9.
Staat van baten en lasten
Indien de werkgever(s) pensioenuitvoerings- en administratiekosten geheel of
grotendeels draagt (dragen), dient dit in de toelichting te worden vermeld inclusief
het bedrag. De algemene bepalingen inzake verbonden partijen gelden hierbij
(RJ 610.306). Aanbevolen wordt om na het saldo van baten en lasten op de staat
van baten en lasten te vermelden op welke reserves het saldo wordt afgeboekt
respectievelijk bijgeboekt of welke andere bestemming het saldo krijgt, dan wel
het saldo of een deel daarvan op de balans als nog te bestemmen te presenteren
(RJ 610.307).
25
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
Indien ontvangen premies voor risico pensioenfonds en voor risico deelnemers
in één bedrag in de staat van baten en lasten zijn opgenomen, dient in de
toelichting een nadere uitsplitsing te worden opgenomen (RJ 610.311).
De samenstelling van de kostendekkende premie, de feitelijke premie en de
gedempte premie over het verslagjaar dienen te worden toegelicht (RJ 610.312).
RJ 610.312 schrijft daarnaast voor om de oorzaken van verschillen tussen deze
premies toe te lichten, indien dit van belang is voor het inzicht. Bijvoorbeeld in een
situatie waar de feitelijke premie lager is dan de kostendekkende premie.
Beleggingsresultaten
Op de post beleggingsresultaten dienen de kosten van het beheer van de
beleggingen in mindering te worden gebracht. Transactiekosten kunnen worden
gesaldeerd met de gerelateerde beleggingsopbrengsten, echter het verdient de
voorkeur om de transactiekosten separaat toe te lichten.
De post beleggingsresultaten dient in de toelichting dan wel in de staat van baten
en lasten te worden gespecificeerd naar (RJ 610.314):
-- beleggingsresultaten risico pensioenfonds; en
-- beleggingsresultaten risico deelnemers.
Per bovenstaande categorie dient een nadere uitsplitsing te worden gemaakt naar
(RJ 610.314):
-- directe beleggingsopbrengsten;
-- indirecte beleggingsopbrengsten; en
-- in aftrek gebrachte kosten van vermogensbeheer.
Onder de kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de
toegerekende interne kosten verstaan. Ook eventuele afschrijvingen en andere
exploitatiekosten van vastgoed zijn daarin opgenomen. Het verdient daarbij
aanbeveling de kosten van vermogensbeheer in de toelichting te onderscheiden in
kosten van exploitatie van vastgoed en overige kosten van vermogensbeheer
(RJ 610.315).
26
De directe en indirecte beleggingsresultaten (inclusief kosten) dienen
gespecificeerd te worden naar de verschillende beleggingscategorieën in de
balans (RJ 610.316). In deze specificatie dienen de bruto-opbrengsten van
de beleggingscategorieën te worden opgenomen waarop de kosten van
vermogensbeheer zichtbaar in aftrek zijn gebracht. Indien geen betrouwbare
toerekening kan worden gemaakt dient dit te worden toegelicht (RJ 610.317).
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
De wijze waarop de interesttoevoeging over het jaar is bepaald dient te worden
toegelicht (RJ 610.318).
Saldo resultaatoverdrachten van rechten
In de staat van baten en lasten dienen de kasstroom uit hoofde van
waardeoverdrachten alsmede de mutatie in de voorziening afzonderlijk te worden
opgenomen (RJ 610.319).
Overige gegevens
In aanvulling op de algemeen op te nemen informatie onder de Overige gegevens
op grond van artikel 2:392 BW is in de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving
opgenomen dat de verklaring van de actuaris hieraan kan worden toegevoegd
(RJ 610.502).
27
4. Herverzekeringsdeel
technische voorzieningen nader
toegelicht
Zoals is opgenomen in hoofdstuk 3 van deze
handreiking kunnen pensioenfondsen de risico’s
die zij bij de uitvoering van de pensioenregeling
lopen (geheel of gedeeltelijk) onderbrengen bij een
verzekeringmaatschappij waarbij een veelheid aan
contractvormen mogelijk is. In hoofdlijnen worden deze
contracten hierna toegelicht.
4.1 Verzekeringscontractvormen
Verzekering op risicobasis
Bij deze verzekeringen wordt een premie betaald aan een verzekeraar voor
overdracht van een risico (de risicopremie). Als de verzekerde gebeurtenis
zich voordoet, vergoedt de verzekeraar de verzekerde uitkeringen aan het
pensioenfonds. Arbeidsongeschiktheidspensioenen worden, bijvoorbeeld, vaak op
risicobasis verzekerd.
Garantiecontract
Bij een garantiecontract worden levenslange pensioenuitkeringen door de
verzekeraar gegarandeerd voor de ingekochte aanspraken. Verzekeringstechnische
en beleggings-risico’s zijn verzekerd. Het pensioenfonds loopt in het algemeen
alleen een (indirect) beleggingsrisico ten aanzien van de financiering van niet
ingekochte indexatie en bij wisseling van verzekeraar waarbij de ingekochte
aanspraken niet achterblijven bij de verzekeraar. De verzekerde aanspraken kunnen
na afloop van het contract premievrij worden achtergelaten bij de verzekeraar. In
de aanwijzingen Rapportagekader pensioenfondsen van de toezichthouder wordt
een nadere toelichting gegeven op de definitie van garantiecontracten.
28
Overige contracten
Overige contracten zijn alle contracten die geen verzekering op risicobasis
en geen garantiecontract zijn. In deze vorm van verzekering worden
verzekeringstechnische en/of beleggingsrisico’s verzekerd gedurende de looptijd
van het contract. Na afloop van het contract kunnen de verzekerde aanspraken
niet premievrij worden achtergelaten bij de verzekeraar. Onder overige contracten
vallen bijvoorbeeld kapitaalcontracten.
Kapitaalcontracten
Kapitaalcontracten zijn contracten waarbij de verzekeraar het
verzekeringstechnische risico gedurende de looptijd van het contract overneemt.
Vaak wordt het langlevenrisico (onderdeel van het overlijdensrisico) niet en
de overige risico’s (kortlevenrisico en arbeidsongeschiktheidsrisico) wel aan
de verzekeraar overgedragen. Overdracht van risico’s geldt slechts voor de
contractperiode.
Overige contracten en garantiecontracten kunnen een gesepareerd
beleggingsdepot hebben of een aandeel in de beleggingsportefeuille van de
verzekeraar. Bij een aandeel in de beleggingsportefeuille van de verzekeraar kan
het pensioenfonds delen in de totale beleggingsresultaten die de verzekeraar
behaalt. De verzekeraar bepaalt het beleggingsbeleid. Bij een gesepareerd
depot deelt het fonds in (een percentage van) de beleggingsresultaten van
het gesepareerde depot en heeft het fonds zelf ook vaak meer inspraak in de
beleggingsmix.
Individuele contracten zijn soms niet eenvoudig in een van bovenstaande
categorieën onder te brengen. De verantwoording van verzekeringscontracten
hangt af van de feitelijke situatie gebaseerd op de contractbepalingen en de
daaruit voortvloeiende overdracht van risico’s.
29
De verantwoording van verzekeringscontracten in RJ 610, waarbij het door het
pensioenfonds gelopen risico bepalend is, wordt in onderstaand schema voor de
verschillende categorieën contracten weergegeven:
Soort verzekering
Pensioenfonds
Verzekeraar
Verantwoording
Verzekering op
risicobasis
-
V
Herverzekeringsdeel
technische
voorziening
Garantiecontract met B positief
gesepareerd depot
B
V
Herverzekeringsdeel
technische
voorziening
Garantiecontract
zonder gesepareerd
depot
B positief
B
V
Herverzekeringsdeel
technische
voorziening
Overige contracten
met gesepareerd
depot
B
V langleven
V overige
Belegging
Overige contracten
zonder gesepareerd
depot
B
V langleven
V overige
Herverzekeringsdeel
technische
voorziening
B = Beleggingsrisico
V = Verzekeringstechnisch risico
30
Bij verzekeringscontracten kunnen variërende afspraken worden gemaakt met
betrekking tot de verdeling van beleggingsresultaten en verzekeringstechnische
resultaten. Voor garantiecontracten betreft dit alleen de positieve resultaten.
De negatieve resultaten komen, vanwege de garantie, voor rekening van de
verzekeraar.
Door de resultaatdeling ontstaat een vordering op, dan wel een schuld aan de
verzekeraar, naast de vordering uit hoofde van verzekerde aanspraken.
Het belegde kapitaal kan in een gesepareerd depot (beleggingsdepot) zijn
ondergebracht. Omdat het pensioenfonds bij overige contracten beleggingsrisico
loopt over het gesepareerd depot, worden deze beleggingsdepots gezien als
onderdeel van de beleggingen van het pensioenfonds.
Overige contracten zonder beleggingsdepot en garantiecontracten met en zonder
gesepareerd depot worden beschouwd als één totaal contract, resulterend in een
vordering op de verzekeraar.
4.2 Afslag kredietrisico
De Pensioenwet schrijft waardering van beleggingen en pensioenverplichtingen
tegen de reële waarde (marktwaarde) voor. Dat betekent dat de vordering op de
herverzekeraar op reële waarde moet worden gewaardeerd.
Uitkomsten van onderzoek naar herverzekerde pensioenfondsen hebben
begin 2011 geleid tot een wijziging van het FTK. Door deze wijziging hoeven
herverzekerde pensioenfondsen vanaf verslagjaar 2011 geen rekening meer te
worden houden met het kredietrisico. De vereiste afslag in de waardering van
de vordering op de herverzekeraar komt hiermee eveneens te vervallen. In plaats
hiervan hebben herverzekerde pensioenfondsen wel de verplichting om hun
deelnemers en pensioengerechtigden te informeren over het kredietrisico.
31
5. Kasstroomoverzicht
Een kasstroomoverzicht vervult een andere functie
dan een balans en een staat van baten en lasten.
De balans geeft de financiële positie weer aan het
begin en aan het einde van de verslagperiode. De
staat van baten en lasten toont het resultaat dat
gedurende de verslagperiode is gerealiseerd. Omdat
het gerapporteerde saldo van baten en lasten en de
kasstromen van een pensioenfonds van elkaar kunnen
verschillen, is aan het kasstroomoverzicht nuttige
aanvullende informatie te ontlenen.
Aan pensioenfondsen is door de Raad voor de Jaarverslaggeving aanbevolen
het kasstroomoverzicht op te stellen volgens de directe methode. Bij de directe
methode worden de ontvangsten en uitgaven als zodanig gepresenteerd. De
informatie voor de weergave van kasstromen volgens de directe methode kan op
twee manieren worden verkregen (RJ 360.211):
-- rechtstreeks afleiden uit de administratie van het pensioenfonds (dat wil
zeggen vanuit alle bankmutaties van het pensioenfonds); of
-- afleiden uit de administratie door een adequate aanpassing van de baten, de
lasten en andere onderdelen van de staat van baten en lasten.
Een kasstroomoverzicht dient te worden voorzien van een toelichting
(RJ 360.301). In deze toelichting dient aandacht te worden besteed aan de
aspecten die voor een goed begrip van het kasstroomoverzicht van belang zijn.
32
Indien het begrip geldmiddelen in het kasstroomoverzicht afwijkt van het begrip
liquide middelen in de balans, dient een cijfermatige aansluiting tussen beide
begrippen in de toelichting op het kasstroomoverzicht te worden opgenomen
(RJ 360.302).
Voorts wordt aanbevolen afzonderlijk te vermelden welk bedrag van de
hoeveelheid geldmiddelen op balansdatum aan belangen van derden kan worden
toegerekend (RJ 360.305). Een zelfde aanbeveling geldt voor de vermelding van
het aan derden toerekenbare bedrag van de kasstromen uit de belangrijkste
activiteiten van het fonds.
33
6. Risicoparagraaf
Zowel in de jaarrekening als in het jaarverslag moet
een risicoparagraaf worden opgenomen. Daarin wordt
ingegaan op het beleid van het pensioenfonds en de
risico’s die het pensioenfonds bij de uitvoering van zijn
taken loopt.
Aanbevolen wordt een beleidsmatige toelichting op de voornaamste aanwezige
risico’s en het daarop gerichte beleid op te nemen in het jaarverslag en
kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen op de posten in de balans op te
nemen in de jaarrekening (RJ 610.401).
Toe te lichten in jaarverslag
De RJ beveelt aan bij de beleidsmatige toelichting in het jaarverslag de volgende
risico’s te onderscheiden (RJ 610.403):
-- matchingrisico;
-- verzekeringstechnisch risico;
-- concentratierisico;
-- beleggingsrisico’s, zoals renterisico, prijsrisico, kredietrisico en liquiditeitsrisico;
-- beleggingsrisico’s van alternatieve beleggingen;
-- operationele risico’s (waaronder interne beheersing, IT en integriteitsrisico);
-- uitbesteding en de risico’s die hiermee samenhangen; en
-- juridische risico’s.
Bij de toelichting op het beleid van het fonds ten aanzien van de beheersing van
risico’s kan aandacht worden geschonken aan (RJ 610.403):
-- ALM-beleid en duration matching;
-- dekkingsgraad;
-- financieringsbeleid;
-- premiebeleid;
-- indexatiebeleid;
-- herverzekeringsbeleid;
-- risicobeleid alternatieve beleggingen; en
-- beleid ten aanzien van uitbesteding.
34
Toelichting in de jaarrekening
In de toelichting op de jaarrekening wordt aanbevolen ten aanzien van de in RJ
610.402 en 403 genoemde risico’s ten minste nadere toelichtingen op te nemen
van de voornaamste risico’s die bij het fonds van belang zijn. Deze toelichtingen
zijn zowel kwantitatief als kwalitatief van aard, waarbij de wijze van toelichting
mede samenhangt met het inzichtsvereiste van artikel 2:362 BW (RJ 610.404).
Ten aanzien van beleggingen wordt aandacht besteed aan (RJ 610.404):
-- samenstelling van de beleggingsportefeuille, waarbij informatie over:
• portefeuille vastgoedbeleggingen naar valuta, categorie en regio;
• aandelenportefeuille naar valuta, bedrijfstak en regio;
• vastrentende portefeuille naar looptijd en valuta;
• mate waarin is belegd in de sponsor; en
• gegevens over iedere belegging groter dan 5% van de totale beleggingen
of groter dan 5% van de beleggingscategorie waartoe de belegging
behoort.
-- gevoeligheid van de beleggingen inclusief derivaten voor marktontwikkelingen;
-- de wijze van afdekking van de risico’s en de posities die als gevolg hiervan zijn
ingenomen (in aanvulling op de toelichting op derivaten); en
-- duration van de vastrentende waarden.
Ten aanzien van pensioenverplichtingen wordt aandacht besteed aan (RJ
610.404):
-- actuariële risico’s;
-- indexatierisico;
-- premiepercentages en -grondslagen;
-- specificatie van de premie naar jaarlijkse opbouw conform de Pensioenwet;
-- ratio’s zoals ten aanzien van maturity, met vermelding van de voor deze
grootheden gehanteerde definities;
-- duration van de pensioenverplichtingen; en
-- gevoeligheidsanalyse.
Indien de hierboven gevraagde toelichtingen reeds onderdeel zijn van de
toelichting op posten in de jaarrekening, hoeven ze niet separaat in de
risicoparagraaf van de jaarrekening te worden vermeld (RJ 610.405).
35
7. Jaarverslag
Op grond van de wettelijke vereisten van artikel 2:391
BW wordt door pensioenfondsen een jaarverslag
opgesteld dat in overeenstemming met artikel 2:391 lid
1 BW een getrouw beeld moet geven van de toestand
op balansdatum, de ontwikkelingen gedurende het
verslagjaar en de resultaten.
In het jaarverslag dient, mede teneinde de jaarrekening zinvol te kunnen
interpreteren, algemene informatie omtrent het pensioenfonds te worden
verschaft (RJ 400.108) en waarbij ten minste aan de volgende aspecten aandacht
moet worden besteed (RJ 400.109):
-- de behaalde opbrengsten en resultaten;
-- de ontwikkelingen gedurende het verslagjaar;
-- de voornaamste risico’s en onzekerheden;
-- de financiële positie; en
-- de kasstromen.
Daarnaast dienen in het jaarverslag door het bestuur van het pensioenfonds
mededelingen worden gedaan omtrent de verwachte gang van zaken in het
komende verslagjaar (artikel 2:391 lid 2 BW).
In aanvulling op de hiervoor genoemde eisen aan het jaarverslag dienen
pensioenfondsen in overeenstemming met RJ 610.503 de onderstaande
informatie over de gang van zaken gedurende het verslagjaar en de toestand per
balansdatum te vermelden.
36
Algemene informatie
-- juridische structuur;
-- samenstelling van het bestuur;
-- samenstelling van de directie en de dagelijkse leiding;
-- statutaire doelstellingen; en
-- inhoud van en wijziging in belangrijkste kernactiviteiten,
pensioenovereenkomst, uitvoeringsovereenkomst, pensioenregeling en/of
pensioenreglement, producten en diensten van het pensioenfonds, alsmede
haar belanghebbenden.
Financiële informatie
Samenvatting van en toelichting op de financiële positie van het pensioenfonds
en de ontwikkeling daarin gedurende het verslagjaar waarbij aandacht wordt
geschonken aan:
-- ten aanzien van de beleggingen:
• interne en externe ontwikkelingen ten aanzien van beleggingen en
rendementen;
• vergelijking van het totaal rendement met de voor het pensioenfonds van
toepassing zijnde benchmarks en de z-score (indien van toepassing); en
• inzicht in de uitvoerings- en transactiekosten van vermogensbeheer in
overeenstemming met de normen die daaromtrent in het maatschappelijk
verkeer (“Aanbevelingen Uitvoeringskosten” zoals gepubliceerd door de
Pensioenfederatie) als aanvaardbaar worden beschouwd;
-- ten aanzien van de pensioenen:
• interne en externe ontwikkelingen;
• ontwikkelingen in het aantal deelnemers, gespecificeerd naar te
onderscheiden categorieën; en
• inzicht in de kosten van pensioenbeheer;
-- samenvatting van het actuariële verslag met inbegrip van de uitkomsten van
de solvabiliteitstoets, en het oordeel van de actuaris over de financiële positie;
-- informatie over de tussen een pensioenfonds en een met (de) werkgever(s)
getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering; en
-- informatie over (vereiste) dekkingsgraden zoals die door het pensionfonds
worden gehanteerd alsmede in hoeverre hieraan wordt voldaan.
37
Risicoparagraaf financiële instrumenten
In het jaarverslag wordt aandacht besteed aan de doelstellingen en het beleid
alsmede het gebruik van financiële instrumenten, voor zover niet reeds elders in
de jaarrekening opgenomen.
Meerjarenoverzichten
In het jaarverslag dient een meerjarenoverzicht met kerncijfers te worden
opgenomen (RJ 610.506).
Ook de Pensioenwet stelt eisen voor wat betreft gegevens die in het jaarverslag
van een pensioenfonds worden vermeld:
-- informatie over herstelplannen in geval van reservetekort of onderdekking,
getroffen maatregelen en realisatie;
-- informatie over achterstanden in de indexatie en voorwaardelijke regelingen;
en
-- informatie over de door de toezichthouders opgelegde boetes.
In geval van reservetekort of onderdekking moeten pensioenfondsen volgens
de Pensioenwet voor de toezichthouder een herstelplan opstellen waarin wordt
aangegeven hoe de dekkingsgraad significant kan worden verbeterd.
De Pensioenwet verplicht pensioenfondsen te melden of een kortetermijn- danwel
een langetermijnherstelplan van toepassing is.
38
De hoofdlijnen van het herstelplan en de gevolgen daarvan voor de diverse
belanghebbenden zullen in het jaarverslag en de jaarrekening tot uitdrukking
moeten komen. Dat is nodig om het in Titel 9 Boek 2 BW vereiste inzicht te krijgen
in de financiële positie van het pensioenfonds. Hierbij dient onder meer aandacht
te worden geschonken aan:
-- de status van het herstelplan, waaronder informatie over goedkeuring door
DNB;
-- de maatregelen zoals opgenomen in het herstelplan;
-- de voortgang van uitvoering van het herstelplan:
• door het pensioenfonds getroffen maatregelen in het verslagjaar;
• het verwachte effect van de getroffen maatregelen op de dekkingsgraad;
• het werkelijke effect van de getroffen maatregelen op de dekkingsgraad en
een verklaring voor significante afwijkingen;
-- eventuele ingrijpende wijzigingen in de samenstelling van de technische
voorzieningen of de samenstelling, de omvang en de aard van de beleggingen
met een mogelijk effect op het bestaande herstelplan.
Tot slot worden de volgende gegevens in het jaarverslag vermeld:
-- informatie over de wijze waarop is voldaan aan de eisen met betrekking tot
waarborging van goed bestuur; en
-- informatie over de wijze waarop invulling is gegeven aan medezeggenschap.
39
8. Verwerking van korten van
pensioenaanspraken
Door de daling van de rente en de stijging van
de overlevingskansen zijn de voorzieningen
pensioenverplichtingen van pensioenfondsen sterk
gestegen en is de financiële positie van deze fondsen
afgenomen en in veel gevallen negatief geworden.
Om de financiële positie te verbeteren zijn herstelacties
in gang gezet. In een aantal situaties zijn deze
herstelacties niet voldoende gebleken en moeten
pensioenfondsen, als uiterste middel, een korting van
pensioenaanspraken doorvoeren.
Voor pensioenfondsen waarvan het korte termijn herstelplan eindigt ultimo
2013
31 december 2013 is voor veel pensioenfondsen in herstel het eindpunt
van de looptijd van het kortetermijn herstelplan. Indien het bestuur van het
pensioenfonds bij de evaluatie van het herstelplan per 31 december 2013 vast
stelt dat ook na de inzet van de herstelmaatregelen het minimaal vereist eigen
vermogen niet tijdig is bereikt, dan dient het fonds een “eindkorting” op de
opgebouwde pensioenaanspraken (ingegaan en niet-ingegaan) te benoemen met
een uiterlijke implementatiedatum van 1 april 2015.
Bij het opmaken van de jaarrekening voor het verslagjaar 2013 zal met deze
“eindkorting” rekening moeten worden gehouden. RJ 610.251a vereist immers
dat, ook als per balansdatum nog geen onvoorwaardelijk besluit is genomen,
met een dergelijke korting rekening dient te worden gehouden indien en voor
zover het per balansdatum zeker is dat na balansdatum een onvoorwaardelijk
kortingsbesluit zal worden genomen op basis van de per balansdatum geldende
wet- en regelgeving en er voor of uiterlijk op de datum van het vaststellen van de
jaarrekening geen mogelijkheid meer is voor het bestuur van het pensioenfonds
om een ander besluit te nemen.
40
In het jaarverslag licht het bestuur toe wat de korting behelst en de wijze
waarop die zal worden toegepast, welke eventuele andere maatregelen het
bestuur heeft genomen en om welke redenen zij tot de korting heeft besloten.
Indien daaromtrent besluiten zijn genomen, licht het bestuur tevens toe hoe het
pensioenfonds zal handelen indien na een periode van korting de dekkingsgraad
voldoende is hersteld. Dit kan bijvoorbeeld een toelichting zijn op de rangorde
tussen compensatie van eerder toegepaste kortingen en het verstrekken van
nieuwe indexaties.
Voor pensioenfondsen die een in 2013 besloten voorgenomen korting
effectueren
Een veel voorkomende situatie is dat het bestuur van het pensioenfonds als
onderdeel van de evaluatie van het herstelplan per 31 december 2012 besloten
heeft tot een voorgenomen korting van pensioenaanspraken waarvan de
effectuering afhankelijk is gesteld van de financiële positie per 31 december 2013.
In RJ 610.251a is aangegeven dat voor het bepalen van de omvang van de
pensioen-verplichtingen dient te worden uitgegaan van de onvoorwaardelijk
opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten per balansdatum.
Indien het bestuur per balansdatum een onvoorwaardelijk besluit heeft
genomen tot korting dient hiermee bij het opstellen van de jaarrekening van het
pensioenfonds rekening te worden gehouden. Als per balansdatum nog geen
onvoorwaardelijk besluit is genomen, dient met een dergelijke korting rekening
te worden gehouden indien en voor zover het per balansdatum zeker is dat na
balansdatum een onvoorwaardelijk kortingsbesluit zal worden genomen op basis
van de per balansdatum geldende wet- en regelgeving en er voor of uiterlijk op de
datum van het vaststellen van de jaarrekening geen mogelijkheid meer is voor het
bestuur van het pensioenfonds om een ander besluit te nemen.
In de toelichting bij de jaarrekening dient te worden uiteengezet wat het effect
van het verwerken van de kortingsmaatregel is. Daarnaast dient te worden
toegelicht hoe dit effect is bepaald.
41
9. Verwerking van VPL-gelden
Per brief van 31 oktober 2012 heeft De Nederlandsche
Bank (DNB) aandacht gevraagd voor de behandeling
van zogenaamde VPL-gelden door pensioenfondsen.
Onder VPL-gelden wordt verstaan: “de door werkgevers
en/of werknemers bijeengebrachte, en door het
pensioenfonds beheerde, financiële middelen waaruit
toekomstige omzetting van VPL-toezeggingen naar
VPL-pensioenen kan plaatsvinden nadat de sociale
partners tot deze omzetting hebben besloten.”
VPL-gelden zijn geen eigendom van het pensioenfonds. Het pensioenfonds
beheert – als toegestane nevenactiviteit – de VPL-gelden namens de sociale
partners. Voorkomen moet worden dat premies voor VPL en premies voor
pensioenen met elkaar vermengd worden in één (doorsnee-) premie. Ook moet
voorkomen worden dat de door het pensioenfonds beheerde VPL-gelden en
pensioengelden met elkaar vermengd raken. Een schriftelijke overeenkomst tussen
het pensioenfonds en sociale partners is in dat kader van belang.
In de nieuwe ontwerprichtlijn RJ 610.270 is door de Raad voor de
Jaarverslaggeving een eerste aanzet gedaan tot een richtlijn voor de verwerking
van VPL-gelden. Deze richtlijn stelt dat ontvangen VPL-gelden die nog niet zijn
aangewend, als een afzonderlijke verplichting worden opgenomen in de balans
van het pensioenfonds.
42
10. Toezicht uitvoering
pensioenwet en verslagstaten
Het toezicht op de uitvoering van de Pensioenwet
is gedelegeerd aan De Nederlandsche Bank (DNB).
Als uitvloeisel hiervan vaardigt DNB beleidsregels
en regelingen uit, welke mogelijk gevolgen kunnen
hebben voor de verslaggeving van pensioenfondsen.
Belangrijkste beleidsregels die gevolgen hebben voor
de financiële verslaggeving zijn de aanwijzingen bij de
verslagstaten DNB.
Deze aanwijzingen geven richtlijnen bij de vereiste informatie zoals op te nemen
in de verslagstaten ten behoeve van DNB. Voor het opstellen van de staten
dienen het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds als uitgangspunt.
Eventuele afwijkingen van het jaarverslag en de jaarrekening moeten worden
toegelicht in de verslagstaten.
Op grond van artikel 147 lid 5 PW dienen de staten van een pensioenfonds
voorzien te zijn van een door een accountant ondertekende controleverklaring
omtrent de getrouwheid. Voorts schrijft artikel 147 PW voor dat het verslagjaar
van een pensioenfonds gelijk dient te lopen met het kalenderjaar en dat een
pensioenfonds periodiek binnen de daartoe vastgestelde termijnen de staten aan
DNB verstrekt die DNB nodig heeft voor de juiste uitoefening van zijn taak.
43
De staten omvatten uitsluitend de volgende informatie (artikel 147 PW):
-- informatie over de organisatie van het pensioenfonds;
-- een bestuursverslag;
-- een balans;
-- informatie over financiële relaties en transacties van het pensioenfonds;
-- een rekening van baten en lasten;
-- informatie inzake de dekkingsgraad;
-- informatie inzake het vereist eigen vermogen;
-- actuariële staten, gewaarmerkt door een bevoegde actuaris, waaronder een
actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris;
-- informatie over het deelnemersbestand;
-- informatie inzake de uitgevoerde pensioenregeling en eventueel andere door
het pensioenfonds uitgevoerde regelingen;
-- premiegegevens;
-- informatie inzake herverzekering; en
-- informatie inzake verplichtingen van het pensioenfonds voor risico van de
deelnemers.
Elk kwartaal dient een specificatie van onder meer de beleggingen en de
dekkingsgraad te worden opgenomen in de rapportages aan DNB. In de
jaarstaten hoeft vervolgens geen specificatie van de beleggingen meer te worden
opgenomen. Grote posten dienen wel te worden toegelicht.
Voor een nadere toelichting op dit zogeheten rapportagekader pensioenfondsen
verwijzen wij naar de informatie die DNB daarover heeft gepubliceerd. In
hoofdstuk 7 van de Pensioenwet is informatie opgenomen inzake toezicht,
handhaving en overige taken. Ten aanzien van de inhoudelijke voorschriften van
deze rapportage is het FTK van belang.
44
11. Multiondernemingspensioenfondsen
(multi-OPF)
Sinds mei 2010 maakt de wet- en regelgeving voor
ondernemingspensioenfondsen het mogelijk om samen
te gaan in een multi-ondernemingspensioenfonds
(multi-opf).
Een multi-opf is een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in de Pensioenwet
met een aantal specifieke kenmerken:
-- het doel van een multi-opf is om door middel van samenvoeging van
ondernemingspensioenfondsen de betrokken ondernemingen te laten
samenwerken in de uitvoering van de pensioenregeling(en);
-- de pensioenregeling(en) van de aan de ondernemingen verbonden
oorspronkelijke pensioenfondsen kunnen ongewijzigd worden uitgevoerd door
een multi-opf;
-- de pensioenregeling(en) van de betrokken onderneming moet (moeten)
minimaal 5 jaar bij een ondernemingspensioenfonds zijn ondergebracht
alvorens gekozen kan worden om de pensioenregeling(en) bij een multi-opf
onder te brengen;
-- het vermogen van het oude pensioenfonds wordt in een multi-opf gebracht
op basis van ringfencing. Ringfencing houdt in dat het vermogen van het oude
pensioenfonds wordt gescheiden (in een ring) van de andere ingebrachte
vermogens;
-- het bestuur van het multi-opf zal worden samengesteld uit
vertegenwoordigers van de betrokken ondernemingen. Per onderneming
worden de werkgever en de groep actieve deelnemers elk door minimaal een
persoon vertegenwoordigd; en
-- als een multi-opf een deelnemersraad heeft, worden per onderneming
de groep actieve deelnemers en de groep pensioengerechtigden elk door
minimaal een persoon vertegenwoordigd.
45
Het FTK in de zin van de Pensioenwet is van toepassing per ring. Onder meer het
vormen van technische voorzieningen, het vaststellen van de kostendekkende
premie, het toetsen van de dekkingsgraad en het opstellen van een herstelplan in
geval van een reservetekort of een dekkingstekort dient derhalve per ring plaats
te vinden. De ringfencing zorgt ervoor dat maatregelen of wijzigingen binnen een
ring geen effect zullen hebben op de andere ringen.
Jaarverslaggeving
Voor de jaarverslaggeving van pensioenfondsen is van belang dat duidelijk wordt
gemaakt hoe de pensioenregelingen van de verschillende deelnemers er voor
staan. Voor een multi-opf betreft dit voornamelijk het inzichtelijk maken van het
vermogen per ring behorende bij de verschillende pensioenregelingen (de ringen)
die in een multi-opf zijn ondergebracht. Om dit inzicht te geven dienen in de
toelichting op de balans en de staat van baten en lasten de relevante onderdelen
van de verschillende ringen afzonderlijk te worden vermeld. Daarnaast dient het
bestuursverslag eveneens in te gaan op de specifieke besluitvorming voor de
afzonderlijke regelingen.
Verslagstaten
Een multi-opf zal ook periodiek moeten rapporteren aan de toezichthouder
DNB door middel van verslagstaten. Het toezicht van DNB is gericht op ieder
afzonderlijk deel van het ingebracht vermogen als ware elke ring een zelfstandig
pensioenfonds. Dit houdt dus in dat voor elke ring periodiek verslagstaten over de
financiële positie, reglementen, premies, toeslagverlening, evaluatie herstelplan
en deelnemers ingediend moeten worden. In aanvulling op de verslagstaten
per ring rapporteert een multi-opf eenmaal per jaar een set jaarverslagstaten
met informatie die niet is opgenomen in de verslagstaten van de onderliggende
ringen. Deze jaarverslagstaten bevatten dan uitsluitend informatie over pension
fund governance, samenstelling bestuur en het bestuursverslag.
46
12. Premiepensioeninstelling
(PPI)
Een premiepensioenstelling (PPI) mag binnen Europa
grensoverschrijdende premieovereenkomsten vanuit
Nederland uitvoeren. De PPI kan alleen beschikbare
premieregelingen uitvoeren. Een kenmerk van een
beschikbare premieregeling is dat de deelnemer
individueel pensioenkapitaal opbouwt. Daarbij loopt de
deelnemer zelf het beleggingsrisico en het renterisico.
Een PPI kent geen garanties. Dit betekent dat de
deelnemer geen zekerheid heeft over de opbrengst van
zijn beleggingen of van zijn spaartegoed. Het is daarom
onzeker hoe hoog het pensioen uiteindelijk zal zijn.
Een PPI verschilt van een verzekeraar doordat in een PPI alleen pensioenkapitaal
in een individuele beschikbare premieregeling kan worden opgebouwd. Voor de
verzekering van risico’s zoals arbeidsongeschiktheid en nabestaandenpensioen
moet een PPI een verzekeraar inschakelen. Bij een verzekeraar kan zowel de
opbouw van pensioenkapitaal als de verzekering van risico’s plaatsvinden.
Een PPI verschilt eveneens van een pensioenfonds doordat de pensioenfondsen
een uitkeringsovereenkomst uitvoeren. Bij pensioenfondsen worden de risico’s
collectief gedeeld en bij een te lage dekkingsgraad kunnen pensioenaanspraken
worden gekort. Pensioenfondsen kennen daarom een uitgebreid Governancemodel. Bij een PPI worden risico’s individueel gedragen en is er geen mogelijkheid
tot korten van pensioenaanspraken en –rechten. Bij een PPI wordt daarom
volstaan met lagere Governance-eisen.
Jaarverslaggeving
Voor de jaarverslaggeving is een PPI gehouden aan de bepalingen zoals
opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW.
47
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company
limited by guarantee, and its network of member firms, each of which is a legally separate and
independent entity. Please see www.deloitte.nl/about for a detailed description of the legal
structure of Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its member firms.
Deloitte provides audit, tax, consulting, and financial advisory services to public and private clients
spanning multiple industries. With a globally connected network of member firms in more than
150 countries, Deloitte brings world-class capabilities and high-quality service to clients, delivering
the insights they need to address their most complex business challenges. Deloitte has in the
region of 200,000 professionals, all committed to becoming the standard of excellence.
This communication contains general information only, and none of Deloitte Touche Tohmatsu
Limited, its member firms, or their related entities (collectively, the “Deloitte Network”) is, by
means of this publication, rendering professional advice or services. Before making any decision
or taking any action that may affect your finances or your business, you should consult a qualified
professional adviser. No entity in the Deloitte Network shall be responsible for any loss whatsoever
sustained by any person who relies on this communication.
© 2014 Deloitte The Netherlands