Nieuwsbrief Pensioen april 2015PDF

Nieuwsbrief Pensioen
Vakmensen
April 2015 | editie 5 |
Het mag wat kosten…
als het ook wat oplevert
Bundelen van kracht
Het pensioenfonds voor de Baksteenindustrie is per 1 januari 2015
geliquideerd. Het bedrijfstakpensioenfonds Bouw neemt de honneurs
waar. Onlangs, op 31 maart is het
geld van de pensioenreservering
ook daadwerkelijk in de ‘pensioenkluizen’ van bpf Bouw gestroomd.
April 2015. En dit betekent dat de
pensioennieuwsbrief al weer een
jaar bestaat als informatief bulletin
voor collega’s, kader en overige
geïnteresseerde leden. De tijd glijdt
haast ongemerkt voorbij. Dat valt
amper te beweren van het pensioenstelsel als zodanig. Zelden is er
zoveel gaande geweest rondom dit
financiële deel van ons bestaan.
In juli krijgt toezichthouder DNB het
laatste jaarverslag en de rapportage
over deze beëindiging van het pensioenfonds. Het is de bedoeling dat in
november het pensioenfondsbestuur
Baksteenindustrie de laatste handelingen verricht ter afronding van het
totale proces.
En nog altijd staan er grote veranderingen te gebeuren. Vernieuwing van
een oud pensioenstelsel. Een verouderd stelsel, volgens sommigen. Maar
heus niet zo erg verouderd als sommigen wel eens beweren. Dat blijkt ook
uit de enquête die het CNV in maart
onder leden en niet-leden hield over
gewenste en ongewenste aanpassingen van het Nederlandse pensioensysteem.
Onder de duizenden invullers van dat onderzoek leefde tamelijk nadrukkelijk de overtuiging zoals hierboven geschreven: het mag wat kosten (al dat collectieve beheer van ons geld) als het ook maar het nodige oplevert. Een
gezamenlijke verantwoordelijkheid schept de beste uitgangspositie.
Glas
Bij het pensioenfonds voor de Vlakglassector is een doorbraak geforceerd. Vlakglas en SPNG (Stichting
Pensioenfonds voor de Nederlandse
Groothandel) hebben een intentieverklaring ondertekend. Het is de bedoeling dat beide fondsen per 1 juli 2015
fuseren, na goedkeuring van de DNB.
maximale
belasting
Rob Vlietman
Wouter de Jong
Die gevoelde verantwoordelijkheid voert ook de boventoon in het CNV Vakmensen-uitgangspunt in de richting van
samenvoegende pensioenfondsen. Een consolidatie met gevoel zou het streven moeten zijn.
Uiteraard lees je er in deze nieuwsbrief alles over.
Marcel Hulsegge
VPL, de ultieme tweestrijd tussen oud en jong
Heerst het taboe?
Pensioenfondsbesturen staan voor forse uitdagingen. Hogere leeftijdsverwachtingen, vergrijzing, strengere toetsing (nFTK) en
vooral immer zakkende rente. Pensioenfondsen raken steeds verder in het defensief. Voor veel sectoren geldt bovendien een
afspraak over premiebevriezing.
Gevolg is dat mogelijkheid om pensioenen nog te indexeren achter de horizon
verdwijnt en dat geldt nog meer voor de
mogelijkheid om indexatieachterstanden
van de afgelopen jaren te compenseren.
De pensioenleeftijd gaat nog eerder omhoog en de opbouw van pensioen wordt
steeds lager.
De oudere deelnemers hebben al veel
pensioen opgebouwd in de ‘goede’
tijden vóór 2008. Vooral jongere deelnemers zullen het gelag betalen. Door
de flexibilisering op de verslechterde
arbeidsmarkt, is het voor jongeren veel
moeilijker geworden om een ‘lange baan’
te vinden waarmee ze pensioen kunnen
opbouwen. Niet vreemd dat jongeren
steeds minder vertrouwen hebben in het
pensioenstelsel.
Aandacht
Jongere, potentiële deelnemers aan
pensioenregelingen verdienen veel meer
aandacht van pensioenfondsbestuurders
en van vakbondsbestuurders aan de
cao-tafel. Aandachtspunt daarbij zou de
VPL-regeling (vut, pensioen en levensloop) moeten zijn volgens sommigen.
VPL was een voorwaardelijke overgangspensioenregeling voor deelnemers geboren tussen 1950 en 1965).
Voor sommige jongeren is het onbegrijpelijk – of zelfs onverteerbaar - dat ze de
komende jaren nog meebetalen aan een
VPL-regeling. En dit dan voor een kleine
groep oudere collega’s, die daardoor een
nóg riantere pensioenregeling krijgt. En
dat terwijl hun eigen pensioenopbouw
steeds verder wordt verslechterd.
Is dit geen ongewenste solidariteit? En is
het handhaven van de VPL-overgangsregeling tot 2021 nog wel gerechtvaardigd?
Pakweg 10 jaar geleden werd de vut
afgeschaft voor iedereen die na 1 januari
1950 is geboren. Er kwam compensatie:
een hogere pensioenopbouw van 2 - 2,25
procent. Deelnemers bouwden een hoger
pensioen op en die extra inzet kon worden
benut om toch nog eerder met pensioen
te gaan.
Maar op moment van afspreken waren
sommige pensioendeelnemers al 55 jaar
of ouder. Met nog maar weinig tijd om
met die maximaal 2,25 procent iets zinnigs op te bouwen. En dus kwam er die
VPL-overgangsregeling, betaald met een
overgangsheffing voor alle deelnemers.
Nu is onderhand de maximale pensioenopbouw al teruggebracht naar 1,875
procent. Extra opbouw om eerder met
pensioen te kunnen gaan verdween als
sneeuw voor de zon met dat nieuwe Witteveenkader.
En over een nog verdere verlaging van
opbouw wordt al hardop gesproken: 1,75
procent of zelfs 1,4 – 1,6 procent als de
rente blijft dalen. De 2,25 procent pensioenopbouw, nog maar 10 jaar geleden
dé standaardgedachte, is geheel uit zicht
verdwenen.
Doorwerkers
Bovendien blijken de ‘VPL’ers’ dat
extra-potje niet eens te gebruiken om
eerder te stoppen. Ze blijven in meerderheid juist doorwerken tot pensioendatum om dan een hoger pensioen op
te strijken. De regeling wordt op grote
schaal niet gebruikt waarvoor hij was
bedoeld. Wrange bijkomstigheid: er zijn
daardoor nog minder banen beschikbaar
voor jongeren.
Een vraag
Moeten we dus doorgaan met de VPL-regeling? En jongere deelnemers (geboren
vanaf 1965) laten meebetalen voor een
overgangsregeling voor oudere collega’s,
terwijl hun eigen pensioenrechten steeds
verder worden uitgehold?
Eerder met pensioen is voor henzelf al
onmogelijk geworden. Hun pensioenleeftijd schuift steeds verder op, zonder
financiële ruimte voor compensatie
daarin. Sterker nog: door de verlaagde
pensioenopbouw zal hun - latere - pensioen waarschijnlijk aan de magere kant
zijn.
Een antwoord
De VPL-opbouw geheel of deels te
stoppen kan een antwoord zijn, bijvoorbeeld per 1 januari 2016. Niet langer
afgedragen VPL-premie kan dan worden
gebruikt voor verhoging van de pensioenpremie. Dat voorkomt - of vermindert
– die verslechtering van de eigen pensioenregeling.
De VPL-gerechtigden houden hierbij de
tot 1 januari 2016 opgebouwde rechten.
Alleen de laatste vijf jaar inleg zal er niet
meer komen. De oudsten zijn dan toch al
met pensioen en de jaargangen ’51/’52
ook, als ze hun VPL-recht tenminste
hebben gebruikt
Alle andere VPL’ers krijgen minder dan
gedacht. Maar het ging altijd om voorwaardelijke rechten, dus niemand kon er
echt aanspraak op maken.
Want de meeste kaderleden, die er samen
met de vakbondsbestuurder over praten,
zijn nou net geboren tussen ‘50 en ‘65. Zij
verheugen zich op dat extra pensioen in
geld of in tijd. Want ja, zo was het ongeveer afgesproken. Dat het wordt gezien
als een opgebouwd recht is begrijpelijk, al
was het voorwaardelijk.
”Ongewenste solidariteit?”
Cao-onderhandelingen
Maar waar regel je dit alles? Er zijn pensioenfondsbestuurders die de VPL-premie
graag zouden willen inzetten voor pensioen.
Maar zij gaan er niet over. Ze voeren de
pensioen- en VPL-regelingen slechts uit.
De regeling zelf is een onderwerp van
de cao-tafel. En daar ligt het onderwerp
moeilijk, in ieder geval aan vakbondszijde.
Moeilijk gesprek
Toch zou het goed zijn om het gesprek
hierover aan te gaan, hoe moeilijk dat ook
is. Een gesprek over echte solidariteit; dit
keer van oud met jong, van de financieel
wat sterkere deelnemer met de financieel
zwakkere deelnemer.
Er zijn cao-tafels waar dit onderwerp
is besproken en waar VPL-premie is
ingewisseld voor pensioenpremie. Maar
volgens de berichten zijn dat met name
cao’s in de diensten- en handelssectoren. Daar werken veel meer jongeren
dan ouderen.
Wellicht speelt het onderwerp minder
in de sectoren waarin CNV Vakmensen
actief is. Er is tot nu toe weinig aandacht
voor. Binnen de pensioenafdeling is er
wel over dit onderwerp van gedachten
gewisseld, maar de meningen zijn vooralsnog verdeeld.
Overeenstemming is er daarentegen
wel over het feit dat dit onderwerp heel
moeilijk op de agenda is te zetten. Het
lijkt erop dat we een taboe te pakken
hebben.
John Koudys
Wouter de Jong
Nieuwsbrief Pensioen
Vakmensen
April 2015 | editie 5 |
Consolideren met gevoel a.u.b.
Het samenvoegen van pensioenfondsen, ook wel consolideren genoemd. Hoe doe je dat? En wie
laat je wat doen? Een ding telt zwaar, zegt pensioenbestuurder Marcel Hulsegge: “Doe het met
gevoel”.
Het bundelen van krachten van pensioenfondsen staat volop in de belangstelling. Onder meer vanwege striktere
regelgeving. Dat is noodzakelijk, maar
ook een gevaar, volgens Hulsegge. “Juist
die strengere regels en de hogere eisen
van De Nederlandse Bank (DNB) zorgen
ervoor dat kleinere pensioenfondsen het
allemaal niet meer kunnen bijbenen.
Tenminste, niet tegen dezelfde kosten.
En dus moet worden gekeken of uitbesteden dan wel samenballen een effectief antwoord is op deze nieuwe werkelijkheid.”
Te technisch
Volgens Marcel Hulsegge openbaren
zich verschillende tendensen. Eén
tendens is dat pensioenfondsen vooral
technisch aan het consolideren slaan:
“Alle administratieve werkzaamheden
en het vermogensbeheer worden dan
uitbesteed aan een grote uitvoeringsorganisatie, zoals een APG of een PGGM.
Dat bespaart uiteraard kosten, omdat die
administratie niet langer op meerdere
plekken wordt gevoerd, ieder voor zich.
Je zorgt dan in ieder geval dat de kosten
omlaag gaan, iets wat voor deelnemers
ook van belang is.
Daarnaast kunnen uitvoeringsorganisa-
ties in zo’n scenario ook besturen ondersteunen op gebied van beleggen. Dan
hebben we het over duurzaam beheer
van zijn/haar ingelegde geld. Over een
maximaal rendement van die inleg. En
een faire uitkering van de uiteindelijke
pensioentoelage.
Kortom, consolidatie is niet alleen een
noodzakelijk kwaad, maar levert ook qua
kosten en qua beheer voordelen op.”
Pensioentent
In de ogen van Hulsegge wordt de discussie over consolidatie van pensioen-
15.000
17.500
36.750
_______+
een zoektocht naar logische partners. Je
kunt als sector soortgelijke pensioenregelingen in elkaar schuiven. Dat hebben
we bijvoorbeeld gedaan in de metaaltechniek en metalektro. Je overbrugt
cultuurverschillen en zoekt juist de overeenkomsten op. Het maakt je sterker als
geheel.
Daarbij profiteert de werknemer, als
deelnemer in zo’n pensioenfonds. Want
hij/zij kan dan binnen het min of meer
natuurlijk carrièreverloop gewoon bij
hetzelfde pensioenfonds aangesloten
blijven.
1,875%
/1759,
2.750 = 66.100
1
+
0
5
3
.
4
1
+
0
0
35.0
356.750
125.500
75.150
150.000
_______+
”Doe het met gevoel”
fondsen echter nog teveel gevoerd vanuit
een onvermijdelijkheid. En niet vanuit
de wens de positie van de deelnemer te
verbeteren.
“Terwijl juist nu heel vruchtbaar kan
worden nagedacht over een duurzame
herinrichting van pensioenland. Het is
Bovendien, het stelt je als pensioenfonds
nog beter in staat op de langere termijn
het geheel te beschouwen. En noodzakelijke vragen te stellen. Wat is – om
maar eens wat te noemen – de huidige
en toekomstige populatie in bedrijfstak
X/Y? Hoe verhoudt zich het aantal jongeren tegenover de ouderen? En wat is een
20\
logische premieopbouw die je daarvoor
kiest? Dát soort overwegingen zouden bij
consolidatie de boventoon moeten voeren. Dan is de meerwaarde van samenwerken overduidelijk. Dat is veel minder
aan de hand als het allemaal slechts gaat
om zo goedkoop mogelijk een ‘pensioentent draaien’.
Een te grote rol voor uitvoeringsorgani-
saties is daarom niet goed. Het is wellicht efficiënt, maar een visie ontbreekt.
De inbreng van het pensioenfondsbestuur is essentieel. Logisch dus dat CNV
Vakmensen met nadruk pleit voor dat
laatste.”
Marcel Hulsegge
Wouter de Jong
Pensioenfondsdilemma: beleggen in klimaat of in rendement?
Moeten we pensioengeld (blijven) beleggen in de steenkoolsector en de olie- en
gaswinning?
In de Engelstalige pensioenwereld was er al discussie over. Deze is nu overgewaaid naar Nederlandse contreien.
Vanuit een verantwoord ESG-beleid
(Environmental, Social and Governance)
ligt bij pensioenfondsen die vraag voor de
hand. Door opwarming van de aarde dreigen catastrofale effecten. Effecten voor
huidige en toekomstige generaties.
Hoge rendementen
Maar nu net de Shells en Texaco’s van
deze wereld zorgen voor goede beleggingsresultaten en prettige jaarlijkse
dividenden. Die laat je toch zo maar niet
aan je voorbij gaan? Bovendien, kómt de
klimaatverandering wel door menselijk
gedrag? Of heeft moeder natuur zelf de
touwtjes strak in handen?
Die laatste vraag is wel zo’n beetje
beantwoord. Wereldwijd zijn vrijwel alle
deskundigen het eens dat de mens de
belangrijkste oorzaak is omdat hij veel
broeikasgassen produceert, de kool(stof)dioxide die ontstaat bij gebruik van
fossiele brandstoffen. Er was nog één
invloedrijke Amerikaanse wetenschapper
die nog twijfels zaaide. Onlangs bleek dat
dat hij miljoenen dollars had gekregen
van oliemaatschappijen.
Verantwoord beleggen?
Beleggen in fossiele brandstoffen is dus
nauwelijks meer als verantwoord uit
te leggen. De carbonfootprint (carbon
= kooldioxide) van die sector is veel te
groot. In de Engelstalige pensioenwereld
worden bedrijven steeds meer langs de
meetlat van die ‘voetafdruk’ gelegd.
Pensioenfondsen van kerkelijk medewerkers in Engeland, Canada en de VS zijn de
discussie begonnen. Pensioenfondsen van
onderwijzend personeel en ambtenaren
hebben de fakkel over genomen. Op aandeelhoudersvergaderingen van Shell en
BP staat het onderwerp al op de agenda.
Omdat wordt gedacht dat juist deze
bedrijven met hun kennis en investeringsmogelijkheden kunnen bijdragen aan een
omschakeling van fossiele brandstoffen
naar schonere energievormen. En zo de
opwarming van de aarde kunnen helpen
beperken.
De meeste van deze pensioenfondsen
hebben nog niet ‘gedesinvesteerd’. Maar
al wel aangegeven dit alsnog te zullen
doen als Shell en andere oliemultinationals zich niet ‘bekeren’. Er wordt verzocht
om een blijk van goede wil. Zoals stoppen met winning van olie uit Canadees
teerzand, een van de meeste vervuilende
winningsmethoden. Of het staken van
oliewinning in gevoelige natuursetting.
Deelnemers van het ABP gooiden onlangs, onder aanvoering van enkele hoogleraren milieukunde, ook in Nederland
de knuppel in het hoenderhok. Ook dat
andere grote pensioenfonds, PFZW, heeft
het onderwerp nu op de agenda.
Waardevol of waardeloos?
Maar niet alleen zorg voor het milieu en
ons nageslacht bepalen de discussie.
Ook financieel staan de beleggingen in
fossiele brandstoffen in de schijnwerper.
De (aandelen)waarde van de oliebedrijven
wordt namelijk vooral bepaald door de
voorraden olie die ze (in de grond) hebben. En daar zit volgens velen een groot
risico naar de beleggers in die aandelen.
Want als de wereld echt werk gaat maken
van klimaatopwarming en zwaarwegende
maatregelen afspreekt - bijvoorbeeld op
de klimaattop in Parijs in december - dan
komt wellicht een groot deel van die olie
nooit meer bovengronds. En dan zijn die
olieaandelen nu dus veel te hoog gewaardeerd.
In Amerika en Engeland hebben enkele pensioenfondsen - maar ook andere
beleggers - zich al terug getrokken als
aandeelhouder in steenkool-, olie- en
gasbedrijven. Het Harvardfonds, het rijkste en best presterende beleggingsfonds
ter wereld, heeft zijn investeringen in deze
sector stilgelegd. En zelfs het Rockefellerfonds, de familie die ooit steenrijk werd
met olie, belegt naar verluid niet meer in
deze sector.
De poeplucht van‘Stranded assets’
Veel pensioenfondsen en andere beleggers voorzien een toekomstbeeld van
‘stranded assets’ (gestrande activa);
zeg maar een doodlopende weg van hun
beleggingen. Deze term dateert uit begin
jaren vijftig van de vorige eeuw toen
beleggingen in guanomest in korte tijd
niets meer waard bleken te zijn. Guano is
vogelmest uit Chili dat wereldwijd werd
verkocht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was dat wereldwijd verkopen nogal
moeilijk en liep de omzet terug. Na de
oorlog probeerde de guano-sector de
draad weer op te pakken, maar ondertussen was in Europa de kunstmest uitgevonden; veel goedkoper om te maken. In
korte tijd stonden de Chileense fabrieken
weg te roesten en waren de aandelen
niets meer waard.
Er zijn beleggingsdeskundigen die zo’n
scenario ook voor de olie- en gasindustrie
voorspellen. Volgens sommigen is dat
scenario zelfs wenselijk. Het betekent dat
opwarming van de aarde eindelijk echt
wordt aangepakt.
Schone toekomst?
Als er de wil is, is er veel mogelijk. Dat
blijkt in Duitsland, waar de grote energie-
s Oliedobber Brent Spar in een Noors fjord
wachtend op sloop.
leveranciers EON en RDW in een paar jaar
tijd in de problemen zijn gekomen door
de snelle opkomst van ‘groene’ energie
en nu hun traditionele fossiele centrales
afstoten. Het kan dus hard gaan. Vooral
omdat notoire dwarsliggers als China en
de VS nu openlijk hebben aangegeven
serieus werk te willen maken van verminderde opwarming van de aarde.
Pensioenfondsbestuurders moeten in
dit complexe speelveld keuzes bepalen.
Blijven we beleggen in fossiele brandstoffen, met goede rendementen op de
korte termijn? Of trekken we ons terug uit
deze sectoren, met het oog gericht op de
toekomst? Een lange termijntoekomst,
bezien van uit zowel maatschappelijk als
financieel oogpunt.
John Koudys
Wouter de Jong
Nieuwsbrief Pensioen
Vakmensen
April 2015 | editie 5 |
Willem Jelle Berg: “Als de klant bloemkolen wil, dan krijgt hij bloemkolen”
CNV-leden duidelijk in hun voorkeur pensioenstelsel
Pensioen leeft niet bij de mensen. Deze opvatting werd dit voorjaar nogal gelogenstraft. Bijna 4.500 leden – en niet-leden –
namen deel aan het onderzoek dat het CNV uitvoerde naar aanleiding van het SER-advies. En de uitkomst geeft aan dat de
mensen om wie het gaat méér vertrouwen in het systeem hebben dan menigeen wil doen geloven. Pensioenbestuurder Willem
Jelle Berg van de CNV Vakcentrale: “Opiniemakers in het Financieel Dagblad hebben dus niet altijd gelijk. Maar daarvoor hadden we geen enquête nodig.”
In juli wil staatssecretaris Jetta Klijnsma
met haar visie op het toekomstig pensioenstelsel komen. Er ligt een advies van
de Sociaal Economische Raad. Het CNV
wil zijn eigen inbreng in dat SER-advies
toetsen aan de keuze van de leden en
vervolgens aanscherpen. Willem Jelle
Berg behartigt in de SER hun belangen.
“Dat pensioenstelsel is echt een ingewikkelde breinbreker”, erkent Berg. “Je
wilt het zo goed mogelijk doen. Voor de
huidige generatie, maar ook voor de toekomstige. Maar er liggen kapers op de
kust: politici. Die bemoeien zich tamelijk
nadrukkelijk met het pensioenstelsel.
Wellicht wat té veel. Hun taak zou eigenlijk niet verder moeten gaan dan wetgeving te creëren die het pensioenstelsel
stutten. En zo, bijvoorbeeld met aanvullende belastingregels, een gelijk speelveld te creëren voor alle werkenden.
gevuld blijven. En niet, zoals nu, door een
steeds kleinere groep werknemers in
loondienst moeten worden gevuld. Maar
ook omdat ZZP’ers en werknemers zonder pensioenopbouw dan een pensioen
opbouwen voor zichzelf.
ook geen aanvullend pensioen op termijn
en alleen AOW-uitkering. Dan kun je
voorspellen dat ze dus een groter beroep
zullen doen op aanvullende subsidies,
bijvoorbeeld bij gebruik van ouderen- of
gezondheidszorg.”
Willem Jelle Berg heeft niettemin twijfels
over deze variant: “Het voordeel is dat
het probleem van die niet-meebetalende
ZZP’ers en werknemers zonder pensioenopbouw wordt opgelost. Het nadeel is
dat je gevaarlijk dicht bij een staatspensioen komt. Een stelsel waarop politici
voortdurend hun waan-van-de-dagpijlen
zullen schieten. En dat is nou net wat we
níét nodig hebben. We hebben dringend
behoefte aan een solide pensioenstelsel
Nog uitvinden-variant
De CNV-bestuurder ziet zelf daarom nog
veel ruimte voor de vierde variant in het
SER-advies: een geheel nieuwe opzet
van het pensioenstelsel met daarin de
combinatie van het beste uit de premieregeling en dat van de collectieve uitkeringsregeling. “Je legt als werknemer
dus in voor jezelf, maar je deelt uiteindelijk de risico’s. Het biedt je ook veel meer
opbrengst. Want de huidige beschikbare
premieregelingen verplichten de werknemer op de dag van zijn/haar pensioen
een pensioenuitkering te kopen van de
opbrengst. Kan je zomaar pech hebben
dat de rentestand net slecht is die dag!
Veel belangrijker is nog dat in de huidige
premieregelingen al dat geld na pensioendatum niet langer wordt belegd. Dus
alle jaren ná dat pensioenmoment groeit
het bedrag niet meer. Terwijl juist dan de
groei het grootst is. Dáár moeten we iets
op verzinnen.”
Vraag 7:
Een grote meerderheid van de
ondervraagden vindt een nationaal
pensioenfonds - ook voor ZZP’ ers zo’n slecht idee nog niet.
Pensioen is nog altijd een arbeidsvoorwaarde. Een zaak dus die vakbonden met
werkgevers uitknobbelen.”
Samen
“Uit ons onderzoek blijkt dat mensen
waarde hechten aan de gezamenlijkheid
van ons huidige pensioenstelsel. Samen
de lasten delen en samen de lusten genieten. Daarbij hoort solidariteit tussen
generaties. Zelfs jongeren blijken daar
minder moeite mee te hebben dan wel
eens wordt gesuggereerd in de media. Er
wordt breed ingezien dat het samen doen
van belang is om het pensioenstelsel te
kunnen laten voortbestaan.”
‘Ziekenfonds’
In het SER-advies zit een variant die
neerkomt op wat je het ‘ziekenfondspensioen’ zou kunnen noemen. Een verplicht
pensioenfonds voor alle werkenden, ook
de zelfstandigen zonder personeel. Veel
ondervraagden noemen dit een goed
idee. Omdat dan de pensioenpotten goed
in een langdurige wettelijke bedding.”
Doorsneepremie
Veel ondervraagden geven de voorkeur
aan de huidige pensioenvorm van een
vastgelegde pensioenuitkering. Maar
dan met een doorsneepremie met een
zogenoemde degressieve opbouw. Voor
dezelfde pensioenpremie wordt voor de
jongere werknemer iets méér pensioenrecht ingekocht, en voor de oudere werknemer steeds iets minder. Dat maakt die
oudere werknemer niet schreeuwend
duur voor de (meebetalende) werkgever.
En het biedt de jongere werknemer zicht
op een reële pensioenuitkering als de tijd
daar is.
Berg: “Een erg sympathieke oplossing.
Vooral ook vanwege de onderlinge solidariteit in gebruikersgroepen. Maar dan
hebben we enkele witte vlekken nog niet
ingevuld. Want dan is er nog steeds niets
geregeld voor werknemers zonder pensioenopbouw en veel van die ZZP’ers. Ze
betalen geen pensioenpremie en bouwen
dus ook niets op. Die mensen hebben dus
Vraag 17:
Grote voorkeuren in de SER-suggesties genoten de huidige pensioenvariant (1a), maar dan met
een afbouwende pensioeninkoop
(degressie) naarmate de leeftijd
toeneemt en de verplichte pensioendeelname (variant 2) voor alle
werkenden, ook ZZP’ers.
De hypermoderne SER-variant
scoorde met 16 procent relatief
laag. “Vermoedelijk vooral vanwege
z’n onbekendheid”, oordeelt Willem
Jelle Berg.
Bloemkolen
Berg begrijpt volledig dat de deelnemers
aan de pensioenenquête nog niet zozeer
voor deze variant kozen. “Logisch, het
bestaat nog niet. We moeten het wiel nog
uitvinden. De SER heeft dan ook de plicht
om het resultaat daarvan klip en klaar te
presenteren. En dan moeten we zien of
we onze vakbondsleden kunnen overtuigen dat ónze SER-overtuiging klopt.
Want alleen dan zal ik zo’n variant blijven
verdedigen in de SER. Als onze leden
bloemkolen willen, dan zal ik pleiten voor
bloemkolen. Zo simpel is het. Aan mij,
en de SER-collega’s de taak om duidelijk
te maken of ‘bloemkolen’ de beste keus
vormen.”
Jongeren en pensioen
Jonge leden hebben niet bepaald uitbundig meegedaan aan de enquête over het
toekomstig pensioenstelsel. Berg: “Het
interesseert ze overduidelijk niet, of nog
niet. Wat ik overigens best begrijp. Het
is ook niet erg. Het geeft ons als vakbond, als zaakwaarnemer in dat pensi-
Vraag 8:
De risico’s van pensioenbeleggingen
delen met anderen heeft een fikse
voorkeur. Slechts 20 procent van de
ondervraagden koos voor de persoonlijke pensioenregeling met de risico’s en
voordelen voor eigen rekening.
Maarten Post, voorzitter stichting ZZP Nederland:
“ ZZP’ers niet bandeloos”
“ZZP’ers zijn niet zo bandeloos als Willem Jelle Berg wil doen geloven.” Dat
stelt voorzitter Maarten Post van stichting ZZP Nederland in reactie op het
interview met Berg in deze nieuwsbrief.
“Wij hebben niet al te lang geleden als stichting ZZP Nederland een pensioenenquête gehouden onder ZZP’ers. Daaruit bleek dat de helft van de pakweg
4.000 deelnemers aan dat onderzoek zelf al iets heeft geregeld voor het
pensioen. Die mensen hebben een deel van hun pensioen meegenomen uit de
tijd dat ze nog bij een werkgever in dienst waren. En de rest vullen ze aan met
lijfrentevoorzieningen of andere spaarpotten.
En voor alle ZZP’ers die nog niks hebben heeft de stichting ZZP Nederland
een bijzondere pensioenvoorziening ingericht, de stichting ZZP-pensioen. En
de belangstelling daarvoor is groot, kan ik melden. Deels te danken aan de
aantrekkelijke voorwaarden, die speciaal zijn toegesneden op zelfstandige
ondernemers.
Het is dus beslist niet zo dat de gemiddelde ZZP’er klakkeloos naar het einde
van zijn/haar loopbaan toewerkt en dan de hand ophoudt.”
Wouter de Jong
oenstelsel, extra verantwoordelijkheid.
Wij hebben de plicht om nu dingen af te
spreken die ook voor die groep mensen
in orde zijn. Als de tijd rijp is. Dat is niet
paternalistisch – ik zie de verwijten al
voor me - dat noem ik een zorgplicht. Die
heeft de vakbond al van oudsher op zich
genomen. Zullen we ook nu weer doen.
Daarom ben ik zo blij dat onze CNV Jongeren wel die geïnteresseerde jongere
weet te bereiken.”
Wouter de Jong
ABP draait pensioenkorting terug
Het pensioenfonds ABP – grootste van Nederland – betaalt alsnog de compensatie uit aan pensioendeelnemers met een jongere partner. Begin dit jaar wilde ABP de compensatie aan deze
circa 20.000 gepensioneerden niet langer uitbetalen.
De compensatie geldt de per 1 januari vervallen partnertoeslag,
die de overheid schrapte. Deze toeslag was altijd bedoeld voor
stellen waarbij de partner nog niet is gepensioneerd en geen
inkomen heeft.
Dit hield in dat zulke duo’s na pensioendatum ineens van een half
(AOW/pensioen-) inkomen zouden moeten leven. Als er amper
pensioen was opgebouwd leidde dit tot schrijnende financiële
situaties.
De beslissing van het ABP om de toeslag niet langer uit te keren
gaf groot rumoer. Omdat dit in sommige gevallen tot een inkomensverlies van wel 500 euro per maand leidde. ABP repareert
met terugwerkende kracht tot 1 januari.
Wouter de Jong
Nieuwsbrief Pensioen
Vakmensen
April 2015 | editie 5 |
Kaderleden tevreden over
CNV pensioencursus
Is het DC-pensioen op komst of in opkomst?
Op donderdag 22 januari 2015 kwamen
22 kaderleden uit de Voeding bij elkaar
in Utrecht. Het onderwerp was pensioen
en dan vooral de verschillende soorten
pensioen (OP, NP en arbeidsongeschiktheidspensioen), hoe wordt de hoogte van
de pensioenpremie v astgesteld, keuzemogelijkheden binnen pensioen, nieuwe
pensioenregels in 2015 en de toekomstdiscussie over pensioen.
Pakweg een half miljoen mensen in Nederland is ooit zo’n premieovereenkomst
aangegaan. Dit aantal neemt flink toe de
laatste jaren. Ook veel kleinere (ondernemings)pensioenfondsen zijn overgegaan naar een verzekeraar.
Staatssecretaris Klijnsma wil deze
zomer met een wetsvoorstel komen. Die
wet moet uitzicht bieden op een hogere
pensioenuitkering. De wetswijziging zou
per 2016 moeten ingaan. Bij het aangaan
van nieuwe premieovereenkomsten is
het dus slim om de aangepaste wet als
uitgangspunt te nemen. Verderop blijkt,
waarom dat zo is.
De huidige wet
De premieovereenkomst is geregeld in
de Pensioenwet. De premie wordt vooraf
vastgesteld en die premies worden
belegd. Elke deelnemer draagt zijn eigen
risico.
Als de deelnemer met pensioen gaat
moet hij/zij het opgebouwde pensioenkapitaal in één keer omzetten in een
levenslange periodieke (vaste) uitkering.
Tot zover niks mis, zou je zeggen. Maar
diezelfde Pensioenwet levert twee
belangrijke knelpunten op. Knelpunten
waardoor het pensioenresultaat veelal
niet optimaal is.
Knelpunt 1
De hoogte van de periodieke uitkering is
namelijk afhankelijk van de economische
situatie op het moment van omzetting,
de pensioendatum. Door een dip in de
economie kan de (aandelen)waarde van
het opgebouwde pensioenkapitaal erg
laag zijn.
Bovendien bepaalt de
zogenaamde risicovrije
rente hoeveel pensioenuitkering er kan worden
ingekocht met het opgebouwde premiesaldo.
Als die rente hoog is kan
er meer pensioen worden ingekocht. Maar is
die rente nou juist laag,
dan heeft de gepensioneerde-in-spe flink pech.
En nou net dat is aan de
hand, vanwege het rentebeleid door de Europese
Centrale Bank (ECB).
OPBRENGST
De uiteindelijke pensioenuitkering van een premieovereenkomst
(beschikbare premie/Defined Contribution-regeling) valt tegenwoordig vaak flink tegen. Dat ligt niet alleen aan de beleggingsrendementen, maar ook aan de wettelijke regels.
Levenscyclus
Om dit te omzeilen is
er een omweg: beleggen volgens het
lifecycle-beginsel. Dit houdt in meer
risico aan het begin van de inlegperiode;
steeds minder rente- en beleggingsrisico richting het einde van de inlegfase.
Er is ook een nadeel: net in die laatste
jaren tikken de rendementen doorgaans
zo leuk aan. Het is immers rendement
op een groter bedrag dan bij aanvang
van de regeling.
Knelpunt 2
Het tweede knelpunt is dat er na de
omzetting van de premie in een periodieke uitkering niets meer gebeurt
met al dat ingelegde geld. Er wordt niet
meer mee belegd, en dus is de kans op
extra opbrengst nihil. Het bedrag wordt
dus nooit méér. Als tegelijkertijd geld
minder waard wordt door inflatie, dan
LEVEN
doet dat dus extra pijn voor de gepensioneerde.
Er is ook een voordeel: na pensionering
loopt de deelnemer geen risico meer
dat zijn geld verdampt met beleggingen.
Maar hij profiteert ook niet meer van het
De nieuwe wet
Staatssecretaris Klijnsma wil een wet
die mogelijk maakt dat deelnemers
straks kunnen kiezen tussen een zekere, vaste pensioenuitkering (huidige
situatie) of een risicodragende uitkering. Een uitkering die daarna ook nog
wordt benut voor beleggingen. Die wet
beschrijft dan tevens hoe met risico’s
moet worden omgegaan.
Bijvoorbeeld het ‘risico’ van lang leven.
Dit houdt immers in dat je mogelijk
meer geld ontvangt dan dat je voorheen
hebt ingelegd. Maar ook het risico, dat
beleggen nu eenmaal inhoudt, moet
verantwoord worden ‘weggezet’ in de
nieuwe wet.
Dit is een goede stap ter verbetering van
de premieovereenkomst. CNV Vakmensen is vooral uit op meer collectieve
elementen in de voorziening. Ook tijdens
de opbouwfase. Naar het antwoord van
Klijnsma ziet de bond reikhalzend uit.
Maar de staatssecretaris wil nog geen
voorschot nemen op de uitkomsten van
de brede discussie over het toekomstig
pensioenstelsel.
Lex Raadgever
Wouter de Jong
Naast praten over pensioen werd ook een
pensioenquiz gedaan. Voor veel deelnemers was het bijvoorbeeld nieuw, dat
deeltijders naar verhouding evenveel pensioen opbouwen als fulltimers. Want ook
de franchise is voor deeltijders pro rato.
Deelnemers konden zelf ook onderwerpen
inbrengen voor discussie en uitleg. Daarbij
werd duidelijk dat bij werknemers vooral
vragen leven rondom het nemen van pensioenbeslissingen.
Vragen als: ‘als je eerder met pensioen
gaat - of juist later - hoeveel pensioen
kost dat dan?’ en ‘Wanneer kun je waardeoverdracht van pensioen benutten en is
het verstandig om te doen?’ Ook over de
prijs en de opbrengst van het collectieve
pensioen bleken veel vragen voorhanden.
Bijvoorbeeld over de samenhang tussen
dekkingsgraad en rendement.
Pensioenbestuurders John Koudys en
Frans van de Veen van CNV Vakmensen
verzorgden de pensioencursus. Deelnemers waren na afloop zeer tevreden over
de cursus. Wel bleek er behoefte om in
eventuele volgende sessies een scheiding
aan te brengen tussen theorie over pensioen (de basiskennis) en de actualiteit van
pensioen. Waarbij met dat laatste ook vooral het standpunt van het CNV in beeld komt.
Jaarlijks
Idee is om met ingang van volgend jaar
elk jaar een basiscursus Theorie Pensioen te organiseren voor kaderleden in
de voeding. En dus ook aparte cursussen
Actualiteit Pensioen met daarin meer
discussie en steeds andere onderwerpen
ter verdieping.
Frans van de Veen
Cao-partijen als opdrachtgever van het Pensioenfonds
Nieuwe rol vergt nauwlettende onderhandelaar
De nieuwe Pensioenwet legt het onderwerp pensioen prominenter en gedetailleerder dan ooit op de onderhandelingstafels
voor de cao. Wat moet je als cao-onderhandelaar, als vakbondsbestuurder verwachten?
In Nederland bestaat geen algehele pensioenplicht. Een pensioenplicht kan pas
ontstaan nadat cao-partijen daarover
een afspraak maken. De Pensioenwet
verbiedt om het pensioen op de balans
van de werkgever te laten staan. Pensioen moet worden gestald bij een fonds of
een verzekeraar. Veel cao-partijen laten
de verdere invulling van hun pensioenafspraak over aan dat fonds.
De nieuwe Pensioenwet (2015) schrijft
voor dat werkgevers en vakbonden veel
meer zelf hun verantwoordelijkheid
nemen voor de invulling van de pensioenafspraak. Daarmee komt pensioen bij
cao-onderhandelingen gedetailleerder
aan de orde dan voorheen.
Pensioendiscussies spelen zich af binnen
de pensioendriehoek. Met op de punten
de drie kernbegrippen zekerheid, premie, regeling/ambitie. Werkgever en
vakbond mikken doorgaans op een zo
laag mogelijke premie tegen een zo hoog
mogelijke pensioenuitkomst.
In de regel worden aan de onderhandelingstafel geen afspraken gemaakt over
Zekerheid
Premie
Regeling/Ambitie
de zekerheid van de gemaakte pensioenafspraak. Toch is die zekerheid van groot
belang voor de individuele deelnemer.
Die wil erop kunnen vertrouwen dat de
pensioenregeling ook dat biedt wat hem/
haar via de cao is voorgespiegeld. Een
deelnemer zit niet te wachten op een
korting van zijn pensioen of op een pensioen dat jarenlang niet geïndexeerd kan
worden. De wetgever verplicht cao-partijen sinds dit jaar nu om meer aandacht
te besteden aan de zekerheid van de
pensioenafspraken.
Dat begint bij het thema risicohouding.
Cao-partijen moeten aan het pensioenfonds aangeven hoeveel risico dit mag
nemen bij het beheer van de pensioengelden. Meestal betekent meer risico
een grotere kans op meer rendement uit
het pensioenvermogen. Met dat groter
rendement kan de deelnemer een beter
pensioen in het vooruitzicht gesteld worden. Ook kan de premie laag gehouden
worden.
Aan een hoger risico zit ook een keerzijde. Het kán mis gaan op de financiële
markten. Deelnemers kunnen dan worden gekort op hun pensioen. De pensioenpremie kan dan flink stijgen. Natuurlijk kun je als pensioenfondsbestuur ook
kiezen voor een beheer met weinig risico.
Dat heeft dan wel gevolgen voor de premiehoogte en het pensioenresultaat.
Vraagstukken
Werkgever en vakbond zullen daarom
eerst hun risicohouding moeten vast-
stellen en dan moeten vaststellen welke
regeling en premie/indexatiebeleid
daarbij past.
Daarbij komen de volgende vraagstukken
voorbij:
- binnen welke grenzen mag de premie
variëren? Welke premie is nog acceptabel in een ‘slecht weer’-situatie?
Mogen er premiekortingen worden
gegeven in ‘goed weer’-situaties? Zo
ja, hoe groot mag die korting zijn?
En tot welke ondergrens mag een
premiekorting gaan? Hoeveel belang
wordt er aan een stabiele premie
gehecht?
- mag de premiehoogte permanent of
voor een langere tijd ‘bevroren’ worden? (Wat betekent dat de regeling/de
opbouw in een ‘slecht weer’ situatie
automatisch verslechterd/verlaagd
wordt. Waardoor het pensioenresultaat lager wordt.)
- wat is een acceptabel pensioenresultaat voor de deelnemer? Welke pensioenopbouw hoort daarbij en welke
franchise? Hoeveel van de indexatie
ambitie moet waargemaakt kunnen
worden? Wat is de ondergrens voor
het pensioenresultaat in een ‘slecht
weer’-situatie? Mag de opbouw bij
‘slecht weer’ verlaagd worden? Mag
er gekort worden op opgebouwde
rechten? Zo ja, hoe vaak en hoe groot
mag de maximale korting zijn? Over
welke periode mag een korting gespreid worden? Wat wordt het beleid
voor het inhalen van kortingen en
indexatieachterstanden?
- hoe worden risico’s verdeeld over de
generaties (jonge werknemers, oudere werknemers en de gepensioneerden)?
Bij de gekozen risicohouding hoort een
beleggingsportefeuille. Met die beleggingsportefeuille in beeld kan vervolgens
worden doorgerekend wat bij de gewenste pensioenregeling de effecten zijn op
de premie, het pensioenresultaat en de
zekerheidsgrenzen waarmee de cao-afspraken kunnen worden waargemaakt in
verschillende economische scenario’s.
Haalbaarheid
Cao-partijen kunnen zo nagaan of hun
cao-afspraken haalbaar zijn binnen de
gekozen risicohouding. Op basis van de
risicohouding, wensen en de uitkomsten
van de berekeningen zullen zij afspraken moeten maken over de grenzen aan
het premie- en indexatiebeleid, of hun
regeling moeten bijstellen. Dat geheel
aan afspraken wordt de opdracht die
cao-partijen op basis van de pensioenwet
aan hun pensioenfonds moeten gaan
geven.
Uitvoering en toetsing
Het is vervolgens aan het bestuur van het
pensioenfonds om binnen de grenzen die
cao-partijen hebben gesteld, uitvoering te
geven aan die opdracht. Daarbij wordt het
fonds verplicht om jaarlijks via een haalbaarheidstoets na te gaan of de opdracht
van cao-partijen nog houdbaar is binnen
de gestelde grenzen. Als dit niet meer het
geval is, zullen cao-partijen hun opdracht
(jaarlijks) moeten bijstellen.
Aart van den Brink
Wouter de Jong
Colofon
Samenstelling en redactie: Wouter de
Jong | Bijdragen: de pensioenbestuurders | Fotoredactie: Bernadine de Mooij /
Wouter de Jong Vormgeving: Bernadine
de Mooij | April 2015
Tiberdreef 4 / 3561 GG Utrecht | Postbus
2525 / 3500 GM Utrecht
T 030 75 11 007 | e-mail redactie
[email protected] | website
www.cnvvakmensen.nl