MR gaat over eigen reglement 1 juli 2014 Auteur: drs. Janny Arends De Helpdesk van VOO krijgt regelmatig vragen over wie het medezeggenschapsreglement goedkeurt: de MR of de GMR. De Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat iedere MR zijn eigen reglement goedkeurt. Jurisprudentie hierover ontbrak tot nu toe. De PO-raad onderschrijft het standpunt van de VOO. De eigen bevoegdheid van de MR bij het goedkeuren van het reglement komt voort uit de gedachte dat de wetgever bij de introductie van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) een aantal keuzemogelijkheden voor de reglementen heeft aangegeven. Zo ligt bijvoorbeeld het aantal MR-leden niet op voorhand vast, is er geen wettelijk voorgeschreven zittingstermijn en is de wijze van informatieverschaffing evenmin voorgeschreven. Uitgangspunt van de wetgever hierbij was dat de (G)MR en het bevoegd gezag in goed onderling overleg tot een invulling komen die het beste bij het desbetreffende bestuur dan wel bij de desbetreffende school past. GMR stelt niet vast De algemeen directeur van een schoolbestuur waarvan de VOO een MR ondersteunt, besloot de vraag neer te leggen bij de PO-raad, de sectororganisatie voor het primair onderwijs. Die concludeerde in navolging van de VOO dat de MR zijn eigen reglement vaststelt. Men verwijst hierbij naar artikel 23 van de WMS. Dit artikel gaat ervan uit dat voor iedere school afzonderlijk een reglement wordt vastgesteld en dat iedere MR over zijn eigen medezeggenschapsreglement moet kunnen oordelen. Wel wijst de PO-raad er op dat het bevoegd gezag de vrijheid heeft om voor iedere school een zelfde medezeggenschapsreglement vast te stellen; De raad acht het streven naar uniformiteit legitiem en ook in beginsel redelijk. De PO-raad schrijft daarover op de eigen website: 'Wanneer de GMR het reglement van de scholen vaststelt, is de gedachte kennelijk dat de vaststelling van een (uniform) medezeggenschapsreglement een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang is, waardoor de GMR in de bevoegdheid treedt van de afzonderlijke MR’en (artikel 16, eerste lid WMS). Deze redenering gaat niet op, omdat: De bevoegdheid van een MR om over zijn eigen medezeggenschapsreglement een oordeel te geven expliciet in artikel 23, lid 2 WMS is geformuleerd en in het eerste lid van dat artikel is bepaald dat het bevoegd gezag voor iedere MR een reglement vaststelt. Er elders in de WMS geen bepaling is, die stelt dat artikel 23 buiten toepassing blijft in het geval er een GMR is. Het is dus niet de bedoeling dat de GMR het reglement voor de afzonderlijke MR’en vaststelt.' MR keurt eigen reglement goed De VOO wijst erop dat in artikel 16 lid 1 staat dat indien het aangelegenheden betreft die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle scholen of voor de meerderheid van de scholen, de GMR in de plaats treedt van de MR van die scholen. In de WMS worden met aangelegenheden echter de instemmings- en adviesbevoegdheden van de MR bedoeld (artikel 10 tot en met 14). Heeft het voorgenomen beleid betrekking op één school, dan wordt het voorstel aan de MR voorgelegd. Wanneer het om een voorstel gaat dat voor de meerderheid van de scholen geldt, dan wordt het aan de GMR voorgelegd. Maar de WMS-artikelen over het statuut en het reglement 21 tot en met 24 behoren niet tot de bijzondere bevoegdheden (advies- en instemmingsbevoegdheid) en derhalve is artikel 16, lid 1 niet aan de orde. Daarmee is de conclusie gerechtvaardigd dat iedere MR zijn eigen reglement goedkeurt.
© Copyright 2024 ExpyDoc