2014-31-Advies-Voorstel-van-Wet-houdende

De staatssecretaris van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap
Dhr. drs. S. Dekker
Postbus 16375
2500 BJ Den Haag
datum
e-mail
telefoonnummer
uw kenmerk
cc
onderwerp
18 juli 2014
[email protected]
06-46116548
588230
De minister van Veiligheid en Justitie
Advies Voorstel van Wet houdende wijziging van een aantal
onderwijswetten i.v.m. versterking van de bestuurskracht van
onderwijsinstellingen
bezoekadres
Kneuterdijk 1
2514 EM Den Haag
correspondentieadres
Postbus 90613
2509 LP Den Haag
T (088) 36 10000
F (088) 36 10022
www.rechtspraak.nl
Geachte heer Dekker,
Bij brief van 24 februari 2014, kenmerk 588230, verzocht u de Raad voor de rechtspraak (de “Raad”)
advies uit te brengen inzake de voorgenomen wijziging van de procedure voor nalevingsgeschillen in de
Wet medezeggenschap op scholen (WMS). Daar het voorgelegde voorstel op dat moment nog geen
volledig wetsvoorstel betrof, heeft de Raad op 27 maart 2014 bericht het volledige conceptwetsvoorstel
te willen afwachten en op basis daarvan te willen adviseren. De voorgenomen wijziging van de WMS is
nadien opgenomen in het voorstel van wet houdende wijziging van een aantal onderwijswetten in
verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (Wetsvoorstel versterking
bestuurskracht onderwijsinstellingen – het “Wetsvoorstel”). Op 13 mei 2014 is genoemd wetsvoorstel
aan de Raad ter advisering voorgelegd.
Het Wetsvoorstel
Het Wetsvoorstel bevat een aantal voorstellen tot wijziging van onderwijswetten ten behoeve van
versterking van de bestuurskracht in het onderwijs. Een van de onderdelen van het Wetsvoorstel
voorziet in een wijziging van de Wet medezeggenschap scholen. De WMS wordt zo aangepast dat
nalevingsgeschillen in het funderend onderwijs niet langer door de Ondernemingskamer worden
behandeld, maar door de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (de “LCG WMS”). Daarmee
komen alle medezeggenschapsgeschillen in eerste instantie bij de LCG WMS terecht. De
Ondernemingskamer blijft dan alleen als appelinstantie fungeren. Het Wetsvoorstel kent de LCG WMS
voorts de mogelijkheid toe een dwangsom te verbinden aan haar uitspraak. Daarnaast voorziet het
Wetsvoorstel in de mogelijkheid voor medezeggenschapsraden om de rechter te verzoeken een
executoriale titel te verlenen aan de uitspraak van de LCG WMS.
Na overleg met de gerechten, adviseert de Raad als volgt.1
1
De Raad voor de rechtspraak heeft op grond van artikel 95 van de Wet op de rechterlijke organisatie een wettelijke adviestaak met
betrekking tot nieuwe wets- en beleidsvoorstellen die gevolgen hebben voor de rechtspraak. De adviezen worden vastgesteld na overleg
met de gerechten. De Raad voor de rechtspraak is een adviescollege in de zin van artikel 79 en 80 van de Grondwet. Bij het opstellen
van zijn adviezen beoordeelt de Raad de voorgenomen wet- en regelgeving in het bijzonder op de gevolgen voor de organisatie en de
datum
pagina
18 juli 2014
2 van 4
Advies
1. Beslechting van nalevingsgeschillen door de LCG WMS
Het voorstel om de LCG WMS te belasten met de beslechting van nalevingsgeschillen in eerste aanleg
(en niet langer de Ondernemingskamer) is naar de mening van de Raad een alleszins begrijpelijke
keuze. Het ondervangt de complicaties die zijn verbonden aan het huidige stelsel waarin onderscheid
wordt gemaakt tussen interpretatiegeschillen en nalevingsgeschillen en verschillende instanties bevoegd
zijn daarover in eerste aanleg te beslissen. De keuze om de LCG WMS bevoegd te maken ten aanzien
van beide typen geschillen in eerste aanleg ligt voor de hand, onder meer vanwege de hoge drempels
(onder andere in de vorm van verplichte procesvertegenwoordiging) die voor de medezeggenschapsraad
verbonden zijn aan de gang naar de Ondernemingskamer.
Gelet op de bevoegdheden die het Wetsvoorstel aan de LCG WMS toekent ligt het naar de mening van
de Raad inderdaad in de rede “dat de voorzitter van de LCG WMS tevens een rechterlijk ambtenaar is”,
zoals pagina 11 van de Memorie van Toelichting (de “MvT”) vermeldt. In dit verband constateert de
Raad een discrepantie tussen de toelichting en het voorgestelde artikel 30 lid 1 WMS, dat
bepaalt dat de voorzitter “voldoet aan de vereisten om te kunnen worden benoemd tot rechterlijk
ambtenaar met rechtspraak belast”. Daarmee is naar de mening van de Raad niet gegeven dat de
voorzitter tevens rechterlijk ambtenaar is. De Raad adviseert u om de wettekst op dit punt in
overeenstemming te brengen met de toelichting.
2. De Ondernemingskamer als appelinstantie
De Raad acht de keuze om de Ondernemingskamer nog slechts een rol als appelinstantie in WMS-zaken
toe te kennen begrijpelijk. De Raad juicht het toe dat daarbij de beperking van het huidige artikel 36 lid
4 WMS (het beroep kan uitsluitend worden ingesteld ter zake dat de commissie een onjuiste toepassing
heeft gegeven aan het bepaalde in de wet) in het Wetsvoorstel niet is gehandhaafd.
3. De bevoegdheid van de LCG WMS om een dwangsom te verbinden aan haar uitspraken
Het voorstel om de LCG WMS de bevoegdheid te geven een dwangsom te verbinden aan haar
uitspraken (artikel 31 lid 4) is naar de mening van de Raad wat gekunsteld, hetgeen ook tot uiting komt
in lid 5 van het voorgestelde artikel 31 inhoudende dat “de dwangsom aantoonbaar ten bate van het
onderwijs komt”. De strekking van die bepaling is de Raad niet geheel duidelijk. Indien de
medezeggenschapsraad een dwangsom heeft geïncasseerd, is het dan aan de medezeggenschapsraad
om te bepalen op welke wijze het geïncasseerde bedrag zal worden besteed, mits die besteding kan
worden aangemerkt als “ten bate van het onderwijs”? In een geval waarin de medezeggenschapsverhoudingen zo slecht zijn dat het komt tot incasseren van dwangsommen, ligt het in de rede dat over
de besteding van de geïncasseerde dwangsommen opnieuw een geschil zal ontstaan. Dat geschil komt
dan, als de Raad het goed begrijpt, op de voet van artikel 35 lid 1 WMS-nieuw dan weer bij de LCG
WMS terecht.
werklast van de gerechten en op de (praktische) toepasbaarheid en uitvoerbaarheid. Rechters zijn bij de behandeling van individuele
zaken niet gebonden aan de inhoud van de wetgevingsadviezen van de Raad voor de rechtspraak.
datum
pagina
18 juli 2014
3 van 4
4. Gelijktrekking met de WOR
De bevoegdheden genoemd in artikel 32 lid 4, 35 lid 2 en 34 lid 5 WMS-nieuw hebben tot effect dat de
WMS meer gelijkenis gaat vertonen met de WOR en dat is uit een oogpunt van de consistentie tussen
verschillende medezeggenschapsraadregelingen aan te bevelen.
5. De bevoegdheid voor medezeggenschapsraden de rechter te verzoeken een executoriale titel te
verlenen
De mogelijkheid voor de medezeggenschapsraden en de bevoegde gezagsorganen om de
voorzieningenrechter van het arrondissement waarin het bevoegd gezag is gevestigd te verzoeken een
executoriale titel te verlenen aan de uitspraak van de LCG WMS conform de procedure van
tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen op grond van artikel 1062 Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (Rv) (artikel 35a WMS) levert op het eerste gezicht geen problemen op in de praktijk.
Wel rijzen er enkele vragen naar aanleiding van de voorgestelde redactie van dat artikel. Het valt daarbij
op dat voor de formulering van het eerste, tweede en derde lid van artikel 35a WMS in belangrijke mate
aansluiting is gezocht bij de redactie van respectievelijk het eerste, tweede en derde lid van artikel 1062
Rv, terwijl het vierde lid van artikel 35a WMS (dat artikel 1063 Rv van overeenkomstige toepassing
verklaart) en het vierde lid van artikel 1062 Rv substantieel van elkaar afwijken. De Raad vraagt zich af
wat de achtergrond is van de keuze voor deze afwijkende formulering. Dit wordt niet nader toegelicht in
de MvT. Ook de verwijzing naar artikel 1063 Rv in het vierde lid van artikel 35a WMS wordt niet nader
toegelicht. De Raad acht een verduidelijking op dit punt wenselijk.
Werklast
Voor een inschatting van de werklast is gekeken naar zowel de Ondernemingskamer van het
gerechtshof Amsterdam als de rechtbank.
De Ondernemingskamer geeft aan dat het aantal nalevingsgeschillen dat wordt behandeld, zeer gering
is - circa één per jaar. Ook het aantal WMS-zaken is zeer gering. Uit cijfers van het LCG WMS blijkt er
in 2013 één geweest te zijn.
De rechtbank geeft aan dat het aantal exequatur-zaken ex artikel 35a WMS naar verwachting zeer
gering zal zijn. Daardoor zullen deze zaken wel wat bewerkelijker zijn in vergelijking met gemiddelde
arbitrale exequaturs - juist omdat ze zo weinig voorkomen is er dan wat meer nazoekwerk aan
verbonden. Ontslagzaken van bestuurders zijn alleen in extreme gevallen aan de orde gezien de beperkte
en strenge ontslaggronden. Inhoudelijk zijn deze zaken wel zwaarder dan gemiddeld.
Gezien het zeer beperkte aantal zaken is de inschatting van de Raad dat invoering van het
(concept)wetsvoorstel voor de Rechtspraak wel werklastverzwarende effecten met zich mee zal
brengen, maar dat die niet erg groot zullen zijn.
Tot slot
datum
pagina
18 juli 2014
4 van 4
Indien na het uitbrengen van dit advies het Wetsvoorstel op belangrijke onderdelen wordt gewijzigd of
indien uit nadere uitvoeringsregelgeving belangrijke werklastgevolgen voortvloeien, dan wordt de Raad
graag in de gelegenheid gesteld daarover aanvullend te adviseren. Met het oog op de voorbereiding van
de gerechten op de invoering van het Wetsvoorstel, stelt de Raad er prijs op als hij geïnformeerd wordt
over de indiening van het Wetsvoorstel bij de Tweede en de Eerste Kamer en de plaatsing van de
definitieve wetstekst in het Staatsblad. Ook eventuele nadere regelgeving volgend op dit Wetsvoorstel
met gevolgen voor de rechtspleging valt binnen het adviesrecht van de Raad. Voor zover van
toepassing, ontvangt de Raad graag een adviesaanvraag voor deze nadere regelgeving.
Hoogachtend,
mr. F.C. Bakker
Voorzitter Raad voor de rechtspraak