CI/14/3c - Nederlandse Zorgautoriteit

Newtonlaan 1-41
3584 BX Utrecht
Aan het bestuur van
− algemene ziekenhuizen
(010)
− categorale ziekenhuizen
(011)
− academische ziekenhuizen
(020)
− epilepsie-instellingen
(040)
− dialysecentra
(060)
− audiologische centra
(070)
− radiotherapeutische centra
(090)
− revalidatiecentra
(100)
− zelfstandige behandelcentra
(291)
− instellingen voor geriatrische revalidatiezorg
Postbus 3017
3502 GA Utrecht
030 296 81 11
030 296 82 96
E [email protected]
I www.nza.nl
T
F
− OMS, ZKN, NVZ, NFU, ZN, RN, Actiz, NMT, Fenac
− Zorgverzekeraars
− DBC Onderhoud
Behandeld door
Telefoonnummer
E-mailadres
Kenmerk
Directie Zorgmarkten Cure
0900 770 70 70
[email protected]
CI/14/3c
Onderwerp
Datum
Toelichting regelgeving MSZ
21 februari 2014
Geachte heer, mevrouw,
Op verzoek van partijen geven wij een toelichting op een aantal
onderwerpen die zijn opgenomen in de regelgeving voor de medisch
specialistische zorg vanaf de invoering van DOT (2012). Deze toelichting
betreft geen nieuwe regelgeving, maar een nadere toelichting van het
vigerende beleid, zoals geldt per 1 januari 2012. Wij gaan in op de
volgende onderwerpen:
A. Meerdere zorgtrajecten
B. Definities zorgactiviteiten
C. ICC, medebehandeling en MDO
D. Onderlinge dienstverlening
E. Verwijzing
F. Overige onderwerpen
Deze onderwerpen zijn ook besproken in een aantal bijeenkomsten met
branchepartijen. In deze circulaire worden ook enkele veel gestelde
vragen beantwoord.
Uitgangspunt is de regelgeving Medisch Specialistische Zorg die
beschreven wordt in:
−
De beleidsregel ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’
(meest recente nummer BR/CU-2111). In deze circulaire spreken wij
verder over de ‘beleidsregel MSZ’.
−
De nadere regel ‘Regeling medisch specialistische zorg’, (meest
recente nummer NR/CU-240). In deze circulaire spreken wij verder
over de ‘nadere regel MSZ’.
Er is de afgelopen tijd ook gesproken over het onderwerp ‘aanspraak’.
Hierover wordt binnenkort een aparte circulaire opgesteld, in
samenwerking met het College voor Zorgverzekeringen (CVZ).
Kenmerk
CI/14/3c
Pagina
Deze circulaire gaat in op de regelgeving zoals die per 2012 is vorm
gegeven. Sommige onderdelen van de regelgeving zijn relatief open
geformuleerd. Dit betreft hoofdzakelijk de normen zoals opgenomen in
paragraaf 1 van deze circulaire. Binnen deze relatief open normen
kunnen lokale partijen afspraken maken over de nadere invulling
hiervan.
1. Meerdere zorgtrajecten
1.1 Parallelliteit
We spreken in de regelgeving alleen van parallelliteit als twee of meer
zorgtrajecten elkaar in looptijd overlappen binnen één specialisme. In de
periode t/m 2011 (oude DBC-systematiek) was hierop de zogenaamde
40%-regel van toepassing.
Bij de invoering van de DBC/DOT-systematiek per 2012 is de 40%-regel
op verzoek van partijen afgeschaft.
Hiervoor zijn de volgende regels in de plaats gekomen:
A. Een algemene registratiebepaling dat voor een separaat zorgtraject
wel sprake moet zijn van een nieuwe zorgvraag die ook separate
diagnosestelling én behandeling vereist.
B. De diagnosecombinatietabel (DCT) die per 2012 is opgenomen in de
nadere regel MSZ.1
C. Een set van minimale eisen voor het openen van een parallel
subtraject.2
In paragraaf 1.5 wordt verder ingegaan op de registratie van parallelle
zorgtrajecten.
1.2 Meerdere zorgtrajecten van verschillende specialismen naast elkaar
Soms zijn bij de zorg voor een patiënt meerdere specialismen betrokken.
In bepaalde situaties mogen deze specialismen een eigen zorgtraject
openen. De basisregel hiervoor staat in de nadere regel MSZ: ‘Wanneer
er bij de behandeling van de zorgvraag van de patiënt meer
poortspecialismen zijn betrokken als hoofdbehandelaar, opent elk
poortspecialisme een eigen zorgtraject als sprake is van een eigen
zorgvraag, diagnosestelling én behandeling’.
Om als specialisme een eigen zorgtraject te openen dient er dus altijd
sprake te zijn van:
−
hoofdbehandelaarschap van de medisch specialist, én;
−
een zorgvraag, én;
−
eigen diagnosestelling, én;
−
eigen behandeling.
1
Alle combinaties die hierop staan zijn per definitie uitgesloten van parallelliteit. Dit is
een niet-limitatieve lijst en bij de start van DOT heeft de NZa ook aangegeven deze
tabel in de loop van de tijd te willen uitbreiden.
2
Deze eisen gaan in op welke zorgactiviteiten minimaal onderdeel moeten zijn van het
profiel van een parallel DBC-zorgproduct.
2 van 13
Het element zorgvraag verschilt dan doorgaans per specialisme, behalve
als er sprake is van multidisciplinaire behandeling. Dan is alleen het
element zorgvraag gelijk over de specialismen.
Kenmerk
CI/14/3c
Pagina
3 van 13
In de nadere regel MSZ is onder het kopje ‘Toelichting DBC-registratie’
het volgende opgenomen ten aanzien van een multidisciplinaire
behandeling:
‘De DBC-registratie gaat uit van zorgtrajecten per specialisme. Bij
sommige zorgvragen kan er sprake zijn van een multidisciplinaire
behandeling waarbij meer poortspecialismen betrokken zijn. In dat geval
opent elk poortspecialisme een eigen zorgtraject. Er dient voor elk
specialisme wel sprake te zijn van een eigen diagnosestelling én
behandeling.’
In paragraaf 1.6 wordt verder ingegaan op de registratie van meerdere
zorgtrajecten tussen verschillende specialismen naast elkaar.
1.3 Wat is een zorgvraag en wanneer is sprake van een nieuwe
zorgvraag?
Er is geen formele definitie van het begrip zorgvraag3 opgenomen in de
regelgeving, maar wij willen benadrukken dat het begrip zorgvraag
primair benaderd moet worden vanuit het perspectief van de patiënt.
Voor een nieuwe zorgvraag geldt daarnaast ook dat er sprake moet zijn
van een separate diagnosestelling.
Of er sprake is van een nieuwe zorgvraag wordt niet bepaald door:
−
substantiële meerkosten van de primaire zorgvraag
−
betrokkenheid van een andere (sub)specialist
−
het wijzigen van de diagnose gedurende het zorgtraject of de
aanwezigheid van een nevendiagnose (ondergeschikt aan
hoofddiagnose)
1.4 Wanneer is er sprake van (eigen) behandeling?
Over wat verstaan moet worden onder het begrip ‘behandeling’ zijn veel
vragen binnen gekomen. Behandelen is immers niet altijd operatief,
maar kan ook conservatief van aard zijn.
Of er sprake is van een separaat behandeltraject is primair de
verantwoordelijkheid van de betreffende behandelaar. Richtlijnen en
behandelprotocollen kunnen hiervoor goede handvatten bieden.
Wij geven daarbij wel als kader dat dit separate behandeltraject moet
worden uitgevoerd door een hoofdbehandelaar en moet blijken uit het
medische dossier.
1.5 Interpretatie regelgeving ten aanzien van parallelliteit
Parallelliteit gaat over het registeren van meerdere zorgtrajecten binnen
één specialisme waarbij sprake is van overlap in looptijd. Wij
benadrukken dat parallel registeren van zorgtrajecten wel een
rechtvaardiging vereist vanuit het perspectief van de patiënt. Er moet
dan ook vanuit dat perspectief sprake zijn van een extra zorgvraag.
Wanneer alleen sprake is van diagnostiek zonder een bepaalde vorm van
behandeling, is sprake van maximaal één zorgtraject.
3
De voorwaarde van een nieuwe zorgvraag moet niet verward worden met de
component ‘zorgvraag’ die in het subtraject van sommige specialismen (zoals medisch
specialistische revalidatiezorg) ingevuld moet worden.
Twee zorgtrajecten binnen het zelfde specialisme is alleen toegestaan als Kenmerk
er sprake is van twee verschillende zorgvragen met eigen
CI/14/3c
behandeltrajecten. In onderstaand figuur is deze toelichting schematisch
weergegeven.4
Pagina
4 van 13
Aantal zorgtrajecten binnen één specialisme (Parallelliteit)
Aantal zorgvragen
één
X
X
X
twee
Behandeltraject bij zelfde specialisme
één
X
X
X
twee
Aantal zorgtrajecten
1
1
X
X
1
2
1.6 Interpretatie regelgeving ten aanzien van meerdere zorgtrajecten
van verschillende specialismen naast elkaar
Ook als het gaat om meerdere zorgtrajecten van verschillende
specialismen naast elkaar wordt in de regelgeving een duidelijke
koppeling gelegd tussen de begrippen zorgvraag, diagnosestelling én
behandeling.
Van multidisciplinaire behandeling is alleen sprake op het moment dat de
patiënt door twee (of meer) poortspecialismen behandeld wordt voor
dezelfde zorgvraag. Dit is dan ook een situatie waarin beide
poortspecialismen hoofdbehandelaar zijn.
Wanneer sprake is van diagnostiek door het ene specialisme en
behandeling door het andere specialisme mag er volgens de huidige
regelgeving één zorgtraject worden gedeclareerd. In onderstaand figuur
is deze toelichting schematisch weergegeven.
Aantal zorgtrajecten tussen verschillende specialismen
Aantal zorgvragen
één
X
X
X
twee
Behandeltraject bij verschillende specialismen één
X
X
X
twee
Aantal zorgtrajecten
* Multidisciplinaire behandeling
1
1
X
X
2*
2
Op verzoek van zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben wij besloten
op dit punt coulance toe te passen voor de jaren 2012 t/m 2014 ten
aanzien van de situaties waarbij de patiënt na diagnosestelling definitief
wordt doorverwezen naar een andere hoofdbehandelaar van een ander
specialisme, zonder dat de patiënt behandeld is door de eerste
hoofdbehandelaar. Indien in die situatie ook door de verwijzende
hoofdbehandelaar een zorgtraject is geregistreerd, zal de NZa hier niet
handhavend tegen optreden. Ook zal de NZa in haar toezicht op
zorgverzekeraars hier rekening mee houden.
1.7 Conclusie
Wij hebben hierboven een toelichting gegeven op de regelgeving over
het registeren van meerdere zorgtrajecten. Wij hebben aangegeven dat
het begrip zorgvraag vooral benaderd dient te worden vanuit het
perspectief van de patiënt. Verder is duidelijk gemaakt dat wij de
invulling van het begrip behandeling vooral als een verantwoordelijkheid
van de medisch specialist zien. Daarnaast heeft de NZa een
coulanceregeling getroffen voor een specifieke situatie (zie 1.6).
4
Behandelen zonder een voorafgaande vorm van diagnosestelling is niet mogelijk. Om
die reden wordt de component behandeling hier niet separaat weergegeven.
Tot slot hebben wij in de verboden-toegestaanlijst die in juni 2013 door
ons is gepubliceerd een voorbeeld opgenomen waarin het begrip
behandeling nader wordt ingevuld.5 In dit voorbeeld is echter een wat
verdergaande invulling van het begrip ‘behandeling’ weergegeven dan
dat wij hierboven hebben geschetst (vanuit de aanname dat de chirurg
niet behandeld tijdens dit traject). Om verwarring te voorkomen hebben
wij dit voorbeeld verwijderd van de lijst.
2. Definities zorgactiviteiten
Zorgactiviteiten vormen de basis voor de registratie en afleiding van
DBC-zorgproducten binnen de DOT-productstructuur. Ook spelen ze een
rol bij de bepaling van aanspraak en om te bepalen of een Wet op
Bijzondere Medische Verrichtingen (WBMV) vergunning vereist is om een
prestatie te mogen declareren. Gezien deze centrale rol van
zorgactiviteiten in de DOT-productstructuur is het van belang
duidelijkheid te creëren over wanneer, welke zorgactiviteit, onder welke
voorwaarden kan worden vastgelegd.
In de nadere regel MSZ is het volgende opgenomen:
‘De verleende zorg wordt vastgelegd in door de NZa vastgestelde
zorgactiviteiten’. ‘Onder vastleggen wordt hier ook een juiste vertaling
van lokale verrichtingen naar zorgactiviteiten bedoeld’.
Zorgaanbieders zijn zelf altijd verantwoordelijk voor een juiste
vastlegging van deze zorgactiviteiten.
Wij benadrukken dat niet voor elke handeling een specifieke
zorgactiviteit beschikbaar is (bijvoorbeeld voor lichte handelingen) en dat
niet elke zorgactiviteit leidt tot een zwaarder DBC-zorgproduct.
Wij krijgen veel vragen binnen over de definities van zorgactiviteiten.
Hieronder worden enkele veel gestelde vragen beantwoord.
2.1 Wat houdt het face-to-face criterium in en wanneer geldt dit?
De verplichting van een face-to-face contact tussen patiënt en
poortspecialist binnen een zorgtraject is logisch, aangezien het gaat om
medisch specialistische zorg. Deze verplichting komt ook tot uitdrukking
in de algemene registratiebepaling in de nadere regel, waarin wordt
aangegeven dat de poortspecialist verantwoordelijk is voor de typering
van het subtraject.
De verplichting van een face-to-face contact wordt alleen expliciet
benoemd in de definitie van een polikliniekbezoek. Bij de definitie van
een dagverpleging of verpleegdag wordt dit face-to-face contact niet
genoemd. Deze zorgactiviteiten impliceren echter een contact, op enig
moment in het zorgtraject, tussen patiënt en poortspecialist. Dit geldt
ook voor zorgactiviteiten uitgevoerd door, of in opdracht en onder
verantwoordelijkheid van een medisch specialist, en uitgevoerd in een
door de medisch specialist opgesteld behandelplan.
5
‘Patiënt heeft voor een polsfractuur een polikliniekbezoek gehad (bijv. op de SEH) met
een chirurg, en is hierna voor deze aandoening gezien en behandeld door de orthopeed.
In dit voorbeeld mogen de chirurg en de orthopeed niet ieder een eigen DBCzorgproduct declareren. Immers is er voor de chirurg geen sprake van een eigen
behandeling.’
Kenmerk
CI/14/3c
Pagina
5 van 13
Er zijn enkele zorgproducten die afgeleid kunnen worden zonder een
Kenmerk
zorgactiviteit met zorgprofielklasse (ZPK) 1 (polikliniekbezoek), ZPK 2
CI/14/3c
(dagopname) of ZPK 3 (verpleegdag). Dit betekent niet dat de medisch
specialist niet betrokken is bij het betreffende subtraject maar alleen dat Pagina
dit niet tot uiting komt in een zorgactiviteit met ZPK 1, 2 of 3. Het is dus 6 van 13
mogelijk om een zorgproduct zonder een zorgactiviteit met ZPK 1, 2 of 3
te declareren. Voorwaarde hierbij is dat elders binnen het zorgtraject wel
het face-to-face contact in de vorm van een zorgactiviteit met ZPK 1, 2
of 3 zorgactiviteit aanwezig is en dat de zorgactiviteiten in het afgeleide
subtraject door, of in opdracht en onder verantwoordelijkheid van een
medisch specialist zijn uitgevoerd.
2.2 Wat kan er geregistreerd worden bij een one-stop-shop?
Een polikliniekbezoek is één bezoek, ongeacht de tijdsduur van het
bezoek en ongeacht de inhoud van het bezoek. Het uitgangspunt is dat
er één polikliniekbezoek per specialisme per kalenderdag geregistreerd
kan worden.
Naar aanleiding van de ontwikkeling van one-stop-shops is onder strikte
voorwaarden registratie van meerdere polikliniekbezoeken op één
kalenderdag mogelijk gemaakt.
Het is enkel toegestaan om meerdere polikliniekbezoeken op één dag te
registreren in het kader van het ‘one-stop-shop principe’ als voldaan is
aan de onderstaande voorwaarden:
- de twee aparte polikliniekbezoeken (en aanvullende onderzoek(en))
zijn vooraf ingepland, en;
- de polikliniekbezoeken vinden op verschillende tijdstippen plaats (niet
achtereenvolgens), en;
- er bestaat een medische noodzaak om het herhaalpolikliniekbezoek
later op de dag in te plannen, bijvoorbeeld omdat dit wordt gebruikt om
uitslagen van tussentijdse onderzoeken te bespreken (de onderzoeken
zijn uitgevoerd in de tijd tussen de twee polikliniekbezoeken).
Er moet, kortom, een zorginhoudelijke reden zijn om een patiënt op
dezelfde dag terug te laten komen voor een polikliniekbezoek.
2.3 Wat kan er geregistreerd worden bij handelingen uitgevoerd door
een verpleegkundige?
Voor het polikliniekbezoek geldt de voorwaarde van face-to-face contact
tussen patiënt en poortspecialist (medisch specialist of arts-assistent).
Een consult door een verpleegkundige kan niet geregistreerd worden als
polikliniekbezoek. Per 2015 is de NZa voornemens om ook
verpleegkundig specialisten en physician assistents de mogelijkheid te
geven een polikliniekbezoek vast te leggen. Een voorwaarde hiervoor is
de invoering van integrale tarieven.
Voor een dagverpleging geldt de voorwaarde dat er op die dag sprake
moet zijn van een behandeling door een medisch specialist. Als er alleen
sprake is van het op dezelfde dag plaatsvinden van een (be)handeling
door een verpleegkundige is het niet toegestaan een dagverpleging vast
te leggen. Per 2015 is de NZa voornemens om in het kader van
taakherschikking ‘door’ te vervangen door ‘onder verantwoordelijkheid
van’. Een voorwaarde hiervoor is de invoering van integrale tarieven.
Voor de overige zorgactiviteiten geldt dat deze in beginsel functioneel
zijn omschreven. Voor de registratie van deze zorgactiviteiten moet
voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
−
De handeling wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een
medisch specialist. Het betreft immers medisch specialistische zorg.
−
In de omschrijving of definitie is niet expliciet opgenomen dat de
reikwijdte van de zorgactiviteit beperkt is tot een specifieke
beroepsgroep.
3. ICC, medebehandeling en MDO
De medisch specialistische zorg wordt in toenemende mate
multidisciplinair georganiseerd. Dit komt ook tot uitdrukking in de
regelgeving. Hierbij kan grofweg onderscheid gemaakt worden in vier
categorieën:
−
Intercollegiaal consult (ICC)
−
Medebehandeling
−
Multidisciplinair consult
−
Multidisciplinair overleg (MDO), teambespreking, overleg palliatieve
zorg
Hier zijn ook specifieke zorgactiviteiten voor gemaakt die zijn beschreven
in de beleidsregel MSZ. Omdat ook hierover regelmatig vragen worden
gesteld, hebben wij hieronder enkele veel gestelde vragen opgenomen
en voorzien van antwoorden.
3.1 Wat is het onderscheid tussen ICC en medebehandeling?
De belangrijkste overeenkomst is dat zowel een ICC als
medebehandeling start na het in consult roepen van een medisch
specialist tijdens een klinische opname voor een andere specialisme. Het
belangrijkste verschil tussen ICC en medebehandeling is dat bij een ICC
géén sprake is van een behandeltraject en bij medebehandeling wel.
Wanneer na een ICC de behandeling van de patiënt wordt overgenomen
of resulteert in een medebehandeling, mag geen ICC-subtraject worden
geopend. Het zorgtype van het subtraject moet dan worden omgezet van
zorgtype 13 (ICC) naar zorgtype 11 (regulier) en de ICC-diagnosecode
naar de diagnosecode die hoort bij de te behandelen zorgvraag.
3.2 Hoe verhoudt zich ICC en medebehandeling tot de regel dat er
sprake moet zijn van een eigen zorgvraag, diagnosestelling en
behandeling?
Voor ICC zijn in de nadere regel MSZ uitgebreide bepalingen opgenomen
die specifiek op de ICC-DBC-zorgproducten van toepassing zijn. Voor
deze ICC-prestaties geldt dus niet de algemene registratiebepaling dat er
sprake moet zijn van een eigen zorgvraag, diagnosestelling én
behandeling.
Voor alle overige DBC-zorgproducten geldt dit wel, dus ook voor DBCzorgproducten die geopend worden in het kader van medebehandeling.
3.3 Hoe moet de participatie van (poort)specialisten bij een
multidisciplinair overleg en multidisciplinair consult worden
geregistreerd?
De zorgactiviteiten multidisciplinair overleg en multidisciplinair consult
kunnen door iedere betrokken specialist worden vastgelegd in het traject
van de hoofdbehandelaar. De poortspecialisten die geen
hoofdbehandelaar zijn openen dus geen eigen DBC-zorgproduct.
Kenmerk
CI/14/3c
Pagina
7 van 13
Voor wat betreft de honorering dienen de betrokken specialisten achter
de voordeur goede afspraken te maken.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin er meerdere specialismen
hoofdbehandelaar zijn. In dat geval registreert iedere hoofdbehandelaar
in zijn eigen traject het multidisciplinair overleg of multidisciplinair
consult.
4.
Onderlinge dienstverlening
In de beleidsregel en nadere regel MSZ worden een aantal relevante
begrippen voor onderlinge dienstverlening genoemd. Zie onderstaand
kader.
Onderlinge dienstverlening
Onderlinge dienstverlening is het onderling afspraken maken en
verrekenen van diensten tussen zorgaanbieders. Er is sprake van
onderlinge dienstverlening indien geen sprake is van een eigen patiënt
volgens de definitie, maar de prestatie (op verzoek van de
hoofdbehandelaar) door een andere instelling of een andere medisch
specialist (niet zijnde de hoofdbehandelaar) wordt geleverd.
Er is dus sprake van onderlinge dienstverlening als zorg geleverd wordt
tussen:
– instelling x en instelling y (één van beiden is hoofdbehandelaar), of;
– een medisch specialist en een andere instelling (één van beiden is
hoofdbehandelaar).
Indien deze prestatie is uitgedrukt in zorgactiviteiten behoren deze tot
het zorgprofiel van de hoofdbehandelaar.
Eigen patiënt
Een patiënt geldt voor een medisch specialist of instelling als eigen
patiënt als deze patiënt zich met een zorgvraag heeft gewend tot de
medisch specialist. Deze medisch specialist wordt aangemerkt als
hoofdbehandelaar wanneer deze specialist voor het verlenen van
(medische) zorg op dat moment in de instelling zijn praktijk uitoefent.
Hoofdbehandelaar
Zorgaanbieder die, in reactie op de zorgvraag van een patiënt, bij een
patiënt de diagnose stelt en die verantwoordelijk is voor de behandeling.
Uit deze begrippen blijkt dat wanneer in het kader van een zorgtraject
van een hoofdbehandelaar bepaalde activiteiten op verzoek van deze
hoofdbehandelaar (al dan niet op verzoek van de patiënt) op een andere
plek worden uitgevoerd dan waar de hoofdbehandelaar zijn praktijk
uitoefent, er sprake is van onderlinge dienstverlening. Dit gaat niet
alleen om diagnostische activiteiten, maar kan ook gaan om onderdelen
van de behandeling. In deze situatie brengen instellingen/behandelaars
onderling een tarief in rekening en mag alleen de hoofdbehandelaar een
DBC-zorgproduct / overig zorgproduct in rekening brengen.6
6
Indien er sprake is van WBMV-zorg geldt een uitzondering. In dat geval mag de
uitvoerende instelling van het WBMV-deel van de behandeling wel een DBC-zorgproduct
in rekening brengen en een zorgtraject openen volgens de algemeen geldende regels,
ook al is er geen sprake van een definitieve overname door deze instelling.
Kenmerk
CI/14/3c
Pagina
8 van 13
4.1 Wanneer is er sprake van onderlinge dienstverlening?
Kenmerk
Er is sprake van onderlinge dienstverlening indien geen sprake is van een CI/14/3c
eigen patiënt volgens de definitie, maar de prestatie (op verzoek van de
hoofdbehandelaar) door een andere instelling of een andere medisch
Pagina
9 van 13
specialist (niet zijnde de hoofdbehandelaar) wordt geleverd.
Er is dus sprake van onderlinge dienstverlening als zorg geleverd wordt
tussen:
– instelling x en instelling y (één van beiden is hoofdbehandelaar), of;
– een medisch specialist en een andere instelling (één van beiden is
hoofdbehandelaar).
Indien deze prestatie is uitgedrukt in zorgactiviteiten behoren deze tot
het zorgprofiel van de hoofdbehandelaar.
4.2 Wat mogen partijen declareren als er sprake is van diagnostiek bij
instelling A en behandeling n.a.v. die diagnostiek bij instelling B?
Er mogen alleen twee DBC-zorgproducten worden gedeclareerd als er
sprake is van het doorverwijzen van de patiënt naar een andere instelling
én naar een andere hoofdbehandelaar voor diagnostiek én behandeling.
In andere situaties is sprake van onderlinge dienstverlening.
Doorverwijzing naar dezelfde behandelaar in een andere instelling
voldoet niet aan deze voorwaarden.7
Het uitvoeren van een deel van de diagnostiek in een andere instelling is
per definitie onderlinge dienstverlening.
4.3 Wanneer een patiënt in behandeling is bij een medisch specialist in
instelling X maar (dure) medisch specialistische geneesmiddelen (geen
onderdeel van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem) ontvangt als
onderdeel van deze behandeling in instelling Y, is hier dan sprake van
onderlinge dienstverlening?
In dit voorbeeld is er inderdaad sprake van onderlinge dienstverlening.
De toediening van medisch specialistische geneesmiddelen vindt plaats
op verzoek, en onder verantwoordelijkheid, van de medisch specialist in
instelling X. In het voorbeeld betekent dit dat enkel de medisch specialist
in ziekenhuis X een DBC-zorgproduct en add-on declareert.
Belangrijk in dergelijke casuïstiek is het begrip ‘eigen patiënt’. Zo kan het
dus gebeuren dat een patiënt in een setting van instelling Y nog steeds
eigen patiënt is van instelling X voor wat betreft dit deel van de
behandeling.
Op 18 november 2013 heeft het College van Beroep voor het
bedrijfsleven (CBb) een uitspraak gedaan die deze benadering bevestigt.
Met deze uitspraak geeft het CBb aan dat een revalidatie-instelling
patiënten niet als eigen patiënt kan zien voor ziektes waarvan ze de
behandeling niet overnemen (bijvoorbeeld behandeling van oncologie).
Deze uitspraak geeft nadere duiding aan de begrippen ‘eigen patiënt’ en
‘hoofdbehandelaar’ welke in lijn zijn met bovengenoemde uitleg van de
NZa.8
7
Met uitzondering van een specialist die vanuit een categorale instelling is
gedetacheerd in een ziekenhuis en doorverwijst naar voor gespecialiseerde zorg in de
categorale instelling.
8
Zie www.rechtspraak.nl dossiernummer 11/749
Kenmerk
5.
Verwijzing
CI/14/3c
Met ingang van 1 januari 2012 is het verplicht om op declaraties van
Pagina
medisch specialistische zorg (a) het type verwijzer en (b) de AGB-code
10 van 13
van de verwijzer op te nemen. De informatieverplichtingen zijn
opgenomen in de nadere regel MSZ. Deze maatregel is in opdracht van
VWS ingevoerd en heeft als doel onnodig zorggebruik tegen te gaan en
onrechtmatige declaraties ten laste van de Zorgverzekeringswet (Zvw) te
voorkomen. Hieronder worden enkele veel gestelde vragen beantwoord.
5.1 Wie is een geldige eerstelijns verwijzer?
Zorgverzekeraars bepalen welke zorgaanbieders zij (naast de huisarts)
als geldige verwijzer opnemen in hun polisvoorwaarden.
In artikel 14.2 van de Zorgverzekeringwet is het volgende opgenomen:
‘De zorgverzekeraar neemt in zijn modelovereenkomst op dat
geneeskundige zorg zoals medisch-specialisten die plegen te bieden, met
uitzondering van acute zorg, slechts toegankelijk is na verwijzing door in
die overeenkomst aangewezen categorieën zorgaanbieders, waaronder in
ieder geval de huisarts.’ Het verschilt dus per zorgverzekeraar welke
beroepsgroep wordt geaccepteerd als verwijzer. Voor vragen hierover
kunt u terecht bij uw zorgverzekeraar.
5.2 Wat is een verwijzing?
In lid 2 van artikel 14 van de Zorgverzekeringswet staat het volgende:
‘De zorgverzekeraar neemt in zijn modelovereenkomst op dat
geneeskundige zorg zoals medisch-specialisten die plegen te bieden, met
uitzondering van acute zorg, slechts toegankelijk is na verwijzing door in
die overeenkomst aangewezen categorieën zorgaanbieders, waaronder in
ieder geval de huisarts.’
De Zorgverzekeringswet inclusief deze bepaling geldt sinds 2006.
Vanuit dit artikel wordt duidelijk dat er formeel alleen sprake is van een
verwijzing als de daartoe gerechtigde zorgaanbieder de zorg van een
patiënt overdraagt aan een medisch specialist.
In de praktijk (en in de regelgeving van de NZa) wordt de term
verwijzing breder toegepast, namelijk ook wanneer een zorgaanbieder
diagnostiek aanvraagt in een instelling voor medisch specialistische zorg.
Hiermee wordt de patiënt niet overgedragen aan de medisch specialist,
maar dienen wel de juiste aanvraaggegevens te worden ingevoerd. In
deze situatie spreken we in onze regelgeving ook van verwijzers
registratie. Kortom; ook in bepaalde situaties waarin er geen sprake is
van een formele verwijzing conform Zvw dient verwijs registratie plaats
te vinden. Wanneer uit de diagnostische onderzoeken blijkt dat medisch
specialistische behandeling noodzakelijk is, dient er een formele
verwijzing van een daartoe gerechtigde zorgaanbieder aanwezig te zijn.
Een uitzondering hierop is acute zorg die direct volgt op de diagnostiek.
5.3 Is voor de toegang tot medisch specialistische zorg vóóraf een
verwijzing nodig?
In lid 2 van artikel 14 van de Zorgverzekeringswet staat het volgende:
‘De zorgverzekeraar neemt in zijn modelovereenkomst op dat
geneeskundige zorg zoals medisch-specialisten die plegen te bieden, met
uitzondering van acute zorg, slechts toegankelijk is na verwijzing door in
die overeenkomst aangewezen categorieën zorgaanbieders, waaronder in Kenmerk
ieder geval de huisarts.’
CI/14/3c
De Zorgverzekeringswet inclusief deze bepaling gelden sinds 2006.
Om die reden is vooraf altijd een verwijzing nodig.
Pagina
11 van 13
Het kan echter voorkomen dat een zorgaanbieder (bijv. huisarts)
diagnostiek aanvraagt bij een instelling voor medisch specialistische
zorg. Wanneer uit de diagnostische onderzoeken blijkt dat medisch
specialistische behandeling noodzakelijk is, dient er een formele
verwijzing van een daartoe gerechtigde zorgaanbieder aanwezig te zijn.
Indien deze overname binnen 7 dagen plaatsvindt valt deze diagnostiek
onder het DBC-zorgproduct en is het niet toegestaan de diagnostiek te
declareren in de vorm van een overig zorgproduct. In deze situatie ligt
de datum van verwijzing na de begindatum van het DBC-zorgproduct.
Wel moet de datum van verwijzing voor of op de dag van het eerste
polikliniekbezoek liggen.
5.4 Zijn er vormvereisten gesteld aan een verwijzing?
Zoals onder 5.2 vermeld mag medisch specialistische zorg alleen vergoed
worden als er sprake is van een verwijzing. Op grond van artikel 36 van
de Wet Marktordening Gezondheidszorg dient een zorgaanbieder een
deugdelijke administratie bij te houden. Dit betekent dat het ziekenhuis
ook over een vastlegging van de verwijzing dient te beschikken. Het is
aan de zorgaanbieder om aan de hand van de administratie aan te tonen
dat de verwijzing rechtmatig is.
In onderling overleg hebben VWS en de NZa besloten niet handhavend
op te treden over de jaren t/m 2014 als:
a) sprake is van een geldige verwijzing volgens de Zvw, en;
b) deze verwijzing juist is vastgelegd in de verplichte verwijzer
registratie bij een declaratie, en;
c) er wel een schriftelijke bewijs van deze verwijzing in het dossier
aanwezig is.
5.5 Welke verwijzer dient geregistreerd te worden bij een vervolgtraject?
Een patiënt wordt door een huisarts doorverwezen naar de chirurg voor
een nieuwe zorgvraag. De chirurg opent een subtraject met zorgtype 11
(huisarts is verwijzer). Na verloop van tijd wordt er door de chirurg een
vervolgsubtraject (zorgtype 21) geopend in het kader van dezelfde
zorgvraag. Er zijn twee situaties mogelijk om de verwijzer te registreren:
−
Indien de chirurg een vervolgtraject opent en de patiënt is nog niet
uitbehandeld, moet er verwijzer type 7 (eigen patiënt) worden
geregistreerd (chirurg is de verwijzer).
−
Een patiënt is uitbehandeld bij de chirurg en wordt terug verwezen
naar de huisarts. Indien de huisarts de patiënt opnieuw naar de
chirurg verwijst voor dezelfde zorgvraag (en het reguliere subtraject
is reeds afgesloten), opent de chirurg een vervolgtraject. In deze
situatie is de huisarts de verwijzer.
6.
Overige onderwerpen
6.1 Afwezigheidsdag bij revalidatie
In de beleidsregel MSZ is de volgende bepaling opgenomen:
‘Afwezigheidsdag (190034, 194809)
De dag, niet zijnde de ontslagdag, voorafgaand aan de nacht waarin de
patiënt niet in het ziekenhuis/verpleeghuis verblijft, wordt niet als
verpleegdag maar als afwezigheidsdag aangemerkt. Het betreft een veelal geplande - afwezigheid van ten hoogste drie dagen.
Afwezigheidsdagen (190034), volgend op een preoperatieve screening
worden niet als afwezigheidsdag (of verpleegdag) aangemerkt. Indien
geen terugkeer naar het ziekenhuis plaatsvindt tijdens of na
afwezigheidsdagen vervalt de mogelijkheid om hiervoor een
afwezigheidsdag te registreren.’
Een afwezigheidsdag kan worden geregistreerd als er sprake is van een
onderbreking van de opnameduur.
Tot en met 2013 werd er bij de medisch specialistische revalidatiezorg
een verpleegdag naast een afwezigheidsdag geregistreerd. Dit is niet
wenselijk en komt niet overeen met de algemene registratieregels. Met
de sector is daarom afgesproken dat dit per 2014 niet meer is
toegestaan. Dit betekent dat de medisch specialistische revalidatie per 1
januari 2014 geen verpleegdag meer mag registreren naast een
afwezigheidsdag.
6.2 Add-on zorgactiviteitcodes
Voor bepaalde stofnamen en indicaties, die voldoen aan de criteria die
zijn opgenomen in de beleidsregel MSZ, is een aparte declaratietitel
gecreëerd: de add-on dure en weesgeneesmiddelen. De stofnamen en
indicaties die voldoen aan deze criteria zijn opgenomen in bijlage 5
‘Stofnamen en indicatielijst add-on geneesmiddelen’ bij deze beleidsregel
(verder add-on lijst).
De zorgactiviteiten voor dure en weesgeneesmiddelen worden
gedefinieerd op het niveau van stofnaam en niet op het niveau van
indicatie. De NZa stelt daarom voor elk add-on geneesmiddel twee
zorgactiviteitcodes vast:
a) Zorgactiviteitcode voor een indicatie die wel op de add-on lijst staat
b) Zorgactiviteitcode voor een indicatie die niet op de add-on lijst staat
Ad a) Voor de stofnamen en indicaties die zijn opgenomen op de add-on
lijst, zijn overige zorgproducten vastgesteld. Deze overige zorgproducten
worden ook wel add-ons genoemd en zijn uitgedrukt in zorgactiviteiten.
Deze zorgactiviteiten kunnen additioneel bij een DBC-zorgproduct
worden gedeclareerd. Deze zorgactiviteiten zijn te vinden in bijlage 4 bij
de beleidsregel MSZ.
Ad b) Als er sprake is van een indicatie die niet (meer) op de add-on lijst
staat, dient de zorgaanbieder de zorgactiviteitcode (niet zijnde overig
zorgproduct/add-on) te registreren. De laatste genoemde code te
gebruiken in de registratie. Dit is dan geen add-on declaratie. Deze
zorgactiviteitcodes zijn te vinden in bijlage 3 van de beleidsregel MSZ.
Tot slot
Met deze circulaire hebben wij enkele belangrijke onderdelen van de
registratie- en declaratieregelgeving toegelicht. Daarmee is volgens de
branchepartijen deze regelgeving helder, zoals die per 2012 van
toepassing is.
Kenmerk
CI/14/3c
Pagina
12 van 13
In de doorontwikkelagenda DOT9 hebben wij aangekondigd dat er een
verdere ontwikkeling van de regelgeving zal plaats vinden die per 2015
zou kunnen leiden tot aangepaste registratieregels en uitbreiding van
definities van zorgactiviteiten. Hierover zullen wij de komende tijd met
partijen in overleg treden.
Met vriendelijke groet,
Nederlandse Zorgautoriteit
drs. M.S. Mulder
directeur Zorgmarkten Cure
9
Zie doorontwikkelagenda DOT deel 3, november 2013, www.nza.nl.
Kenmerk
CI/14/3c
Pagina
13 van 13