HET NIEUWE WELZIJN 2009-2014 5 jaar beleid in

HET NIEUWE WELZIJN
2009-2014
5 jaar beleid in Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin
Inleiding
Over de rode draad in het Nieuwe Welzijn:
meer zorg op maat en de
vermaatschappelijking van de zorg
Tijdens de regeringsonderhandelingen in 2009 kwamen de coalitiepartners overeen om zwaar in te
zetten op de verdere uitbouw van de welzijnssector. Aangespoord door een resolutie die door het
vorige Vlaamse parlement was aangenomen, werd er een akkoord gemaakt over een groeipad voor
de sector personen met een handicap. Ook andere sectoren werden voorzien van een budgettair
groeipad. Maar en cours de route heeft de economische crisis de Vlaamse overheid ertoe verplicht
die groeiscenario’s bij te stellen.
Ondanks de budgettaire krapte en de besparingen die als gevolg daarvan alle beleidsdomeinen
troffen, zijn de uitgaven voor zorg toch met 30% of 900 mio euro gestegen. Een dergelijk perspectief
van de uitbreiding van het aanbod was natuurlijk ook het uitgelezen moment om een aantal grote
veranderingen in de organisatie van het aanbod door te voeren. Het is niet overdreven te stellen dat
haast geen enkel aspect van het Vlaamse welzijns-, gezondheids- en gezinsbeleid onaangeroerd is
gebleven. Doortastende hervormingen van de welzijns- en zorgsector in Vlaanderen hebben de
efficiëntie en effectiviteit van het aanbod aanzienlijk verhoogd. Het heeft zorg transparanter en
toegankelijker gemaakt. En het heeft zorg meer geheroriënteerd op wat de zorgontvanger nodig
heeft en wenst. Uiteindelijk wordt op die manier de inkanteling van de nieuwe bevoegdheden na de
zesde staatshervorming een grote opportuniteit.
Vlaanderen is inmiddels beter voorbereid op de ontwikkelingen die het verzekeren van een warme
samenleving nog meer op de proef zullen stellen. De levensverwachting stijgt, de bevolking
veroudert, het aantal chronisch zieken neemt toe. Daardoor neemt de behoefte aan zorg toe.
Hoe wij daarmee omgaan, belangt iedereen aan. Nu of later, maar zeker ooit. Ouders zoeken
kinderopvang, kinderen wensen het beste voor hun zieke ouder. Als het fout gaat, staat niemand er
graag alleen voor. Dat is meteen het ijkpunt van het Vlaamse welzijnsbeleid: ervoor zorgen dat die
zorgzame Vlaamse man en vrouw, die elke dag in de weer is voor zijn partner, kind, ouders en
grootouder de zekerheid geven dat de overheid zijn of haar zorgzaamheid waardeert. En dat, als het
nodig is, niemand er alleen voor staat.
Toch is de sky niet de limit. Er zijn grenzen aan wat een samenleving wil en vooral kan investeren in
zorg. Ondanks alle verregaande inspanningen, zijn er nog onvervulde zorgnoden. De eerlijkheid
gebiedt ons om in te zien dat geen enkele overheid of geen enkele minister die snel helemaal kan
doen verdwijnen.
2
Het beleid van de afgelopen legislatuur berust op een visie van het op lange termijn in stand houden
van een zorgzame samenleving. De volgende principes hebben daarbij centraal gestaan: meer
geïntegreerd werken, op maat van de zorgvrager, ontkokerd, intersectoraal. Niet de logica van de
organisatie, maar het perspectief van de cliënt of de patiënt moet de zorg bepalen. En ten tweede:
zorg hoort thuis in de samenleving. Het hoort bij het leven van elke dag. In het gezin, de buurt, op
het werk. Er is niet zoiets als de wereld van de hardwerkende perfecte Vlaming en de wereld van de
mensen met beperkingen of kwetsbaarheden. We leven samen en zorg is pas goede zorg als de
betrokkene ook het authentieke gevoel heeft iets te betekenen voor anderen. En erbij te horen.
Daarover gaat de vermaatschappelijking van de zorg. Het begrip is overgewaaid uit Nederland, waar
het de evolutie naar een geestelijke gezondheidszorg in de samenleving beschreef. Vandaag staat
vermaatschappelijking voor de hele evolutie die welzijn en zorg in Vlaanderen inspireert.
Om die ambities waar te maken, is er bijvoorbeeld een verdere verschuiving nodig van residentiële
naar ambulante zorg, evenals naar preventie, vroegdetectie en vroeginterventie. Die beweging
vereist innovatieve (technologische) oplossingen die het mogelijk maken dat mensen thuis kunnen
blijven wonen en toch de zorg en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Zorg is ook geen
geïsoleerde verantwoordelijkheid van één minister. Welzijn mag dan wel een vakbevoegdheid zijn,
maar de linken tussen welzijn en werk, onderwijs, huisvesting, innovatie, ondernemen, mobiliteit,
cultuur enzovoort, zijn voor de hand liggend. Ook op dat terrein heeft de Vlaamse regeringsploeg
bakens verzet, en dat in tal van concrete dossiers.
De inspiratie van dat beleid aanhouden, is de beste garantie op een warme samenleving.
In deze publicatie verduidelijken we de inspiratie en verwezenlijkingen van 5 jaar doorgedreven
beleid in welzijn, volksgezondheid en gezin.
We zijn in dit overzicht natuurlijk niet volledig.
Een van de zaken uit het regeerakkoord die we niet konden realiseren, is de ombouw van de Vlaamse
zorgverzekering naar een heuse volksverzekering. Het decreet dat daarvoor de basis moest vormen,
is door het parlement goedgekeurd. De economische crisis dwong de regering om prioriteiten te
stellen en de voorkeur ging uit naar het verder versterken van het welzijnsaanbod. Daardoor werden
de operationalisering van de kindpremie en de maximumfactuur in de thuiszorg (en de andere
takken van die verzekering) niet gerealiseerd.
Andere (grote) hervormingen worden in dit verslag met enkele pennentrekken beschreven, maar de
realiteit is natuurlijk complexer. Het gaat over transities die veel vragen van de betrokkenen. En
waarbij de opstart vaak gepaard gaat met onvermijdelijke groeipijnen en leerprocessen.
Jo Vandeurzen
Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
3
Wel-zijn in het gezin
Als je aan kinderen vraagt waarover ze dromen, dan antwoorden
ze steevast: “Als ik later groot ben, wil ik gelukkig zijn”. Ze willen
het liefst opgroeien zonder zorgen, in een warm gezin. Maar niet
elk familie is gelijk. Elk gezin kent zijn groeipijnen. Het Vlaamse
beleid ondersteunt daarom alle gezinnen, in elke mogelijke vorm
en levensfase.
In het Vlaams gewest zijn er ongeveer 2,6 miljoen huishoudens.
In 2012 werden 69.446 kinderen in Vlaanderen geboren. Dat zijn
er 863 minder dan in 2011 of een daling van 1,2%. De daling zet
zich verder, met uitzondering van Brussel en Antwerpen. Daardoor komt het geboortecijfer volgens
Kind en Gezin voor het eerst sinds 2007 weer onder de 70.000 kinderen.
Het woord “gezin” dekt verschillende samenlevingsvormen. Het aantal alleenstaanden, nieuw
samengestelde gezinnen en samenwonenden nam toe, het aantal echtparen met kinderen af. Ruim
33% van de kinderen onder de drie jaar leeft in een gezin met ongehuwde partners. Het aandeel
kinderen onder de drie jaar dat in een eenoudergezin leeft, bedraagt 7,1%; bij kinderen van drie tot
zes jaar bedraagt dat 10,5% en bij kinderen die naar de lagere school gaan 14,6%.
11% van de jonge kinderen leeft in een gezin met een verhoogd armoederisico, 16,7% van de
kinderen leeft in een gezin dat aangeeft moeilijk rond te komen met het beschikbare inkomen en
1,4% of 910.000 personen leven in armoede of sociale uitsluiting. Dat heeft bijzondere gevolgen voor
de kinderen die in die gezinnen opgroeien. Het beperkt hun kansen en verhoogt het risico op
generatie-armoede.
Meer en meer vrouwen gaan uit werken. De komende generaties zullen voor de zorg voor en opvang
van kinderen minder kunnen terugvallen op hun ouders. Uit een onderzoek blijkt dat de mate waarin
gezinnen een beroep doen op grootouders is gedaald van 22,4% in 2009 naar 16% in 2013.
Bovendien komen grootouders tegenover 2009 ook minder nadrukkelijk in beeld als aanvulling op de
formele opvang. De belangrijkste reden daarvoor is dat de grootouders zelf nog aan het werk zijn.
4
Een decreet op de preventieve gezinsondersteuning en de Huizen van het
Kind
De combinatie van werk, gezin en zorg vraagt veel van onze gezinnen. De verwachting om taken te
kunnen uitbesteden en het appèl daarvoor op de overheid is groot.
Vanaf de geboorte komen gezinnen in contact met het Vlaamse beleid. Bovendien telt Vlaanderen
342 consultatiebureaus. Dat zijn bureaus, ingericht door een aantal zgn. ‘organiserende besturen’,
waar ouders naar toe komen voor vaccinaties en allerlei screenings van hun baby om zo tijdig
gezondheidsrisico’s te kunnen ontdekken. In de consultatiebureaus werken artsen en vanuit die
bureaus gaan verpleegkundigen in dienst van Kind en Gezin ook aan huis om ouders en jonge kindjes
te bezoeken.
Het bereik van de consultatiebureaus ligt hoog: 97% van de kinderen komt tijdens het eerste
levensjaar in contact met een verpleegkundige van Kind en Gezin. In het tweede en derde levensjaar
is er een lichte daling. Daarmee staan we in Vlaanderen met de ondersteuning van gezinnen met
jonge kinderen aan de top van de wereld.
Alle ouders stellen zich wel eens vragen over de ontwikkeling, de gezondheid of de opvoeding van
hun kind, ook wanneer ze naar school gaan of beginnen te puberen. Een veelheid van organisaties
(consultatiebureaus, Inloopteams, opvoedingswinkels, Mamacafés,…) helpt ouders en kinderen om
die vragen te beantwoorden. Maar ze werken vaak los van elkaar. Om de toegang overzichtelijker te
maken, hebben we het aanbod samengebracht in Huizen van het Kind. Een decreet op de
preventieve gezinsondersteuning maakt de ontwikkeling mogelijk. Een Huis van het Kind is een
netwerk van alle lokaal beschikbare informatie en ondersteuning voor ouders. In het Huis van het
Kind brengen we alle aanbod van gezinsondersteuning samen. We zorgen voor financiële incentives.
In elke gemeente zal in de volgende jaren een Huis van het Kind opgericht worden. En dat, met alle
lokale actoren, op maat van de lokale situatie en met steun van de lokale overheid.
Verhoging functioneringskosten vrijwilligers
Het strategisch project preventieve gezinsondersteuning met de daarin veranderde uitbouw van de
Huizen van het Kind vraagt de nodige inspanningen van de vrijwilligerswerking, zowel op inhoudelijk
als op structureel vlak. In dat kader was het noodzakelijk om de functioneringskosten van de
vrijwilligers te verhogen. Daarvoor werd deze legislatuur 394.900 euro geïnvesteerd. De verhoging
wordt toegekend aan alle organiserende besturen werkzaam in de sector van de consultatiebureaus
5
en zou hen in staat moeten stellen om hun vrijwilligers een
bijkomende vorming te laten volgen om op die manier mee te
kunnen bijdragen aan de uitbouw van de Huizen van het Kind.
Verhoging vergoeding artsen-zelfstandigen
Gezien het artsentekort was een verhoging van de verloning voor
de artsen-zelfstandigen noodzakelijk om de continuïteit van de
medische consulten voor jonge kinderen te garanderen.
Daarvoor werd er in 2011 1,25 miljoen euro vrijgemaakt. Met die
verhoging wensten we enerzijds de uitstroom te stoppen en anderzijds de instroom te laten
toenemen. Het bedrag van 39,4 euro forfaitaire subsidie per uur werd opgetrokken met 18,6 euro
per uur tot 58 euro per uur.
Versterking van het aanbod
In 2012 ontwikkelden we het project betreffende de ‘versterking of uitbreiding van de integrale en
laagdrempelige gezinsondersteuning met bruggen naar onderwijs en activering’.
Concreet gaat het om een klaverbladfinanciering met Werk en Sociale Economie,
Armoedebestrijding, Onderwijs en Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
De doelstelling van die 11 initiatieven is om peuters tijdig en goed voorbereid te laten doorstromen
naar het kleuteronderwijs, ouders te versterken in hun ouderrol en hen op weg te helpen naar
activering. Vooral kwetsbare groepen krijgen daarbij verhoogde aandacht. Vanuit het beleidsdomein
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin investeren we daar 300.000 euro in. Het project kende een
structurele verankering in het decreet preventieve gezinsondersteuning, evenals de projecten
opvoedingsondersteuning door vrijwilligers waarvoor we 100.000 euro vrijmaakte.
Daarnaast wordt er in 2014 nog 324.000 euro vrijgemaakt voor bijkomend aanbod in de Huizen van
het Kind.
Een decreet op de kinderopvang van baby’s en peuters
Kinderopvang is een belangrijk moment van opvoeding in het leven van jonge kinderen. Net in hun
eerste levensjaren is de kwaliteit van de opvoedingsrelaties bepalend. Het gebruik van opvang op
voltijdse basis neemt toe. In 2013 wordt de regelmatige opvang in de eerste plaats verzorgd door
kinderdagverblijven. Dat regelmatig gebruik van kinderdagverblijven is van 35,9% in 2009 naar 46,4%
in 2013 gestegen. Naast de werksituatie als hoofdreden om opvang te gebruiken, vinden ouders ook
steeds meer dat kinderopvang goed is voor de ontwikkeling van hun kind.
De legislatuur was nog maar net gestart of een aantal incidenten in kinderopvanginitiatieven eisten
de aandacht van de Vlaamse volksvertegenwoordigers op. De kwaliteit van de Vlaamse kinderopvang
wordt door bijna alle ouders als uitstekend beoordeeld. Maar de gebeurtenissen maakten duidelijk
dat het beeld niet eenduidig is. Niet veel later kwamen er noodkreten uit de zelfstandige
opvangsector die blijkbaar in alle stilte was opgenomen in het paritair comité van de erkende en
gesubsidieerde sector met plotse loonaanpassingen als gevolg.
6
Iedereen die dat wou, kon starten met kinderopvang: zonder vergunning en zonder kennis van
zaken. De kinderopvang was een belangrijke sector met tal van soorten actoren, zes verschillende
reglementeringen en ongelijke financieringen. Het werd een enorme uitdaging voor het beleid om de
sector in één kader te vatten, en om op die manier de sector alle toekomstkansen te geven.
Op 31 januari 2014 keurde het Vlaams Parlement een decreet goed dat de kinderopvang in
Vlaanderen en Brussel grondig hervormt en een einde maakt aan de verschillende statuten en de
versnippering van het aanbod. Nu is er één structuur. En die werd van meet af aan EU-proof
gemaakt en respecteert dus de Europese regelgeving. Het decreet is een masterplan dat noodzakelijk
is om de leefbaarheid van de sector kinderopvang op termijn te garanderen. Het is geen regelgeving
die uit een ivoren toren komt. Er werd rekening gehouden met de uiteenlopende belangen van
verschillende betrokkenen. Voor het eerst wordt er ook een vergunningsplicht ingevoerd. Wie instaat
voor kinderopvang, draagt een belangrijke verantwoordelijkheid. Kinderbegeleiders dragen immers
dag in dag uit zorg voor de kinderen. Er wordt een grote betrokkenheid verwacht en belangrijke
competenties op vlak van pedagogische vaardigheden. Dat is zeer zinvol in functie van kwaliteitsvolle
opvang, maar niet altijd even evident te realiseren voor opvangorganisaties, zeker voor diegene die
het zonder of met weinig subsidies moeten stellen. Daarom besliste de Vlaamse Regering eind 2013
om een budget (4 miljoen euro) vrij te maken om alvast tot juli 2016 aan zelfstandige
kinderopvangorganisaties gratis pedagogische - en taalondersteuning aan te bieden.
Het decreet geeft de aanzet tot een duidelijk competentie- en
kwalificatiekader voor de kinderopvangsector. De Vlaamse
overheid organiseert kinderopvang als een eenvormige,
kwalitatief gestandaardiseerde dienstverlening aan gezinnen. De
dienstverlening heeft een economische, pedagogische en sociale
functie, die kwaliteitsvol, beschikbaar, betaalbaar en
rechtstreeks toegankelijk is voor elk kind. Het decreet maakt ook
thuisopvang mogelijk voor acuut en chronisch zieke kinderen,
maar dat laatste vraagt nog verdere uitwerking.
Kinderen uit gezinnen die kinderopvang nodig hebben om een job te kunnen uitvoeren of om een
beroepsopleiding te kunnen volgen, krijgen voorrang in de inkomensgerelateerde kinderopvang.
De Vlaamse Regering stelde de doelstelling voorop om tegen 2016 een aanbod aan kinderopvang te
hebben voor minstens de helft van de kinderen jonger dan drie jaar, en vanaf 2020 voor alle
gezinnen met een behoefte aan kinderopvang. Op dit ogenblik is er in Vlaanderen nu al voor de helft
van de kinderen tussen nul en drie jaar (die er behoefte aan hebben) een plaats in de kinderopvang.
Uit een studie van 2013 blijkt voorts dat voor ongeveer zeven op de tien gezinnen die regelmatig van
opvang gebruik maken, de meest gebruikte opvangplaats zich op minder dan vier kilometer van de
woning bevindt.
We hebben de capaciteit aan kinderopvang waar ouders een bijdrage betalen volgens hun inkomen,
fors uitgebreid. In totaal zijn er deze legislatuur meer dan 20.000 plaatsen bij gekomen waar ouders
volgens hun inkomen betalen. Voor de uitbreiding van de kinderopvang werd er vanaf 2009 maar
liefst 114 miljoen euro geïnvesteerd. Daarbij werd er alle prioriteit gegeven aan het verbeteren van
7
de levensvatbaarheid van de zelfstandige kinderopvang, 80 miljoen euro werd voor die sector
gereserveerd. Tevens werd er deze legislatuur 59 644 056 euro (73 projecten) vrijgemaakt voor
infrastructuursubsidies in de kinderopvang.
De kwetsbaarheid van de zelfstandige sector bleek nog maar eens nadat de sector een akkoord
gemaakt had met de fiscus rond het fiscaal forfait dat achteraf nefast bleek te zijn. In allerijl en na
tussenkomst vanuit de Vlaamse regering, sloot de minister van Financiën een nieuw akkoord met de
sector. De fiscale behandeling van de zelfstandige opvang is voortaan op een uniforme wijze
geregeld. Uiteindelijk kon ook een aparte CAO afgesloten worden zodat de sector van de zelfstandige
kinderopvang geleidelijk kan groeien naar dezelfde arbeidsvoorwaarden en dezelfde financiering van
de vroegere erkende en gesubsidieerde sector.
Het decreet trad in werking op 1 april 2014. Een stabielere financiering van de vroegere zelfstandige
kinderopvang die met een inkomensgerelateerde ouderbijdrage werkt werd al op 1 januari 2014
ingevoerd.
Kinderopvang organiseren is niet alleen een pedagogisch project.
De organisatorische en bedrijfsmatige aspecten zijn minstens
even belangrijk en mee bepalend voor de kwaliteit van de
kinderopvang. Daarom maakten we, in eerste instantie, werk van
een Actieplan Zelfstandige Kinderopvang. In de verdere
opvolging daarvan voorzien we, in samenwerking met de diverse
stakeholders, in een breed vertakte, laagdrempelige en
professionele ondersteuning van zelfstandige ondernemers in de
kinderopvang. Om op die manier ook de implementatie van het
decreet in de zelfstandige sector te faciliteren.
Van meet af aan hebben we erg ingezet op de automatische rechten toekenning. Ouders moeten
voortaan niet meer met hun belastingsbrief zeulen. De aflevering van het attest met betrekking tot
de inkomensgerelateerde bijdrage gebeurt automatisch nu in de back office de gegevens
automatisch verzameld worden.
In elke gemeente moet voortaan ook een lokaal loket kinderopvang actief zijn. Bij dat loket worden
de opvangvragen geregistreerd en krijgen de gezinnen info over beschikbare plaatsen in hun
gemeente. Ze kunnen daar ook, indien nodig, bemiddelen en aandacht geven aan kwetsbare
gezinnen. Een andere opdracht voor dat loket is Kind en Gezin en het lokaal bestuur te informeren
over de vraag naar opvang.
De Kinderopvangzoeker is een instrument dat binnenkort gratis beschikbaar zal zijn op de website
van Kind en Gezin. Het instrument zal vraag en aanbod overzichtelijk maken. Dankzij de
Kinderopvangzoeker wordt zoeken naar opvang eenvoudiger. Ouders moeten hun vraag maar één
keer stellen om ze bij een relevante opvangvoorziening bekend te maken. Het instrument draait
proef in de zorgregio Hasselt.
8
In het decreet zijn ook afwijkingsbepalingen en overgangsmaatregelen voorzien die ook een
budgettair groeipad veronderstellen. De doelstelling van het groeipad is duidelijk: 1) voldoende
opvang, 2) betaalbare opvang, 3) leefbare opvang en 4) toegankelijke opvang (sociale functie)
realiseren.
http://youtu.be/ZWoDP6xLcII
Onthaalouders zijn de tweede meest gebruikte opvangvorm in Vlaanderen. Ongeveer een derde
(31%) van de ouders vertrouwt hun kind op regelmatige basis aan hen toe. Vlaanderen kent bijna
7.000 aangesloten onthaalouders die instaan voor een belangrijk deel van de kinderopvang. Die
onthaalouders genieten sinds 2003 van een sui generis statuut dat hen toegang verleent tot
bepaalde sociale rechten, zoals de terugbetaling van gezondheidszorg, uitkeringen in geval van ziekte
of invaliditeit, pensioen, kinderbijslag en een opvanguitkering wanneer een kind afwezig is door
ziekte. De vraag naar de uitwerking van een volwaardig werknemersstatuut voor aangesloten
onthaalouders stelt zich al enige tijd. Op 14 februari 2014 keurde de Vlaamse Regering de start van
een proefproject rond dat werknemersstatuut goed. Het project gaat in op 1 januari 2015 en zal, in
samenspraak met de sociale partners, nauw opgevolgd worden. Op die manier kunnen we concreet
ervaren wat de consequenties van een mogelijke introductie van een veralgemening kunnen zijn.
Inclusieve kinderopvang is binnen het bereik van alle gezinnen.
In de kinderopvang is iedereen welkom, ook kinderen met een
specifieke zorgbehoefte. Net als andere kinderen willen ze met
vrienden spelen en nieuwe dingen ontdekken. Hun ouders kiezen
vaak bewust om hun kind tussen andere kinderen die geen
specifieke zorgbehoefte hebben, op te vangen. Dat is net
inclusieve kinderopvang.
In uitvoering van het plan Perspectief 2020 voor personen met
een handicap heeft de Vlaamse overheid beslist om de inclusieve
9
opvanginitiatieven voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte blijvend uit te breiden met een
half miljoen euro per jaar. Het gaat om middelen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een
Handicap die naar Kind en Gezin verhuisden. In juni 2013 hebben we een oproep gedaan voor de
toekenning van subsidies voor nieuwe centra voor inclusieve kinderopvang. Die centra bieden zelf
inclusieve kinderopvang aan en ondersteunen andere voorzieningen in hun regio voor inclusieve
kinderopvang.
Kind en Gezin heeft intussen 16 kandidaten de kans gegeven om een centrum voor inclusieve
kinderopvang te beginnen. Ook de inclusieve kinderopvang werd uitvoerig geregeld in het decreet
kinderopvang van baby’s en peuters.
Werk maken van een nieuw, hedendaags concept voor de opvang van
schoolkinderen
Tijdens de schoolvakanties maakt 67% van de schoolkinderen
regelmatig gebruik van opvang of nemen ze deel aan
vrijetijdsactiviteiten. 43% van alle schoolkinderen maakt bijna
elke vakantie gebruik van opvang of vrijetijdsinitiatieven. Dat
blijkt uit cijfers uit een onderzoeksrapport van Kind en Gezin. In
deze legislatuur hebben we 3.614 plaatsen in de buitenschoolse
kinderopvang gerealiseerd. Toch vindt niet iedereen tijdens de
vakantie even makkelijk opvang voor zijn kind. Om een beter en
intersectoraal antwoord te bieden op de vraag naar
buitenschoolse kinderopvang, wil de Vlaamse Regering werk
maken van een nieuw, hedendaags concept voor de opvang van schoolkinderen. Buitenschoolse
kinderopvang is immers niet alleen een zaak van welzijn. In dat kader werd er op vraag van de
ministers van Onderwijs, Sport en Welzijn op 24 april 2014 een Staten-Generaal georganiseerd.
Daar werd er werk gemaakt van een aanzet tot een gezamenlijk concept over de opvang en vrije tijd
van schoolgaande kinderen met de welzijnssector, het onderwijs, de jeugdsector, de sector vrije tijd
en de lokale besturen. Daarbij moet duidelijk zijn wat ieders rol is en hoe de financiering loopt. Er
moet ook aandacht zijn voor de economische, pedagogische en sociale functie van de buitenschoolse
kinderopvang. Verder zijn de capaciteit, de betaalbaarheid, de kwaliteit en de toegankelijkheid van
het aanbod belangrijke aandachtspunten.
De bepalingen in het witboek interne staatshervorming en de overheveling van het Fonds voor
Collectieve Uitrustingen en Diensten (FCUD) in het kader van de zesde staatshervorming zijn daarbij
opportuniteiten die we moeten aangrijpen.
Een nieuwe organisatie van de pleegzorg
Elk kind heeft het recht om op te groeien in een gezin. Toch lukt het voor sommige kinderen niet om
op te groeien in het gezin waarin ze geboren zijn. De voorbije 10 jaar is het aantal pleegzorgsituaties
met de helft toegenomen. De stijging situeert zich het sterkst in de bijzondere jeugdbijstand (+ 75%).
10
Voor kinderen die niet spontaan in een gezin terecht kunnen, kan
adoptie en pleegzorg overwogen worden. Momenteel zijn er
4.445 pleeggezinnen actief in Vlaanderen. Zij vangen kinderen,
jongeren, maar ook volwassenen met een handicap op in hun
gezin. Uit cijfers van Pleegzorg Vlaanderen blijkt dat ¼ van de
pleegouders alleenstaande ouders zijn, waarvan ¾ kiest voor een
engagement op lange termijn. Om pleegzorg verder te
ondersteunen, trad op 1 januari 2014 het nieuwe intersectorale
decreet Pleegzorg in werking, gebaseerd op een parlementair
initiatief. Het nieuwe decreet speelt in op de behoefte om
pleegzorg nog sterker te profileren in de zorg voor en ondersteuning van kinderen, jongeren en
volwassenen. Het decreet werkt van een eenduidig, kwaliteitsvol pleegzorgkader en
financieringssysteem, terwijl dat voorheen opgesplitst was in verschillende sectoren: Kind en Gezin,
het Agentschap Jongerenwelzijn, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en de
psychiatrische gezinsverpleging. De focus ligt daarbij op meerdere doelgroepen en problematieken:
kinderen, volwassenen, psychosociale problemen, handicap, psychiatrische problematiek…
Daarenboven wordt gestreefd naar een actieve participatie van de ouders, het pleeggezin en de
pleegkinderen of pleeggasten.
In iedere provincie wordt één dienst voor pleegzorg opgericht, met een grote diversiteit inzake
pleegzorgaanbod. De bestaande diensten worden in de nieuwe diensten geïntegreerd. Door die
beweging vergroten de aanspreekbaarheid en de herkenbaarheid en worden efficiëntiewinsten
geboekt t.a.v. het voordien, eerder versnipperd, aanbod.
Vanaf 1 januari 2014 moet een (kandidaat-)pleegzorger over een attest per pleegkind of pleeggast
beschikken. De toekenning van zo’n attest gebeurt op basis van een screening. Pleegouders krijgen
voortaan ook een kostenvergoeding per dag pleegzorg. De uitgangspunten voor de berekening ervan
zijn zeer duidelijk: een geharmoniseerde en gedifferentieerde aanpak. Dat betekent dat er een
uniforme aanpak zal zijn in een intersectorale, ééngemaakte context. Differentiatie is mogelijk op
basis van leeftijd, het al dan niet ontvangen van kinderbijslag en/of verhoogde zorgzwaarte.
In het decreet werden er ook belangrijke beslissingen genomen over de kosten voor kinderopvang.
Zo zullen pleegouders steeds het meest voordelige tarief moeten betalen voor de opvang van hun
pleegkind.
Daarnaast komt er een Partnerorganisatie Pleegzorg, samengesteld uit vertegenwoordigers van
pleegkinderen, pleeggezinnen, ouders en pleegzorgdiensten die zal instaan voor:
- het ontwikkelen en uitdragen van deskundigheid rond pleegzorg;
- het vertegenwoordigen van de pleegkinderen, de pleeggasten, de pleegzorgers, de gezinnen
en de diensten voor pleegzorg;
- het sensibiliseren en bekendmaken van pleegzorg;
- het ondersteunen van de diensten voor pleegzorg;
- het opzetten van steungroepen voor pleegkinderen en pleegzorgers;
Die organisatie, die ook zal optreden als structurele gesprekspartner rond pleegzorg voor de Vlaamse
overheid, zal een cruciale rol spelen in de pleegzorg van de toekomst.
11
Wil je meer weten over pleegzorg, ga dan naar de website van Pleegzorg Vlaanderen.
Een nieuw decreet op de interlandelijke adoptie
Adoptie is een beschermingsmaatregel voor kinderen zonder
familie. Bij een buitenlandse adoptie brengen we het adoptiekind
vanuit zijn land van herkomst over naar België. Een buitenlandse
adoptie kan alleen wanneer voor een kind alle
plaatsingsmogelijkheden in het herkomstland uitgeput zijn en er
geen enkele andere duurzame oplossing is.
De meeste adopties zijn interlandelijke adopties, alhoewel we
daar een daling zien, en er is ook een stijging van het aantal
binnenlandse adopties. Bij 60% van de adopties werd het kind
opgenomen in een kinderloos gezin en bij 87% van de adopties gaat het over de adoptie van één
kind.
We hebben nu een decreet voor interlandelijke adoptie, dat was opnieuw een parlementair
initiatief dat mee uitvoering gaf aan het regeerakkoord. Het zorgt voor een kwalitatief, transparant
en realistisch adoptiebeleid. Door het instellen van een instroombeheer weten kandidaatadoptieouders heel precies of en met welke timing ze een kind kunnen adopteren.
Binnen Kind en Gezin werd er in 2012 een nieuwe afdeling opgericht: het Vlaams Centrum voor
Adoptie. Dat centrum neemt de rol over van de Vlaamse centrale autoriteit interlandelijke adoptie.
Maar het nieuwe centrum is veel meer dan dat. Het biedt informatie en ondersteuning aan alle
betrokkenen: kandidaat-gezinnen, gezinnen en de adoptiekinderen zelf.
De Vlaamse adoptieambtenaar staat aan het hoofd van het Vlaams Centrum voor Adoptie. Dat is een
mandaatfunctie van zes jaar. De adoptieambtenaar staat in voor het uittekenen van een visie en
missie voor het centrum. Zo moet het adoptiebeleid maximaal afgestemd worden op de
maatschappelijke verwachtingen.
Integrale jeugdhulp, gegarandeerd met een nieuw decreet
Jaren geleden werd er in Vlaanderen het ambitieuze
plan opgevat om alle hokjes en sectorale reflexen in de
jeugdhulp te doen verdwijnen. Als kwetsbare jongeren
in de jeugdzorg terechtkwamen, geraakten ze immers
moeilijk uit. Ook als er eigenlijk sprake was van een
handicap, waarbij de jongere beter ondersteund zou
worden in de gehandicaptensector. Over dat grote
plan om zes verschillende sectoren in één jeugdhulp te
vatten (één laagdrempelig aanbod, één
diagnosestelling, één toegangspoort, één
12
administratief systeem, één systeem om met verontrustende situaties om te gaan…) is er jarenlang
overlegd en gestudeerd. Het werd tijd om een knoop door te hakken. Ofwel gingen we ermee door,
ofwel lieten we de droom en ambitie varen en stelden we vast dat de structuren te weerbarstig
waren om ze te veranderen.
In deze legislatuur werd met een nieuw decreet op de integrale jeugdhulp de grootste hervorming
in 20 jaar jeugdzorg ingezet. Daarbij dragen we de participatie van gebruikers hoog in het vaandel. En
meteen werd ook een nieuwe uitdaging glashelder: de samenwerking met justitie. Met de zesde
staatshervorming worden de Federale Detentiecentra van Everberg en Tongeren Vlaamse
instellingen en wordt Vlaanderen bevoegd voor de maatregelen die opgelegd worden aan jongeren
die strafbare feiten hebben gepleegd. Een andere stevige uitdaging vormt de samenwerking met de
psychiatrie. Daar werden al enige aanzetten gegeven (met betrekking tot crisisjeugdhulp, een
ketenaanpak…). Op de laatste interministeriële conferentie Volksgezondheid van de legislatuur
hebben we een akkoord bereikt over de principes van de hervorming van de kinder- en
jeugdpsychiatrie. In Vlaanderen zullen de zorgcircuits voor kinderen en jongeren geïntegreerd
moeten worden in de jeugdhulp.
http://youtu.be/WpzmATjHMfU
Op 1 maart 2014 werd de jeugdhulpverlening in Vlaanderen grondig hervormd. Er komt één centrale
toegangspoort (vroeger waren er twee) die de kinderen en jongeren moet doorverwijzen naar de
verschillende zorgvormen, daarbij worden alle vormen van hulpverlening op elkaar afgestemd en
kunnen verschillende vormen van hulp gecombineerd worden. De bedoeling van de hervorming is
om de muren tussen de verschillende sectoren te slopen en ervoor te zorgen dat elke jongere de
hulp die hij op dat moment nodig heeft, krijgt. De sector van de jeugdhulp in Vlaanderen was
namelijk erg versnipperd, met honderden organisaties zoals onder andere Kind en Gezin en
Algemeen Welzijnswerk die zorg aanboden. Het gevolg was dat gezinnen vaak niet wisten waar ze
terecht moesten en dat jongeren bijgevolg door de mazen van het net glipten.
Vanaf 1 maart werd de werking van alle diensten op elkaar afgestemd. Van de hulpverleners wordt
verwacht dat ze in eerste instantie de krachten en mogelijkheden van de jongere en zijn gezin
13
aanspreken. Een opname in een residentiële voorziening moet het laatste redmiddel zijn. Zo kende
met het decreet Integrale jeugdhulp, de vermaatschappelijking van de zorg voor het eerst een
decretale verankering.
Een kwaliteitscentrum diagnostiek werd opgericht. Dat centrum, dat van start zal gaan met de
Integrale Jeugdhulp als focus, zal dé plaats zijn waar we de volgende jaren in Vlaanderen verder
gestalte zullen geven aan een afstemming van instrumenten voor diagnostiek, indicatiestelling en
zorgzwaarte-inschaling. Het is, bij uitstek, het forum waar gebruikers, wetenschap, welzijns- en
gezondheidssectoren en overheid zich zullen vinden.
De opvang en zorg voor de allerkleinsten in de Centra voor Kinderzorg en
Gezinsondersteuning
Centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (CKG) bieden aan gezinnen met kinderen van 0 tot 12
jaar tijdelijke ondersteuning om een moeilijke periode door te komen. Die hulp kan bestaan uit
pedagogische begeleiding aan huis, een verblijf van het kind in het centrum gekoppeld aan
gezinsbegeleiding of opvoedingsondersteunende programma’s.
Tijdens deze legislatuur maakten we werk van een vernieuwd erkennings- en subsidiëringskader
voor de CKG’s. De regelgeving werd herwerkt in functie van een modulair, flexibel aanbod dat
maximaal inzet op de zorg en ondersteuning in de context.
De (bijzondere) jeugdzorg
Totale hervorming van de financieringsmethode van de bijzondere jeugdzorg
De hervorming in de sector van de jeugdhulp is inderdaad zeer ingrijpend geweest. Ook het
financieringssysteem van de bijzondere jeugdzorg is compleet gewijzigd. Met de koppeling van de
financiering aan een (experimenteel) modulair kader werd de stap gezet van een aanbodsgestuurde
naar een vraaggestuurde financiering. Daarbij baseerden we ons op de resultaten en
(wetenschappelijke) evaluatie van de proefprojecten multifunctionele centra. Sinds begin 2014 heeft
95% van de private voorzieningen actief in Jongerenwelzijn de stap gezet naar een modulaire,
erkende en gesubsidieerde organisatie. Vanaf 2015 is dat van toepassing op de volledige sector.
Op dit ogenblik wordt er, in samenwerking met de sector voor personen met een handicap, een
kader uitgetekend voor intersectorale multifunctionele centra.
Huidig aanbod versterken
Sedert het begin van deze legislatuur hebben we het mobiele aanbod aanzienlijk uitgebreid. De
capaciteit thuisbegeleiding binnen Jongerenwelzijn werd met 540 plaatsen verhoogd. De capaciteit
begeleid zelfstandig wonen werd met 80 plaatsen verhoogd. De ambulante en mobiele plaatsen
werden tijdens deze legislatuur dus met 620 plaatsen uitgebreid. Tijdens de vorige legislatuur werd
die capaciteit al met 554 plaatsen verhoogd. Dat betekent dat die capaciteit de voorbije jaren
verdubbelde, van ruim duizend capaciteitseenheden thuisbegeleiding in 2006 naar meer dan
14
tweeduizend momenteel. Tijdens deze legislatuur werd er 24.745.627 euro vrijgemaakt voor
infrastructuur.
Wat we zeker moeten vermelden, zijn de vernieuwende mobiele of ambulante werkvormen zoals het
proefproject ‘Positieve Heroriëntering’ of ‘Columbus’ waar jaarlijks 250 gezinnen baat bij hebben, en
‘Youth at Risk’ dat er 50 bijkomende trajecten bij kreeg. We moeten initiatieven die de ambitie om
vroeger en/of gerichter te interveniëren, verder concretiseren. Meer dan 26.000 jongeren doen een
beroep op het ambulante en mobiele aanbod van de bijzondere jeugdzorg. Hun aantal neemt jaar na
jaar toe.
Op basis van zowel het cijfermateriaal als vanuit kwalitatieve bevraging van de regio's is het duidelijk
dat, naast de aangehouden beweging in de uitbreiding van de thuisbegeleiding, er ook grote noden
blijven voor opvangvormen voor jonge kinderen en adolescenten, in het bijzonder voor meisjes, met
zeer complexe problematieken. De voorbije jaren hebben we, gespreid over Vlaanderen, 140
bijkomende residentiële plaatsen binnen Jongerenwelzijn gecreëerd. In de loop van 2014 worden
daarboven nog 38 nieuwe residentiële plaatsen operationeel. Van de uitbreidingen gerealiseerd in
2013 en 2014 zijn er 48 plaatsen exclusief voorbehouden voor de opvang van jonge kinderen.
Begin 2014 werd er een uniek samenwerkingsproject gelanceerd voor de behandeling van meisjes
tussen 14 en 20 jaar met ernstige gedrags- en/of emotionele problemen. Het gaat om een
samenwerkingsverband tussen Jeugdzorg Emmaüs, de kinder- en jeugdpsychiatrie van Antwerpen en
de Vlaamse overheid. Het project voorziet in de behandeling van 30 meisjes met een ernstige
gedrags- en emotionele problematiek zoals wanhoopsgedachten, zelfdestructief en suïcidaal gedrag,
grote problemen in relaties en een negatief zelfbeeld. Het gaat over meisjes die nu vaak (regelmatig)
in een gemeenschapsinstelling verblijven. Er is een grote maatschappelijke nood en noodzaak om
hen in hun ontwikkeling te helpen en naar de juiste behandeling te zoeken. De psychiatrische
ondersteuning wordt in de voorziening zelf aangeboden. Dat vraagt een grote bereidheid van alle
betrokken partners om buiten de vertrouwde kaders samen te werken. Dergelijke verregaande
samenwerking is meteen ook de essentie van integrale jeugdhulp.
Een ander project is ‘Buiten beeld’, dat eind 2013 werd opgestart. Hulpverlening moet aansluiting
vinden met de samenleving en de leefwereld van de jongeren. Daarom is het van belang aspecten
van de maatschappij, zoals
cultuur en natuur, te
integreren in het proces van
hulpverlening. Zo krijgt de
jongere weer het gevoel dat
hij daadwerkelijk deel
uitmaakt van de samenleving
en daar een zinvolle en
tastbare bijdrage aan levert.
’Buiten Beeld in de bossen’ is
daar een mooi voorbeeld van.
Jongeren uit de jeugdhulp
gaan aan de slag met
15
arbeidersploegen van het Agentschap voor Natuur en Bos. Samen vernieuwen ze de kijkwand om
vogels te spotten, zorgen ze voor de aankleding met silhouetten van dieren, maken ze zitbanken en
leggen ze een ‘boomschijvenpad’ aan in de Vinderhoutse Bossen. Het project biedt jongeren van 14
tot 17 jaar een alternatieve dagbesteding en leert hen ervaring op te doen.
Een nieuw kader voor de Centra voor Integrale Gezinszorg
De Centra voor Integrale Gezinszorg (CIG) bieden hulp aan gezinnen met ernstige
opvoedingsproblemen. De begeleiding richt zich op het gezin als geheel. De hulpverlening bestaat uit
intensieve opvoedingshulp en gezinszorg en grijpt in op diep gewortelde problemen. De centra
hebben een specifiek aanbod voor tienermoeders. Ook die werking kreeg een nieuwe reglementaire
basis en een aangepaste financiering. Ze werd ondergebracht bij het Agentschap Jongerenwelzijn.
Bovendien kwam er een uitbreiding van het aanbod van de CIG’s met 30 capaciteitseenheden
(516.441 euro). Op die manier is er voortaan eveneens in iedere provincie een dergelijk aanbod.
Noodinternaten laten uitdoven
Ook in het Gemeenschapsonderwijs (GO!) verblijven kwetsbare kinderen in internaten. Op dit
moment bestaan er twee soorten internaten:
-
‘Noodinternaten’: dat zijn de vier opvangcentra van het Gemeenschapsonderwijs waar
kinderen en jongeren ononderbroken 7 dagen op 7 verblijven;
Gewone internaten: daar verblijven kinderen en jongeren tijdens de week.
De 4 noodinternaten zijn geografisch onvoldoende verspreid. Daardoor moeten de jongeren en
kinderen vaak lange busritten maken om in het weekend en op vakantiedagen naar een
noodinternaat te verhuizen. Zo’n verhuis staat voor de kinderen en jongeren telkens gelijk aan een
andere kamer, een andere omgeving en andere begeleiders. Om dat in de toekomst te vermijden,
gaven we in april 2014 groen licht aan een plan van aanpak dat een nieuw systeem introduceert. In
dat plan verdwijnen de term ‘noodinternaten’ (opvangcentra) en de huidige manier van werken.
Door meerdere maatregelen te voorzien, willen we een andere aanpak van het verblijf en
begeleiding op schoolvrije dagen organiseren. In onderwijsdecreet XXIV werd daarvoor eveneens de
wettelijke basis gelegd.
Vanaf september 2015 zullen minimaal 8 bestaande internaten de weekend- en vakantieopvang
organiseren, en dat volgens een betere geografische spreiding. Daardoor kunnen de kinderen en
jongeren in kleinere leefgroepen opgevangen worden en zullen ze niet meer moeten verhuizen.
Allereerst wordt op die locaties systematisch het kwaliteitsdecreet en het decreet rechtspositie van
minderjarigen in de jeugdhulp van toepassing. Ook toezicht door gemengde inspectieteams
(Onderwijs-Welzijn) is voorzien. Met de internaten wordt er ook een beheersovereenkomst
afgesloten. We voorzien daarvoor een extra budget van 500.000 euro. Daarnaast zorgen we voor een
passende ondersteuning vanuit de Vertrouwenscentra voor Kindermishandeling.
16
Door meerdere locaties en betere spreiding willen we vermijden dat kinderen en jongeren in de
weekends bijvoorbeeld telkens op een andere plek, zonder een eigen kamer, moeten verblijven. Dat
is een belangrijke stap voor de kinderen, het biedt tevens meer mogelijkheden om samen met het
GO! alternatieven voor uitstroom of meer met de context werken te bekijken. Pleegzorg is één van
de alternatieven die overwogen wordt.
Relatieondersteuning
Relatieondersteuning is eveneens een belangrijk aspect van het gezinsbeleid. Vaak schiet men pas in
actie als het misloopt. Toch zijn we van mening dat ook op dat vlak preventie van belang is en dat in
functie van het welbevinden van alle gezinsleden. In dat kader gaven we aan het Hoger Instituut voor
Gezinswetenschappen de opdracht om een stand van zaken op te maken inzake het aanbod aan
relatieondersteuning in Vlaanderen. Op basis daarvan werd een ronde tafel georganiseerd en een
aantal preventieve acties geformuleerd.
De integrale studie over het relatieondersteunend aanbod in Vlaanderen is te vinden via:
http://www.hig.be/sites/default/files/publicaties/rapport_relatieondersteunend_aanbod_in_vlaand
eren.pdf
Impact van ons beleid op gezinnen meten
We zijn een heel eind gevorderd met ons gezinsbeleid. Heel wat van de gezinnen hebben dat ten
goede ondervonden. We hebben hervormingen doorgevoerd die het hulp- en zorgaanbod voor
gezinnen transparant, overzichtelijk, berekenbaar en kwaliteitsvol maakt en betaalbaar houdt. Ons
beleid verwezenlijkte kwalitatieve verbetering en kwantitatieve uitbreiding.
We willen nog de impact van het beleid op de gezinnen meten. Daarom engageren we ons om voor
het gezinsbeleid meetbare doelstellingen voorop te stellen. De meting zal o.m. gebeuren aan de
hand van de indicatoren waarover we systematisch zullen rapporteren. Dat resulteerde in de VRIND
van 2013 in een apart hoofdstuk over het gezin. Het startschot voor die aanpak werd gegeven op een
gezinsconferentie in 2012 die de Gezinsbond op onze vraag organiseerde.
Om de twee jaar willen we zo een gezinsconferentie beleggen, een forum waar de samenleving, de
wetenschap en beleidsverantwoordelijken het gezinsbeleid evalueren en inspireren.
Op 15 mei 2014 zal de tweede gezinsconferentie met als thema ‘Gezinsbeleid in Vlaanderen: bereik
en beleving’ plaatsvinden.
17
Leren uit het verleden
In oktober 2012 brachten de media een aantal situaties van
misbruik in een therapeutische relatie aan het licht. Eind april 2013
werden we geconfronteerd met aangrijpende getuigenissen over
extreem fysiek en psychisch geweld in jeugd- en
onderwijsinstellingen in de jaren ’50 tot ‘80. Die feiten hebben, in
beide situaties, ertoe geleid dat slachtoffers van dat soort misbruik
en hun familieleden hulp zochten bij 1712, de Vlaamse hulplijn
inzake misbruik, geweld en kindermishandeling, die we in deze
legislatuur opgericht hebben.
Om daar een accuraat antwoord op te geven, lieten we de
problematiek onderzoeken aan de hand van twee projecten. Het
eerste project focuste op het misbruik in therapeutische en andere
gezagsrelaties. Dat project had twee doelstellingen, namelijk gepast gevolg geven ten aanzien van de
cliënten/slachtoffers en de hulpverleners/vermeende plegers in situaties van misbruik van
volwassenen in een gezagsrelatie en het formuleren van beleidsaanbevelingen aangaande de aanpak
van die problematiek. In het tweede project kwam een expertenpanel samen om de oproepen in
verband met historisch misbruik te bundelen en te analyseren. Die experten hebben op basis
daarvan onderzocht welke aanpak maximaal bijdraagt tot de erkenning en de verwerking van het
leed van de slachtoffers van historisch geweld en misbruik, en wat er gedaan kan worden om
dergelijke situaties in de toekomst te vermijden. De beleidsaanbevelingen vanuit beide projecten zijn
een belangrijke impuls voor de verdere ontwikkeling van acties in de strijd tegen geweld en misbruik.
Preventie, evenals de erkenning van het leed van de slachtoffers, staan daarbij centraal. Beide
rapporten kunnen geraadpleegd worden op de website van 1712 (www.1712.be).
Tijdens deze legislatuur hebben we reeds verschillende initiatieven genomen die de strijd aanbinden
tegen geweld, misbruik en kindermishandeling.
1. Een speerpunt in onze aanpak van geweld is het meldpunt 1712 voor ‘misbruik, geweld en
kindermishandeling.’ Sinds maart 2012 is het meldpunt er voor alle burgers die een vraag
hebben of een melding willen doen in de context van geweld, misbruik en
kindermishandeling. De Vlaamse Regering koos voor één telefoonnummer voor Vlaanderen
dat bereikbaar is voor alle vormen van geweld op zowel minderjarige als meerderjarige
slachtoffers. 1712 integreert de bestaande meldpunten, aanspreekpunten,
onthaalwerkingen van de Vertrouwenscentra Kindermishandeling en de Centra Algemeen
Welzijnswerk (slachtofferhulp, ouderenmis(be)handeling, partnergeweld, intra-familiaal
geweld). De hulplijn is vlot bereikbaar voor de burger op het nummer 1712. Sinds de
oprichting ontving 1712 ruim 6.804 unieke meldingen.
18
2. Vanuit de vaststelling dat 1712 weinig kinderen en jongeren bereikt, hebben we een
onderzoek opgezet om na te gaan hoe we 1712 kind-vriendelijker kunnen maken Zo willen
we ervoor zorgen dat kinderen en jongeren die nu het slachtoffer worden van geweld of
misbruik, gemakkelijker de weg vinden naar de hulp die ze nodig hebben. De onderzoekers
van Kind & Samenleving stellen voor om op de website 1712.be systematisch informatie voor
kinderen en jongeren te verzamelen en hen contact aan te bieden via de vertrouwde lijnen
die ze al kennen. We stellen daarbij een goede samenwerking en afstemming met Awel, de
vroegere kinder- en jongerentelefoon, voorop. De onderzoekers bevelen eveneens aan om
de personen die de telefoon bemannen ook specifiek op te leiden om met kinderen en
jongeren te werken en gebruik te maken van een aangepaste terminologie. Daarnaast maken
we werk van de uitbouw van chatmogelijkheden. In dat kader werken we momenteel, samen
met het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling Brussel, aan de operationalisering van de
chat ‘nupraatikerover.be’ (voordien gaf Child Focus die chat vorm).
3. Wat de sensibilisering van de brede bevolking betreft, hebben we bij de opstart van 1712
een informatie- en sensibiliseringscampagne gevoerd met een focus op de problematiek van
kindermishandeling. In maart 2013 voerden we een campagne in verband met
partnergeweld. Van november 2013 tot februari 2014 liep een publiekscampagne om de
algemene bekendheid van 1712 verder te ondersteunen. Die belangrijke sensibilisering
blijven we ook in de toekomst verder doen.
4. Het mandaat van de Vertrouwenscentra Kindermishandeling (opgericht in de jaren 80)
kreeg een decretale verankering in het decreet betreffende de integrale jeugdhulp van 3 juli
2013. De Vertrouwenscentra Kindermishandeling staan verder in voor het organiseren van
vrijwillige hulpverlening bij vermoedens van kindermishandeling. Vanaf nu kunnen ze ook
optreden als gemandateerde voorziening in verontrustende situaties waar er een vermoeden
bestaat dat het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is.
19
5. In samenwerking met de ministers bevoegd voor onderwijs, jeugd en sport werkten we aan
een Vlaams Actieplan Kindermishandeling. Er kwam een grootschalig initiatief om vorming
en deskundigheidbevordering in het omgaan met verontrustende situaties aan alle
medewerkers in jeugdhulpvoorzieningen aan te bieden (2011-2014). Het opzet is ambitieus:
we willen alle professionelen in de jeugdhulp in Vlaanderen bereiken en hen ondersteunen in
het adequaat en respectvol omgaan met situaties waarin de integriteit van minderjarigen
bedreigd wordt. In de voorstartregio van Integrale Jeugdhulp, Oost-Vlaanderen, bereikten
we 1.650 deelnemers uit de jeugdhulp en de belendende sectoren. Voor heel Vlaanderen
betekende dat eind februari 2014 ongeveer 8.000 deelnemers. Specifiek voor de startdagen
‘omgaan met verontrusting’ werden er per regio circa 700 hulpverleners en actoren in de
jeugdhulp bereikt. Daarnaast werd er ook nog een specifieke vorming op maat opgezet voor
belendende sectoren zoals magistratuur, hogescholen, OCMW’s, politie… met een 650-tal
deelnemers.
6. Op 29 februari 2012 werd er een engagementsverklaring ondertekend ter bescherming van
minderjarigen in het onderwijs, de sport, de jeugdsector en de kinderopvang. Met de
engagementsverklaring verbinden de overheden zich samen met de administraties en de
representatieve organisaties tot vorming en sensibilisering rond de problematiek van
seksueel grensoverschrijdend gedrag in voorzieningen en organisaties. In uitvoering van de
engagementsverklaring vertaalden Sensoa en Child Focus het Raamwerk Seksualiteit en
Beleid naar de betrokken beleidsdomeinen. Dat gebeurde in samenwerking met de Vlaamse
overheid en organisaties op het terrein. Voor de jeugdhulp, de kinderopvang, de sport en het
jeugdwerk bestaat inmiddels een op maat uitgewerkt Raamwerk. Organisaties actief in de
vernoemde beleidsdomeinen kunnen het Raamwerk gebruiken om hun beleid rond
seksualiteit en lichamelijke integriteit te verfijnen of bij te sturen. Belangrijk daarbij is dat er
vertrokken wordt van een positieve visie op seksualiteit waarbij jongeren alle kansen krijgen
om zich op hun eigen tempo seksueel te ontwikkelen.
7. De laatste jaren zijn in een aantal gerechtelijke arrondissementen projecten opgezet inzake
cliëntgebonden overleg op het snijvlak van de samenwerking tussen welzijn, politie en
justitie. Er is een nauwe opvolging van die lokale samenwerkingsprojecten tussen
hulpverlening, justitie en politie (bv. Protocol van Moed en CO3). Uit de evaluatie van het
Protocol van Moed door het Kenniscentrum WVG blijkt dat zowel het onderzoek zelf als de
evaluatieresultaten in globo positief zijn. Op 17 maart 2014 vond een eerste dialoog plaats
met een aantal betrokkenen en beleidsactoren over de opgedane ervaringen, de eerste
wetenschappelijke onderzoeksbevindingen en een mogelijk beleidsperspectief.
8. In het kader van het kwaliteitsdecreet vragen we aan welzijns- en gezondheidssectoren om
werk te maken van een adequaat beleid over grensoverschrijdend gedrag. Concreet gaat
het om een meldingsplicht, het ontwikkelen van een interne procedure en de aanduiding van
een contactpersoon. Tegen het einde van deze regeerperiode zal dat beleid vertaald zijn in
de regelgeving van alle sectoren van welzijn, volksgezondheid en gezin. Dat is een belangrijk
sluitstuk in de gezamenlijke zorg die we opnemen in de aanpak van misbruik in
voorzieningen en instellingen, om op die manier in de toekomst niet meer geconfronteerd te
worden met onverwerkt historisch misbruik.
20
9. We maakten verder werk van de implementatie van artikel 27 van het decreet betreffende
de rechtspositie van minderjarigen in de Integrale Jeugdhulp: een verbod op onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing.
10. We organiseren actief overleg Welzijn-Justitie in het Vlaams Forum Kindermishandeling. Het
Vlaams Forum Kindermishandeling (VFK) bestaat uit actoren van welzijn, politie en justitie.
Sinds september 2012 werd het VFK uitgebreid met actoren vanuit de sectoren sport,
onderwijs en jeugd. Het VFK speelt een cruciale rol in de monitoring van het beleid. Het is
immers essentieel om wetgevende, administratieve, sociale en educatieve maatregelen op
mekaar af te stemmen en te integreren. Het VFK vormt daarvoor het geëigende orgaan. Het
VFK werkte recent aan een actualisering van zowel het protocol als het stappenplan
kindermishandeling. Het nieuwe protocol en aangepast stappenplan kindermishandeling zal
ondertekend worden door de Vlaamse minister van Welzijn en de federale ministers van
Justitie en Binnenlandse Zaken .
11. Het verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele
uitbuiting en seksueel misbruik, opgemaakt in Lanzarote op 25 oktober 2007, betekent een
belangrijke stap in het voorkomen van seksuele misdrijven tegenover kinderen, in het
vervolgen van de daders en in de bescherming van de slachtoffers. Het Vlaams Parlement
keurde op 3 februari 2010 unaniem het decreet houdende de instemming met het verdrag
goed.
12. De bespreking in het Vlaams Parlement van de rapporten inzake historisch misbruik en
misbruik van volwassenen in gezagsrelaties resulteerde in de resolutie betreffende de
erkenning van slachtoffers van historisch geweld en misbruik in jeugd- en
onderwijsinstellingen in Vlaanderen en het omgaan met geweld in het algemeen. Op 2 april
2014 keurde het Vlaams Parlement de resolutie unaniem goed, de tekst van de resolutie
staat op de website van het Vlaams Parlement
(http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2013-2014/g2475-3.pdf) .
13. Een van de bepalingen in de resolutie zet in op de publieke erkenning van slachtoffers en
overlevers van historisch misbruik en geweld in jeugd- en onderwijsinstellingen. Om daarin
een krachtig signaal van erkenning te geven, bood het parlement op 22 april 2014
publiekelijk zijn excuses aan aan de slachtoffers van historisch misbruik. De brief met de
excuses krijgt een zichtbare plaats in het parlementair halfrond, als permanent teken van
verontwaardiging en als een blijvende oproep om niet te vergeten.
21
14. Om steun te bieden en herstel verder mogelijk te maken, is het duidelijk dat slachtoffers en
overlevers van historisch misbruik of misbruik in gezagsrelaties ook terecht moeten kunnen
bij instanties die specifiek met hun situatie en leed omgaan. Momenteel worden er twee
zaken onderzocht. Ten eerste, hoe kan een onafhankelijke raad voor het historisch misbruik
gestalte krijgen? Die onafhankelijke raad heeft als doel om naar het verhaal van de
slachtoffers en de overlevers te luisteren, hen erkenning te geven en waar nodig
bemiddelend op te treden naar de betrokken voorzieningen of instellingen waar het
historisch misbruik plaatsvond. We treffen nu de nodige voorbereidingen en werken de
modaliteiten uit zodat de raad snel kan opstarten. Ten tweede, hoe kunnen we een
duurzame gemandateerde werkvorm creëren, in samenspraak met justitie, om in de
toekomst op een onafhankelijke manier gevolg te geven aan meldingen over misbruik in
actuele gezagsrelaties? Het gaat om een werkvorm die omkaderd is met een uitdrukkelijke
opdracht om de situatie van grensoverschrijding/misbruik stoppen, de noden van
slachtoffers lenigen en het risico op nieuw misbruik te verminderen. We hebben die
werkvorm uitgetest in het experimenteel project inzake misbruik van volwassenen in
gezagsrelaties, zoals beschreven in het desbetreffende rapport. Vanuit die testfase hebben
we inzicht verworven in welke omkadering, onder meer decretaal, nodig zal zijn om die
werkvorm structureel uit te werken.
15. Samen met het Museum Dr. Guislain in Gent werken we aan een tentoonstelling, toegespitst
op het thema van historisch misbruik. Daarmee geven we een symbolische erkenning aan het
leed van slachtoffers en overlevers. De artistieke leiding van het museum zal met
kunstwerken, documentatiemateriaal en getuigenissen werken. Vanaf 21 november 2014 zal
iedereen de tentoonstelling kunnen bezoeken.
22
Vlaams beleid voor personen met een
handicap: op weg naar zorggarantie en
vraagsturing
Geen enkel aspect van het welzijnsbeleid heeft de politieke actualiteit meer beheerst dan de manier
waarop we in Vlaanderen de handicapspecifieke ondersteuning organiseren. Individuele cases van
personen met een handicap die op de zogenaamde wachtlijst staan, lieten niemand koud.
Er zijn belangrijke factoren die de vraag naar een Vlaamse ondersteuning vanuit het
gehandicaptenbeleid stimuleren:
- de toenemende vergrijzing, ook van de doelgroep personen met een beperking;
- de evolutie in de medische technologie;
- de evolutie van het ruime familieverband naar het kerngezin;
- de erkenning van nieuwe vormen van handicap en een betere diagnosestelling (bv. autisme);
- de beschikbare diversiteit aan ondersteuningsaanbod;
- de groeiende wens van mensen met een beperking om in hun vertrouwde omgeving via een
financiële injectie hun ondersteuning te kunnen organiseren.
Al die fenomenen maken dat steeds meer personen een beroep doen op het Vlaams aanbod van
handicapspecifieke hulp. In juni 2013 maakten 43.825 mensen met een handicap gebruik van het
aanbod van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Aan de kant van de
vraagzijde bedraagt het totaal aantal actieve, geregistreerde vragen 18.642. Voor het persoonlijke
assistentiebudget zijn er 2.876 vragen. Daartegenover staat dat ongeveer 45.000 zorgvragen werden
afgesloten.
Er is een tijd geweest dat het beleid veronderstelde dat mits
voldoende groei van de budgetten voor de
handicapspecifieke zorg, het fenomeen van de wachtlijst zou
verdampen. We weten nu dat die visie niet juist is. Het werd
hoog tijd om het roer om te gooien en voor een nieuw
systeem te kiezen waar de persoon met een handicap
centraal staat. In 2010 hebben we die verandering ingezet
met het Perspectiefplan 2020
(http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/5146351Perspectief+2020.html).
23
Voor het eerst een lange termijnplan
Het Perspectiefplan 2020 bevat de krachtlijnen van de hervormingen vanuit de doelstellingen die
tegen 2020 willen bereikt worden.
Twee grote doelstellingen staan voorop:
- Er moet een zorg- en ondersteuningsgarantie zijn voor personen met de grootste
ondersteuningsnood;
- Het uitwerken van een vraaggestuurde financieringstechniek: de persoon met een handicap
moet in de grootst mogelijke mate die ondersteuning zelf kunnen aansturen, zelf kunnen
regisseren.
Een veranderingsmanager
Omdat de hervorming ook meteen een herpositionering van het Vlaams Agentschap Personen met
een Handicap impliceert, werd een veranderingsmanager aangesteld om de realisatie van het plan te
begeleiden. De functie van veranderingsmanager werd in het najaar 2013 geïntegreerd in de functie
van de nieuwe leidend ambtenaar van het VAPH.
Een meerjarenbudget
Vandaag investeert de Vlaamse Regering jaarlijks 1,25 miljard in de zorg en ondersteuning van
43.825 mensen met een handicap. In deze legislatuur realiseerden we met een investering van 146
miljoen extra een stevige budgettaire groei om nieuw beleid in de sector personen met een handicap
mogelijk te maken. Van dat budget ging 80% naar effectieve uitbreiding en dus zorg en
ondersteuning voor 4.500 extra personen. Het overige deel van het budget wordt ingezet voor de
kwalitatieve versterking van het aanbod voor de mensen met de zwaarste en meest complexe
zorgvragen (bv. personeelsversterking in de voorzieningen met cliënten met de grootste
ondersteuningsnood: 4 miljoen euro in 2011, 7 miljoen euro in 2012 en 7 miljoen euro in 2013).
Naast de inzet van die budgetten maken we werk van maatregelen in functie van het boeken van
efficiëntiewinst.
Bij de toekenning van de ondersteuningsbudgetten wordt elk jaar meer ruimte gemaakt voor PABbudgetten en persoonsvolgende convenanten. Op die manier bereiden we de veralgemeende
invoering van persoonsvolgende budgetten voor.
Naast het meerjarenbudget werd er deze legislatuur ook 123.033.961 euro (160 projecten)
vrijgemaakt voor infrastructuursubsidies.
Het verzekeren van een goed werkend “voortraject”
Sinds 2012 zijn in elke provincie Diensten Ondersteuningsplan actief. Samen met de persoon met
een handicap (en zijn omgeving) gaan ze na welke ondersteuning nodig en wenselijk is en hoe dat
geactiveerd kan worden om pas nadien na te gaan wat supplementair moet geleverd door
gespecialiseerde diensten. Op jaarbasis zullen dus 2.000 personen met een handicap kunnen
24
begeleid worden in de wijze waarop zij denken hun ondersteuning te kunnen organiseren in functie
van een optimale kwaliteit van leven.
Een vernieuwde toegangspoort in overeenstemming met de toegangspoort
integrale jeugdhulp
De noodzaak aan niet-rechtstreeks toegankelijke hulp wordt voor kinderen en volwassenen ook
bepaald door de mogelijkheden aan en grenzen van de handicapspecifieke rechtstreeks toegankelijke
hulp en ondersteuning. In de opeenvolgende uitbreidingsoperaties wordt de rechtstreeks
toegankelijke hulp systematisch uitgebreid over heel Vlaanderen: 20% van de provinciale
uitbreidingsmiddelen wordt daarvoor ingezet.
Het proces van diagnostiek, indicatiestelling/inschaling wordt verder op punt gesteld in functie van
de beide toegangspoorten. De kwaliteitseisen voor de multidisciplinaire teams (MDT), die instaan
voor de diagnostiek en indicatiestelling, zijn verduidelijkt en verscherpt. In de uitbreidingsoperatie
van 2010 werd 1 miljoen euro ingezet voor de verbetering van de kostenvergoeding voor die MDT’s.
In aanloop naar het pilootproject inzake de implementatie van de Integrale Toegangspoort
Jeugdhulp heeft het VAPH een experiment opgezet in West-Vlaanderen. Het doel daarvan is zowel
het nieuwe organisatiemodel voor de toegangspoort (voor volwassenen), dat een afspiegeling is van
de intersectorale toegangspoort (voor kinderen en jongeren), als het gebruik van belangrijke
instrumenten voor diagnose- en indicatiestelling uit te proberen. De resultaten daarvan zullen, in
eerste instantie, besproken worden met de verschillende stakeholders. Op basis daarvan zal dat een
verdere uitwerking kennen.
Naar een e-dossier: uitbreiding van mijn.vaph.be
Ondertussen kreeg elke persoon met een dossier bij het VAPH een elektronische en beveiligde
toegang tot zijn of haar dossier. Het is ook de bedoeling om een meer dynamisch gebruik van het
dossier mogelijk te maken. De persoon met een handicap kan zelf alle inschrijvingsstappen volgen,
evenals de stand van zaken van zijn zorgregievraag.
De zorgregie als beveiligend overgangstraject
Zolang het aanbod niet groot genoeg is, is een goede zorgregie onvermijdelijk. Sinds 1 december
2011 verloopt de aanvraag voor het PAB, en dat in tegenstelling tot het vorige decennium, op
dezelfde manier als de andere ondersteuningsvragen in de zorgregie. Samen met het Platform van
Gebruikersverenigingen en het VAPH worden er nu verbeteringen aan het besluitvormingsproces van
de zorgregie ingevoerd. Het gaat om acties zoals het beter betrekken van de zorgvragers bij de
besluitvorming, het beter motiveren van de genomen beslissingen, het voorzien in een hoorrecht,
een beroepsmogelijkheid…
25
Vlottere overgang tussen minder- en meerderjarigen
Sinds 1 september 2012 is het mogelijk dat de 21-jarige met zware ondersteuningsnood die in een
minderjarigenvoorziening verblijft en waarvoor nog geen plaats in een meerderjarigenvoorziening is,
tot en met de leeftijd van 25 jaar in de minderjarigenvoorziening kan blijven.
Tegelijk werd voorzien dat de 21-jarige die in aanmerking komt voor een meerderjarigenvoorziening,
maar er op korte termijn nog geen gebruik van wenst te maken, ook tot en met de leeftijd van 25
jaar mobiel (dat is in de thuissituatie) ondersteund kan worden door een minderjarigenvoorziening.
Een gevalideerd inschalingsinstrument
De zorgzwaarte van een persoon is de mate waarin die persoon ondersteuning nodig heeft om zo
adequaat mogelijk te kunnen functioneren in het dagelijks leven, ongeacht wie de zorg zal opnemen.
Het zorgzwaarte-instrument werd ontwikkeld en bestaat uit een set van schalen en beslissingsregels
die toelaten om eenduidig en objectiveerbaar de zorgzwaarte van iedere meerderjarige persoon met
een handicap uit te drukken in een aantal parameters. Het instrument beperkt zich niet tot het
meten van de ondersteuning die door een VAPH-voorziening of VAPH-dienst moet worden geboden,
maar bekijkt de totale nood aan ondersteuning van de persoon, ook die door reguliere zorg,
mantelzorgers, vrijwilligers... opgenomen zal worden.
Sociaal ondernemerschap bevorderen
Met talrijke maatregelen hebben we het ondernemen in het aanbieden van handicapspecifieke
ondersteuning aangemoedigd en gedynamiseerd. Zo werd, zoals aangegeven, een belangrijk deel van
het gefinancierde aanbod rechtstreeks toegankelijk gemaakt. De persoon die op dat aanbod een
beroep wil doen, moet niet langer de hele procedure doorlopen.
Met de uitbouw van diensten voor inclusieve ondersteuning (DIO) wordt een volwaardig alternatief
geboden voor de opvang in een voorziening. Diensten voor Inclusieve Ondersteuning kunnen soepel
op de diversiteit aan zorgvragen inspelen.
Via tal van zorgvernieuwingsprojecten kregen initiatiefnemers de kans om met nieuwe formules te
experimenteren en in een regelluw kader te werken. Een belangrijke opstap is de creatie van de zgn.
multifunctionele centra (MFC), waarbij organisaties die over verschillende erkenningsnormen
beschikken, de mogelijkheid krijgen om de middelen flexibel in te zetten in functie van de noden van
de zorgvrager (bv. ondersteuning in de thuissituatie, maar steeds met de mogelijkheid om (voor
korte tijd) residentieel opgevangen te worden). Ook hebben we werk gemaakt van de intersectorale
multifunctionele centra over de grenzen van de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptensector
heen.
Vanaf 1 januari 2014 kunnen ook volwassenenvoorzieningen in een regelluw kader opereren: het
Flexibel Aanbod Meerderjarigen (FAM). Er zijn ondertussen meer dan 3.000 plaatsen opgenomen in
het FAM-project.
26
Het invoeren van het regelluw kader onder de vorm van de DIO’s, de MFC en het FAM brengt met
zich mee dat met dezelfde middelen meer (tot 10% meer dan de erkende capaciteit) mensen met
een handicap van zorg en ondersteuning kunnen genieten.
Via de Vlaamse Participatiemaatschappij investeerde de Vlaamse overheid ook in de coöperatieve
Inclusie Invest. Die coöperatie doet een beroep op het 0-kapitaal van particulieren, institutionele
beleggers en de overheid om met de verzamelde middelen aangepaste infrastructuur te realiseren
voor de huisvesting van personen met een handicap.
Samen met de minister van Financiën hebben we de btw-tarieven verlaagd voor initiatiefnemers die
individuele woningen voor personen met een handicap bouwen. De huidige btw-regelgeving voorziet
in een gunstig tarief (6% in plaats van 21%). De Vlaamse overheid zorgt op haar beurt voor een
erkenning op Vlaams niveau voor vennootschappen die woningen bouwen voor personen met een
handicap. De erkenning op Vlaams niveau zal ook leiden tot een verlaagd tarief inzake onroerende
voorheffing (1,6%).
Het decreet persoonsvolgende financiering
Het hoogtepunt van het beleid voor personen met een handicap was de realisatie van het decreet
persoonsvolgende financiering. Het ontwerp decreet werd op 31 januari 2014 door de Vlaamse
Regering goedgekeurd, gevolgd door de goedkeuring door het Vlaams Parlement op 23 april 2014.
De kern van de persoonsvolgende financiering is dat het geld niet aan de erkenning van de
voorziening gekoppeld is, zoals dat voorheen het geval is, maar wel aan de persoon met een
handicap.
http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/videozone/programmas/journaal/2.33077?video=1.1948276
27
Het decreet vertrekt van vier uitgangspunten:
1) Een basisondersteuningsforfait voor elke persoon met een erkende handicap en
ondersteuningsnood
Wie een erkende handicap én een vastgestelde ondersteuningsnood heeft, heeft in 2020 recht op
basisondersteuning. Dat wordt een forfaitair bedrag per maand. Het bedrag zal uitgekeerd worden
via het systeem van de zorgverzekering. Toegegeven, het is een forfaitair (en dus beperkt) bedrag,
maar het is alvast een enorme verandering ten opzichte van de huidige situatie: nu komen personen
terecht op de zogenaamde wachtlijst, zonder meer, zonder een vorm van ondersteuning.
De persoon met een handicap kan vrij over het bedrag beschikken om zijn noodzakelijke zorg in te
kopen en moet over de besteding geen extra verantwoording afleggen. Hij kan er bijvoorbeeld
dienstencheques mee kopen, gezinszorg, tolkenuren of het persoonlijk aandeel betalen van de
handicapspecifieke ondersteuning die rechtstreeks toegankelijk gemaakt is.
Dat impliceert ook dat er blijvend geïnvesteerd wordt in het voorzien van voldoende capaciteit van
het reguliere en het handicapspecifieke rechtstreeks toegankelijke ondersteuningsaanbod. De
basisondersteuning komt bovenop de tegemoetkomingen waarop personen eventueel recht hebben
vanuit het federale bestuursniveau.
2) Een cashbudget of een voucher op basis van een ondersteuningsplan
Personen met een handicap die meer ondersteuning nodig hebben – intensiever, frequenter,
gespecialiseerder – dan wat er met het basisondersteuningsforfait en het rechtstreeks toegankelijk
aanbod gerealiseerd kan worden, zullen een gepersonaliseerd aanbod van ondersteuning kunnen
organiseren. Wat de persoon met een handicap juist nodig heeft aan ondersteuning zal gebaseerd
zijn op een ondersteuningsplan dat hij, eventueel met de hulp van een gespecialiseerde dienst,
opmaakt. Daarin bepaalt hij hoe hij zijn leven als persoon met een beperking (of als ouders voor een
minderjarige kind met een beperking) wil inrichten. Er wordt nagegaan wat hij zelf, samen met zijn
omgeving, kan opnemen aan ondersteuning. Daarbij wordt er uitgegaan van wat we de ‘gebruikelijke
zorg’ noemen: datgene wat in alle redelijkheid in normale omstandigheden verwacht mag worden.
Hij gaat na op welke ‘gewone’ beschikbare diensten hij een beroep wil en kan doen (kinderopvang,
gezinszorg…) en tenslotte wordt in dat plan duidelijk welke ondersteuning vanuit het VAPH nodig is.
Uiteraard is dat plan geen statisch iets, maar kan het evolueren doorheen allerlei omstandigheden en
levensfasen.
Als een persoon met een handicap in aanmerking komt voor ondersteuning vanuit het VAPH, maakt
hij een keuze: ofwel krijgt hij een cash budget waarmee hij zelf ondersteuning kan organiseren (dan
moeten de uitgaven verantwoord worden) ofwel een voucher, dan mag een persoon met een
handicap met een vergunde dienstverlener of voorziening overeenkomen dat die voor de
ondersteuning zal instaan. Ook een combinatie van beide is mogelijk. Hij hoeft zich in dat geval geen
zorgen te maken over de continuïteit van de zorgverlening of allerlei administratieve verplichtingen.
28
3) Consequent verder zetten van het groeipad
In de nieuwe regeling zal de Vlaamse Regering bij de start van de legislatuur het groeipad voor dat
aanbod moeten vastleggen. Dat is belangrijk, want we moeten ons ervan bewust zijn dat het
beschikbaar budget niet volstaat om alle huidige en toekomstige vragen te beantwoorden.
4) Een persoonsvolgend financieringssysteem
De ommezwaai naar een persoonsvolgende financiering heeft grote gevolgen. Zowel het
basisondersteuningsforfait als het cashbudget of de voucher zijn ‘persoonsvolgend’, dat betekent: ze
kleven als het ware aan de persoon met een beperking en volgen hem. Ook als een minderjarige
persoon meerderjarig wordt, is er geen onderbreking en geen onzekerheid meer omdat de persoon
met een beperking uit het stelsel handicapspecifieke ondersteuning van minderjarigen naar het
stelsel voor meerderjarigen moet evolueren. Indien een meerderjarige persoon die enkel overdag
ondersteuning nodig had, door een wijziging in zijn situatie ook bijkomend nood heeft aan een
verblijf, dan wordt de nodige continuïteit van de ondersteuning gegarandeerd.
Het systeem zal geleidelijk worden ingevoerd: eerst voor de nieuwe aanvragers en vervolgens via een
omschakeling voor de personen die nu al een PAB hebben of reeds ondersteuning krijgen van een
dienst of voorziening. De persoon met een handicap zal voortaan zelf kunnen kiezen of hij dat budget
in geldmiddelen zal krijgen, zoals in het huidig PAB, of dat hij dat budget inzet in de dienst of
voorziening van zijn keuze. Voor wie nu reeds ondersteuning krijgt van het VAPH, wordt er sowieso
continuïteit van de ondersteuning gegarandeerd.
29
Ouderenzorg: klaar voor een
megaoperatie
Het effect van de vergrijzing
De veroudering van de bevolking zal ingrijpende gevolgen
hebben voor ons samen leven. De gezondheidszorg zal zich
moeten aanpassen. Vergrijzing is een vrij recent fenomeen dat
onze samenleving de komende decennia aanzienlijk zal
veranderen en de Vlaamse ruimte zal confronteren met grenzen.
Binnen enkele decennia zal een kwart van de Vlaamse bevolking
ouder zijn dan 65 jaar. Dat is 65% meer dan vandaag. Het aantal
85-plussers zal tegen dan verdrievoudigd zijn. Het gezicht van de
Vlaamse bevolking zal dus drastisch veranderen. Dat zal
ingrijpende gevolgen hebben voor onze samenleving, onze
manier van samen leven, onze sociale draagkracht, onze manier
van wonen en het ordenen van de ruimte en onze manier van zorgen voor elkaar.
In Vlaanderen is de minister van Welzijn de coördinerend minister voor het ouderenbeleid. Er werd,
zoals het decreet bepaalt, bij de start van de legislatuur een ouderenbeleidsplan opgesteld dat alle
dimensies van het Vlaams beleid met betrekking tot ouderen in onze samenleving bundelt. Elke
minister in de regering heeft daarbij een aantal acties die gerealiseerd moeten worden. We focussen
hier even op de ouderenzorg, maar het spreekt voor zich dat het Vlaamse ouderenbeleid veel breder
is. In Vlaanderen is de Vlaamse Ouderenraad, de gesprekspartner bij uitstek als het over gaat
materies die de ouderen aanbelangen.
De rijkdom van de oudere generaties benutten
We moeten ons zo organiseren dat de zorg er te allen tijde is, voor iedereen. Maar met het beeld dat
we over ‘ouderen’ hebben is er ook een heel emanciperende kwaliteit verbonden: ouderen zijn
mensen met veel levenservaring, veel kennis, veel wijsheid, veel overzicht… Hun inbreng waarderen,
is evenzeer ons streven. Het zou dus grondig fout zijn om ouderen louter te beschouwen als
zorgvragers. Een van de conclusies van een onderzoek over ouderen en maatschappelijke participatie
(VUB, Hogeschool Gent, Prof. Verté, De Witte e.a. 2012) is dat ouderen een fors
rekruteringspotentieel vertegenwoordigen. Sommige ouderen engageren zich (nog) niet, maar geven
aan dat wel te willen doen. Van de niet-geëngageerden geeft 16% aan vrijwilligerswerk te willen
verrichten, een kleine 40% wil lid worden van een ouderenvereniging. Die rijkdom benutten, daar is
het ons om te doen. Op het belang van vrijwilligerswerk en mantelzorg komen we nog terug.
30
De toename van zorgafhankelijkheid is merkbaar in onze woonzorgcentra
Er is geen eenduidig verband tussen een hogere levensverwachting en de toename van chronische
aandoeningen. In Vlaanderen stijgt alvast de zorgafhankelijkheid, is er een toename van
vereenzaming en isolement en is het risico op armoede bij ouderen toegenomen. De toename van
zorgafhankelijkheid is het best merkbaar in onze woonzorgcentra. Momenteel verblijft nog bijna 30%
van de bewoners met een zorgafhankelijkheidsscore van O (bijna geen zorg/hulp nodig) of A (lichte
zorg) in woonzorgcentra.
Gegevens RIZIV 2008 – 2010
Categorie
O
A
Totaal
Ligdagen
2008
10.234
9.866
20.100
%
16,25
15,66
31,91
Ligdagen
2009
10.210
9.935
20.145
%
15,72
15,30
31,02
Ligdagen
2010
9.918
9.810
18.728
%
15,14
14,98
30,12
% = Aantal O of A / totaal aantal bewoners die in de WZC verbleven.
Jaarlijks is er een daling van 1% van bewoners met categorie O en A vast te stellen.
Oudere mensen moeten zo lang mogelijk deelnemen aan de samenleving.
In onze visie op ouderenzorg vertrekken we vanuit de overtuiging dat goede zorg – en zeker
chronische zorg – mensen versterkt in hun sociaal netwerk en hen toelaat zo lang mogelijk deel te
nemen aan de samenleving. Mensen willen graag iets betekenen voor anderen, dat geeft zin in en
aan het leven. Daarom willen we de zorg zo organiseren dat ouderen zo lang mogelijk thuis kunnen
wonen en contact kunnen hebben met de wereld en de mensen die dicht bij hen zijn. Als dat niet
meer mogelijk is, doordat de zorgnood te groot is, is er een thuisvervangend residentieel zorgaanbod
nodig, in veel gevallen aangevuld met krachten uit het sociale netwerk van de oudere. We kiezen
voor empowerment van de zorgvrager. We doen er met andere woorden alles aan om hem sterker te
maken, en hem in staat te stellen om autonoom te leven. Ook het sociale netwerk, de mantelzorgers,
krijgen in onze visie ondersteuning.
Als we willen dat oudere mensen zo lang mogelijk deel uitmaken van de samenleving, en dat is wat
we wensen, moeten we dat ook mogelijk maken. Dat doen we op verschillende manieren.
31
Onzichtbare Zorg
De nieuwe visie voor de
zorgsector – de beweging
naar een
vermaatschappelijking van
de zorg – heeft nog geen
passende ruimtelijke
vertaling. De
zorginfrastructuur hinkt
achterop bij de
gevoeligheden die we
ondertussen hebben. De
Bouwmeester pleit voor
‘onzichtbare zorg’.
Onzichtbare zorg is zorg die
niet meer afgezonderd
plaatsheeft, maar onderdeel
is van het leven in een stad,
buurt, straat.
Onzichtbaarheid betekent
vanzelfsprekendheid.
De bouwmeester suggereert
zeven
onzichtbaarheidsinstructies.
Het zijn vuistregels die de
ontwikkeling van nieuwe
vormen van zorg kunnen
aansturen. Bovenop sloot hij
een protocol af met de
Vlaamse minister van
Welzijn, Volksgezondheid en
Gezin, dat een vlotte
samenwerking toelaat met
het Agentschap Zorg en
Gezondheid. De minister
financiert het onderzoek
naar innovatieve ruimtelijke
vormen van zorg. Vijf
pilootprojecten geven
daarvan blijk.
De Vlaamse Regering maakte deze legislatuur werk van
een Groenboek met betrekking tot het Beleidsplan
Ruimte waarin een nieuwe ruimtelijke visie op
Vlaanderen wordt voorgesteld. Een visie waar
vooruitgang hand in hand gaat met respect voor ons rijke
verleden en waar nieuwe ontwikkelingen de
levenskwaliteit verhogen. Op basis daarvan wordt er
momenteel gewerkt aan een Witboek. Ook daarbij hield
en zullen we verder rekening moeten houden met de zorg
– en infrastructuurnoden en –mogelijkheden van de
mensen doorheen de levensloop en verder werk moeten
maken van inclusieve oplossingen.
We verwijzen in dat verband naar de visie en prioriteiten
van de Vlaamse Bouwmeester en onze innovatieve
pilootprojecten voor woonzorgcentra. Hier staat de
integrale versie:
(http://www.vlaamsbouwmeester.be/thema's/zorg/hom
e.aspx).
Meer nog dan voor andere zorgvormen speelt de
komende jaren de ruimtelijke planning een rol in de
positionering van de residentiële ouderenzorg. We zullen
op zoek gaan naar bijvoorbeeld mogelijkheden om
zorgprojecten deel te laten uitmaken van grotere
projecten waarin het over veel meer gaat dan enkel zorg
en ouderen. We hebben samen met de Vlaamse
Bouwmeester vijf pilootprojecten zorg uitgekozen
waarvan we verwachten dat er vernieuwende,
verfrissende oplossingen uit voortvloeien voor de
uitdagingen waar we voor staan.
We stimuleren initiatiefnemers die op een verantwoorde
wijze vernieuwing willen brengen in de ouderenzorg,
onder meer door de regelgeving aan te passen en door
afwijkingen op de huidige architectonische
erkenningsvoorwaarden toe te laten. Met een besluit
werd ook enige regelluwte voor de uitbater van
woonzorgcentra gerealiseerd: voortaan mogen onder 1
erkenning meerdere
vestigingsplaatsen geëxploiteerd worden indien ze op een
‘redelijke afstand’ van elkaar liggen en zonder
kwaliteitsverlies.
32
Dementie boezemt 70 % van de
Vlamingen angst in.
Vermaatschappelijking van de zorg
komt goed tot uiting in het
Dementieplan Vlaanderen 20102014 (zie voor meer
http://www.zorg-engezondheid.be/uploadedFiles/NLsit
e_v2/Nieuws/2011/Dementieplan%
20Vlaanderen%2020102014%20(PDF).pdf). Omgaan met
dementie is een uitdaging voor ieder
van ons. Onderzoek wijst uit dat het
heersende taboe en het eenzijdig
negatieve beeld leidt tot isolement
en gemiste zorg. 70 % van de
Vlamingen blijkt angst te hebben
voor dementie. Om die reden staan
een genuanceerde beeldvorming en
het destigmatiseren van dementie
voorop in het dementieplan. Een
hoogtepunt in de actie ‘Vergeet
dementie, onthou mens!’ was Music
For Live dat eind 2012 met succes
opkwam voor een andere
benadering van dementie.
Parallel met de
beeldvormingscampagne hebben we
samen met de Koning
Boudewijnstichting en de Vlaamse
Vereniging van Steden en
Gemeenten het label van
dementievriendelijke gemeenten
gepromoot. Het brengt echte
vermaatschappelijking van zorg:
personen met dementie worden in
winkels, cafés en restaurants, tijdens
culturele en sportieve activiteiten,
op straat met respect bejegend en in
eerste instantie als mens benaderd.
Deze houding is de basis voor alle
acties in het eerste dementieplan
voor.
Uiteraard moeten we ook op zoek gaan naar allerlei
alternatieve woonvormen. Een goed voorbeeld van een
nieuwe en intussen erkende woonvorm zijn de
assistentiewoningen. De toekomst ligt niet zozeer in het
kritiekloos verder vermenigvuldigen van de oplossingen uit
het verleden, maar in het innoveren en zoeken naar
nieuwe woonvormen die beantwoorden aan de
verwachtingen van de senior van vandaag en morgen. En
die moeten we mogelijk maken om de vraag naar privacy
en zelfbeschikking te koppelen aan maximale
ondersteuningsmogelijkheden als dat nodig is. Groepen
van assistentiewoningen komen in de plaats van op zichzelf
staande serviceflats. Ze combineren aangepast wonen met
zorggarantie en ondersteuning voor de vorming van een
sociaal netwerk. Assistentiewoningen zijn eigenlijk in de
eerste plaats groepen woningen, huizen die in een straat,
een buurt, een gemeente of stad staan en waar de buurt
sociaal isolement kan voorkomen. Wat de bouw van
assistentiewoningen in een groep van assistentiewoningen
betreft, die nadien individueel verkocht worden: voor hen
zal het btw-tarief via een administratieve beslissing van 17
oktober 2013 verlaagd worden naar 12% in plaats van 21%.
De thuiszorg en de residentiële ouderenzorg zullen de
handen in elkaar moeten slaan om die nieuwe woonvorm
te laten slagen. Met sociale assistentiewoningen maken we
die woonvorm overigens betaalbaar.
Andere alternatieve woonvormen, zoals groepswonen en
Abbeyfield-huizen, maken ook deel uit van ons verhaal. Dat
zijn aangepaste woongemeenschappen die berusten bij de
solidariteit onder een kleine groep mensen. De bewoners
hebben een individuele woonruimte en delen een
gemeenschappelijke ruimte. Een voorwaarde om er te
wonen, is dat de bewoners zich engageren om voor elkaar
te zorgen en dat ze deelnemen aan het maatschappelijk
leven. We hebben de promotie van woonvorm betoelaagd
in 2012 en in 2013.
In een leeftijdsvriendelijk beleid zijn alle beleidsdomeinen
van invloed. Vooral de lokale besturen zijn in staat om o.a.
mobiliteit, veiligheid en huisvesting zo te integreren, dat hun beleid ten goede komt aan
vermaatschappelijking van zorg.
33
We hebben de lokale dienstencentra meer armslag gegeven. Lokale dienstencentra helpen
zorgvragers in hun dagelijkse leven. Ze bieden mantelzorgers vorming en onderling contact aan. De
centra zijn uiterst laagdrempelig: ze zijn zeer toegankelijk voor nieuwkomers en etnisch-culturele
minderheden. De dienstencentra betrekken vrijwilligers en verenigingen bij de werking. Tijdens deze
legislatuur zijn er ruim 40 nieuwe lokale dienstencentra gestart. Ook daar hebben bij uitstek lokale
besturen de kans om blinde vlekken te detecteren.
Rechtstreeks inspraak
Sinds 1 januari 2013 is het aangepaste ouderenparticipatiedecreet
van kracht. Een belangrijke nieuwigheid is de erkenning, voor een
periode van maximaal vijf jaar, van één of meer partnerorganisaties
voor een rol in de aansturing van het lokaal ouderenbeleid en de
beleidsparticipatie van ouderen. De ontwikkeling van een lokaal
ouderenbeleid is in handen van de lokale besturen die aan hun
(oudere) kiezers verplicht zijn om rekening te houden met hun noden en behoeften. Vlaanderen
heeft daarin geen hoofdrol. Wel subsidiëren we de Vereniging Van Vlaamse Steden en Gemeenten,
opdat die, onder andere, ouderenbeleidscoördinatoren zou kunnen opleiden.
Daarnaast is de Vlaamse ouderenraad als partnerorganisatie een belangrijke actor en
gesprekspartner voor het Vlaamse ouderenbeleid.
Zorgbehoefte van ouderen objectiveren en gegevens delen
Met gevalideerde instrumenten en procedures willen we in staat zijn een zorgbehoefte te
objectiveren. Om die reden gebruiken we in de ouderensector het diagnose- en indicatiesysteem
BelRAI. Dat is een internationaal gevalideerd instrument dat alle zorgverstrekkers en voorzieningen
gebruiken om de zorgbehoefte objectief in te schatten, of het nu thuiszorg, thuisondersteunende of
thuisvervangende zorg is. Het instrument komt bijvoorbeeld van pas bij het toekennen van hulp aan
ouderen.
BelRAI is een Belgisch pilootproject dat het internationaal
gevalideerde RAI-instrument inhoudelijk en structureel aanpast
aan de Belgische situatie. Het RAI-instrument verzamelt alle
gegevens die nodig zijn om de zorgbehoefte te bepalen,
ongeacht of de oudere zich thuis, in een woonzorgcentrum of in
een ziekenhuis bevindt. De federale overheid stelde een BelRAImanager aan.
In Vlaanderen willen we het diagnose- en indicatiesysteem
gebruiken in de ouderensector. Een volledige BelRAI-assessment
is niet opportuun voor alle ouderen die professionele zorg krijgen. We hebben daarom een
premodule ontwikkeld waarmee we snel kwetsbare ouderen kunnen identificeren. De federale
overheid juicht dat initiatief toe en vraagt een Franstalige versie.
34
In de toekomst horen dergelijke inschalingsinstrumenten, ook voor de ouderenzorg, thuis in het
Vlaams Kwaliteitscentrum Diagnostiek.
Vrijwilligers en mantelzorgers zijn een voorwaarde voor goede zorg
Tegelijk met ons streven naar voldoende professionele zorg, hechten we een groot belang aan de
informele zorg. In Vlaanderen zijn er ongeveer 600.000 mantelzorgers. Ze zijn van cruciaal belang.
We geven ze waardering en maken hun werk zo aangenaam mogelijk. Dat betekent dat we goed
inzien dat de draagkracht van mantelzorgers grenzen kent. Mantelzorgers moeten op adem kunnen
komen. Samen met vrijwilligers betekenen ze een belangrijke meerwaarde en voorwaarde voor het
verwezenlijken van goede zorg voor de zorgbehoevende senior.
Vandaag zijn er naast het Vlaamse Steunpunt Vrijwilligerswerk, ook vijf provinciale steunpunten en 1
steunpunt in Brussel actief. Samen zetten zij hun schouders onder het actualiseren en
operationaliseren van de website www.vrijwilligerswerk.be.
Sinds 2011 kwam er een nieuwe Vlaamse regelgeving voor het autonoom en georganiseerd
vrijwilligerswerk. Het geeft een juridisch en inhoudelijk kader voor de rekrutering van vrijwilligers,
duidelijke afspraken, een verzekering, een goed onthaal, een passende vorming en omkadering.
Jaarlijks krijgen 13 verenigingen een gemeenschappelijk bedrag van 1,5 miljoen euro. Dat bedrag is
voor de Vlaamse Regering een extra uitgave. De investering staat los van de financiering van nieuwe
lokale dienstencentra, extra gesubsidieerde uren vrijwillige oppas en gastopvang… We spenderen het
aan de daadwerkelijke ondersteuning van vrijwilligers.
Ook de thuiszorgvoorzieningen die vrijwilligers inzetten, breiden uit. Sinds 2010 zijn de diensten voor
gastopvang nieuw. Vijf diensten zijn inmiddels erkend, gesubsidieerd en actief in de verschillende
provincies. Daarnaast zijn er subsidies bij gekomen voor een urencontingent gastopvang. We
steunen er de gezinnen of personen mee die zorgbehoevende personen vrijwillig in hun eigen
woning opvangen.
De diensten voor (vrijwillige) oppashulp groeien al enkele jaren behoorlijk aan. Om elk gepresteerd
uur door een vrijwillige oppasser te kunnen subsidiëren, hebben we het urencontingent van de
diensten voor oppas van 806.000 uren in 2008 naar 1.043.000 uren verhoogd. Bovendien hebben we
35
in de begroting 2013 900.000 euro extra voorzien voor een professionalisering van de
dienstverlening. Met ingang van 1 januari 2014 werd het bedrag per uur ondersteuning voor
vrijwilligersoppas verhoogd met 0,4 euro. Het zal vanaf dan 1,85 euro bedragen.
Mantelzorgers waarderen, is respecteren dat hun draagkracht beperkt is
Wie mantelzorgers waardeert, toont er ook begrip voor dat hun draagkracht beperkt is. En dus
moeten er formules zijn die de mantelzorger op adem laten komen. We hebben op dat vlak een
belangrijke vooruitgang geboekt.
Er zijn zes erkende verenigingen van gebruikers en mantelzorgers. Samen met
patiëntenverenigingen, regionale en lokale dienstencentra zorgen zij ervoor dat de mantelzorger zijn
taak goed geïnformeerd aanvat en tijdig een beroep kan doen op ondersteuning. Voor
levenseindezorg en mensen met dementie zijn er de Palliatieve Netwerken en de Expertisecentra
Dementie. Ze stellen momenteel, samen met de Vlaamse Alzheimer Liga en de
mantelzorgverenigingen, een wetenschappelijk gevalideerd pakket psycho-educatie samen. Het is
een verzameling van modules voor workshops met mantelzorgers.
We ontwikkelden het concept van de collectieve autonome dagopvang (CADO). Dat idee is simpel:
met uren gezinszorg kunnen mensen een kleinschalige dagopvang starten. Een CADO biedt overdag
opvang en verzorging aan ouderen. Zo kunnen zorgbehoevende ouderen langer thuis wonen en
wordt de verzorgingstaak van de mantelzorgers lichter. Ouderen kunnen er bijvoorbeeld samen
koken, een gezelschapsspel spelen, samen de krant lezen of andere bezigheden op zich nemen. Ze
kunnen er ook een bad of douche nemen. Het centrum neemt tijdelijk de opvang en zorg over van de
mensen die normaal thuis zorg verlenen (bv. mantelzorgers of thuisverplegers). In plaats van een
relatie van één verzorgende op één cliënt, kan op die manier één verzorgende meerdere personen
ondersteunen en begeleiden. We willen in elke gemeente dagopvang mogelijk maken. Zo laten we
toe dat mantelzorgers ook op adem kunnen komen. Dat betekent dat we goed inzien dat hun
draagkracht grenzen kent.
Op 1 januari 2008 waren er 101 dagverzorgingscentra over 78 gemeenten, op 1 januari 2013 waren
er 170 dagverzorgingscentra over 122 gemeenten en op 1 januari 2014 waren er 195
dagverzorgingscentra over 145 gemeenten. Dat is bijna een verdubbeling van het aantal
dagverzorgingscentra.
Als we rekening houden met de realisatie van 133 dagverzorgingscentra die momenteel een
voorafgaande vergunning hebben, zal er in de toekomst een dagverzorgingscentrum in 87% van de
Vlaamse gemeenten zijn (concreet gaat het om 267 gemeenten).
Met een recent besluit maken we het ook mogelijk om andere specifieke groepen op de vangen in
een CADO. Zo proberen we ook bijvoorbeeld voor mensen met jongdementie een geschikte opvang
mogelijk te maken.
36
De thuiszorg zal gaandeweg fors aan belang winnen.
Gezinszorg en aanvullende thuiszorg staan in voor
zorg en ondersteuning thuis. We hebben het hier over
persoonsverzorging, huishoudelijke hulp en poets-,
karwei- of oppashulp. Ook algemene psychosociale
ondersteuning en pedagogische zorg, zoals de zorg
voor kinderen, zijn deel van het aanbod. Deze zorg kan
op zichzelf bestaan, maar ook bovenop andere hulpen dienstverlening.
In de gezinszorg steeg het aantal subsidieerbare uren van 16,2 miljoen in 2008, naar 17,3 miljoen
euro in 2013. De gestage groei van die basiszorg houden we in 2014 aan met een uitbreiding van
1,7%. De aanvullende thuiszorg kende in 2012 al een groei met 26 voltijdse medewerkers.
De groei van het aantal lokale dienstencentra, de oppasdiensten, de gastopvang hebben we al
vermeld. Ook de diensten maatschappelijk werk groeien jaarlijks met ongeveer 2%.
De thuiszorg zal gaandeweg aan belang winnen. Een aantal zorgverstrekkers daarin (huisartsen,
thuisverpleegkundigen, kinesisten...) worden gefinancierd door het RIZIV. Anderen, in de gezinszorg
en aanvullende thuiszorg, worden door de Vlaamse gemeenschap gefinancierd. Nog andere vormen
van ondersteuning (bv. huishoudelijke taken) financiert de federale overheid met dienstencheques.
De dienstencheque (een tot nu toe federale bevoegdheid) is ook bij de Vlaamse ouderen een succes.
Zo is volgens Rapport 14 van het Steunpunt WVG1 een derde van de in totaal 60 miljoen uren
dienstencheques die in 2010 in Vlaanderen werden aangekocht, bestemd voor 65-plussersers en
voor zorgbehoevende personen (respectievelijk 18 en 3 miljoen uren). Met de zesde
staatshervorming komen de middelen van het stelsel van de dienstencheques, in oorsprong een
tewerkstellingsmaatregel, over naar de gewesten.
De uitgaven voor thuisverpleging in het RIZIV zijn de voorbije tien jaar telkens met 7,2% gestegen.
Het aantal erkende verstrekkers nam vanaf 2004 jaarlijks toe met gemiddeld 756 verpleegkundigen,
wat een gemiddelde stijging met 3,6% betekent. De geboekte uitgaven voor verpleegkundigen
stegen in 2012 met 6,8% tot 1.191.946.000 euro. De forfaitaire vergoedingen voor zwaar
zorgafhankelijke en palliatieve patiënten vertegenwoordigen 64% van de geboekte uitgaven2.
Forse verhoging van de capaciteit in de residentiële ouderenzorg, oftewel een
megaoperatie
Tot de uitvoering van de zesde staatshervorming is de financiering van de zorgkosten in onze
residentiële ouderenzorg voor de rekening van het RIZIV. De Vlaamse Gemeenschap kan
1
Prof. J. Pacolet, A. De Coninck, F. De Wispelaere. De dienstencheque in Vlaanderen. Tot uw dienst of ten
dienste van de zorg?, Rapport 14 van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 2011.
2 Bron: RIZIV 2013
37
investeringsmiddelen ter beschikking stellen van social profit-initiatieven en een bankwaarborg
geven aan for profit-organisaties die wensen te investeren. Vlaanderen heeft in deze legislatuur veel
investeringsmiddelen, namelijk 582.586.075 euro, ingezet om bestaande rustoorden de mogelijkheid
te geven de omslag te maken naar echte woonzorgcentra. Tegelijk hebben we geïnvesteerd in
nieuwe woongelegenheden door de uitbreiding van bestaande woonzorgcentra of de bouw van
nieuwe woonzorgcentra. In totaal hebben we tijdens deze legislatuur meer dan 682 miljoen euro
investeringssubsidies uitgekeerd. Uiteindelijk hebben we ook de investeringspolitiek in de
infrastructuur grondig aangepakt. Aangespoord door een resolutie van het Vlaams parlement werd
er een uitdoofscenario operationeel voor het systeem van investeringssubsidies voor de social profitinitiatieven door het VIPA. Het zal in het nieuwe financieringssysteem vervangen worden door een
aangepaste financiering voor investeringen.
Dat is een megaoperatie. Op dit ogenblik zijn er in Vlaanderen 766 woonzorgcentra (of meer dan
70.000 woongelegenheden). Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg voorspelt dat we
in dit land in de periode 2010-2025 166.030 extra woongelegenheden moeten verwezenlijken. Voor
Vlaanderen betekent dat een toename van 20.269 woongelegenheden tegen 2025, of 1.351
bijkomende woongelegenheden per jaar. Dat cijfer gaat uit van een invulling voor 50% van de
vereiste zorg door de thuiszorg. Wanneer de thuiszorg die 50% niet kan waarborgen, zal dat een
grotere aangroei van de residentiële ouderenzorg nodig maken.
Gelukkig is Vlaanderen vooruitziend geweest…
Gelukkig is Vlaanderen altijd vooruitziend geweest en heeft het voor de residentiële ouderenzorg
een programmatie. Die berekenen we volgens de bevolkingscijfers, ze dient als basis voor de
toekenning van voorafgaande vergunningen. In deze legislatuur nam het bestaand aanbod in
woonzorgcentra met 6.479 woongelegenheden, 900 woongelegenheden in centra voor kortverblijf
en 4.180 woongelegenheden in groepen van assistentiewoningen toe.
In 2009 hebben we vastgesteld dat duizenden voorafgaand vergunde woongelegenheden in de
portefeuille bleven. Daardoor haalden we het aantal extra woongelegenheden dat we voor elk jaar
hadden vooropgesteld, niet. Voor de
voorafgaande vergunningen
verleend vóór 1 januari 2010 hebben
we daarom specifieke
overgangsmaatregelen bepaald die
de geldigheidsduur van de
vergunning verlengen tot maximaal
12 jaar.
Die inspanning willen we volhouden.
Tegelijkertijd moesten we de sector
voorbereiden op de impact van de
zesde staatshervorming. De financiering van de zorgkost in de woonzorgcentra wordt immers een
gemeenschapsaangelegenheid. Dat betekent dat de Vlaamse gemeenschap zicht moet krijgen op het
realisatieritme van de afgeleverde voorafgaande vergunningen en dat moet matchen met de
38
begrotingsvooruitzichten. Ook die reglementering werd een feit. Voorlopig worden er ook geen
nieuwe voorafgaande vergunningen afgeleverd omdat de voorraad meer dan groot genoeg is. Wie
wil overgaan tot realisatie, moet dat melden en inpassen in een realisatiekalender. Eerder dan
nieuwe voorafgaande vergunningen af te leveren, wordt de samenvoeging van bestaande
vergunningen gestimuleerd.
Thuiszorg en ouderenzorg zijn geen gescheiden werelden
We willen dat de groei van de residentiële ouderenzorg spoort met onze de visie op ouderenzorg, en
die plaatst zorg in het midden van de samenleving. Nieuwe vormen van wonen en zorg moeten we
kunnen combineren.
We zien heil in specialisatie en differentiatie, bijvoorbeeld in woonzorgcentra die zich richten op
doelgroepen, en bevorderen de samenwerking tussen de zorgactoren. Zo moet een modern
woonzorgcentrum integraal deel uit maken van de lokale samenleving. We vinden het van groot
belang dat het woonzorgcentrum ingeplant is in een plaatselijke gemeenschap. Een toekomstgericht
centrum zet zijn deuren open voor de plaatselijke gemeenschap en verenigingen, zodat het sociaal
weefsel van de lokale gemeenschap zich haast automatisch uitbreidt met het woon- en zorgcentrum
en vice versa.
Thuiszorg en residentieel ouderenbeleid zijn vooral geen twee gescheiden werelden. Het is belangrijk
dat thuiszorg, tijdelijke opvangmogelijkheden en residentiële voorzieningen op elkaar aansluiten,
elkaar aanvullen en versterken, in het belang van de zorgbehoevende. Differentiatie, ontkokering,
flexibilisering en genormaliseerd huiselijk leven zijn de vier belangrijke richtlijnen van ons toekomstig
ouderenbeleid.
Van behoorlijke tot excellente kwaliteit
De kwaliteit van de dienstverlening in onze woonzorgcentra kwam soms in de media aan bod. Het is
natuurlijk een kerntaak van de overheid om op die kwaliteit toe te zien. De Vlaamse zorginspectie
maakte een rapport over de stand van zaken na drie jaar inspectiewerk in de Vlaamse
woonzorgcentra.
De algemene conclusie is dat er een behoorlijke kwaliteit is. We verwezenlijken een kwaliteitsbeleid
en kwalitatieve zorg. We zien ook dat de sector op eigen initiatief fors investeert in personeel en
infrastructuur en werk maakt van informatisering. In 80% van de voorzieningen is er geen
opvolgingsinspectie nodig, omdat de zorg en huisvesting van behoorlijke tot excellente kwaliteit zijn.
Bij 13% van de voorzieningen is een bijkomende opvolgingsinspectie nodig om na te gaan of ze
effectief werk maken van remediëring en bij 7% ten slotte is een frequente (meermaals per jaar)
opvolging nodig, omdat ze onvoldoende of onvoldoende snel werk maken van remediëring en er een
risico op onverantwoorde zorg bestaat. De bewoner en zijn naasten hebben recht op correcte
informatie over de kwaliteit van zorg en wonen.
In overleg met de sector hebben we voor dat beleid een nieuw meetinstrument ontwikkeld.
39
Indicatoren meten kwaliteit van woonzorgcentra
In 2014 zijn de 765 erkende woonzorgcentra in Vlaanderen begonnen met het systematisch meten
en vergelijken van hun kwaliteit. Dat doen ze zelf met indicatoren die een onderdeel van kwaliteit in
een cijfer uitdrukken. De eerste 9 indicatoren (o.a. het voorkomen van doorligwonden, het aantal
valongelukken en het gebruik van medicatie) zijn gemeten en verwerkt. Elk woonzorgcentrum kan nu
zijn eigen prestaties vergelijken met andere centra en zo verbeterpunten zien. Tegen 2015 zullen de
woonzorgcentra elk jaar 21 indicatoren over hun werking meten. Die zullen worden aangevuld met
peilingen naar de mening van de bewoners over smaak en kwaliteit van de maaltijden, de sfeer in het
woonzorgcentrum, de bejegening door het personeel, de inspraak in zorg en begeleiding. De meting
is in april 2014 gestart. In een cyclus van 3 jaar zullen bewoners en familie van alle Vlaamse
woonzorgcentra ondervraagd worden over hun beleving van de kwaliteit van de dienstverlening.
Dementievriendelijk Vlaanderen – Dementieplan
De kans dat iemand in zijn leven dementie krijgt, is
1 op 5. Vandaag lijden al ongeveer 100.000
Vlamingen aan de ziekte. In 2020 zal dat aantal
toenemen tot 130.000, in 2050 tot 200.000
Vlamingen. Ook wereldwijd zet die opmars zich
voort: in 2010 hadden er namelijk 35,6 miljoen
mensen te kampen met dementie en in 2050 zal
dat aantal tot 115,4 miljoen mensen gestegen zijn. Artsen en wetenschappers beschouwen de ziekte
niet voor niets als de grootste volksziekte van de 21ste eeuw. De cijfers spreken voor zich. Toch
heerst er nog steeds een groot taboe over dementie. De maatschappelijke relevantie is van die aard
dat een gecoördineerde aanpak niet mocht uitblijven. Daarom werd voor het eerst een
dementieplan opgemaakt.
Het Dementieplan Vlaanderen 2010 – 2014 streeft naar een dementievriendelijk Vlaanderen. Het
uitgangspunt is de kwaliteit van leven van personen met dementie en hun naasten als deel van de
samenleving te verbeteren. Alle overheden en actoren op het terrein moeten daarvoor
samenwerken en hun verantwoordelijkheid opnemen. De klemtoon ligt op heroriëntering: niet
alleen méér doen, maar het ook anders doen.
Het belangrijkste punt uit dit plan is het taboe en eenzijdige
beeldvorming over dementie doorbreken. Daarom werd de
communicatiestrategie genuanceerde beeldvorming ‘Vergeet
dementie, onthou mens’ opgestart. Ter ondersteuning van de
campagne is sinds eind 2011 het campagneplatform
www.onthoumens.be actief. Organisaties, gemeenten, overheden of
voorzieningen worden geappelleerd om genuanceerde beeldvorming
te hanteren en kunnen op het platform terecht om hun engagement
40
waar te maken. Parallel daarmee worden lokale besturen gestimuleerd om gestalte te geven aan het
concept dementievriendelijke gemeenten. In 2012 ondersteunde ook Music For Life de actie.
Gezien er nog geen medisch antwoord op de ziekte is, wil Vlaanderen koploper blijven in het
wetenschappelijk onderzoek naar dementie. Jaarlijks wordt daar 25 miljoen euro in geïnvesteerd.
Vlaanderen is inmiddels aangesloten bij het internationaal netwerk van excellentiecentra met focus
op dementie. Domus Medica zorgde voor de vorming ‘Detectie van dementie’ en maakt werk van
een praktijkrichtlijn. Ook werden de opdracht en de financiering van het Vlaamse en de 9 regionale
expertisecentra dementie verruimd. We hebben ook meer geïnvesteerd in dementievriendelijk
bouwen.
Transitieplan Dementiekundige Basiszorg in het natuurlijke Thuismilieu
Uit onderzoek blijkt dat er een tijdsspanne van één jaar is tussen de eerste symptomen van dementie
en de melding ervan aan een partner of een vriend door de persoon met dementie. De uiteindelijke
diagnosestelling door een arts gebeurt uiteindelijk pas twee tot drie jaar later.
Daarom kwam er in 2014 het transitieplan Dementiekundige basiszorg in het natuurlijk thuismilieu,
dat de deskundigheid in het thuismilieu moet verhogen. Het doel van dat plan is om elke persoon
met dementie tijdig en correct te ondersteunen. Vier pijlers staan centraal: de versterking van de
mantelzorg door psycho-educatie (bijvoorbeeld workshops over de verhoging van de draagkracht),
de versterking van de dementiekundige basiszorg, de inzet van referentiepersonen dementie en
dementie-experten en het realiseren van overlegplatforms dementie.
Vanaf september 2014 zullen de ziekenfondsen op een centraal telefoonnummer bereikbaar zijn
voor hulpverleners wanneer zij merken dat er nood is aan langdurige zorgbegeleiding bij één van hun
cliënten.
In het transitieplan zullen het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen en de negen regionale
expertisecentra een cruciale rol spelen. Samen met de diensten voor gezinszorg, de lokale
dienstencentra, de diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen, de woonzorgcentra en
diverse andere zorgactoren zullen zij instaan voor de verhoging van de deskundigheid in die diensten.
Daarom gaan er in die expertisecentra dementie-experten aan de slag en worden zij definitief
verankerd in de regelgeving.
Bekijk het Transitieplan dementie.
Jongdementie
Jongdementie is dementie die voor de leeftijd van 65 jaar begint. Het gaat naar schatting om
ongeveer 2.800 personen in België, 1.800 personen onder hen leven in Vlaanderen. De huidige
dementiezorg is vooral gericht op oudere mensen. Daardoor vallen personen met jongdementie
soms uit de boot, want de mogelijkheden van zorg en behandeling zijn niet altijd toegepast op jonge
leeftijd. De Vlaamse overheid heeft het voornemen om daar beter werk van te maken. Daarvoor
41
hebben we werk gemaakt van een versoepeling in het beleidsdomein. Vroeger moesten
woonzorgcentra een aanvraag indienen bij het Agentschap Zorg en Gezondheid voor de opname van
elke bewoner die jonger is dan 65 jaar. In de toekomst wordt de aanvraag door een aanpassing in
het woonzorgdecreet makkelijker gemaakt en kunnen ouderenvoorzieningen zich ook, meer dan
uitzonderlijk, richten naar mensen die jonger zijn dan 65 jaar.
Voor dagverzorgingscentra is de regelgeving extra versoepeld. Daar mag tot 25% van het aantal
gebruikers jonger zijn dan 65 jaar, zonder dat daarvoor in de toekomst een aanvraag bij het
Agentschap Zorg en Gezondheid ingediend moet worden. Door de aanpassing van het
woonzorgdecreet is daarvoor nu een legitieme basis gelegd.
http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/videozone/archief/programmas/journaal/2.24583/
2.24584/1.1450322
42
Algemeen Welzijnswerk
CAW’s en het belang van laagdrempelige hulp- en dienstverlening
Samen met de sociale diensten van de OCMW’s (die ook
exclusief bevoegd zijn voor de materiële en financiële steun) en
de diensten maatschappelijk werk van de mutualiteiten zijn de
centra voor algemeen welzijnswerk belangrijke, laagdrempelige
welzijnsdiensten. Sinds 1 januari 2014 zijn de 25 CAW’s
gefuseerd tot 11 nieuwe CAW’s met werkingsgebieden
verbonden aan zorgregio’s en met elk hun eigen bestuur.
Ondanks een eerdere fusieoperatie bleven sommige CAW’s klein
en kwetsbaar. Het beeld van een versnipperd aanbod bleef
bestaan en de CAW’s boetten in aan slagkracht. Met de nieuwe
indeling is het aanbod herkenbaar, beter gespreid en bestrijkt het een maximum aan werkgebieden.
De kwaliteit van de zorgverlening gaat er fors op vooruit, doordat de CAW’s kennis en expertise
bundelen en hun mogelijkheden tot specialisatie toenemen. De CAW’s hebben een belangrijke rol in
het realiseren van een toegankelijk, betaalbaar en kwaliteitsvol aanbod aan hulp- en dienstverlening
op de eerste lijn en in de bestrijding van kansarmoede. Ze zorgen voor een zo maximaal mogelijke
afstemming en samenwerking met de verschillende zorgsectoren, justitie, huisvesting… We hebben
enorm geïnvesteerd in de CAW’s. We hebben ruimte gemaakt voor 93 nieuwe voltijdse krachten. De
CAW’s kregen ook een subsidie om een elektronisch cliëntdossiersysteem op te starten in de sector
van het Algemeen Welzijnswerk. In 2013 werd dat systeem operationeel. De erkenning van het CAW
Oost-Vlaanderen werd vanaf 14 september 2011 uitgebreid voor de integratie van de werking van
vzw Fevlado-Passage naar doven, slechthorenden en hun omgeving en geïnteresseerden in de
basisopdrachten van het CAW (onthaal, psychosociale begeleiding, preventie en beleidssignalering).
Expertise rond bepaalde thema’s bundelen en bevorderen
Geweld
We bundelden de expertise van de Vertrouwenscentra Kindermishandeling en het Algemeen
Welzijnswerk op het vlak van geweld, misbruik en kindermishandeling. In maart 2012 lanceerden we
de centrale hulplijn 1712 voor geweld, misbruik en kindermishandeling. Sindsdien ontving de hulplijn
al ruim 6.804 unieke meldingen. Elke burger kan er terecht. In maart 2014 werd de telefonische
hulplijn 1712 uitgebreid met elektronisch hulpverlening. Cliënten kunnen discreet mailen wanneer
het hen past.
43
Verkeersslachtoffers
Tijdens deze legislatuur hebben we ook aandacht besteed aan verkeersslachtoffers. Sinds 1 januari
2011 wordt Rondpunt als autonome organisatie gesubsidieerd. Rondpunt heeft de volgende
opdracht: kennis- en informatieverzameling en verspreiding; deskundigheidsbevordering;
samenwerking bevorderen; afstemming en samenwerking realiseren (lokaal en bovenlokaal) tussen
professionele actoren en adviseren van professionals; sensibilisering en aandacht vragen voor de
gevolgen van een verkeersongeval (zodat mensen zich beter bewust zijn van de invloed van een
ongeval op iemands leven); signalering en ondersteuning van lotgenoten.
De strijd tegen armoede is een topprioriteit
Vele Vlaamse gezinnen hebben moeite om met het
beschikbaar inkomen de eindjes aan elkaar te knopen. Eind
2013 boden de erkende instellingen voor
schuldbemiddeling aan ongeveer 66.000 gezinnen budgeten schuldhulpverlening. Verschillende oorzaken liggen aan
de basis van schulden, ongeveer 50% van de gezinnen
kampt bijvoorbeeld met aanpassingsschulden (schulden als gevolg van ziekte, jobverlies of scheiding)
en ongeveer 55% met overlevingsschulden (het inkomen voldoet niet om de uitgaven te betalen).
Het Vlaams Centrum Schuldenlast (VCS) is het ondersteunings- en expertisecentrum over
schuldenproblematiek. Het treedt ook op als steunpunt voor de 332 erkende instellingen voor
schuldbemiddeling en de 15 regionale samenwerkingsverbanden. Jaarlijks wordt 1,25 miljoen euro
extra voor hen vrijgemaakt.
Doelstellingen van de organisatie:
- een cliëntgerichte en integrale budget- en schuldhulpverlening die voldoende
toegankelijk, bereikbaar en beschikbaar is;
- passende motiveringstechnieken inzetten zodat gezinnen met schulden in staat zijn
verantwoordelijkheid te (leren) dragen voor hun duurzaam budgetmanagement;
- organiseren van preventieve initiatieven en nazorg om (herval in) schuldenlast te
voorkomen.
Nog te veel mensen leven in armoede. Daarom investeerde het beleidsdomein welzijn ook in hen. In
2012 werd het budget van de armoedeverenigingen met 36% verhoogd (totale budget: 2.442.000
euro). Vanaf januari 2013 werd het Vlaams Netwerk versterkt voor:
- ondersteuning aan de verenigingen;
- afstemming en uitwisseling tussen verenigingen faciliteren;
- uitwisseling van goede praktijken;
- gemeenschappelijke activiteiten stimuleren en ondersteunen;
- ondersteunen van het kwaliteitsbeleid;
- samenwerking met het algemeen welzijnswerk, samenlevingsopbouw en andere lokale
of regionale actoren faciliteren en stimuleren.
44
Eind 2011 werd de samenwerking gefinaliseerd tussen de verschillende organisaties die actief zijn op
het vlak van vorming, training, ondersteuning, supervisie, coaching en begeleiding van voorzieningen,
diensten en organisaties die werken met en/of voor mensen in armoede:
- Armoede In-zicht van Welzijnszorg in samenwerking met het Vlaams Netwerk;
- het project TAO van De Link;
- het project Bind-Kracht van de Karel de Grote-Hogeschool;
- de werking van CEDES.
Er kwam een preventieve en integrale aanpak voor de thuislozenproblematiek. Een applicatie
(THULOZO – Web-based database) brengt de thuislozenzorg op een intersectorale wijze in kaart. Dat
werd getest door alle Oost-Vlaamse OCMW’s en CAW’s. De applicatie is gemaakt door LUCAS en
zorgt voor een inschatting van de thuislozenpopulatienulmeting dak- en thuisloosheid. Het brengt
daklozen, thuislozen en de personen met een instabiele huisvesting als gevolg van een (dreigende)
uithuiszetting in kaart. Zo hebben we een database met variabelen om de vraag op een duurzame
wijze te meten (het onderzoek loopt af in mei/juni 2014).
Met de provincies, de VGC en de VVSG, werd er een project gerealiseerd over de aanpak van de daken thuislozenproblematiek. Lokale en regionale partners werden gestimuleerd en ondersteund om
vanuit een intersectorale samenwerking te werken aan volgende doelstellingen:
- optimaliseren van het huidige aanbod;
- inventariseren, stimuleren en ondersteunen van noodzakelijke/mogelijke (intersectorale)
samenwerkingsverbanden en ontwikkelingen
- ondersteunen van veranderingstrajecten;
- uitbouwen van winter- en/of noodopvang;
- signaleren van structurele tekortkomingen.
Samen met de minister van Sport hebben we de Belgian Homeless Cup (BHC) ondersteund. We
geloven in dat sociaal-sportief voetbalproject, een initiatief van Open Stadion vzw en Steunpunt
Algemeen Welzijnswerk, dat dak- en thuislozen opnieuw integreert in onze samenleving.
We willen uithuiszetting vermijden door sociale huisvestingsmaatschappijen en sociale
verhuurkantoren mensen te laten begeleiden. We zorgen voor 68,60% regiodekkend aanbod. Er
werd ook een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de
gewesten inzake daklozen gerealiseerd.
Ook hulp- en dienstverlening voor mensen in de gevangenis
Als mensen een fout hebben gemaakt en in de gevangenis terechtkomen, is het belangrijk dat we de
hulpverlening van buiten de muren, ook binnen de gevangenismuren krijgen.
In maart 2013 werd het decreet over hulp- en dienstverlening aan gedetineerden goedgekeurd. Het
decreet bevat zes concrete doelstellingen voor de uitbouw van een kwaliteitsvolle hulp- en
dienstverlening aan gedetineerden:
-
de zelfontplooiing van de gedetineerde stimuleren;
het sociale, relationele en psychische evenwicht van de gedetineerde herstellen;
45
-
de negatieve gevolgen voor de gedetineerde en zijn directe sociale omgeving,
veroorzaakt door en tijdens de detentie, beperken;
de integratie en participatie in de samenleving na de detentieperiode bevorderen;
een proces van herstel tussen dader, slachtoffer en samenleving stimuleren;
de kans op herval beperken.
Om die doelstellingen te realiseren, worden er een aantal deelopdrachten bepaald: het hulp- en
dienstverleningsaanbod moet aan een aantal kwaliteitsvereisten voldoen. Het moet ook bekend
gemaakt worden in de gevangenis. Gedetineerden moeten gemotiveerd worden om eraan deel te
nemen. Er wordt ook ingezet op duidelijke afspraken via samenwerkingsmodellen en
organisatievormen. Communicatie tussen de betrokken partners is daarbij noodzakelijk. Er wordt
een Vlaams bovenlokaal strategisch plan uitgewerkt waarin de algemene en domeinspecifieke
strategische doelstellingen in het kader van de hulp- en dienstverlening per legislatuur worden
vastgelegd. Het plan wordt opgemaakt en opgevolgd door een gemengde commissie, en meegedeeld
aan het Vlaams Parlement.
46
Uw gezondheid, onze zorg
De laatste jaren zijn de uitdagingen voor de gezondheidszorg in onze samenleving veranderd.
Mensen worden mondiger, raadplegen het internet als dokter, en willen vooral centraal staan in hun
zorgtraject. Tijdens deze legislatuur hebben we die boodschap goed begrepen. In het
gezondheidsbeleid van de afgelopen vijf jaar hebben we serieus geïnvesteerd in de versterking van
de positie van de zorggebruiker, de patiënt.
Vlaanderen maakt haar bevoegdheid m.b.t. gezondheidspromotie en ziektepreventie waar door in te
zetten op de realisatie van gezondheidsdoelstellingen. We hebben ons toezicht op de kwaliteit en de
toegankelijkheid van de zorg verrijkt met een nieuwe dimensie: de kwaliteit van de geboden zorg op
een transparante manier aantoonbaar te maken.
Gezondheidszorg kunnen we niet tot een zuiver marktgebeuren van vraag en aanbod reduceren,
maar vergt een regelgevend kader dat een evenwicht zoekt tussen het stimuleren van
ondernemerschap in de zorg, het aantrekken van voldoende gedreven en bekwame professionele
zorgverleners met een hart voor patiënten en het garanderen van een gelijke toegang voor iedereen
tot een kwaliteitsvolle zorg; met andere woorden zorg die dicht bij de mensen staat.
Gezondheidsdoelstellingen
De gezondheidszorg evolueert van care naar cure, van residentieel naar thuis, van one size fits all
naar zeer geïndividualiseerde behandelingen en vooral, van reactieve gezondheidszorg naar
preventieve gezondheidszorg. De uitgaven voor de gezondheidszorg staan onder druk. Inzetten op
preventie en uitgaven vermijden is een manier om onze samenleving een duurzame gezondheidszorg
te gunnen. Om accenten te leggen in het preventieve gezondheidsbeleid werkt de Vlaamse overheid
met gezondheidsdoelstellingen. Dat zijn specifieke, meetbare en algemeen aanvaardbare
doelstellingen die in een bepaalde periode gerealiseerd moeten zijn. In deze legislatuur hebben we
rond 6 thema’s gewerkt.
1. Gezondheidsdoelstelling voeding en beweging
Doel: een stijging van het aantal mensen dat voldoende fysiek actief is, evenwichtig eet en
een gezond gewicht nastreeft tegen 2015.
De Vlaming kampt met een gemiddelde BMI-waarde van 25,3 met licht overgewicht en amper 46%
beweegt voldoende. Gezonde voeding en voldoende beweging vormen een centraal aandachtspunt
in het preventieve gezondheidsbeleid van de Vlaamse overheid. Werken aan een gezondere
levensstijl is essentieel, want een goede gezondheid kan overgewicht en zwaarlijvigheid voorkomen,
net als heel wat ziekten zoals ouderdomsdiabetes, hart- en vaatziekten, osteoporose en bepaalde
kankers.
47
Gezond leven vraagt bovendien geen grote inspanningen. Alle beetjes helpen, is de redenering
achter het beleid van deze legislatuur. Elke dag groenten en fruit eten, de fiets en de trap nemen,
voor gezonde tussendoortjes in plaats van snoep kiezen, voldoende water drinken en vaker te voet
gaan, zijn alvast enkele concrete voorbeelden die naar een gezondere levensstijl leiden.
De Vlaamse overheid heeft deze legislatuur via haar gezondheidsdoelstelling ingezet op:
- percentage personen dat voldoende fysiek actief is te verhogen;
- percentage sedentaire personen te verlagen;
- percentage moeders dat met borstvoeding start te verhogen;
- meer mensen die volgens de aanbevelingen van de voedseldriehoek eten;
- het percentage personen die hun gewicht behouden minstens constant houden.
We willen die deeldoelstellingen bereiken in de
leeftijdsgroepen van de kleuters, jongeren, volwassenen en
uiteraard ouderen (onder andere met ‘Tutti Frutti’, ‘Elke Stap
Telt’ en ‘10.000 stappen’). Daarom zetten we in op acties in
de lokale gemeenschap (met een oproep voor lokale acties,
via het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en
Ziektepreventie), promoten van borstvoeding, het aanleren
van goede gewoonten in de kinderopvang (ook met een
project van VIGEZ), gezond bewegen en evenwichtiger eten
op school, in de arbeidssfeer en via zorgverstrekkers. In
samenwerking met de Vlaamse Diabetes Liga werd het project ‘Zoet Zwanger’ uitgebouwd, dat
screent zwangere vrouwen op zwangerschapsdiabetes (wat een verhoogd risico op diabetes op
latere leeftijd inhoudt), volgt hen op en adviseert hen. In 2014 lanceerden we de campagne
‘Bewegende baby’s hebben een stapje voor’. Daarmee willen we ouders laten stilstaan bij het belang
48
van bewegen. Daarbij willen we hen ook ondersteunen met praktische tips om van beweging een
dagelijkse gewoonte te maken.
In 2013 kwam er een overkoepelende campagne ‘Goed in je vel, dat voelt beter’. Met die slogan wil
de Vlaamse overheid alle Vlamingen aan het bewegen krijgen en gezonder doen eten. Die campagne
kreeg aanvulling dankzij een samenwerking met het VTM-programma ‘Let’s Get Fit’. In 2014 krijgt de
campagne een vervolg onder het motto ‘ook de twaalfde man moet in vorm zijn’, uiteraard in de
context van de Wereldbeker voetbal.
Ook voor hulpverleners werd materiaal ontwikkeld. Hulpverleners en preventiewerkers in de
gezondheidszorg zijn vaak als eerste getuige van problemen rond voeding en beweging. Toch is het
voor hen niet altijd even eenvoudig om een gepaste boodschap of advies te geven aan elke
leeftijdscategorie. Daarom ontwikkelde het kenniscentrum Eetexpert.be een consensustekst met
aanbevelingen over gezonde voeding en beweging. Die tekst is voor zorgverleners de basis om op
een eenduidige manier voorlichting en informatie te geven over voeding en beweging.
2. Gezondheidsdoelstelling tabak, alcohol en drugs
Doel: tegen het jaar 2015 het gebruik van tabak, alcohol en illegale drugs terugdringen.
"Gebruik terugdringen" betekende in deze legislatuur onder meer:
- voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen beginnen te roken, alcohol te gebruiken of
illegale drugs te nemen;
- de beginleeftijd uitstellen;
- verantwoordelijk gedrag bevorderen
- vroegtijdige aanpak stimuleren (bv. stoppen met roken, vroegdetectie);
- hulp aanbieden (vroeginterventie, behandeling, terugvalpreventie);
- een gezonde leefomgeving waarborgen.
49
Tabak
Een onderzoek van zes Logo’s (Lokaal
Gezondheidsoverleg) wees uit dat er
dringend nood was aan aantrekkelijk,
up-to-date materiaal en online
communicatiemiddelen om het lokale
rookstopaanbod te promoten. Op
lokaal en regionaal niveau zijn 15
Logo's actief. Hun belangrijkste
opdracht is het bundelen en
coördineren van de lokale krachten
om de Vlaamse
gezondheidsdoelstellingen uit te
voeren. Daarom lanceerde het Vlaams
Instituut voor Gezondheidspromotie
en Ziektepreventie eind oktober 2012 de portaalwebsite www.vlaanderenstoptmetroken.be. Nu is er
ook een gamma aan promotiemateriaal ontwikkeld dat de Logo's kunnen gebruiken. Alle Logo's
ontvingen ook een subsidie van 30.000 euro. Met dat bedrag moeten ze de komende twee jaar de
promotie van 'Vlaanderen stopt met roken' voor hun rekening nemen. Jaarlijks vindt ook de dag ‘24
uur zonder roken’ plaats, dat is een moment om rokers te motiveren dat ze wel degelijk zonder hun
sigaret kunnen.
Alcohol
In 2012 kreeg de ondersteuning van bedrijven en lokale besturen bij de ontwikkeling en uitvoering
van een lokaal alcoholbeleid een duw in de rug. De Vlaamse Regering ondersteunde de 11 Centra
voor Geestelijke Gezondheidszorg die over regionale alcohol- en drugspreventiewerkers beschikken,
elk met 34.000 euro extra. De bedoeling van die uitbreiding is om de preventiewerking naar
bedrijven en lokale besturen te verbeteren, zowel qua impact als qua kwaliteit.
Drugs
Het cannabisgebruik terugdringen bij jongeren en jongvolwassenen is een van onze
subdoelstellingen. Het gebruik van drugs en specifiek van cannabis spreekt tot de verbeelding en
krijgt regelmatig media-aandacht. Uit cijfers van de leerlingenbevraging van de VAD in 2011-2012
blijkt dat slechts 17,3% van alle 12- tot 18-jarige ondervraagden ooit cannabis geprobeerd heeft,
7,8% gebruikt het af en toe en 2,6% regelmatig. Het blijft wel de meest populaire drug en dat blijft
een probleem. Sinds 2005 blijven de cijfers over gebruik echter stabiel, mits uitzondering van enkele
schommelingen. Daarom was het nodig om een extra impuls aan de preventie-inspanningen te
geven.
50
Om jongeren ervan bewust te maken dat cannabisgebruik noch banaal,
noch dagelijkse kost is onder hun leeftijdsgenoten, confronteert de
campagne ‘Laat je niet vangen’ uit 2013 hen met vaak gehoorde foute
stellingen over het gebruik en de gezondheidsrisico’s van cannabis.
Na een half jaar campagne werd aan 1.000 jongeren gevraagd wat zij
van de campagne vonden. En wat blijkt? 6 op de 10 jongeren heeft de
campagne gezien, wat een zeer hoog bereik is, en 6 op de 10 vond ze
ook goed. Maar wat meer is: de boodschap is ook over gekomen: de
meeste jongeren zijn of blijven overtuigd van de
gezondheidsproblemen en de campagne heeft de jongeren aan het
denken (en praten) gezet. Ook bij de ondervraagden bleek
cannabisgebruik niet zo wijdverbreid te zijn als soms wordt aangenomen: 69% gaf aan nooit cannabis
te gebruiken, 16% had ooit gebruikt, maar niet meer tijdens de laatste 12 maanden.
In 2012 lanceerde de Vlaamse overheid ook een gerichte campagne naar zwangere vrouwen.
Daarvoor werken de VAD/De DrugLijn, VIGeZ en Kind en Gezin samen. De campagne kreeg de naam
‘de mooiste start begint met een stop’, en draagt een glasheldere boodschap: door niet te drinken,
niet te roken en geen illegale drugs te gebruiken, krijgt je kind zonder twijfel de beste start.
51
3. Gezondheidsdoelstelling zelfdoding
Doel: het aantal zelfdodingen zal met 20% dalen tegen 2020, en dat ten opzichte van het
jaar 2000.
In Vlaanderen zijn de suïcidecijfers helaas bij de hoogste in Europa. In 2012 hebben we een nieuw
Vlaams Actieplan Suïcidepreventie gelanceerd dat het hoge suïcidecijfer moet terugdringen. Dat
actieplan richt zich niet alleen op de geestelijke gezondheidsbevordering van het individu en de
samenleving, maar bevat ook strategieën die gericht zijn op mensen met suïcidale gedachten of die
al een poging hebben ondernomen om zichzelf van het leven te benemen.
Doel: werken aan een correcte beeldvorming en de-stigmatisering van psychische
problemen.
Een op vier mensen kampt in zijn of haar leven
met ernstige psychische problemen. Iedereen
krijgt er dus (in)direct mee te maken. Vele mensen
zetten de stap naar gepaste hulp niet (tijdig),
bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende weten wat er
aan de hand is of waar ze terecht kunnen. De
nood aan goede, betrouwbare en begrijpelijke
informatie is groot. Praten over psychische
problemen is heel belangrijk. Nu blijft het te vaak
stil rond geestelijke gezondheid, en toch komt het probleem steeds vaker voor. We worden
geconfronteerd met alsmaar meer kinderen die met psychische problemen kampen, het aantal
aanmeldingen van mensen met ernstige psychische problemen, in het bijzonder met depressie is
aanzienlijk toegenomen en burn-outs op het werk komen steeds meer voor. Het is hoog tijd om
geestelijke gezondheidsproblemen uit hun taboesfeer te halen.
Het belang van een grootschalig beeldvormingsproject voor geestelijke gezondheid is niet te
onderschatten. De Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheidszorg en het project Te Gek!? (St.
Annendaelziekenhuis te Diest) hebben de handen in elkaar geslagen en bouwen sinds 2011 samen
aan een betere beeldvorming rond geestelijke gezondheid. Dat houdt in: werken aan een
attitudewijziging onder de bevolking zodat incorrect denken over psychische problemen afneemt,
aan een ruimere kennisverspreiding over pathologieën en het zorgaanbod, aan contactstrategieën
die nodig zijn voor de sociale integratie van psychiatrische patiënten.
Een ander mooi voorbeeld van hoe Vlaanderen psychiatrische patiënten
helpt om in de maatschappij te re-integreren en bovendien
heropnames voorkomt, is het buddyproject Vlaanderen. De
buddywerking vormt duo's van een vrijwillige buddy en een psychisch
kwetsbare deelnemer. Door als duo samen dingen te doen, wordt het
sociaal isolement van de deelnemer doorbroken. Met Buddywerking
Vlaanderen trachten we mensen met psychische kwetsbaarheid een
contact in het ‘echte leven’ aan te reiken en hen terug te laten
aanknopen met een sociaal netwerk. Intussen zijn er al meer dan 280 buddysystemen in Vlaanderen.
52
Doel: hulpverlening toegankelijker maken.
In november 2013 werd 1813 het
nieuwe telefoonnummer van de
Zelfmoordlijn. Verder vormt 1813 ook
de toegangspoort en het platform voor
de preventie van suïcidaal gedrag via
een nieuwe website. Het brede aanbod
van informatie dat in Vlaanderen
aanwezig was, werd versterkt en wordt
gecentraliseerd op één website zodat
het voor de burger die informatie of
hulp zoekt nog makkelijker wordt om
snel bij de juiste informatie terecht te
komen. Tele-Onthaal en het Centrum
ter Preventie van Zelfdoding hebben hun expertises gebundeld en intensief met elkaar overlegd om
het mogelijk te maken dat hun vrijwilligers samenwerken aan het noodnummer 1813. Crisishulp is
cruciaal in het overbruggen van de suïcidale crisis. Daarom is het belangrijk dat de suïcidale oproeper
zeer snel de weg naar hulp vindt. We hebben de capaciteit van de vrijwilligers uitgebreid: 84
vrijwilligers van het CPZ bemannen 16 uur per maand de Zelfmoordlijn 1813. Daarnaast heeft in
september 2013 het CPZ 105 vrijwilligers van Tele-Onthaal opgeleid, en dat met resultaat: de
samenwerking betekent een capaciteitsuitbreiding van 22% en een uitbreiding van 28% op de chat.
Een andere innovatieve ontwikkeling is de app voor de zorg voor jonge suïcidepogers. Die werd
recent gelanceerd en is gratis te downloaden via www.zelfmoord1813.be. De website ‘Fit In Je
Hoofd, goed in je vel’ en ook de bijbehorende zelftest werden hernieuwd. Voor jongeren kwam er de
aangepaste website ‘Nok, nok, het klopt in mijn hoofd’. En voor informatieve zaken over geestelijke
gezondheids(zorg) werd de website rond geestelijke gezondheid ontwikkeld.
Momenteel wordt er, in samenwerking met de Arteveldehogeschool, werk gemaakt van een Vlaams
beleidskader rond online hulpverlening. Dat is noodzakelijk voor een snellere detectie van hulp- en
zorgvragen, een efficiëntere hulp- en dienstverlening en last but not least, het inspelen op de
toenemende vraag van cliënten naar onlinehulpverlening. Het Vlaamse beleid heeft de voorbije jaren
aandacht aan onlinehulpverlening in een beperkt aantal sectoren besteed en bouwt in het
beleidsplan verder op de goede praktijken: Tele-Onthaal, de Zelfmoordlijn , Awel! (crisislijnen) maar
ook onlinealcohol, onlinedrugs…
Een van de meest effectieve preventiestrategieën is het vormen van sleutelfiguren in verband met
het herkennen van signalen van suïcidaal gedrag, en het daarop gepast reageren. Onderwijs,
huisartsen, ouderenbegeleiders, justitiële sector, medewerkers van de CGG, sociale organisaties,
organisaties die telefonische en online hulp bieden, bedrijven… werden de voorbije jaren gevormd
door de CGG-suïcidepreventiewerkers en de vormingsdienst van het CPZ.
53
De preventiecoaches, die reeds met succes meer dan 200 secundaire scholen en meer dan 40 CLB’s
begeleid hebben in het opstellen van een geestelijk gezondheidsbeleid, zullen in 2014 hun
methodiek heroriënteren naar de bedrijfssector. Het doel is om in complementariteit met de
psychosociale welzijnswet, in samenwerking met de federale minister van Werk en de FOD
Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en in afstemming met de interne en externe
preventiediensten op het werk een geïntegreerd geestelijk gezondheidsbeleid aan te bieden aan
bedrijven.
Om het Vlaams actieplan waar te maken, heeft de Vlaamse Regering in november 2013 beslist om
het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) als partnerorganisatie te erkennen. Met die
partnerorganisatie kan de Vlaamse overheid verder werken aan de coördinatie, afstemming,
continuïteit, wetenschappelijke onderbouw én evaluatie van het beleid inzake suïcidepreventie in
Vlaanderen. Verder zal het VLESP als algemeen aanspreekpunt in Vlaanderen optreden voor alle
algemene vragen over de preventie van zelfdoding die gesteld worden vanuit de algemene
bevolking, relevante organisaties, media... Het is belangrijk om te benadrukken dat het VLESP het
aanspreekpunt is voor alle niet crisis-gerelateerde vragen, daarmee onderscheidt het zich van
Zelfmoordlijn1813 dat het aanspreekpunt is voor alle crisishulp.
Doel: sector verder ondersteunen.
We hebben goed lopende praktijken erkend: het Centrum ter Preventie van Zelfdoding, de
Werkgroep Verder en het project ‘Integrale Zorg voor Suïcidepogers’ werden organisaties met
terreinwerking en kregen een overeenkomst van vijf jaar.
We hebben de suïcidepreventiewerking van de CGG’s uitgebreid: nu zijn er 6,5 VTE mensen extra aan
de slag als suïcidepreventiewerker. Samen met de coördinatoren in de locoregionale uitvoering van
het actieplan werken er nu 17,75 VTE systematisch aan de preventie van zelfdoding, en dat door het
sensibiliseren, informeren en vormen van intermediairen.
Het basisaanbod in de kinderen- en jongerenteams van de CGG is uitgebreid zodat het aan de
stijgende vraag kan voldoen. De kinderen- en jongerenteams bouwen de expertise op voor
kinderpsychiatrische problematieken en in het bijzonder voor het multidisciplinair werken met zeer
complexe casussen in multiprobleemsituaties. Daarnaast financieren we, in het kader van de
integrale jeugdhulp, 5 projecten die werk moeten maken van een doorgedreven samenwerking
tussen de kinder- en jeugdpsychiatrie en andere sectoren actief in de jeugdhulp.
Ook het basisaanbod van de ouderenteams in de CGG’s is uitgebreid. Tevens werden ouderen als
risicogroep erkend in het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie. De ouderenteams beperken zich niet
tot de oudere, maar betrekken er ook zijn of haar context bij zoals de familie, de mantelzorger en de
professionele omgeving, met in het bijzonder de woonzorgcentra. De woonzorgcentra geven aan dat
ze mensen nodig hebben die hen helpen bij de detectie van psychische problemen van ouderen en
die hen kunnen sturen in hoe ze ermee kunnen omgaan, waar ze terecht kunnen voor aanvullende
hulpverlening en wie dat dan opneemt. De hulpverleners vervullen taken op het vlak van intake,
diagnose en indicatiestelling, begeleiding en therapie, informatie- en adviesverstrekking en
outreaching naar de woon- en zorgcentra en de thuissituatie van de ouderen. Ze bieden
54
hooggespecialiseerde zorg aan, laagdrempelig en toegankelijk.
Tijdens deze legislatuur hebben we ook meer ingezet op geestelijke gezondheidszorg voor specifieke
doelgroepen zoals gedetineerden in gevangenissen, personen met een dubbele diagnose in VAPHinstellingen, mensen in armoede… Zo hebben we in dit kader ook samenwerking geïnstalleerd tussen
verenigingen waar armen het woord nemen, de CAW’s en de CGG via 4 pilootprojecten (2012-2014).
Dit met als doelstelling: nieuwe methodieken ontwikkelen die de toegankelijkheid voor mensen in
armoede in de GGZ verhogen.
4. Gezondheidsdoelstelling vaccinaties
In 2012 boog een gezondheidsconferentie zich over het vaccinatiebeleid en gaf het gestalte aan de
doelstelling van deze legislatuur: levenslang vaccineren.
Doel: tegen 2020 moet een kwaliteitsvol vaccinatiebeleid erop gericht zijn om de bevolking
gedurende hun hele leven doeltreffend te beschermen tegen vaccineerbare infectieziekten die een
ernstige impact kunnen hebben op de levenskwaliteit.
Vlaanderen zit bij de koplopers van Europa op het vlak van vaccinaties bij jonge kinderen en dat is in
grote mate te danken aan het uitstekende werk van de vaccinatoren van Kind en Gezin, de CLB’s en
de huisartsen en pediaters.
55
Overzicht gratis vaccins 2009-2013
350000
300000
250000
200000
2009
150000
2010
100000
2011
2012
50000
2013
0
De gegevens uit de vaccinatiegraadstudie van 2012 bij jonge kinderen tonen dat de huidige
vaccinatiegraad voor alle aanbevolen vaccins beneden het eerste levensjaar boven het streefdoel van
95% ligt. Voor de laatste dosis die gegeven wordt in het tweede levensjaar ligt dat iets lager en ligt
dat rond de 93.5%. Er werden geen significante verschillen in vaccinatiegraad vastgesteld tussen de
verschillende provincies.
Tegen 2014 wordt voor volwassenen een vaccinatiekalender en een vaccinatiestrategie opgemaakt.
Er zal speciale aandacht gegeven worden aan kinkhoestvaccinatie van aanstaande ouders en jonge
baby’s. Een andere doelstelling is dat tegen 2020 minstens 50% van de zwangere vrouwen
gevaccineerd is tegen seizoensgriep. In september 2013 kwam er een campagne om het griepvaccin
voor zwangere vrouwen te promoten. Ook voor hen, en hun baby, kan griep gevaarlijk en zelfs
dodelijk zijn.
Voor de vaccinatie van 65-plussers wordt er tegen 2020 een vaccinatiegraad tegen seizoensgriep van
75% bereikt bij 65-plussers. Daarvoor zetten we in op de woonzorgcentra en bieden we daar nu al
het griepvaccin gratis aan.
56
5. Gezondheidsdoelstelling ongevallen in de privésfeer
Doel: het aantal dodelijke ongevallen in de privésfeer moet met 20% dalen. De focus ligt
valpreventie bij ouderen.
Bij thuiswonende ouderen valt ongeveer 1 op de 3
minstens één maal per jaar; één derde onder hen valt
zelfs meerdere keren per jaar. Het risico om te vallen
neemt toe met de leeftijd: 32% tot 42% van de 75plussers valt jaarlijks minstens één keer. Hoe ouder
mensen wordt, hoe meer ze vallen. In de groep 65-75
jarigen is de prevalentie ongeveer 15%, terwijl die vanaf
75 jaar toeneemt tot ongeveer 37% op 85 jaar. In de
residentiële zorg ligt de valincidentie nog hoger:
ongeveer 50% tot 70% van de bewoners valt minstens
één keer per jaar. Bij ouderen met dementie kan dat
percentage zelfs oplopen tot 66%.
Die cijfers zijn waarschijnlijk een onderschatting omdat
veel ouderen hun valincident verzwijgen, en dat uit
schaamte of angst dat ze weggehaald worden uit hun
vertrouwde omgeving. Het is dus een probleem dat
onder de radar blijft, maar dat we zeker tijdens deze
legislatuur hebben opgepikt. Zo werd er een beheersovereenkomst afgesloten met het
Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie Vlaanderen voor een termijn van vijf jaar (begin 2012 tot
eind 2016).
Het symposium ‘Implementatie Val-en fractuurpreventie’ van 28 maart 2014 legde de focus op het
bevorderen van de implementatie van de praktijkrichtlijnen val- en fractuurpreventie. Zo promoten
we bewegen en vermijden we niet enkel valincidenten, maar ook ziekten zoals diabetes, kanker,
hart- en vaatziekten. Concreet vulden we dat in met initiatieven als de ‘Week van de Valpreventie’ en
‘Boebs’ (Blijf op je eigen benen staan).
Een ongeval in de privésfeer kan snel gebeurd zijn, daarom is het belangrijk om tijdig te reageren. In
2013 werden er subsidies toegekend aan het vormingsinstituut Rode Kruis-Vlaanderen en aan het
Vlaamse Kruis voor de organisatie van opfrissingscursussen ‘Eerste hulp’. De doelstelling is een
opleiding aan te reiken aan Vlamingen die eerstehulpvaardig willen zijn en die, na in het verleden
reeds een eerstehulpopleiding te hebben gevolgd, die kennis willen onderhouden. De subsidie voor
het Rode Kruis loopt van 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2015 en voor het Vlaamse Kruis
van 14 september 2013 tot en met 31 december 2015.
Verder kreeg de Gezinsbond in 2012 een subsidie voor het reuzenhuis, een ervaringsgericht project
waarin volwassenen de woonomgeving bekijken en door de ogen van een kind beleven. Al snel leren
ze de obstakels van een woning door kinderogen kennen. Het is een rondtrekkende tentoonstelling
57
die om de vijf jaar georganiseerd wordt. De helft van die subsidie wordt voorzien door Kind en Gezin.
De subsidie liep van 15 oktober 2012 tot 30 september 2013.
6. Gezondheidsdoelstelling bevolkingsonderzoek naar kanker
Doel: tegen 2020 zijn de Vlaamse bevolkingsonderzoeken naar kanker van de
baarmoederhals, borst en dikke darm efficiënt georganiseerd; rekening houdend met de
kosteneffectiviteit en met de maatschappelijke en de wetenschappelijke evoluties op het
vlak van bevolkingsonderzoeken, en dragen ze bij tot gezondheidswinst voor de bevolking
in Vlaanderen.
Twintig jaar geleden zat kanker nog in een taboesfeer, nu is de ziekte in elke huiskamer op de een of
andere manier aanwezig. Iedereen kent iemand die te maken heeft (gehad) met de ziekte, mensen
praten erover, maar ze laten zich vooral vroegtijdig screenen en onderzoeken. De overheid zet in op
drie gratis bevolkingsonderzoeken.
Het bekendste en oudste bevolkingsonderzoek, is
dat naar borstkanker, dat sinds 2001 loopt. In
Vlaanderen kunnen vrouwen van 50 jaar tot en
met 69 jaar om de twee jaar deelnemen aan het
bevolkingsonderzoek. Belangrijke uitdaging in het
screeningsprogramma blijft de dekkingsgraad door
screeningsmammografie. De aanvankelijk lage
dekkingsgraad van 32,5% in 2002 steeg in 20112012 tot 51.2%. De initieel beoogde dekkingsgraad van 75% is dus nog niet bereikt. Mits een
heroriëntering van een aantal diagnostische mammografieën annex echografieën, kan in het
Vlaamse Gewest waarschijnlijk op korte termijn de gewenste dekkingsgraad van 75% gerealiseerd
worden.
Grafiek : Deelnemingsgraad van 50-69-jarige vrouwen aan het bevolkingsonderzoek naar
borstkanker, Vlaams Gewest, 2003-2012
2003-2004
2005-2006
2007-2008
2009-2010
2011-2012
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0
58
Gegevens van de Stichting Kankerregister (2012) tonen aan dat er sinds 2004 in het Vlaamse gewest
een significante trend in vermindering van de kankersterfte met 2.2% werd genoteerd. De benefit
van de screening op de mortaliteit begint zich dus stilaan te uiten.
In 2013 werd het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker opgestart. Alle vrouwen van 25
jaar tot en met 64 jaar in Vlaanderen, die niet om de drie jaar een uitstrijkje lieten nemen, krijgen
vanaf juni 2013 een brief toegestuurd om de huisarts of gynaecoloog te raadplegen. Voor 2013
werden 4 van de 5 provincies gesubsidieerd voor de sensibilisatie voor een driejaarlijks uitstrijkje.
Enkel twee provincies deden dat via een persoonlijke uitnodiging. Er wordt ook nauw samengewerkt
met de Stichting Kankerregister (SKR). Alle data worden, in overeenstemming met de machtiging die
werd verkregen bij de privacycommissie, bijgehouden in een register. Zo worden enkel die vrouwen
uitgenodigd die in het lopend jaar nog een uitstrijkje moeten laten nemen en wordt het mogelijk om
de kwaliteit van alle stappen in de screening op te volgen en te bewaken. Momenteel lieten 57.2%
van de vrouwen uit de doelgroep de laatste drie jaren een uitstrijkje nemen (de totale doelgroep telt
2.27 miljoen vrouwen). Voor dat bevolkingsonderzoek wordt er gestreefd naar 65% deelnamegraad
tegen 2020.
In 2013 werd het
bevolkingsonderzoek naar
dikkedarmkanker opgestart. In
oktober 2013 werden de eerste
250.000 uitnodigingen naar de
leeftijdsgroep van 66-, 68-, 70-, 72en 74-jarigen verstuurd. De eerste
cijfers qua participatie zijn zeer
hoopvol. Maar liefst 43% stuurde
een staal van zijn stoelgang naar
het labo. Dat cijfer ligt hoger dan
de beoogde 35%. Vanaf 2014
zullen jaarlijks ongeveer 650.000
mensen een uitnodiging
ontvangen, oftewel de doelgroep van mannen en vrouwen van 56 jaar tot en met 74 jaar. Tegen
2020 wordt er gestreefd naar een deelnamegraad van 65%.
Voor de organisatie van die bevolkingsonderzoeken werkt de Vlaamse overheid samen met het
Vlaams Centrum voor Kankeropsporing. Op 4 april 2014 kreeg het centrum een verlenging van hun
subsidie van 7.235.515 euro. De subsidie wordt ingezet voor het expertisecentrum, de organisatie en
terreinwerking rond borst-en baarmoederhalskanker te continueren en voor de organisatie van het
bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker.
59
Zonder daartoe een specifieke gezondheidsdoelstelling te
ontwikkelen, investeert Vlaanderen consequent in preventie en
seksuele gezondheid. Zo is Sensoa partnerorganisatie, met een
erkenning als expertisecentrum en ontwikkelt het methodieken,
informeert het de brede bevolking en intermediairen (2.400.000
€/jaar). Voor de specifieke sector van sekswerkers is er de organisatie
met terreinwerking Pasop, dat in samenwerking met Gh@pro de
werking naar sekswerkers uitrolt over heel Vlaanderen
(400.000€/jaar); wat het instituut voor Tropische geneeskunde
ontwikkelt voor de doelgroep Subsaharaanse Migranten (255.000
€/jaar).
Een geïntegreerde en duurzame aanpak
Inzetten op gezondheidspreventie kan slechts succesvol zijn wanneer we de medewerking hebben
van partners, die de nodige deskundigheid bezitten, en de preventieboodschappen passend tot bij de
respectieve doelgroepen of de lokale gemeenschap brengen. Daarbij spelen de LOGO’s een cruciale
rol om de boodschappen te verspreiden, één die steeds toeneemt. Hun bijkomende opdracht om
daarbij de boodschappen tot bij de lokale besturen (gemeenten en OCMW’s) te brengen, zal in de
toekomst ook structureel gefinancierd worden.
Voor die lokale besturen wordt gezondheid een belangrijke opdracht. Zij worden daartoe sterk
uitgenodigd door de Vlaamse Regering, in het kader van het Lokaal Sociaal Beleid. Voor het eerst
hebben we hen ook een werkinstrument kunnen bieden, onder de vorm van het format Gezonde
Gemeente, waar de lokale besturen in hun beleidsprioriteiten en in hun meerjarenplannen voor een
lokaal gezondheidsbeleid kunnen kiezen. Gezonde Gemeente werd ontwikkeld door het VIGEZ, de
VVSG en de VAD. Het wordt ondersteund door de Logo’s’s. Het aanbod om daarmee aan de slag te
gaan, door de ondertekening van het ‘Charter Gezonde gemeente’, was een overweldigend succes:
na 1 jaar hebben 250, dus meer dan 80% van de besturen dat charter ondertekend (cijfers midden
april 2014).
Wat als het misgaat?
De overheid kan niet alles voorkomen en soms breekt er een ziekte uit. Dan treedt het team Toezicht
Volksgezondheid in actie. Enkele voorvallen waar het Toezicht Volksgezondheid tussenbeide kwam
en die het meest tot de verbeelding spreken, zijn: de uitbraak van de pandemische griep (2009), de
mazelenuitbraak in de Steinerschool in Gent, de bofepedemie (2011) en de uitbraak van de
ziekenhuisinfectie in een tweetal ziekenhuizen. Die voorvallen hebben geleid tot een geïntegreerd
plan van aanpak voor zorginfecties door resistente kiemen.
De relatie tussen milieu en gezondheid krijgt steeds meer aandacht in Europa. Ook in Vlaanderen zijn
we ons daar bewust van. Het team Milieugezondheidszorg zorgde o.a. samen met het departement
Leefmilieu, Natuur en Energie voor een biomonitoringsonderzoek over de invloed van verkeer op
60
schoolgaanden, er kwam een air@school, een binnenmilieuproject in secundaire scholen en er werd
een draaiboek omgevingsfactoren voor de kinderopvang ontwikkeld. Op het vlak van milieu en
gezondheid werden door het Steunpunt Milieu en Gezondheid hot spots (Menen, Genk-Zuid)
geïdentificeerd waarop het beleid zich concentreerde en de plaatselijke bevolking, lokale besturen
en andere belanghebbenden via een participatief model tot gezamenlijke actie werden uitgenodigd.
Om gehoorschade door blootstelling aan luide muziek te voorkomen, werd in samenwerking met de
minister van Milieu aan de regelgeving gesleuteld en werd er in 2010 een sensibilisatiecampagne
gelanceerd (‘Iets minder is de max’). Ook na het treinincident in Wetteren (2013) ging
Milieugezondheidszorg ter plaatse om de putwaterproblematiek als gevolg van het incident aan te
pakken.
Patiënt centraal
Het internet is een van de belangrijkste manieren om zorgverleners en patiënten/cliënten met elkaar
nauwer te verbinden in de 21e eeuw. Begin dit jaar werd er een protocolakkoord afgesloten tussen
de federale overheid, de gemeenschappen en gewesten over eHealth in afwachting van een
samenwerkingsakkoord in uitvoering van de afspraken in het kader van de zesde staatshervorming.
Een van de speerpunten in het patiëntenbeleid is het inzagerecht van de patiënt in zijn elektronisch
patiëntendossier. Maar ook de mogelijkheid om zelf monitoringgegevens in het dossier in te voeren,
werd mogelijk gemaakt. Ook zorgverstrekkers op afstand zullen inzage kunnen hebben in dat dossier,
mits toestemming van de patiënt uiteraard. Dat zal toelaten om niet enkel de patiëntveiligheid te
verhogen, maar ook om de bewegingsvrijheid van patiënten met een chronische aandoening of
beperking te vergroten. Een patiëntenvertegenwoordiging zal deel uitmaken van een agentschap dat
het gegevensbeheer en de gegevensdeling in de zorg zal aansturen. Om dat logistiek vast te leggen,
keurde de Vlaamse Regering eind januari 2014 het ontwerp decreet gegevensdeling goed, gevolgd
door de goedkeuring in het Vlaams Parlement op 24 april 2014. Met het decreet geven we het
startschot voor het delen van zorggegevens tussen zorg- en hulpverleners.
Tijdens de voorbije legislatuur werd het Vlaams Patiëntenplatform een niet meer weg te denken
gesprekspartner voor de Vlaamse overheid, het werd opgenomen in adviesorganen en financieel
versterkt. Dankzij het platform kregen de patiënten en zorggebruikers een duidelijke stem in de
Vlaamse regelgeving.
61
In april 2012 ging het pilootproject Vitalink van start. Via Vitalink kunnen zorgverleners nu al in
bepaalde projectzones voor het eerst het medicatieschema van hun patiënt delen. Dat is een stap
vooruit voor de patiënt en de medische wereld. Dankzij de lessen uit de proefzones zijn we
binnenkort klaar voor een uitrol over heel Vlaanderen. En ook het buitenland heeft belangstelling
voor het project.
http://vimeo.com/41279683
Een mooi voorbeeld van de operationele werking van
Vitalink, is het bekijken van onze eigen
vaccinatiegegevens. Mensen zijn zich meer en meer
bewust van het belang van inentingen, maar vraag
hen wanneer ze gevaccineerd werden en dan moeten
ze vaak het antwoord schuldig blijven. Eind 2013
lanceerde daarom de Vlaamse overheid samen met de mutualiteiten, de Patient HealthViewer. Met
die toepassing kan elke Vlaming zelf nakijken welke inentingen hij heeft gekregen, voor zover ze in
Vaccinnet werden geregistreerd.
Alsmaar meer mensen gaan op het internet op zoek naar gezondheidsinformatie en de informatie
die ze daar vinden, is niet altijd even betrouwbaar of te moeilijk. Daarom werd
gezondheidenwetenschap.be in het leven geroepen. Het Belgisch Centrum voor Evidence-Based
Medicine (CEBAM) is de beheerder van de website. De website bevat toegankelijke informatie voor
patiënten en geeft commentaar en duiding bij gezondheidsberichten in de media. Ook dokters
vinden er toegankelijk geschreven artsenrichtlijnen, zodat ze die makkelijk kunnen printen en
meegeven aan hun patiënten. Verder werden ook initiatieven ondersteund (o.a. van de Vlaamse Liga
tegen Kanker en LUCAS) die een shared decision making model uitwerkten voor personen die in
overleg met hun arts de voor- en nadelen willen afwegen van screening.
62
Kwaliteit transparant maken
Kwaliteit van zorg is een patiëntenrecht en krijgt de laatste jaren terecht veel aandacht. In de
ziekenhuizen is er in 2013 een grote kwaliteitsdynamiek ontstaan. De drie pijlers waarrond er
momenteel gewerkt wordt, zijn: accreditatie, werken met kwaliteitsindicatoren en een nieuw
toezichtsmodel. Kwaliteitsverbetering is de eerste doelstelling, voor de patiënt is het daarbij
belangrijk dat ziekenhuizen hun resultaten bekend maken en dat ze dat op een heldere en duidelijke
toon doen.
Bij de ontwikkeling van de Vlaamse
indicatoren hebben de ziekenhuiskoepels, de
Vlaamse hoofdartsen, academici en experten
uit ziekenfondsen en kenniscentra, in
samenwerking met het agentschap Zorg en
Gezondheid verschillende sets van
kwaliteitsindicatoren voor verschillende
domeinen geïdentificeerd die vaak
internationaal gevalideerd en steeds
wetenschappelijk onderbouwd werden.
Het gaat om een basisset van indicatoren die klinische processen en resultaten meten. Ze zijn
voorlopig ingedeeld in 5 domeinen, maar andere domeinen zullen volgen:
- moeder en kind: indicatoren over keizersneden, borstvoeding, opname van zuigelingen,
heropnames en aanpak van kindermishandeling
- orthopedie (heup- en knieprothesen): indicatoren over transfusiegraad, verblijfsduur,
revisies en tijdigheid van zorg
- cardiologie (hartinfarct): indicatoren over sterfte (mortaliteit), gebruik van ACEIinhibitoren of ARB-therapie, gebruik van aspirine, gebruik van bètablokkers
- borstkanker (oncologie): indicatoren over overleving na 5 jaar, diagnose, behandeling en
preventie
- een ziekenhuisbreed domein met een aantal ziekte-overkoepelende kwaliteitscriteria
zoals heropnames, handhygiëne en de ervaring van patiënten
Ook Vlaanderen heeft de weg vrij gemaakt voor het systeem van accreditatie. Behalve de overheid
gelooft ook de grootste koepelorganisatie Zorgnet Vlaanderen dat audits van gespecialiseerde,
private organisaties een goede zaak zijn voor de kwaliteit van de ziekenhuizen en dus ook voor hun
patiënten. Ondertussen hebben 59 van de 65 ziekenhuizen, waaronder ook een aantal psychiatrische
ziekenhuizen, aangegeven om de komende jaren naar het verwerven van een ziekenhuisaccreditatie
te streven. Ziekenhuizen kijken daarbij vooral naar NIAZ en JCI als accrediterende instanties. Het
tweede soort toezicht, het systeemtoezicht, is een aangekondigde inspectie die nagaat of het
ziekenhuis klaar is om ook in de toekomst patiëntenzorg van een kwalitatief hoogstaand niveau te
waarborgen. Vanuit het oogpunt om initiatieven van ziekenhuizen in het werken met indicatoren
(het QI-project) en het nastreven van ziekenhuisaccreditatie te ondersteunen, hebben we beslist om
over te gaan naar erkenningen van ziekenhuizen en ziekenhuisdiensten voor onbepaalde duur.
63
In het nieuwe toezichtmodel onderscheiden we 2 vormen van toezicht:
- systeemtoezicht: een ziekenhuis wordt doorgelicht op de wijze waarop ziekenhuisbrede
kwaliteitsborgende systemen zijn geïmplementeerd in het ziekenhuis. Daarbij wordt de
organisatie van een ziekenhuis doorgelicht op het vlak van structuren, processen,
kwaliteitssystemen, interne controle…
- nalevingstoezicht: dat is gericht op het concreet aftoetsen van de gestelde criteria, die
zich zowel op structuur-, proces- als resultaatniveau bevinden. Dat zal verder uitgewerkt
worden onder de vorm van zorgtrajecten.
De normen die gehanteerd zullen worden bij een nalevingstoezicht kunnen allemaal aanzien worden
als aspecten voor het garanderen van een cruciale kwaliteit van zorg. Dat maakt dat naast de
juridische normen ook andere criteria (op evidentie gebaseerd) kunnen opgenomen worden in het
uit te werken referentiekader. Dat normenkader zal voorafgaand aan een inspectie transparant
gemaakt worden naar de sector toe.
Rond de zorgprogramma’s cardiologie werden door de Vlaamse Regering voor het eerst verplicht te
registreren kwaliteitsindicatoren opgelegd. Een decreet over de verplichte melding van risicovolle
medische praktijken werd door het Vlaams Parlement goedgekeurd om ook privéklinieken een
toetsbaar kwaliteitsbeleid te laten ontwikkelen, maar dat werd door tegenstanders succesvol
bestreden bij het Grondwettelijk Hof.
In de afgelopen vijf jaar werd er veel aandacht besteed aan het transparant maken van de kwaliteit
van zorg in ziekenhuizen. Ziekenhuizen werden uitgenodigd om zelf actief hun inspectieverslagen te
publiceren op hun website. Het is tevens de ambitie van alle betrokken partners om de info over de
kwaliteitsindicatoren eind 2014 ook beschikbaar te stellen op een centrale website.
Ook in de woonzorgcentra worden de kwaliteitsindicatoren gemeten (zie pagina 40 – Indicatoren
meten kwaliteit in woonzorgcentra).
Tijdens deze legislatuur is er een duidelijke stap gezet: transparantie wordt de norm.
64
Actieplan werk in de zorg
Kwaliteitsvolle zorg veronderstelt kwalitatief geschoolde beroepskrachten. Die zijn er wel, maar door
de toenemende nood aan zorg als gevolg van de veroudering van de bevolking en door het vertrek
(pensioen) van een generatie babyboomers, is er een tekort.
Het was van meet af aan duidelijk dat de beschikbaarheid van goede zorgverstrekkers een cruciale
factor zal worden in de volgende jaren. Daarom hebben we een zorgambassadeur aangesteld en een
actieplan Werk maken van Werk in de Zorgsector opgesteld. De volgehouden inspanningen werpen
mooie vruchten af. Voor het eerst sinds lang is het aantal openstaande vacatures in zorg en welzijn
gedaald. In juli 2013 keurde de Vlaamse Regering de conceptnota over het geactualiseerde actieplan
Werk maken van Werk in de Zorgsector 2.0 goed. Dat actieplan is een vervolg aan het plan dat in
2010 gelanceerd werd en werkt rond drie grote pijlers: het versterken van de instroom, het huidig
personeel efficiënter en effectiever inzetten en de uitbouw van een HRM-beleid in functie van
werving en retentie en carrièreplanning van medewerkers.
65
Als gevolg van onder andere onze acties onder de noemer ‘ikgaervoor.be’ is het aantal studenten
verpleegkunde opvallend toegenomen. De opleiding ergotherapie bijvoorbeeld kent een stijging van
het aantal inschrijvingen met 6,6% en is sinds 2014 geen knelpuntberoep meer. De opleiding
verpleegkunde (HBO5 en Bachelor samen) bereikte in het academiejaar 2012-2013 een historisch
hoogtepunt. Uit een recente studie van het Hiva blijkt dat we erin geslaagd zijn om de gap tussen de
noden en het aanbod aan geschikte arbeidskrachten voor de volgende 5 à 7 jaren te dichten.
Evolutie # studenten verpleegkunde
18.000
Evolutie verpleegkunde bachelor en HBO5
↑ sinds 2004
16.000
14.000
Aantal
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
-
4/10/
2004
4/10/
2005
4/10/
2006
4/10/
2007
4/10/
2008
4/10/
2009
4/10/
2010
4/10/
2011
4/11/
2012
4/10/
2013
HBO5
4.232
4.392
4.800
4.691
5.075
5.458
6.134
6.510
7.194
8042
Bachelor
5.035
5.026
5.202
5.497
5.852
6.582
7.564
8.086
8.221
8584
VERPLEEGKUNDE TOTAAL 9.267
9.418
10.002 10.188 10.927 12.040 13.698 14.596 15.415 16.626
90 %
70 %
Bron: VVSKO, VLHORA en POV
9
Stijging in % sinds 2004: + 79%
Het actieplan Werk maken van Werk in de Zorgsector beoogt nadrukkelijk het lenigen van de
behoeften in de ouderenzorg. Een goede stage-ervaring is vaak doorslaggevend voor de keuze van
een baan. Uit onderzoek blijkt dat 88% van de studenten zijn beroepskeuze maakt op basis van een
stage-ervaring. De zorg- en welzijnssector heeft dus alle belang bij kwaliteitsvolle stages.
Op basis van een vooropleiding of ervaring in de thuiszorg kunnen zorgkundigen voortaan een
verkort opleidingstraject volgen, voorzien voor wie al een diploma behaalde, maar pas sinds 2009
(opnieuw) aan de slag ging. Die maatregel heeft de doorstroom van zorgkundigen naar de werkvloer
op gang gebracht.
Sinds 2012 vindt op de derde zondag van maart de ‘Dag van de Zorg’ plaats. Met dat initiatief willen
de organisatoren mensen vertrouwd maken met de (tewerkstellings-)mogelijkheden in de zorg-en
welzijnssector.
Tijdens deze legislatuur gingen we ook na hoe we zorgpersoneel ‘slimmer’ kunnen inzetten. Een
hogere instroom alleen zal het tekort aan zorgpersoneel niet oplossen. Door zorg anders te
organiseren, kunnen we meer doen met de medewerkers die er zijn, zonder aan kwaliteit in te
boeten. De projectgroep Z3 (Zorgvrager – Zorggever – Zorgcultuur) organiseerde in dat verband de
rondetafelconferentie ‘Slimmer zorgen voor morgen’ die 14 aanbevelingen uitsprak.
66
Zorgverstrekkers vragen al enige tijd vorming en ondersteuning op het vlak van ICT. Daarom heeft
het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid een overeenkomst afgesloten met Syntra West vzw.
Syntra West vzw zal samen met een aantal partners uit de zorgsector met ervaring in opleiding en
ICT de zorgverleners in de eerste lijn ondersteunen op vlak van ICT, in groep en op individuele basis.
Het project kreeg de naam en de website: EenLijn.be.
Via 4
Het is ook belangrijk dat de werknemers in de zorg- en welzijnssector aan goede voorwaarden
kunnen werken. Tijdens deze legislatuur hebben we een sociaal akkoord afgesloten voor de periode
2011-2015. Dat akkoord heeft betrekking op zo’n 150.000 medewerkers uit de social-profit en nonprofit sector: het gaat om personeelsleden uit de sector personen met een handicap, de bijzondere
jeugdzorg, de kinderopvang, het welzijnswerk, de geestelijke gezondheidszorg, de gezinszorg en
aanvullende thuiszorg, maar ook het sociaal cultureel werk, de beschutte en sociale werkplaatsen en
lokale diensteneconomie.
Bij haar aantreden heeft de Vlaamse Regering van de versterking van de welzijnssector een
speerpunt van haar beleid gemaakt, wat in tijden van budgettaire krapte niet evident is. Voor het
totale pakket aan maatregelen is er op kruissnelheid een budget van 210,5 miljoen euro vrijgemaakt
voor uitbreidingsbeleid, kwaliteitsmaatregelen en koopkracht.
Het akkoord zorgt ook voor extra tewerkstelling, zo zullen er 3.558 extra personeelsleden
bijgekomen zijn tegen 2015 in de verschillende sectoren. Dat zijn allemaal mensen die ervoor gaan,
in de zorg- en welzijnssector werken ze met hun hoofd, handen en hart.
67
Zorg dicht bij de mensen
De eerste opvang van patiënten met klachten of symptomen van ziekte in hun natuurlijk thuismilieu
gebeurt door de eerste lijn. Tegen de toenemende veroudering en het steeds dominanter worden
van chronische aandoeningen is voor de gefragmenteerde eerste lijn in Vlaanderen een grote
uitdaging. Zorgplanning en taakafspraken (met een centrale rol voor de huisarts), een goede
samenwerking tussen de verschillende disciplines, tussen woonzorg en eerstelijnsgezondheidszorg
zijn onontbeerlijk om een goede continuïteit van kwaliteitsvolle zorg te kunnen bewerkstelligen.
Bijna een jaar lang werd de conferentie eerstelijnsgezondheidszorg van 11 december 2010 intensief
voorbereid. De doelstellingen van die conferentie waren tweeërlei:
- de kwaliteit van de eerstelijnsgezondheidszorg voor de patiënten verbeteren door een
betere en meer professionele samenwerking tussen de verschillende zorgverstrekkers;
- de kwaliteit van leven en werken van de zorgverleners beter garanderen door de
samenwerking te ondersteunen, te faciliteren en ze zo te organiseren dat de
administratieve lasten voor alle betrokkenen worden verlaagd.
Meer geografische eenduidige werkingsgebieden
Uit de conferentie werd duidelijk dat, van onderuit, moest gemikt worden op het
praktijkondersteunend mesoniveau dat op een kleinstedelijk niveau de verschillende structuren kan
bundelen en orde brengt in het te versnipperde zorglandschap van de eerste lijn met te veel
overlappende structuren. Een proefregio in Limburg (GAOZ) en een verkennende studie van Domus
Medica (2012-2014) tonen aan dat de eerste lijn rijp is voor stroomlijning en een meer efficiënte
organisatie met de nodige dwarsverbindingen tussen welzijn- en gezondheidssector. De zesde
staatshervorming draagt de organisatie van de eerste lijn en verschillende organisaties en netwerken
over, wat die beweging nog versterkt.
Samenwerkingsverbanden in de eerste lijn.
Het Samenwerkingsplatform Eerstelijnsgezondheidszorg werd door de Vlaamse Regering enkele
jaren geleden opgericht, we hebben nu een forum waar de welzijns- en gezondheidssector elkaar kan
ontmoeten, waardoor de overheden elkaar op de hoogte houden en waar eerste en tweede lijn en
de verschillende disciplines onderling tot samenspraak kunnen komen. De werkgroepen rond ICT,
zorg om talent, de staatshervorming en de samenwerkingsverbanden in de eerste lijn hebben
beleidsrelevante teksten en initiatieven voortgebracht. Een ontwerp van besluit wordt voorbereid
om ook op het niveau van de eerstelijnspraktijken de multidisciplinaire samenwerking te versterken
en te formaliseren.
68
Een nieuwe evolutie in de geestelijke gezondheidszorg
Een van de doelstellingen van deze legislatuur was om meer
geestelijke gezondheidszorg in de eerstelijnszorg te krijgen. Zo
kwamen er 7 projecten van de eerstelijnspsychologische functie.
Zij leggen de nadruk op laagdrempelige, kortdurende zorg voor
lichte en milde psychische klachten en lopen tot 30 november
2014 met een totale financiering van 1.365.000 euro. De
eerstelijnspsycholoog is beschikbaar op plaatsen waar burgers
sowieso al af en toe aanwezig zijn zoals het Sociaal Huis, het
OCMW, het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk, de
huisartsenpraktijk of het wijkgezondheidscentrum.
Ze hebben ongetwijfeld ook bijgedragen tot de doorbraak in het federale dossier rond de erkenning
van de psycholoog als zorgberoep.
Artikel 107: 11 Vlaamse projecten (financiering door FOD volksgezondheid) voor
volwassenen
In 2010 deden de verschillende overheden in België een oproep om een project in te dienen in het
kader van de hervormingen naar een betere geestelijke gezondheidszorg. Het doel van die
hervorming is de ontwikkeling van een gemeenschapsgerichte geestelijke gezondheidszorg door de
realisatie van zorgnetwerken en zorgcircuits. Die hervorming betekent dat er een volledig GGZaanbod moet zijn voor volwassenen met psychische problemen met de nodige dwarsverbanden naar
belendende sectoren. De verschillende onderdelen van het zorgcircuit werden in een intensief
samenwerkend netwerk beter op elkaar afgestemd, zodat zorg, ondersteuning en begeleiding
optimaal aan de concrete behoeften van personen met psychische problemen beantwoorden.
Centraal staat de continuïteit van zorg. De wettelijke basis daarvoor werd gelegd in artikel 11 van de
wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, waarbij bedden tijdelijk buiten gebruik
worden gesteld. Daardoor kan het personeel, dat aan die bedden verbonden is, op een andere
manier ingezet worden.
Er lopen momenteel 11 Vlaamse projecten: vijf projecten in een eerste fase (vanaf 2011) en zes
projecten in een tweede fase (vanaf januari 2013). De projecten hebben een looptijd van drie jaar. In
totaal zijn daarvoor in Vlaanderen 708 bedden en stoelen geneutraliseerd. Heel Vlaanderen wordt
gedekt door de artikel 107-projecten, behalve Mechelen/Duffel en een deel van Oost-Vlaanderen.
De hervorming wordt gevat in de minimale invulling van de volgende vijf sleutelfuncties:
-
functie 1: GGZ-promotie, preventie, vroegdetectie en vroeginterventie
functie 2: mobiele behandelingsteams voor acute of chronische problematiek. Die teams
voor acute zorg komen bij crisis aan huis. Na stabilisatie van de crisis wordt een passende
vervolgzorg op maat toegediend: dat kan ambulante zorg zijn, vervolgzorg door een
team chronische problematiek of, indien nodig, een opname. Daarvoor doet het team
69
-
-
een beroep op het netwerk, familieleden worden zo veel als mogelijk betrokken in de
zorg.
functie 3: teams inzake psychosociale rehabilitatie
functie 4: intensieve gespecialiseerde residentiële GGZ-units. Die functie is bedoeld voor
personen die zich in een zodanig ernstige fase van hun problematiek bevinden dat
hulpverlening in de eigen leef- of woonomgeving niet aangewezen is. De units kunnen
specifieke residentiële, intensieve observatie en behandeling aanbieden waarbij het
accent op acute zorg, indicatie- en diagnosestelling en intensieve behandeling ligt.
Kenmerkend is de korte verblijfsduur en een hoge intensiteit en frequentie van zorg. Het
is belangrijk om alert te zijn op het ontslagmanagement, de follow-up (nazorg) na de
acute opname, de mogelijkheid op terugkeer naar de thuisomgeving; en om de integratie
in de maatschappij zo hoog mogelijk te houden.
functie 5: specifieke woonvormen en verblijfsformules
Via de staatshervorming komen de PVT’S en initiatieven beschut wonen onder de bevoegdheid van
Vlaanderen. Dat schept natuurlijk mogelijkheden om flexibele woonvormen uit te bouwen op maat
van de woon- en zorgbehoefte van de patiënt.
Ook de realisatie van zorgcircuits en zorgnetwerken voor kinderen en jongeren staat in de steigers.
Daartoe is reeds een gemeenschappelijke verklaring getekend door alle bevoegde ministers van
volksgezondheid, en dat als eerste stap voor het inrichten van zorgcircuits en netwerken GGZ voor
kinderen en jongeren. De afstemming met het plan Integrale Jeugdhulp wordt daarin meegenomen.
De planning is dat de zorgcircuits in 2015 van start zouden kunnen gaan.
Contingentering
Eind 2013 kondigde de federale minister van Volksgezondheid een einde aan voor de
contingentering voor bepaalde medische specialismen (huisartsen, geriaters, kinder- en
jeugdpsychiaters, acute geneeskunde, spoedgeneeskunde…). Op vraag van de Vlaamse overheid
werd het betreffende Koninklijk Besluit (KB) op het overlegcomité besproken. Naar aanleiding
hiervan werd de beslissing met betrekking tot KB uitgesteld een werkgroep opgericht met
vertegenwoordigers van de gemeenschappen en de federale overheid. De werkzaamheden van de
werkgroep zijn nog niet afgerond.
In eerste instantie is het de intentie om werk te maken van een correct medisch kadaster dat de
arbeidskrachten inzake geneeskunde in kaart brengt. Dat moet gebeuren via een kruising van de
gegevens van het federaal kadaster van gezondheidszorgberoepen met de prestatiegegevens van
laatstgenoemden..
De resultaten van de werkgroep zullen in elk geval terug aan de regeringen voorgelegd moeten
worden. De Vlaamse regering zal het dossier dus blijven opvolgen. Ook de planningscommissie zal
zich hier verder over moeten buigen.
70
Inzetten op innovatie
Aan de basis van het programma Flanders’ Care liggen de ateliers van Vlaanderen in Actie (ViA),
waarin de hoogstaande gezondheidszorg in Vlaanderen als een belangrijke troef werd geïdentificeerd
en de contouren zijn geschetst van een breed actieplan dat moet leiden tot een hoog performante
zorg en een groeiende witte economie gevoed door de nodige competenties.
De aanzienlijke uitdagingen in de zorgsector vormen daarbij een goede voedingsbodem voor
veranderingen die gedeeltelijk door (soms radicale) innovatie mogelijk worden. De Vlaamse regering
heeft daarop verder gebouwd en haar ambities inzake Flanders’ Care gestalte gegeven en benadrukt
in een apart hoofdstuk van het regeerakkoord 2009-2014.
Uitdagingen voor de gezondheidszorg
Het is duidelijk dat de druk op het zorgsysteem de komende decennia fors zal toenemen. De
demografische evolutie brengt meer zorgbehoevenden met zich mee en daarmee gecorreleerd een
stijgend aantal chronische aandoeningen.
Met het programma Flanders’ Care wil de Vlaamse overheid die evolutie aangrijpen als een kans om
door innovatie de kwaliteit van zorg te garanderen en tegelijkertijd ook kansen te scheppen voor
ondernemers. Daarbij zijn de mogelijkheden voor mensen die langer thuis willen blijven wonen, een
belangrijk aandachtspunt.
Het programma Flanders’ Care werd in de legislatuur 2009-2014 geoperationaliseerd door in te
zetten op verschillende thema’s:
-
Zorg voor ouderen en mensen met een beperking
Gegevensdeling en ICT in de welzijns- en gezondheidszorg
Zorg om talent
Translationeel onderzoek
Internationale valorisatie
Werking: Zorgvernieuwingsplatform
Om richting te geven aan het programma werd het Zorgvernieuwingsplatform (ZVP) opgericht, waar
verschillende stakeholders (kennisinstellingen, ondernemers en zorgactoren)3 vertegenwoordigd zijn.
Op dat overleg worden projectvoorstellen besproken, suggesties gegeven om thema’s verder uit te
diepen en verschillende ervaringen uitgewisseld.
In de schoot van dat Zorgvernieuwingsplatform werd er ingezet op verschillende thema’s, het
Zorgvernieuwingsplatform was actief betrokken bij het thema gegevensdeling in de zorg, ‘Slimmer
zorgen voor morgen’ en daarnaast bij de Flanders’ Care demonstratieprojecten, de
3
Zorgvernieuwingsplatform samenstelling: http://www.flanderscare.be/nl/over-ons/organisatie
71
klankbordcommissie van de Zorgproeftuin. Bovendien kwam in het zorgvernieuwingsplatform
eveneens het thema ‘hulpmiddelen’, ‘Jaar van het brein’ en ‘Synergie creëren’ aan bod. De
vernieuwde thema-aanpak met meer ruimte voor interactie wordt gesmaakt door de deelnemers en
dat is ook te zien aan de talrijke opkomst tijdens die laatste zorgvernieuwingsplatforms.
72
Samenwerken voor uw zorg
De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin heeft de voorbije legislatuur zeer actief
zijn rol (ook als voorzitter) opgenomen in de verschillende interministeriële conferenties:
- IMC Volksgezondheid
- IMC Drugbeleid
- IMC Welzijn, Sport en Familie(personen met een handicap)
Vooral de activiteiten van de IMC volksgezondheid kunnen we opmerkelijk noemen. Tussen 2009 en
2014 hebben we samen met de collega’s van de federale regering en van de gemeenschap- en/of
gewestregeringen die belast zijn met de betrokken aangelegenheden via die conferenties 36
protocolakkoorden kunnen afsluiten, en dat na maanden van intensief overleg en samenwerking,
waaronder als belangrijkste :
- Inzake Preventie (2009)
- Naar een betere geestelijke gezondheidszorg door realisaties van zorgcircuits en
zorgnetwerken. (2010) voor volwassenen en in (2012) voor kinderen en jongeren
- Ouderenbeleid, voortzetting en uitbreiding moratorium (2011, 2012, 2013)
- Artikel 107 (2011)
- Organisatie gezondheidsenquête (2012)
- Optimaal elektronisch uitwisselen en delen van informatie en gegevens tussen actoren
bevoegd inzake de gezondheid- en welzijnssector en de bijstand aan personen. (2013)
- Organisatie en financiering van een nationaal contactpunt grensoverschrijdende
gezondheidszorg (2013)
- Actieplan voor Eliminatie van mazelen en rubella in België(2013)
- Zorgopvang voor patiënten met tuberculose (2013)
- Kankerregister (2013) en HIV-plan (2013)
- Registratie van de behandelingsaanvragen betreffende drugs en alcohol. (2013)
- Monitoring van de evolutie van de sector ouderenzorg voor de jaren 2013-2014
- Mammongrafische Borstkankerscreening (2014)
- Gezondheidsbeleid Chronische zieken (2014)
- De relatie tussen de beroepsbeoefenaars die in de sector voor hulp aan personen met een
handicap werkzaam en tussen zorg- en bijstandsverleners van de erkende diensten voor
thuishulp, alsook personen die tewerkgesteld zijn in een door Kind en Gezin vergunde of
erkende opvang en de beoefenaars van gezondheidsberoepen(2014)
- Medische beeldvorming (2014)
73
Welgeteld
Algemeen
Het meerjarenprogramma ‘slagkrachtige overheid’ is een strategie die moet zorgen voor meer
efficiëntie en effectiviteit binnen de Vlaamse overheid en over de bestuurslagen heen. Het wil vier
strategische doelstellingen bereiken:
- minder bestuurlijke drukte en vereenvoudiging
- meer doen met minder
- verbetering van dienstverlening door innovatie
- verbetering van oplossingsvermogen en verantwoording
Welgeteld
Ook het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) neemt deel aan het
meerjarenprogramma, via een globaal plan voor het eigen beleidsdomein. Het plan consolideert de
gezamenlijke ambities van de WVG-entiteiten voor een efficiënte en effectieve aanpak, illustreert
hoe WVG meer doet met minder en heet “Welgeteld”.
Welgeteld wil een duidelijk beeld ophangen van de geleverde efficiëntiewinsten en van de
engagementen om die verder te realiseren. De nota stelt elf invalshoeken voor, waarop het
beleidsdomein mag worden afgerekend. Agentschappen en departement maken voor die
invalshoeken de eigen aanpak en resultaten duidelijk.
1. Personeelsevolutie: De Vlaamse overheid wil tegenover 2009 met 6% minder
personeelsleden aan de slag. WVG haalt die doelstelling met 6,7% minder personeelsleden.
De besparing op personeelsaantallen en -kosten is niet van toepassing voor het Vlaams
Agentschap Jongerenwelzijn en gedeeltelijk voor Kind en Gezin. De twee psychiatrische
zorgcentra, OPZ Geel en OPZC Rekem, vallen helemaal buiten die operatie.
2. Te bepalen vervangingsratio: Het aantal personeelsleden verminderen is vooral mogelijk
door de uitstroom van personeelsleden niet te vervangen. Belangrijk is dat de kwalitatieve
dienstverlening verzekerd blijft.
3. Ziekteafwezigheidspercentage: Het is de ambitie van het beleidsdomein WVG om de
personeelsinzetbaarheid te verhogen door het terugdringen van het ziekteverzuim. Alle
entiteiten van het beleidsdomein nemen daar aan deel. Voor 2011 bedroeg het
ziekteafwezigheidspercentage voor het beleidsdomein (excl. OPZ’s) 6,84%, wat een lichte
stijging is ten opzichte van 2009 (6,64%).
4. Apparaatskredieten versus beleidskredieten: Met deze invalshoek tracht men een antwoord
te geven op de vraag: zijn de middelen die worden ingezet voor de administratieve taken in
verhouding tot de middelen die we investeren in maatschappelijke effecten?
74
5. Dossierbehandeling versus personeelsinzet: Deze ratio tracht een inzicht te geven in de
evolutie van de personeelsinzet voor de behandeling van dossiers per entiteit. Diverse cijfers
illustreren dat meer met minder kan:
- Departement, Welzijn & Samenleving: in 2010 nam het aantal inzetbare personeel af
en steeg het aantal dossiers, op die manier nam de ratio met 15,02% toe t.o.v. 2009.
- Jongerenwelzijn: van 2007 naar 2010 steeg het aantal personeelsdossiers dat
verwerkt moest worden met 603 eenheden. Het agentschap bleef daarvoor niet
meer dan 1,5 personeelslid inzetten.
- Kind & Gezin: in de kinderopvang steeg het aantal dossiers alsook het aantal
handelingen dat in elk dossier dient gesteld te worden doch het aantal
personeelsleden bleef hetzelfde, op die manier nam de ratio in 2010 toe met 9,11%
(t.o.v. 2010).
6. Rationalisatie managementondersteunende functies: De Vlaamse overheid wil haar
managementondersteunende functies (MOF) reorganiseren, zodat haar dienstverlening
efficiënter en kwaliteitsvoller wordt. Daardoor kunnen de diensten meer middelen aan
beleidsdoelstellingen en externe dienstverlening besteden. In 2014 moet het mogelijk zijn de
MOF-ratio voor het Departement en de intern verzelfstandigde agentschappen van het
Beleidsdomein WVG - op basis van het eigen aantal VTE’s in MOF en het aandeel in de
gemeenschappelijke dienstencentra van de Vlaamse overheid - terug te brengen tot minder
dan 9%, waar de Vlaamse Regering hiervoor een streefcijfer van 10% oplegt op niveau van de
Vlaamse overheid.
7. Entiteitoverschrijdende efficiëntietrajecten: Door de automatisering van een aantal
processen betere en kwalitatieve producten en diensten aanbieden aan de burger, en dat
met minder personeelsinzet (bijvoorbeeld de rechtenverkenner, Juriwel…).
8. Entiteitspecifieke trajecten: Door de automatisering van een aantal processen betere en
kwalitatieve producten en diensten aanbieden aan de burger, en dat met minder
personeelsinzet (bijvoorbeeld eenvormig registratiesysteem DOMINO voor minderjarigen in
de bijzondere jeugdbijstand, mijn.vaph.be…).
9. Evaluatie huidig takenpakket: Om op die manier de huidige of de te realiseren
efficiëntiewinsten in kaart te brengen, bijvoorbeeld aansturing CAW, subsidiëring van
activiteiten voor opvoedingsondersteuning.
10. Managementprincipes: Een overzicht van goede managementpraktijken voor het
beleidsdomein (bijvoorbeeld eHealth-platform, slanke regelgeving, Hergebruik van data,
authentieke bronnen…).
11. Administratieve lastenverlaging: Overzicht van de realisatie rond administratieve
vereenvoudiging en kwaliteitsvolle regelgeving, aangestuurd vanuit de dienst Wetmatiging
van het Departement Bestuurszaken. Een voorbeeld daarvan zijn de formulieren. Het
beleidsdomein WVG behaalt een zeer goede score inzake kwaliteitsvolle formulieren: 94%
van de WVG-formulieren op de Vlaamse formulierenwebsite bezitten eind 2013 een
kwaliteitslabel.
75