Marktvormen en hun marktevenwicht

Uitwerkingen Praktische Economie VWO Module 3 Hoofdstuk 2 Marktvormen en hun marktevenwicht www.uitwerkingensite.nl
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 3
MARKT EN OVERHEID
Scroll Down
||
V
Hoofdstuk 2 Marktvormen en hun marktevenwicht
Verkenning
1
1B, 2C, 3A
2
4–2–1–3
3
a Een individuele aanbieder maakt nog steeds winst.
b Tot de marktprijs gelijk is aan het minimum van de GTK.
c p = GTK, p = minimum van de GTK, het langetermijnaanbod verloopt horizontaal.
© MALMBERG
38
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 3
MARKT EN OVERHEID
4
a De aanbodlijn loopt niet horizontaal, de marktprijs ligt boven de GTK van de
individuele aanbieder.
b 5p – 100 = –2,5p + 200 → 75p = 300 → p = 40 eurocent
c p = 40 → q = 5 × 40 – 100 = 100 → p × q = 40 × 100 × 1 miljoen = 4 miljard eurocent
= € 40 miljoen
d Zijn aanbod is te klein ten opzichte van de totale markt.
e Als de aanbieder zijn aangeboden hoeveelheid vergroot, blijft de evenwichtsprijs
hetzelfde. Een volgende eenheid kan hij dus weer tegen dezelfde marktprijs verkopen.
Oftewel: de extra opbrengst (MO) blijft gelijk aan de marktprijs.
f Bij 100 (× 1000) = 100.000 kilo, waar MO = MK.
g (40 – 35) × 100 × 1000 = 500.000 eurocenten = € 5.000.
h p = 31, het laagste punt van de GTK. Er zullen nieuwe aanbieders op de markt
komen, totdat er geen winst meer behaald kan worden.
5
6
De collectieve vraaglijn (prijsafzetfunctie).
7
a De nieuwe klant betaalt € 48, maar de ‘oude klant’ betaalt nu € 1 minder voor het
product.
b
c q = 1,5
MO = –2 × 1,5 + 50 = 47
d Zie de grafiek bij b.
e Zie de grafiek bij b.
f MO = MK
–2q + 50 = 0,5q
2,5q = 50
q = 20
© MALMBERG
39
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 3
MARKT EN OVERHEID
g p = –20 + 50 = 30
TO = p × q = 30 × 20 = 600
TK = GTK × q = 5 × 20 = 100, dus de winst is 600 – 100 = 500
h Zie het gekleurde vierkant in de grafiek bij b.
i Zie de gekleurde driehoek in de grafiek bij b.
8
a TO = –4q2 + 100q
MO = –8q + 100
b TO = –0,02q2 + 10q
MO = –0,04q + 10
c p = –0,025q + 125
TO = 0,025q2 + 125q
MO = 0,05q + 125
9
a MK = 0,2q
b TO = –0,2q2 + 120q
MO = –0,4q + 120
MO = MK
–0,4q + 120 = 0,2q
q = 200
p = –0,2 × 200 + 120 = 80
c TO = p × q = 80 × 200 = 16.000
TK = 0,1 × 2002 + 1000 = 5000
TW = TO – TK = 11.000
10 De MO begint op de verticale as op dezelfde hoogte en eindigt op de horizontale as
halverwege de collectieve vraaglijn.
11 1B, 2F, 3C, 4E, 5A, 6D
12 B
13 a MO = MK geldt bij q = 25 (miljard liter). De bijbehorende prijs op de prijsafzetfunctie is
p = 50.
b GTK = 25
c Bij q = 25 geldt p = 50 en GTK = 25, dus 50 – 25 = 25 dinar per kubieke meter.
d A = winst, B = kosten
e Bij q = 44, daar is de MO gelijk aan nul. Extra afzet zal geen extra opbrengst meer
genereren.
f De omzet stijgt maar de kosten stijgen meer (MK ligt boven de MO), dus zal de winst
dalen.
14 C
15 1 = 400; 2 = 400; 3 = 200; 4 = 1200; 5 = 500
16 a 800 = –200p + 1400
p=3
b Hoe meer aanbieders, hoe lager de prijs op de markt.
17 a MO = MK
–20q + 800 = 100
q = 35
© MALMBERG
40
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 3
MARKT EN OVERHEID
b MO = MK
–20q + 600 = 100
q = 25
c
d MO = MK
–20q + 900 = 100
q = 40
e MO = MK
–20q + 500 = 100
q = 20
f Zie de grafiek bij c.
g Zie de grafiek bij c.
h Beide verkopen 30 kasten.
i q = –0,1p + 100
60 = –0,1p + 100
p = 400
18 p = 100, omdat geldt GTK = 100. De concurrentie zal de prijs doen verlagen totdat er
geen winst meer wordt behaald.
19 a
b
Wijze van
berekenen
Volkomen
concurrentie
Monopolie
Duopolie
Consumentensurplus
aantal stuks ×
(7 – marktprijs) × 0,5
1200 × (7 – 1) × 0,5 = 3600
Producentensurplus
aantal stuks ×
(marktprijs – GTK)
1200 × (1 – 1) = 0
Totaal surplus
CS + PS*
600 × (7 – 4) × 0,5 = 900
800 × (7 – 3) × 0,5 = 1600
600 × (4 – 1) = 1800
800 × (3 – 1) = 1600
2700
3200
3600
* CS = consumentensurplus; PS = producentensurplus
© MALMBERG
41
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 3
MARKT EN OVERHEID
c De uitkomsten kloppen.
d Zie de rode oppervlakten in de grafieken bij a.
20 Als de winsten gebruikt worden voor (bijvoorbeeld) de ontwikkeling van nieuwe
producten, kan dat de welvaart op lange termijn ten goede komen.
21 1
2
3
4
5
6
heterogeen
een collectieve vraaglijn bestaat niet bij een heterogeen product
links
nul
hoger
verhogen
22 Nee, want er wordt winst gemaakt. MO = MK ligt bij q = 50, maar bij deze q is de p 30 en
de GTK 10.
23 a Brood kan doorgegeven worden. De klant die het brood goedkoop kan kopen, kan het
brood doorgeven aan de klant die een hogere prijs zou moeten betalen.
b Bij vliegtickets kan de klant die de reis goedkoop kan boeken de ticket niet doorgeven
aan een klant die een hogere prijs moet betalen.
24 a Er zijn acht orkesten (oligopolie), ieder orkest heeft andere kwaliteiten.
b Nee, het prijsverschil geldt voor verschillende stoelen, niet voor verschillende
groepen.
Toepassing
1
a
© MALMBERG
42
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 3
MARKT EN OVERHEID
b qv = –2p + 1200 → p = –0,5qv + 600 →
TO = p × q = (–0,5q – 600) × q = –0,5q2 + 600
c Zie de grafiek bij a.
d MO = 0 → q = 600
e p = 300, q = 600
f TO = 300 × 600 = € 180.000
g Zie de grafiek bij a.
h –2 × 400 + 1200 = 400 klanten
i Zie de grafiek bij a.
j Mensen met een hoger inkomen, zakenmensen die per se naar Rome moeten.
k Een lage prijselasticiteit. Zij haken niet af als de prijs door prijsdiscriminatie van € 300
naar € 400 verhoogd wordt.
l Omdat zich onder die 800 reizigers ook de reizigers bevinden die bereid zijn € 400 te
betalen. Zij moeten nu € 400 betalen. Het restant van de 800 reizigers reist voor € 200.
m Zie de grafiek bij a.
n (400 × 400) + (400 × 200) = € 240.000
o Weekend- en doordeweekstarieven, op leeftijd verschil maken.
p De oppervlakte onder de vraaglijn, dus (600 × 1200) × 0,5 = € 360.000.
2
a De totale winst is maximaal bij MO = MK dus bij 100 miljoen eenheden.
Bij deze productie geldt: prijs = GO = € 1,20 en GTK = € 0,95.
Maximale totale winst: 100 miljoen × (€ 1,20 – € 0,95) = € 25 miljoen.
b De campagne leidt tot een lagere vraag en dus tot een lagere productie zodat de
totale constante kosten over minder eenheden energie kunnen worden verdeeld.
(Of: De campagne leidt tot een lagere vraag en dus tot een lagere productie. Een
verschuiving van de GO-lijn naar links levert een hogere GTK op.)
c € 0,10. Er is in de beginsituatie sprake van kostendekking (GO = GTK) bij prijs = GO
= € 0,70. Na de campagne (de GO-lijn verschuift 15 eenheden naar links) is sprake van
kostendekking bij prijs = GO = € 0,80.
3
a Vóór de liberalisering werd winst behaald zodat er door het wegvallen van de
toetredingsbelemmeringen meer taxibedrijven komen die via prijsconcurrentie klanten
proberen te werven.
b Een hogere verkoopprijs bij een lagere omzet per taxi betekent dat er per taxi minder
klanten/ritten zijn, zodat de constante kosten per klant/rit een groter gewicht krijgen.
4
a Voor het onderdeel oligopolie: de markt voor Trio connection in een land wordt
beheerst door enkele bedrijven.
Voor het onderdeel heterogeen: er zijn twee technieken van levering, ADSL en kabel,
die onderling verschillen wat betreft verbindingssnelheid en stabiliteit.
b maximale totale winst bij afzet 3 miljoen en prijs € 140 (MO = MK)
c De maximale totale omzet ZVZ bij een prijs van € 100 (MO = 0).
qv,zvz = –5 × 100 + 3 × 160 + 520 = 500 (× 10.000)
qv,ov = –3 × 160 + 2 × 100 + 480 = 200 (× 10.000)
500 / 700 × 100% = 71,4% (groter dan de oorspronkelijke 38%)
De totale opbrengsten bedragen 5.000.000 × € 100 = € 500 miljoen.
De totale kosten bedragen 5.000.000 × € 80 + € 50 miljoen = € 450 miljoen.
Er wordt dus voldaan aan de randvoorwaarde van geen verlies.
d Uit de positieve reactiecoëfficiënt bij de prijs van ZVZ in de vraagfunctie van de
overige aanbieders blijkt dat zij hun afzet zullen zien dalen als ZVZ zijn prijs verlaagt.
Prijsverlaging van ZVZ met het doel marktaandeel te winnen zal dus ten koste gaan van
het marktaandeel en de winstgevendheid van de overige aanbieders.
© MALMBERG
43
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 3
MARKT EN OVERHEID
e Naar links. Indien de concurrenten ook hun prijs zouden verlagen, behouden deze
overige aanbieders een groter deel van de totale vraag, waardoor bij elke prijs van ZVZ
de gevraagde hoeveelheid van ZVZ kleiner zal zijn.
5
a De overheid vindt de energievoorziening van strategisch belang voor de samenleving
(prijsstelling, beschikbaarheid, continuïteit) en wil daarom controle houden over deze
markt.
b De maximale totale winst bereikt Bovon bij MO = MK.
TO = GO × q = –0,1q2 + 17q, dus MO = dTO / dq = –0,2q + 17
–0,2q + 17 = 5 → –0,2q = –12
q = 60, dus p = –0,1 × 60 + 17 = 11
Bovon zal dus moeten kiezen voor de maximale prijs van € 0,10 per kWh.
10 = –0,1q + 17 → 0,1q = 7, dus q = 70
TO = 70 × 0,10 = 7 (miljard euro)
TK = 70 × 0,05 + 2,8 = 6,3 (miljard euro)
TW = 0,7 (miljard euro)
c Bijvoorbeeld:
• De commissie denkt dat concurrentie zal leiden tot lagere prijzen voor de afnemers.
• De commissie denkt dat concurrentie een prikkel zal zijn voor innovatie.
• De commissie denkt dat concurrentie zal leiden tot betere service/kwaliteit voor de
afnemers.
d Deelmarkt 1: MO = MK bij q1 = 20 en een prijs van € 0,15
TO = 20 × 0,15 = 3 (miljard euro)
Deelmarkt 2: MO = MK bij q2 = 40 en een prijs van € 0,10
TO = 40 × 0,10 = 4 (miljard euro)
Voor de totale markt geldt: TK = 60 × 0,05 + 2,8 = 5,8 (miljard euro)
De totale winst is 7 – 5,8 = 1,2 (miljard euro).
6
a –50p + 86 = 25p + 17
p = 0,92 dollar per euro
q = –50 × 0,92 + 86 = 40
TO = p × q = 0,92 × 40 = 36,8 (miljard dollar)
b –50p + 86 = 25p + 20
p = 0,88 dollar per euro
van 0,92 naar 0,88 = 0,04 / 0,92 × 100 = 4,3%
c Groter. De prijs daalt als gevolg van het extra aanbod. Als de vraag minder reageert,
zal de prijs sterker dalen, omdat de daling van de vraag de prijsdaling minder afremt.
7
a Zolang er winst behaald wordt, treden nieuwe boeren toe, totdat de prijs gelijk is aan
de kostprijs. Op lange termijn is het aanbod op deze wijze altijd oneindig bij de marktprijs
die gelijk is aan de GTK.
b Het consumentensurplus is (200 – 40) × 32.000 × 0,5 = 2,56 miljoen. Er is geen
producentensurplus.
c MO = MK
–0,01q + 200 = 40
q = 16.000
qv = –200p + 40.000
16.000 = –200p + 40.000
p = 120
d TO = 16.000 × 120 = 1.920.000
TK = 16.000 × 40 = 640.000
TW = 1.280.000
© MALMBERG
44
E
VWO 2 FASE
ANTWOORDEN MODULE 3
MARKT EN OVERHEID
e Consumentensurplus: (200 – 120) × 16.000 × 0,5 = 640.000
Producentensurplus: 1.280.000
Totaal: 1.920.000
f Het surplus was 2,56 miljoen en nu 1,92 miljoen. Dus een verlies van 0,64 miljoen.
g De oppervlakte met letter C.
h Harberger-driehoek.
8
a duopolie
b A
c A
d
e MO = –0,01q + 150 = 40
q = 11.000
11.000 = –200p + 30.000
p = 95
f
Consumentensurplus
(200 – 95) × 21.000 ×
0,5 = 1.102.500
Winst Collecto
11.000 × (95 – 40) =
605.000
Winst Mazolka
10.000 × (95 – 40) =
550.000
Totaal surplus
2.257.500
De welvaart is gestegen, in vergelijking met het monopolie tot 2015.
© MALMBERG
45