Onderwijsspiegel 2015 - Onderwijs en Vorming

 PERSBERICHT 1 APRIL 2015, ONDERWIJSSPIEGEL 2015 Op 1 april stelt de onderwijsinspectie haar jaarlijkse rapport, de Onderwijsspiegel voor. Hierin lees je over de bevindingen van de onderwijsinspectie tijdens doorlichtingen, thematische onderzoeken en andere opdrachten gedurende het schooljaar 2013‐2014. Het rapport bestaat uit drie delen: 


Deel 1 biedt je de resultaten van de doorlichtingen van het afgelopen schooljaar; Deel 2 zet enkele onderzoeken in de kijker: het talenbeleid, het zorg‐ en gelijkeonderwijskansenbeleid (GOK), de zorg voor risicoleerlingen en het Nederlandstalig onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; Deel 3 handelt over enkele andere opdrachten: controle huisonderwijs en nieuwe vestigingsplaatsen, het toezicht op de Geletterdheid, Inburgering en Anderstaligheid (GIA) en meldingen en vragen die het meldpunt van de onderwijsinspectie registreerde. Deel 1 In 2013‐2014 voerde de onderwijsinspectie 475 doorlichtingen uit in de verschillende onderwijsniveaus. De helft van de onderwijsinstellingen kreeg daarbij een gunstig advies. Slechts 3 % van de doorlichtingen resulteerde in een ongunstig advies. 47 % van de onderwijsinstellingen vertoonde tekorten ten aanzien van de erkenningsvoorwaarden en kreeg een advies gunstig beperkt in de tijd. Een ruime meerderheid van de onderzochte leergebieden, vakken, structuuronderdelen of opleidingen in de verschillende onderwijsniveaus voldoet. Waar dit niet het geval is, zijn de tekorten voornamelijk te wijten aan de onvoldoende afstemming van het onderwijsaanbod en de evaluatie op de onderwijsdoelen of aan een ontoereikende materiële omkadering. We vestigen ook dit jaar de aandacht op de te verbeteren kwaliteit van de basisvorming en algemene vorming in de beroepsopleidingen, van wereldoriëntatie, muzische vorming en lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs en van dans in het deeltijds kunstonderwijs. De resultaten verschillen al naargelang het onderwijsniveau: in het volwassenenonderwijs zien we dat de verhouding ‘voldoet’ en ‘voldoet niet’ bijna gelijk is, in het stelsel van leren en werken ligt het aantal ‘voldoet niet’ opmerkelijk hoger dan het aantal ‘voldoet’. In het secundair zien we ook verschillende resultaten al naargelang de onderwijsvorm en graden. Soms doen meerdere tekorten zich binnen één onderwijsinstelling voor. Op het vlak van interne kwaliteitszorg zien we een bevestiging van eerdere vaststellingen: er zijn grote verschillen tussen scholen, scholen maken te weinig gebruik van leerlingenresultaten en andere beschikbare gegevens om kritisch te reflecteren over de eigen onderwijs‐ en begeleidingspraktijk en onderwijskwaliteit. De doeltreffendheid waarmee wordt gehandeld, blijft het zwakste kwaliteitsaspect: de kwaliteitszorg bereikt te weinig de klasvloer. De erkenningsvoorwaarde bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne werd in 475 onderwijsinstellingen gecontroleerd. 66 % kreeg een gunstig advies, 28 % een advies gunstig beperkt in de tijd en 6 % of 28 onderwijsinstellingen kregen een ongunstig advies. Een ongunstig advies wijst op meerdere tekorten en op een falende beheersing van de tekorten. Bij 97 % van de opvolgingsdoorlichtingen waren de tekorten in voldoende mate geremedieerd en sloot het inspectieteam de opvolgingsdoorlichting af met een gunstig advies. Slechts vijf scholen kregen een ongunstig advies. Veertien scholen kregen een paritair college op bezoek, waarvan er acht met een gunstig advies werden afgesloten. Deel 2 Zowel voor het talenbeleid als het zorg‐ en GOK‐beleid is er vooruitgang geboekt. De meeste scholen maken werk van een eigen talenbeleid dat beantwoordt aan de verwachtingen van de overheid. Ook de doelstellingen van het zorg‐ en GOK‐beleid worden in de meeste scholen voldoende gerealiseerd. Pijnpunten blijven in beide gevallen de omzetting van het beleid naar het klasniveau en het in kaart brengen van de effecten. Dat scholen zich te weinig baseren op data om hun doeltreffendheid te meten kwam ook tot uiting in het onderzoek naar de zorg voor risicoleerlingen. In het voorbije schooljaar onderzocht de onderwijsinspectie alle basis‐ en secundaire scholen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG). In het basisonderwijs kregen 56 scholen (43 %) een gunstig advies zonder een beperking in de tijd (advies 1). Voor 66 scholen (51 %) was het advies gunstig beperkt in de tijd (advies 2). Voor acht scholen (6 %) eindigde het onderzoek met een ongunstig advies (advies 3). In het secundair onderwijs bracht de onderwijsinspectie voor zeven scholen (20 %) een gunstig advies uit zonder een beperking in de tijd (advies 1). Voor 25 scholen (71 %) was het advies gunstig beperkt in de tijd (advies 2). Voor drie scholen (9 %) eindigde het onderzoek met een ongunstig advies (advies 3). De realisatie van de onderwijsdoelen is voor een aanzienlijk deel van de Brusselse scholen een grote uitdaging. Vergeleken met de resultaten van Vlaamse scholen zijn er in de Brusselse scholen proportioneel minder adviezen 1 en meer adviezen 2 en 3. In het basisonderwijs werden meermaals tekorten op het vlak van bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne opgemerkt en een tekort aan oppervlakte per leerling zorgt in meerdere scholen voor te kleine speelplaatsen en erg drukke klassen. In het secundair onderwijs zien we een structureel onevenwicht in het onderwijsaanbod met een ondervertegenwoordiging van arbeidsmarktgerichte opleidingen hetgeen de objectieve studieoriëntering bemoeilijkt. De specifieke uitdagingen van de Brusselse context en leerlingenkenmerken zijn niet vreemd aan deze resultaten. De gegevens over context en input wijzen op een situatie die veel vraagt van leraren en directies. Anderzijds bestaat er niet zoiets als dé Brusselse school, de verschillen zijn soms erg groot. Niet elke school staat in dezelfde mate onder druk door toenemende taalheterogeniteit en kansarmoedefactoren. De samenstelling van de leerlingengroep verschilt met name sterk naargelang het onderwijsaanbod van de scholen, de geografische ligging en het rekruteringsgebied van de school. De aspecten waarop scholen beter of minder goed presteren, zijn evenwel gelijk aan die in Vlaamse scholen, zowel op het vlak van de realisatie van onderwijsdoelen als op het vlak van de kwaliteitsbewaking van processen zoals de evaluatiepraktijk en de leerbegeleiding. Deel 3 Het meldpunt van de onderwijsinspectie krijgt verschillende meldingen en vragen van ouders, leraren, directies … Ouders melden vooral klachten die al een hele weg hebben afgelegd alvorens ze de onderwijsinspectie bereiken. De onderwijsinspectie is echter niet bevoegd om op eigen initiatief klachten op te volgen. In het voorbije schooljaar 2013‐2014 registreerden we 324 meldingen en vragen. Van de 144 meldingen waren er 109 meldingen afkomstig van ouders, vooral over de aanpak van leerlingenbegeleiding/zorg en over de bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne en het evalueren en sanctioneren van leerlingen. De meeste informatieve vragen komen van leraren en directies of andere personeelsleden van de school en betreffen het kwaliteitstoezicht en de toepassing van regelgeving. Besluit Doorheen alle doorlichtingen, onderzoeken en controles stelt de onderwijsinspectie vast dat vele onderwijsinstellingen hard werken om kwaliteitsvol onderwijs te bieden. Deze inspanningen zouden meer opleveren als de effectiviteit waarmee het gebeurt, groter zou zijn. In de komende jaren besteden we met zijn allen dan ook best hier meer aandacht aan. Zowel de overheid als de actoren op het veld, alsook de begeleidingsdiensten en de onderwijsinspectie kunnen hierin een rol opnemen. We zien in dit verband de volgende vijf aanbevelingen: 1. Verhoog het doeltreffend handelen door de zelfreflectie en een onderzoekende houding bij directies en leraren te versterken. 2. Zorg voor een betrouwbare evaluatie van leerlingen. Het is een voorwaarde voor het gebruik van leerlingenresultaten als informatiebron voor zelfreflectie en kwaliteitszorg. Er zijn duidelijkere afspraken nodig over de minimale kwaliteitseisen. 3. Differentieer bij de implementatie van onderwijsbeleid en kwaliteitstoezicht en zet begeleiding gerichter in. 4. Ondersteun schoolleiders om de kloof tussen beleid en uitvoering te overbruggen. Ze moeten de kwaliteitszorg tot op de klasvloer krijgen en grote kwaliteitsverschillen voorkomen in de uitvoering van leer‐ en begeleidingsprocessen. 5. Bevorder het actief samenwerken en faciliteer het delen van expertise en ervaringen. De volledige onderwijsspiegel is te downloaden op www.onderwijsinspectie.be Contactgegevens:  Inspecteur‐generaal Lieven Viaene, [email protected], 02 553 87 13 of 0499 39 61 61  Coördinerend inspecteur Martine Vranken, [email protected], 02 553 89 77 of 0499 59 43 88