KIEPKEREL - ErfgoedGemeenteDelfzijl

KIEPKEREL
Als doorsnee geïnteresseerde bezoeker van Culturele activiteiten zult u zich misschien
afvra- gen wie of wat een kiepkerel was. De Kiepkerel was een marskramer, die met zijn
waar in een mand of houten kist op zijn rug lopend van dorp naar dorp en langs de
solitair liggende boerderijen ging. Vooral in de 16e en 17e eeuw was dit in onze provincie
een veel voorko- mend fenomeen. Ze werden ook wel als marskramers aangeduid. Er
waren marskramers, die gespecialiseerd waren in een bepaald product of een veelheid
aan producten verkochten. Er waren mannen, die potten verkochten. Zij werden
pottenkerel genoemd. Iemand, die stof- fen en lappen verkocht noemde men een
lapjeskerel. Een andere naam, die hier in het noorden veel werd gebruikt is
Hannekemaaier. Dit is een uit Duitsland afkomstige naam, omdat veel van deze mannen
uit Duitsland afkomstig waren. Ze konden hier een betere bo- terham verdienen dan in
Duitsland. Sommigen bleven hier ook hangen en groeiden hier uit tot
grootwinkelbedrijven als C & A. De kiepkerel had dus een mand of een kist op zijn rug. In
de kist zaten allerlei laadjes en met een deurtje afgesloten vakjes. Als ze bij een
boerderij of in een dorp kwamen, kondigden hun komst aan door het zingen van een lied.
Al zingend vertelde de kiepkerel dan wat er in de kiep zat en hij vroeg dan aan de
vrouwen om een keuze te maken en dat hij niet duur was. Tegenwoordig zijn er bij
folkloristische verenigingen mannen, die de kiepkerel spelen en het lied erbij zingen. Het
lied is in het Gronings. Hij begeleidt zich zelf op de gitaar of accordeon of ze hebben
iemand die hun begeleid. Het lied is opgetekend door burgemeester Scholtens van Oude
Pekela onder het pseudoniem Herman van der Veer in 1953. Er zijn twee versies: één in
het Veenkoloniaals en één in het
Hogelands Gronings. De hier onder afgebeelde versie
is de Hogelandse versie.
Het kiepkerellaid
Vrouw, de koopman is ter komen, dij hail oet Westfoalen komt,
Alles heb ik joe mitnomen; as ie ‘t zain, stoan ie verstomd.
Sloat oe slag, dizze dag.
Miene kiep het schöne loading: ‘k heb veur elk wat van zien goading;
wat je ook zuiken, aaltied keur[ en ik vroag hoast niks doarveur.
Brillen, beugels, waskelappen, piepen klaain en piepen groot,
spaigeltjes en röttestappen, goaren, swaart, wit gruin, blaauw en rood,
Piepenlak, aalmanak.
Riefkes, braaischij, boordeknoopkes, aal wat k breng, t is niks as koopkes,
Wat je ook zuiken, aaltied keur; en ik vroag hoast niks doarveur.
Braainalen snoefdeuzen, alloziekasten, hemden, sloapmutsen, lödderaain,
tondeldeuzen, lepels, kwasten, nappen van holt en ook van stain,
Belze kant, veterband,
lampegloazen, piepedoppen, buusdouken, hupselen, snorrekoppen,
wat je ook zuiken, aaltied keur; en ik vroag hoast niks doarveur.
Beddelichters, moezevalen, spaigeltjes en piepkerek,
stofkammen, potlood, spellen, nalen, brilledeuzen, slim in trek,
onderrokken, swevelstokken,
zaalve tegen kolle in de handen, tellers, ruimers, schoedebanden,
wat je ook zuiken, aaltied keur; en ik vroag hoast niks doarveur.
Veters, perels, nappen, kammen, faailen, baandjes, beste taauw,
liekdoornzaalve, plaaisters, krammen,, goldbrons, testen, zakjes blaauw
bloadkoralen, kamferbalen,
spenen, schouwiks, swaart-wit rokken, moezevalen, bonestokken,
wat je ook zuiken, aaltied keur; en ik vroag hoast niks doarveur.
Snorrebinders, mezzen. vörken, beugeltazzen, horentaauw,
praimen, hoaken-ogen, körken, buusdouken mit en zonder raauw,,
schriefpapier, breng ‘k joe hier;
horrelozies, inkt veur t schrieven, lampepoesters, kezerieven,
wat je ook zuiken, aaltied keur; en ik vroag hoast niks doarveur.
Viefschaft, bozzels, schuddeldouken, piepereukels, beddetiek,
tandestokers, doagse brouken, smeersels tegen rimmetiek,
knoopegatrek, slim in trek,
prima zaalf veur open bainen, hozen, stuutsiekoor, wetstainen,
wat joe ook zuiken aaltied keur; en ik vroag hoast niks doarveur.
Vraauw, nog veule schöne zoaken zitten in dij kkiep van mie,
Wilt oe nou oe keuze moaken, kiek ais, heb ie niks der bie?
Dizze dag, sloat oe slag,
Mien kiep het schöne loading, ‘k heb veur elk wat van zien goading.
wat je ook zuiken, aaltied keur; en ik vroag hoast niks doarveur.
Omdat veel mensen het Gronings niet machtig zijn volgt hieronder vertaling van een
aantal moeilijke woorden. Sommige woorden zijn, ondanks de andere schrijfwijze, wel te
begrijpen. oe = uw; schöne = mooie; röttestappen = rattenklemmen; goarn = garen;
piepenlak = lak voor kachelpijpen; riefkes = kleine raspen;
braaischij = koker voor breipennen braainalen = breinaalden;
snoefdeuzen = snuifdozen; alloziekasten = horlogekasten;
lödderaain = Eau de cologne; nappen van holt = houten kommen;
Belze kant = Belgisch kant; veterband = brede veter;
piepedoppen = dekdeltje op een pijpekop; buusdouken = zakdoeken;
hupseeln = bretels; snorrekoppen =drinkbeker voor man met snor;
beddelichters = touw met kwast om je uit de bedstee op te lichten;
piepkerek = elastiek in broeken; spellen = spelden; nalen = naalden;
slim = erg; zaalve = zalf; kolle = koude; tellers = borden;
ruimers = jenever- of wijnglas; schoedebanden = schortbanden; perels = parels;
faailen = dweilen; goldbrons = goudverf;
testen = potjes met gloeiende kooltjes of waxinelichtje in een stoof of onder de
kraantjeskan;
zakjes blaauw = zakjes met poeder om de was mooi wit te maken;
schouwiks = schoensmeer;
snorrebinders = elastische touwtjes die om de oren waren gedaan om de punten van de
snor op te binden bij het drinken;
horentaauw = touw om de horens van een koe om op stal vast te zetten;
praimen = priemen; hoaken-ogen = haken en ogen; horrelosies = horloges;
lampepoesters = bortsels om lampenglazen schoon te maken;
kezerieven = kaasschaven; viefschaft = zware wollen stof voor rokken, schorten e.d.;
bozzels = borstels; schuddeldouken = vaatdoeken; piepereukels = pijpen reinigers;
beddetiek = stof voor bedovertrekken; doagse brouken = daagse broeken;
smeersels tegen rimmetiek = zalf tegen reumatiek;
knoopsgatrek = elastiek door knoopsgaten; aais = eens;