o —^ ' 50 jaar zuivering van afvalwater Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater 'De vlinders vallen flauw de kinderen ademen krampachtig de stad stinkt als de hel maar de fabriek is machtig.' [Toon Hermans, Toonboek, p. 70] 50jaar zuivering van afvalwater Staatsuitgeverij 's-Gravenhage 1970 ' We zijn in ons land in een stadium gekomen waarin de zuivering van ons afvalwater niet meer is weg te denken. De ontwikkeling van de maatschappij heeft ons daarmee een nieuwe last op onze schouders gelegd, waaraan we ons niet mogen onttrekken. We zullen er nog wel wat meer aan moeten wennen'. (Ir. Zijlstra} Ten geleide In het jaar 1970 zal vrijwel iedereen doordrongen zijn van het besef, dat de verontreiniging van de omgeving, waarin wij leven, met vereende krachten moet worden bestreden. Die omgeving, waarin wij leven, strekt zich uit van onze woning, onze werkplaats, de woonwijk en de stad tot ook daarbuiten, waar de gewassen groeien waarmee wij ons moeten voeden en de gebieden, waar wij onze ontspanning willen zoeken en vakantie willen houden. De laatste tijd wordt het ons in versterkte mate voorgehouden en ondervinden wij het ook zelf hoe op verschillende manieren dat levensmilieu zó kan worden verontreinigd, dat wij er op allerlei manieren hinder en schade van ondervinden. Het moet ons nu wel duidelijk zijn, dat de strijd tegen de verontreiniging een zaak van eerste orde is. De zuiverheid van water, bodem en lucht heeft reeds lang in het centrum gestaan van de belangstelling en het is bekend welk een belangrijke rol de factor water daarin vervult. Niet-verontreinigd oppervlaktewater is nodig om vele belangen te kunnen dienen. De kwaliteit moet zo zijn, dat er drinkwater uit kan worden bereid en dat land- en tuinbouw er gebruik van kunnen maken. Voorts zijn de industrieën erop aangewezen voor het betrekken van proces- en koelwater. Bovendien willen we er in kunnen zwemmen en vissen, en ook varende willen we genieten van fris, helder water. Dit alles betekent, dat ervoor gezorgd moet worden, dat het water behoorlijk schoon en gezond is en blijft. Het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater heeft sedert zijn oprichting in 1920 een waardevolle bijdrage geleverd in de moeizame strijd voor biologisch gezond water in ons land en veel gedaan om de aandacht op dat vraagstuk te richten en daarmee het nodige gedaan om het publiek te helpen zich een mening te vormen over deze materie. De jaren na de Tweede Wereldoorlog brachten als gevolg van de toenemende bevolkingsdichtheid en de zich snel ontwikkelende industrialisatie en urbanisatie met zich mee, dat ook de hoeveelheid afvalwater, waarvan wij ons op enigerlei manier moeten ontdoen, sterk is gestegen. Het Instituut heeft zijn taak begrepen en zijn activiteiten sterk uitgebreid. Meer en meer is duidelijk geworden hoe sterk de wegen, die het Instituut kan aanwijzen voor een efficiënte verwerking van het afvalwater, samenhangen met het gehele vraagstuk van de waterhuishouding zoals zich dat in ons land voordoet. Het is daarom alleszins begrijpelijk dat het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater zich een belangrijke plaats heeft verworven in de totale organisatie van de Rijkswaterstaat. De nauwe samenwerking met andere diensten van de Rijkswaterstaat blijkt daarbij zeer vruchtdragend te zijn geweest. Wat er ook tot dusver op het gebied van de bestrijding van de waterverontreiniging bereikt is, de vraag naar schoon water blijft luide klinken en voor het RIZA blijft de opdracht gelden om met verhoogde activiteit overheidsinstanties en bedrijven van advies te dienen met betrekking tot voorschriften en maatregelen voor de bescherming en verbetering van de kwaliteit van onze wateren. Telkens weer heb ik mogen constateren, dat het RIZA in ons land een goede naam heeft verworven en ik maak daarbij gaarne gewag van het feit dat ook in het werk van vele internationale organisaties het RIZA een belangrijke bijdrage levert. Gezien de positie van het Instituut en zijn goede staat van dienst acht ik het een goede gedachte, dat ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het RIZA een gedenkboek wordt uitgegeven, waarin duidelijk en in een prettig leesbare vorm verschillende facetten uit de ontwikkelingsgang van het RIZA worden geschetst en een beeld wordt gegeven van zijn activiteiten. Ik moge hierbij de wens uitspreken dat dit jubileumboek zijn weg zal vinden naar een uitgebreide lezerskring en daarmee op zijn beurt weer een bijdrage mag betekenen ter bereiking van het doel dat het RIZA zich heeft gesteld: een gezond waterklimaat in Nederland. De Minister van Verkeer en Waterstaat DRS. J. A. BAKKER 6 Het huidige gebouw van het RIZA 7 Inleiding Ir. K. C. Zijlstra Tn de hal op de eerste verdieping van het RIZAgebouw aan het Westeinde te Voorburg hangt een grote kaart van Nederland. Op die kaart is met spelden in diverse kleuren aangegeven waar en volgens welk systeem in Nederland het afvalwater wordt gezuiverd. Een bezoeker die, staande voor deze kaart in gepeins was verzonken, hoorde ik eens zeggen: 'ondanks alle moeilijkheden, kritiek en gevoelens van onbehagen, er is toch wel heel wat gebeurd!' Voor het 50-jarige RIZA is het prettig de waardering te bespeuren die in deze woorden besloten ligt. Onder leiding van mijn voorgangers heeft het RIZA een groot aandeel gehad in tal van deze voorzieningen die alle te samen reeds vele honderden miljoenen hebben gekost. In dezelfde woorden klinkt ook een waarschuwing door, die niet mag worden misverstaan. Er liggen immers nog grote problemen in het verschiet, waarvoor de oplossing nog niet is gevonden. Denk maar aan de vraagstukken van de slibstofFen, de eutrofiëring en de warmtebelasting van oppervlaktewater. Ook het inhalen van de achterstand in de bouw van zuiveringsinstallaties vereist een vergrote inspanning. Tevens moeten uitbreidingen en nieuwe technische ontwikkelingen worden bijgehouden. Daarbij kunnen nieuwe afvalwaterproblemen ontstaan, doch evenzo kunnen door deze ontwikkeling nieuwe technische mogelijk- ' Wanneer er geen duidelijk inzicht bestaat in de kosten en het verloop der lasten bij saneringsplannen zie ik subsidies en uitkeringen niet als rijpe appelen in Uw schoot vallen'. (Ir. Zijlstra) 'Twee mensen hebben een halfgeweten\ (Ir. RibbiusJ heden om waterverontreiniging tegen te gaan in toepassing worden gebracht. Dit laatste is zeker nodig, omdat de roep om schoon water steeds krachtiger wordt. De grote waarde van schoon water spreekt de Nederlanders van 1970 heel wat meer aan dan die van 1920. Moesten onze voorgangers, naast hun worsteling om de fundamentele vragen der zuiveringstechniek onder de knie te krijgen, dikwijls veel van hun tijd besteden aan 'ompraten' van tegenstanders van zuiveren; thans moeten wij vaak duidelijk maken waarom voor het bereiken van een goede oplossing geduld nodig kan zijn. Vaak wil men alles snel en in de puntjes gezuiverd zien, volgens plannen die passen in het beeld voor het jaar 2000. Dit streven is gezond, maar het leidt er toe dat de plannen, die een onderdeel vormen van een heel complex van maatregelen, nauwkeurig moeten aansluiten aan de stedebouwkundige maatregelen, die men voorziet, en rekening moeten houden met bv. de daarbij behorende recreatieve ontwikkeling. Om deze aansluiting tot stand te brengen is veel overleg nodig met diverse bestuurscolleges en hun technische diensten. Aanvankelijk was de hoofdtaak van het RIZA het aangeven van de grondslagen van de plannen tot zuivering van huishoudelijk- en industrieel afval- • * * - - s , •0: \ - rr , .ai ri \- • ** v ^r-jii •i 1 r1 .,£ a• j 1 f sftftftft Oude gebouw RIZA, * •je *- -r : •B **. J~' ft I, 4 t • - ! • * i 1 •;• 1920-1958 10 water. Deze plannen worden steeds complexer, als het gaat om grotere eenheden die steeds meer nodig zijn. Na de tweede wereldoorlog is ook de keerzijde van de medaille, het effect van de lozing op het ontvangende water, meer en meer onderkend als een factor van groot belang bij het uitstippelen van een lozingsbeleid. Het RIZA was inmiddels van het Departement van Sociale zaken en Volksgezondheid verhuisd naar het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In de naoorlogse jaren, waarin het instituut werd geleid door Professor Dr. Ir. C. P. Mom, werd de staf van het instituut, in verband met de nieuwe taken als adviseurs van de Rijkswaterstaat, uitgebreid met de bioloog Drs. B. M. Hoeks en de bacteriologe Dr. J. C. H. Broek. Eerstgenoemde kreeg tot taak na te gaan de invloed van het zelfreinigend vermogen van het oppervlaktewater op de geloosde en te lozen effluenten, terwijl Dr. Broek ta.v. het (destijds nog onbekende) gedrag van tuberkel-bacillen in zuiveringsinstallaties en oppervlaktewater, als mede t.a.v. de verspreiding van salmonella in oppervlaktewater door het lozen van effluenten, baanbrekend onderzoek verrichtte. De werkzaamheden van beide bovengenoemde onderzoekers hebben in feite de stoot gegeven tot de oprichting van de nieuwe hoofdafdeling Oppervlaktewater, naast de laboratoria en de hoofdafdeling Zuiveringstechniek. In deze afdeling is een verwerkingsgroep ondergebracht die al het door het RIZA verzamelde cijfermateriaal omtrent de kwaliteit der rijkswateren verwerkt en in een overzichtelijke voor publikatie geschikte vorm brengt. In verband met het in werking treden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren werd reeds in 1968 eveneens een nieuwe afdeling ingesteld voor de behandeling van de uit de wet voortvloeiende aktiviteiten van het RIZA als adviesorgaan voor het Rijk. Bij de bouw van zuiveringsinstallaties is de rol van het RIZA van een ontwerpende en docerende steeds meer geworden die van een gesprekspartner met een eigen inbreng van kennis en ervaring. Die kennis en ervaring moeten echter wel op peil worden gehouden. Naast voeding van die kennis uit literatuur en met ervaringen uit het buitenland en van andere instellingen in Nederland, blijft eigen onderzoek daartoe noodzakelijk. De groei van het RIZA, van 11 personeelsleden in 1945, daarna teruglopend tot 7 en groeiend tot 80 in 1970 is nog niet ten einde. Er komen steeds nieuwe werkgroepen en commissies waar een inbreng van het RIZA wordt verwacht. Er is een toenemende behoefte aan slagvaardige rapportering, alles een gevolg van de toenemende belangstelling die de publiciteitsmedia voor kwesties van waterverontreiniging aan de dag leggen. In een gedenkboek als het onderhavige is een toekomstvisie minder op zijn plaats. Doel van dit geschrift is in de eerste plaats de lezer nog eens te laten beseffen, dat de strijd tegen de waterverontreiniging in Nederland geen zaak is, die nu pas is ontdekt, maar dat 50 jaar geleden een kleine groep verantwoordelijke bestuurders de gevaren van waterverontreiniging reeds inzag en dat zij tesamen met een kleine groep van deskundigen en fanatieke specialisten heeft moeten ervaren, hoe moeilijk de feitelijke zuivering van de grond is te krijgen, wanneer de tijden daarvoor nog niet rijp zijn. In de eerste 25 jaar van het bestaan van het RIZA is door hen een basis gelegd, waarvan in de 'Men kan bij de mensen beter bouwen op een belang dan op een plicht'. (Ir. Ribbius) Gebod no. i: 'Gij zult niet stinken /' (Ir. Ribbius) 11 naoorlogse jaren en ook nu nog de vruchten kunnen worden geplukt. Niemand heeft zich voorts serieus afgevraagd, hoe de situatie in Nederland er thans uit zou zien, wanneer het RIZA er niet zou zijn geweest; zou het er dan beter hebben voorgestaan, omdat er iets beters voor in de plaats zou zijn getreden? Het antwoord op deze vragen moge aan de fantasie van de lezer worden overgelaten! Eén ding staat echter wel vast: de kleine kern waaruit het RIZA 1970 is ontstaan, heeft, dikwijls onder moeilijke omstandigheden, baanbrekende gedachten uitgedragen, die vele op verantwoordelijke posten geplaatsten er van hebben overtuigd dat de bestrijding der waterverontreiniging zowel bestuurlijk als technisch verstrekkende maatregelen vereist. Over de periode vóór de oprichting van het RIZA en over de eerste 25 jaar schrijven Ir. Hopmans en Ir. Ribbius. Beiden hebben met volle inzet van hun gaven hun gehele loopbaan als ingenieur aan de zuivering van afvalwater gewijd. De persoonlijke visie van deze veteranen over deze perioden uit het verteden, waarin de kiem van het Instituut werd gelegd, mocht in dit gedenkboek niet ontbreken. In de geschiedenis van het RIZA nemen de waterschappen een belangrijke plaats in; vooral na 1945 nam het contact met deze publiekrechtelijke organisaties sterk toe. Zij zijn het immers die verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het is voor hen daarom van zeer veel belang dat de kwaliteit van het effluent zo goed mogelijk is en dat de zuiveringsinstallaties zodanig worden ontworpen en beheerd, dat aan de gestelde eisen kan worden voldaan. Diepgaand overleg met het RIZA, dat deze zuiveringsinstallaties ontwierp, was hiertoe nodig. Over de verhouding Waterschappen - RIZA schrijft Mr. Vosters. Het ontwerpen van rioolwaterzuiveringsinstallaties deed het RIZA steeds in nauwe samenwerking met de Nederlandse Raadgevende ingenieurs. Over deze samenwerking schrijft Ir. Bos. Een woord van dank aan deze vier auteurs is hier op zijn plaats. Zij gaven allen spontaan hun visie op de periode waarover zij schreven en op de werksfeer in die tijd. Onder invloed van tijdsomstandigheden, werk en sfeer is het RIZA gegroeid naar de plaats die het thans inneemt temidden van de aktiviteiten tot het tegengaan van waterverontreiniging. Dat deze plaats thans ook is vastgelegd in de wet benadrukt de verantwoordelijkheid van het RIZA voor de uit te brengen adviezen. Om deze verantwoordelijkheid te kunnen dragen zal het RIZA, voor wat betreft mankracht en inrichting, bij de tijd moeten blijven. In de volgende hoofdstukken geven enkele medewerkers hun visie op het hun toevertrouwde gedeelte van de taak die het Instituut heeft te vervullen. Hun bijdragen zijn fragmenten uit het veelzijdige werk waarmee het Instituut in aanraking komt. Het zijn momentopnamen uit een periode waarin het RIZA zich nog moet aanpassen aan nieuwe taken, die zo zullen moeten worden afgebakend dat het instituut ook in de toekomst een goede bijdrage aan de verbetering van het welzijn zal kunnen leveren. De strijd tegen de waterverontreiniging in Nederland vóór de oprichting van het Riza Ir. J. J. Hopmans Potius sero quam nuquam (Livius) De vraag: hoe was het gesteld met de bestrijding van de verontreiniging van de openbare wateren in Nederland vóór de oprichting van het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater, kan kort en krachtig beantwoord worden met: slecht. Dit wil niet zeggen, dat spoedig na de oprichting van dit Instituut met grote voortvarendheid maatregelen werden getroffen ter bescherming van onze wateren tegen de toenemende vervuiling. Ook na 1920 was de belangstelling voor dit probleem nog slechts matig te noemen. Er is als het ware een aanlooptijd nodig geweest, voordat, zij het aanvankelijk nog in een traag tempo, op dit gebied enige voorzieningen werden getroffen. Doch hierover zullen in dit gedenkboek nadere mededelingen worden gedaan. Evenmin betekent dit antwoord op de hierboven gestelde vraag, dat de noodzaak van deze bestrijding niet aanwezig was. Integendeel, bijna 100 jaar geleden, namelijk in 1873 werd door de vergadering van de geneeskundige inspecteurs van de volksgezondheid de vervuiling van de wateren in Nederland zo verontrustend geacht, dat dit college meende, dat een wettelijke voorziening op dit]punt, mede ten aanzien van het tegengaan van de^verontreiniging van de bodem en de dampkring, noodzakelijk was. Deze vergadering heeft aan deze uitspraak kracht bijgezet door het indienen van een ontwerp van wet, dat deze zaken zou regelen. Helaas heeft dit ontwerp geen genade in de ogen van de regering kunnen vinden. Als een tweede poging om tot ingrijpen van de overheid te geraken, moet worden genoemd de instelling door de Koningin-Regentes bij Besluit van 18 oktober 1897 van een Staatscommissie, waaraan werd opgedragen 'te onderzoeken, welke maatregelen behooren te worden genomen ter voorkoming van, voor de volksgezondheid schadelijke, verontreiniging der openbare wateren en van dit onderzoek aan Hoogst Dezelve verslag uit te brengen, eventueel onder bijvoeging van één of meer wetsontwerpen met memorie van toelichting.' Het door deze commissie op 29 juni 1901 uitgebrachte lijvige rapport is een document van meer dan historische waarde. Menigeen zal niet alleen met bewondering kennis nemen van dit verslag, maar zal zich bovendien verbazen over de vooruitziende blik, die daarin tot uiting kwam. Als voorbeelden hiervan mogen hier worden genoemd de aanbevelingen om de Centrale Gezondheidsraad toe te rusten, zowel wat materieel als personeel betreft, als vereist wordt voor de nodige technische onderzoekingen en om na het totstandkomen van een wettelijke regeling 'met de regeringen van Pruisen en België maatregelen 'L'épuration est en marche dans les Pays-Bas, et rien ne VarrêtercC. (Ir. Hopmans) ' Wij hebben met de vervuiling van de grote rivieren i.v.m. het toenemend gebruik daarvan voor de drinkwatervoorziening, in het bijzonder voor het Westen des lands, reeds lang het plafond bereikt', (Ir. Hopmans) 13 te beramen tegen de verontreinigingen van de wateren, die uit Pruisen en België ons land binnenstromen.' Daarbij ware te bedenken, dat pas bijna 50 jaar later de Internationale Commissie voor de bescherming van de Rijn tegen verontreiniging tot stand is gekomen. Merkwaardig is eveneens, dat het door de Staatscommissie aangeboden wetsontwerp in beginsel enige punten van overeenkomst vertoont met de onlangs door het Parlement aangenomen Wet op de Waterverontreiniging. Het meest opvallende daarbij is wel de rol die volgens de Staatscommissie aan de provinciale besturen toebedeeld diende te worden. In overeenstemming met de formulering van de opdracht stond de bedreiging van de volksgezondheid wel in het brandpunt van de belangstelling. Hiervan getuigt de volgende passage in het antwoord van de voorzitter van de Staatscommissie, Mr. A. F. baron van Lynden, een naam die hier zeker vermelding verdient, op de installatierede van de Minister van Binnenlandse Zaken: 'Wie zal willen ontkennen, dat, onder den invloed van de uit zoodanig water opstijgende giftige dampen, van menig leven de kracht en de energie gedoofd of het weerstandvermogen gebroken, en vooral menig kinderlijk leven, dat vreugde en licht in een huisgezin had kunnen brengen, geknakt werd?' Daarnaast betrok de Commissie ook de benadeling van de belangen van de drinkwatervoorziening, de landbouw, de veeteelt, de visserij en de recreatie in de beschouwingen. Het moet worden betreurd, dat het monumentale werk van deze commissie geen feitelijk effect heeft gesorteerd. Wel is waar werd in het zittingsjaar 1903-1904 bij de Tweede Kamer van de Staten Generaal ingediend een ontwerp van 'Wet houdende voorzieningen tegen hinderlijke of schadelijke waterverontreiniging', doch dit ontwerp is nimmer in de Kamer in behandeling geweest. Later is dit voorstel dan ook ingetrokken, In 1912 werd opnieuw een poging gedaan om tot een wettelijke regeling te komen en wel door middel van de z,g. Riolenwet en een wijziging van de Hinderwet. Hieraan lag ten grondslag een scheiding tussen gemeentelijk rioolwater en industrieel afvalwater. De Tweede Kamer bleek evenwel afwijzend te staan tegen deze afzonderlijke wetgeving en in 1921 moesten beide ontwerpen het lot delen van hun voorganger. Tot zover hetgeen in Nederland werd verricht in de administratieve sector vóór de oprichting van het Rijksinstituut. Meer positieve aktiviteiten zijn te vermelden in het technische vlak. Doch ook hier was het het advies van de Staatscommissie, zoals hierboven vermeld betreffende de wenselijkheid van een nadere bestudering van de technische mogelijkheden op dit gebied, dat de stoot gaf tot de oprichting van een proefinstallatie voor biologische zuivering van afvalwater te Tilburg. Het bedrijf hiervan stond onder de supervisie van de 'Septic-tank Commissie uit den Centralen Gezondheidsraad.' De proefinstallatie bestond in hoofdzaak uit een open en een gesloten septictank, 16 contactbedden, die bedreven werden volgens het tweetrapssysteem en 5 continunlters van uiteenlopende constructie en met verschillend vulmateriaal. Deze installatie en de daarmede verkregen resultaten zijn uitvoerig beschreven in een publikatie van de septic-tank commissie d.d. juli 1911 en getiteld 'Beknopt overzicht van het vraagstuk der biologische zuivering van afvalwater.' Daarin worden ook opgesomd de toen in 'The river Rhine, it is well known, Doth wash your City of Cologne; But teil me, Nymphs, what power divine Shali henceforth wash the river Rhine?' (Samuel Taylor Coïeridge: poem on Cologne, 1828) 14 Nederland bestaande biologische zuiveringsinrichtingen. Slechts één gemeente namelijk Voorburg beschikte toen over een continufilterinstallatie gecombineerd met septic-tanks. Verder waren er nog acht kleinere inrichtingen en wel bij een drietal openbare slachthuizen, een zuivelfabriek, een ziekenhuis, een rijksopvoedingsgesticht, een rusthuis en een kazernement. Hiervan verdient de laatste een nadere vermelding. Deze is namelijk nog steeds in bedrijf bij de Koolkazerne in Ede. De inrichting omvat een septictank en een tweetraps contactbedden installatie. Het effluent wordt nog steeds goed gereinigd en op een klein oppervlak tot verzinking gebracht. Kennisneming van de inhoud van dit geschrift geeft de indruk, dat deze proefnemingen zijn verricht met kennis van zaken en ook met grote belangstelling voor het vraagstuk. Jammer genoeg heeft men de suggestie van de Staatscommissie niet volledig gevolgd door het werk van de septictank commissie uit te bouwen tot een permanente organisatie met meer personeel en uitgebreidere outillage. Vermoedelijk heeft men daarvoor niet de nodige geldmiddelen ter beschikking willen stellen. Ook hier heeft kennelijk de zuinigheid de wijsheid bedrogen. Een ander rapport in 1915 uitgebracht door een commissie ad hoc uit de Centrale Gezondheidsraad behandelde de vervuiling van de Westelijke Rijkswaterleiding van het kanaal van Terneuzen. De door deze commissie aanbevolen maatregelen om tot verbetering te geraken zijn evenwel niet tot uitvoering gekomen. Aan dit overzicht mag niet ontbreken de vermelding van het werk, dat is verricht door de commissie 'tot het instellen van een onderzoek naar de meest doelmatige en minst kostbare methode tot zuivering van afvalwater van stroocartonfabrieken en aardappelmeelfabrieken\ die bij Besluit van de Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid van 22 juni 1908 in het leven werd geroepen. Voor de zuivering van het afvalwater van strocartonfabrieken werd door de commissie aanbevolen in elk geval een behandeling in septic-tanks toe te passen. Voor de verdere zuivering kwam volgens de commissie bevloeüng dan wel de oxydatiebedmethode in aanmerking. In het algemeen zou voor de landbehandeling niet over voldoende terrein beschikt kunnen worden. De oxydatiebedmethode heeft voor dit afvalwater het grote nadeel, dat het calciumbicarbonaat, dat in de septictanks wordt gevormd, in het oxydatiebed grotendeels wordt omgezet in het onoplosbare calciumcarbonaat. Om de verstopping van het continufilter, die hiervan het gevolg is, op te heffen werd door de commissie aanbevolen het aanbrengen van een voorfilter. De resultaten van de proefinstallatie gaven geen definitieve informatie over het effect met betrekking tot het terughouden van de koolzure kalk, zodat de mogelijkheid, dat het oxydatiebed toch af en toe met zoutzuur moest worden schoongespoeld, werd open gelaten. Hoe dit ook zij, de verwijdering van de koolzure kalk blijft altijd een achilleshiel van de biologische zuivering van strocartonafvalwater. De oplossing daarvan zal altijd moeten geschieden door toevoeging van zoutzuur. Op basis van de door de commissie gegeven cijfers komt men tot de conclusie, dat reeds de kosten van aankoop van technisch zoutzuur voor dit doel volgens de huidige prijzen rond f0,40 per m3, overeenkomende met f 12,— per ton geproduceerd carton zouden bedragen. Dit bedrag geeft de indruk, Afvalwaterzuivering is 5% techniek en 95% taktiek'. (Ir, Hopmans) 'Rootwater is een euphemisme voor rot water*. (Ir. Ribbius) 15 dat de commissie de financiële consequenties van de oplossing van dit verstoppingsprobleem heeft onderschat. Tijdens het onderzoek van de commissie waren 20 strocartonfabrieken in bedrijf. Daarvan hadden 15 stuks een septictank, doch het reinigingseffect van een drietal daarvan was zo abnormaal laag, dat deze buiten beschouwing dienen te blijven. Het gemiddelde zuiveringspercentage van de overige 12 tanks bedroeg rond 42. Dit percentage was uitgedrukt in de afname van het gehalte aan organische stof, dat gemeten werd als gloeiverlies van de droge stof. Aangezien bij het gloeien het calciumcarbonaat geheel of gedeeltelijk wordt ontleed en de ontweken hoeveelheid koolzuur als organische stof in rekening werd gebracht, is dit zuiveringspercentage aan de hoge kant. De zuivering van het afvalwater van aardappelmeelfabrieken vertoont geheel andere aspecten dan die van het strocartonafvalwater. Dit komt zowel door een sterk afwijkende samenstelling als door het feit, dat een aardappelmeelfabriek een campagnebedrij f is, dat gedurende ca. 10 weken in het najaar in vol bedrijf is. In het daarop volgend voorjaar wordt nog het zg. vezelmalen toegepast, althans tijdens het onderzoek van de commissie. Ook daarbij worden vrij grote hoeveelheden verontreinigende stoffen met het afvalwater afgestoten. De commissie bleek zeer geporteerd te zijn voor zuivering door middel van bevloeiing, waarbij vooral gedacht werd aan de bemestingswaarde van het aan de stikstof-, fosfor- en kalihoudende bestanddelen rijke afvalwater. Ten tijde van het onderzoek waren 33 aardappel meel fabrieken in bedrijf. Daarvan beschikten een zestal over bevloeiingsvelden. Deze waren op één na gelegen 'ƒƒ with a stick you stir well The poor old River Irwell, Very sick of the amusement You will very soon become; For foetid bubbles rise and burst But that is really not the worst For Httle birds can hop about Dry-footedon the scum* (Anon. 1901) in de zuid-oost hoek van Drente en in de noordoosthoek van Overijssel. Voorts bevond zich in Drente nog een fabriek, die het afvalwater in een bergbassin afvoerde. Dit systeem werd door de commissie aangeduid als 'wilde bevloeiing'. Uit de gegevens van het rapport van de commissie, dat in 1912 tot afsluiting kwam, kan worden afgeleid, dat door bovengenoemde reinigingsmethode slechts ca. 20% van de totale hoeveelheid afvalwater, die toen geproduceerd werd, voor deze behandeling in aanmerking kwam. Nadrukkelijk moet worden vastgesteld, dat hier niet gezegd mag worden, dat dit afvalwater werd gezuiverd. De volgende becijfering zal deze uitspraak verduidelijken. Alweer volgens de door de commissie gegeven cijfers kan worden berekend, dat op de genoemde vloeivelden bij toevoer van al het zg. vruchtwater, dat tijdens de campagne wordt geproduceerd per jaar en per hectare als bemesting zou worden gegeven 750 kg stikstof (als N), 435 kg fosfor (als pao5) en 1 550 kg kali (als K2O). Wanneer men bedenkt, dat volgens de moderne bemestingsleer voor grasland - het voor bevloeiing meest geschikte gewas - deze hoeveelheden resp. 125 kg, 50 kg en 150 kg moeten bedragen, dan ligt de conclusie voor de hand, dat een dergelijke overbemesting moet leiden tot een conflict tussen de belangen van de landbouw en die van de afvalwaterzuivering. Het is niet moeilijk te raden welk belang daarbij het loodje moet leggen. In dit alles zijn nog niet verdisconteerd de hoeveelheden vuil water afkomstig van het wassen van de aardappelen en van het vezelmalen. Wel is waar zijn de vloeivelden na 1912 niet onbelangrijk uitgebreid, maar de capaciteit van de fabrieken is eveneens sterk toegenomen. Ten bewijze van de ontoereikendheid van de landbehan- —r i> , u - - i i 17 deling moge het volgende worden vermeld. In het begin van de twintiger jaren zijn uitgebreide en herhaalde onderzoekingen verricht naar de verontreiniging, die door twee fabrieken in Drente en één in Overijssel, alle voorzien van vloeivefden, werd veroorzaakt. Van de lozing door deze bedrijven werden niet alleen de wateren, waarop direct werd afgevoerd het slachtoffer, maar ook de Vecht. Deze vervuiling zette zich zelfs nog door tot het Zwarte Water. De commissie nam ook vrij uitgebreide proeven op technische schaal met de kunstmatig biologische zuivering van het afvalwater van aardappel meelf abrieken door middel van contactbedden en continufilters. Het vruchtwater werd voorgereïnigd in septictanks, nadat door toevoeging van bijtende kalk de zuurgraad op de goede waarde was gebracht. Vooral met de continufiltermethode werden aldus uitstekende resultaten bereikt, getuige de vrijwel volledige nitrificatie van de stikstof, die als eiwit en ammoniak in het tankeffluent aanwezig was. Aangezien echter de uitvoering van een installatie, die gedurende de campagne al het vruchtwater zou moeten verwerken, zeer kostbaar was, werd aanbevolen een gedeelte van dit water en wel 90% van de produktie in de campagne te bergen. Voor een fabriek van middelbare grootte, die toen gesteld werd op een verwerkingscapaciteit van 40 000 hl per week, zouden deze bergbassins een inhoud van 80 000 m 3 moeten hebben. In overeenstemming met de opvattingen van de Staatscommissie 1898 was de commissie van oordeel, 'dat het niet valt te ontkennen, dat het algemeen belang eist, dat aan een toestand, zoals die thans bestaat, een einde kome', doch tekende hierbij aan, dat slechts enkele fabrieken terrein genoeg hebben voor de aanleg van de aanbevolen werken voor zuivering. Het opleggen van dergelijke voorzieningen aan de hand van art. 17 van de Hinderwet aan bestaande bedrijven zou daarom slechts zeer ten dele mogelijk zijn. Wel zouden deze voorschriften gegeven dienen te worden bij de oprichting van nieuwe fabrieken. Aan deze suggestie is inderdaad gevolg gegeven bij het verlenen van hinderwetsvergunningen aan een strocartonfabriek en aan een aardappelmeelfabriek, beide in de provincie Groningen. Dit geschiedde na een beroepsprocedure door de Kroon. Bij de strocartonfabriek zijn de genomen maatregelen echter beperkt gebleven tot de aanleg van septictanks. De aardappelmeelfabriek heeft wel de betonbouw van het continufilter gemaakt en zelfs de inrichting voor de verdeling van het afvalwater over het filter aangeschaft, doch daarbij is het gebleven. Het bovenstaande geeft wel een schamel beeld van de aktiviteiten in Nederland vóór 1920. Met bijzondere waardering moet dan ook melding gemaakt worden van het door Ir. H. A. van IJsselsteyn in zijn functie als Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel genomen initiatief tot oprichting van het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater bij Koninklijk Besluit van 30 juli 1920, nr. 53. Dit Besluit was mede ondertekend door de Minister van Arbeid, Mr. Aalberse. De belangstelling van Ir. Van IJsselsteyn dateerde uit de tijd van zijn werkzaamheden als DirecteurGeneraal van de Arbeid. Als zodanig had Ir. Van IJsselsteyn bemoeiingen gehad met industriële afvalwatervraagstukken, voornamelijk als adviseur in beroepskwesties bij het verlenen van hinderwetsvergunningen. Artikel 2 van dit besluit bepaalde, dat het Insti- ' / stands for Irwell, for Irk, andfor Ink, But none of these liquids is wholesome to drink.'' (Anon. Manchester Guardian) 18 '•' -'^w^wt ">- L * •.-. \ 19 tuut ten doel heeft 'de waterverontreiniging te bestrijden en te voorkomen en wel door het verrichten van onderzoekingen, zoowel aan het Instituut zelf, als aan proefinstallaties elders en door andere werkzaamheden, die ten deze door Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, dienstig worden geacht.' Na een moeizame periode van zoeken en tasten en van incidentele pogingen was hiermede eindelijk een wezenlijke stap gezet op de weg naar de sanering van de oppervlaktewateren in Nederland. Vandaar dan ook het aangehaalde motto van Livius, dat in het Nederlands vertaald luidt: 'beter laat dan nooit'. De eerste vijfentwintig jaar Ir. F. J. Ribbius Things manifest themselves in their very mystery of growth, and not in words ( Warwick Deeping) 'Waarom wordt er afvalwater gezuiverd?' In 1947 vuurde Professor De Quay, 'Gouverneur' van Noord-Brabant, deze vraag op ons af, en (hoewel we reeds een kwart eeuw hevig aan het zuiveren waren) we stonden even met de mond vol tanden. Later vroeg ik hetzelfde aan Duitsers, Engelsen, Fransen, en kreeg zeer uiteenlopende antwoorden, al naar hun aard, gründlich - langademig, matter of fact, badinerend. Wanneer ik nu mijzelf de vraag stel: 'Waarom bestaat het RIZA 50 jaar?', dan antwoord ik: omdat er in 1920 één man in Nederland was, die zo ontzaggelijk graag afvalwater zuiverde. Dat was Ir. H. J. N. H. Kessener. In 1908 begon hij als scheikundig ingenieur bij de Commissie voor Strokarton - en aardappelmeel - afvalwater, hetgeen in 1910 leidde tot aanstelling bij de Arbeidsinspectie. Tien jaar intens pionieren met industrieel afvalwater, onder de krachtige inspirerende leiding van Ir. H. A. van IJsselsteyn, maakte het laatstgenoemde (inmiddels minister) in 1920 mogelijk het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater op te richten, om de deskundige Ir. Kessener heen. Hiervoor zijn we dankbaar. Dankbaar voor de 'Een volk dat leeft, ,,, produceert afvalwater en roept om schoon water !' (Ir. Ribbius) 'De afvalwater-vakman staat steeds, met welk onderdeel van zijn taak hij ook bezig is, met één been in een laboratorium'. (Ir. Ribbius) 4 Wij voelen ons soms een kruising tussen een ingenieur en een arts\ (Ir. Ribbius) visie van van IJsselsteyn, die zich niet tegen de waterverontreiniging keerde met defensief-juridische middelen, maar die eerst (als een goed ingenieur) de zuivering van afvalwater technischeconomisch wilde funderen en propageren. Dankbaar óók voor de gegrepenheid van Kessener, die (ingenieus en inventief) een leven lang zozeer bij dagen en bij nachten met het afvalwater worstelde en speelde, dat hij het per slot welhaast bij intuïtie de baas werd. We hebben allemaal véél van hem geleerd! Afvalwater zuiveren bestaat voor 5% uit techniek en voor 95% uit tactiek, en dat heeft de jonge Directeur dan ook wel geweten. Een controverseel vak: de één moet de afvalstoffen per se kwijt, de ander wil ze per se niet hebben en 't kost zóveel geld . . . waar niets tegenover staat. Een dure en zure plicht. Altijd herrie, gegarandeerd! Daarbij nog het mysterieus-paradoxale feit, dat vele instanties strijden om de eer afvalwater te mógen zuiveren. Visserij en Sociale Zaken, Volksgezondheid en Waterstaat, Landbouw en Economische Zaken, Gemeenten en Waterschappen, industrie versus overheid, velen en velen hebben aan 't onderwerp getrokken . . . tot algemene verwarring, waar een wet ontbrak. Dat heeft veel gevraagd van de krachten van het aanvankelijk enige kleine centrum, dat wist waar 't over ging: het jonge RIZA. Waaruit bestonden die krachten? Eerste medewerker van Ir. Kessener werd Ir. J. J. Hopmans. Een ander voorbeeld van een door het vak gegrepene, die nu - 50 jaar later - nog steeds op volle kracht afvalwater zuivert. Hopmans had het voorrecht klein te beginnen. Het vak was nog jong en hij kwam als David te staan tegenover de Goliath der watervervuiling, de Veenkoloniën. Helemaal alleen in Groningen gedetacheerd. Daar moest hij alles zelf doen: zich met de industriëlen verdiepen in de fabricageprocessen, de afvalwaterstromen meten en er monsters van nemen, die monsters in een door hemzelf ingericht laboratorium analyseren, proefinstallaties ontwerpen, uitvoeren en bedrijven, de resultaten verwerken, plannen maken, rapporteren, en praten, praten, praten om bij alle betrokkenen het essentiële begrip te wekken. Helaas, de tijden waren nog niet rijp: Alle plannen verdwenen in de kast. Zoals we nu beseffen: het was toen nog niet mogelijk een afdoende oplossing aan te geven. Hopmans vertrok na enkele jaren uit Groningen, een illusie armer, een ervaring rijker. Zijn volgende basis was Apeldoorn. Daar begon de victorie. Van daar uit creëerde hij de eerste gemeentelijke installaties in de Achterhoek, Groenlo en Winterswijk, en verscheidene industriële installaties, met name voor papierfabrieken. Van daar uit begonnen de vele waarnemingen die Hopmans bij zijn 40-jarig jubileum (in de woorden van de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat) tot de beste kenner van het Nederlandse oppervlaktewater zouden maken. Daar legde hij ook, als Secretaris van de Regge-Commissie, mede de grondslag voor het later zo vruchtbare optreden der waterschappen. i Ich weisz gut was soll es bedeuten, Dasz ich so traurig bin, Ein Marchen aus heutigen Zeiten, Das kommt mir nicht aus dem Sinn, Die Klaranlage-Ablaufe verschmutzen Und schaumig fiieszt der Rhein, Die Waschmittelblasen funkeln in Abendsonnenschein.' (Paraphrase van Mr. Finch op 'Die Lorelei', Water Pollution Control 67, nr. 1, 1968, p. 87) Van 1928 af straalde Hopmans' aktiviteit van 't centrum in Den Haag uit. Een vlucht van zuiveringsinstallaties over het gehele land staat op zijn naam, en onder meer als Secretaris van de Commissie inzake Waterverontreiniging hielp hij talloze afvalwater-knopen ontwarren of doorhakken. Als tweede ingenieur werd spoedig Ir. J. H. A. Schaafsma aangesteld, de eersteling van de later zo rijke oogst aan 'Wageningse' vakgenoten. Zijn aktiviteit lag aanvankelijk in het laboratorium, in het nog weinig geëxploreerde gebied der afvalwater-chemie. Baanbrekend werk deed hij ook voor het onderzoek der zee in verband met de bedreiging der badstranden, in een tijd dat zijn alarmerende rapporten nog ijlings van het etiket 'Kabinet' werden voorzien. Van de voorlichtende, begrip verspreidende werkzaamheid van het Instituut is zijn artikel in het in 1930 verschenen 'Vuilwaternummer' van de Noord-Brabantse Waterschapsbond een mooi voorbeeld. Schaafsma specialiseerde zich perslot op het afvalwaterprobleem van zuivelfabrieken en andere agrarische industrie. In 1948 werd door het Ministerie van Landbouw om Schaafsma heen de R.A.A.D. (Rijks Zuivel-Agrarische Afvalwater Dienst) opgericht, zoals in 1920 het RIZA om Kessener heen. Andere werkers van het eerste uur waren de analysten C. van der Burg en K. Chr. Bekker en de amanuensis L. Schipper. Het door hen verzette werk, in het laboratorium zowel als op de (proef-)installaties en aan het ontvangende water, vaak ploeterend met nog primitieve middelen, is ontzagwekkend. D. Balk Jr. was de man die zorgde dat het hele turbulente geval op rolletjes liep, en dat niet alleen als administrateur, maar bovenal door zijn eigenschappen als mens. Bij zijn plotselinge dood in 1942 wisten wij allen: Balk was het hart van het Instituut. Zeven namen zijn genoemd. Zeven mannen stonden aan 't begin van de door mij te beschouwen periode van 25 jaar. En aan 't eind, in 1945? Dezelfde zeven, behoudens Balk, vermeerderd met J. de Haan als laboratoriumchef, G. Kragt als bouwkundig ambtenaar, J. van Doorn en P. Poleij ter administratie en steller dezes als ingenieur. Toen waren we dus geëlven, met Corrie de Zwart, als verzorgster van de hygiëne van ons milieu, om 't dozijn vol te maken. Geen spectaculaire groei, voorwaar in 25 jaar: van 7 man tot 11 man en een meisje. Daarbij nog te bedenken dat 4 man ons spoedig zouden verlaten, rest wederom 7 man . . . En de materiële resultaten? Gezuiverd werd er nog niet veel; het aantal zuiveringsinstallaties bedroeg nog geen 10% van het huidige. Wat valt er dan te rapporteren over die eerste 25 jaar? Stagnatie, falen, herrie voor niks? Volgens de Bezuinigingscommissie Welter bedroegen de personeelskosten f 37 600 (sic). Waren die weggegooid? Geenszins! Zij brachten dubbel en dwars hun rente op: Welk een zegen dat in 1945 deze kleine maar ervaren Gideonsbende gereed stond om de na-oorlogse lawine van adviesaanvragen op te vangen, om als kern en kristallisatiepunt te dienen voor de verbluffende groei, die het Instituut in weinige jaren moest doormaken! Wederopbouw met riolering, industrialisatie, snelle bevolkinsaanwas met urbanisatie, grotere behoefte aan gezond zoet water, alles viel stormachtig over elkaar heen. En, in ade besef van menselijke onvolkomenheid, dit alles is opgevangen. Dankzij velerlei. Dankzij visie en leiding van Kessener's opvolgers Mom en Hopmans, met steun van wie achter hen stonden. Dankzij het aantrekken van vele werkers uit andere vakgebieden. Dankzij veel medewerking van buitenaf. Maar in de eerste plaats dan toch dankzij de ervaring opgedaan in die eerste 25 jaar. Waar bestond die ervaring dan uit, waaruit bleek die? In 1937 ging een Australisch vakgenoot eenjaar lang op studiereis. De afvalwater-wereld bleek hem toen te bestaan uit vier landen: Engeland, de Verenigde Staten, Duitsland en Nederland. In de dertiger jaren was met name Ir. Kessener bij iedere vakgenoot bekend; een Amerikaans hoogleraar, bijvoorbeeld, bezocht ons om 't andere jaar. Dat was te danken aan research, met name 'practical research', verkenningen met proefinstallaties. Deze verkenningen in vele sectoren der zuiveringstechniek waren reeds begonnen in 't tiental jaren vóór de oprichting van het Instituut. In Kessener's vruchtbare geest borrelde een nimmer aflatende stroom van toetsbare ideeën op. Deze stroom voedde hij door persoonlijke contacten met afvalwater-vrienden. Hij ging daartoe met name veelvuldig naar Engeland, en dat beduidde in die jaren: op eigen kosten! In later jaren ging het vooral om het fascinerende belucht-slibproces, en daarin de door Kessener uitgevonden borstel-beluchting. Het creëren van een maatstaf ter vergelijking van beluchtingssystemen lag ten grondslag aan veel latere ontwikkelingen. 'Alle strubbels in dit vak, en dat zijn er vele, komen uit een onvoldoende rekening houden met de natuur der dingen*. (Ir. Ribbius) 'Ik zuiver afvalwater met mijn mond'. (Ir. Ribbius) ' Vroeger had ik altijd in mijn ene hand een klomp en in mijn andere hand een pet: met de klomp voelde ik en met de pet gooide ik', (over de toelaatbare overstortfrekwentie) (Ir. Ribbius) 23 •**.$ -#£^ •ET AI - ^ * s " . . . • • i -•* i 'Zoals de ouden1 bemonsterden 24 Voor het proefondervindelijk werk zijn we veel dank verschuldigd aan de Gemeente Hilversum. In 't nauw gebracht door overbelaste vloeivelden gaf Hilversum ons niet alleen haar vertrouwen, maar ook de beschikking over een ware speeltuin der afvalwatertechniek, waar we al onze ideeën mochten botvieren. Op de Liebergerheide heb ik persoonlijk de mooiste uren van mijn afvalwaterbestaan beleefd, en velen met mij, o.a. de twee Zwitserse ingenieurs, belast met de voorbereiding van de E.A.W.A.G. (Eidgenössige Anstalt für Wasserversorgung, Abwasserreinigung und Gewasserschutz.) We brachten zowel de Directeur van Publieke Werken als de Vloeibaas tot wanhoop, maar er kwam wat uit! Denk nu niet dat research de hoofdzaak was. De uitvoerige Jaarverslagen uit die tijd leren wel anders. Het proefondervindelijk werk gaf ons begrip voor afvalwater en liefde voor 't vak, maar dat was niet voldoende als fundament van 't naoorlogse werk. Dat fundament werd gelegd in de talloze adviezen, in de 'case-stories'. Klachten, bezoek, onderzoek, bespreking, overleg met de producent en (schrik niet) de consument van het afvalwater, experimenten, advies, ontwerp en begroting van maatregelen en van alternatieve plannen, bespreking en bespreking en bespreking, overwinning van bestuurlijke en financiële bezwaren zowel als van menig onbegrip, - en dan eindelijk, eindelijk, in nauw contact met adviserende en ambtelijke civiel ingenieurs en met machinefabrikanten, uitwerking van het project, bouw, in bedrij fstelling, kinderziekten en resultaat . . . zolang als 't duurde. De case-stories; enkele afgesloten, vele in ontwikkeling, toen de oorlog alles lamlegde. De tot stand gebrachte zuiveringsinstallaties leerden ons veel en straalden overtuigingskracht uit. Van groter betekenis voor later waren wellicht nog de zakelijke en persoonlijke banden, geweven tijdens dit moeizaam op gang komen. Het afvalwatervak is fascinerend veelzijdig. Alle wetenschappen komen er aan te pas en ook alle aspecten van 't maatschappelijk leven. Ik denk bovenal aan Hopmans. Het werk door hem verzet èn zijn talloze afval water-vriendschappen, ziedaar bovenal het startblok voor de race na 1945. Hier is niet de plaats om dit alles te specificeren; wie belang stelt zie de Jaarverslagen. In 't midden der dertiger jaren staan we op ccn hoogtepunt. In 1938 eindigen we onze bijdragen op de 10e verjaardag van de Amerikaanse 'Federation of Sewage Works Associations' met de triomfantelijke kreet: 'L'épuration est en marche dans les Pays-Bas, et rien ne 1'arrêtera!' De moeizame turbulente aanloop was voorbij; de verschrikkelijke terugslag van de oorlog nog niet in zicht. De oorlogsdreiging bracht ons intussen ook iets goeds. In 1938 moest plotseling een aantal kazernes gebouwd worden en stelde Defensie ons een bouwkundige kracht ter beschikking: Gerrit Kragt. Deze merkwaardige man, met een geweldige technische knobbel en een onblusbare animo, heeft van stonde af aan een grote invloed uitgeoefend op de Nederlandse zuiveringstechniek; hij heeft een groot aandeel gehad in 't naoorlogse werk, tot zijn dood in 1961. Er werd in die eerste 25 jaar veel goeds verricht, al zien we achteraf óók de beperkingen. We leefden nog min of meer 'in Platland', met twee dimensies : de technologie van het afvalwater en de i De septictank is een spaarpot van ziektekiemen, een biologische koffiemolen'. (Ir. Ribbius) 'Volgens de prognose over de bevolkingsgroei zal over 600 jaar ieder mens slechts 1 ms levensruimte bezitten; daarvan zal 1/a m2 nodig zijn voor het zuiveren van zijn afvalwater'. (Ir. Ribbius) 'Gezond water in tweeledige zin: I. het heeft gezond leven; 2. het geeft gezond leven'. (Ir. Ribbius) 25 zuiveringstechniek. De derde dimensie: de kennis van de natuurlijke krachten in het ontvangende water, kwam later (Prof. Mom, Dr. Broek, Drs. Hoeks, Dr. Kamps e.a.), al was de microbioloog Jr. A. B. G. Grever hiervan 1938-1942 voorloper geweest. Ook de vierde dimensie: de afvalwaterplanologie, was in embryo aanwezig, maar kwam eerst in recente jaren tot volle ontplooiing. Hoe dit ook zij: zo min als het Nieuwe Testament denkbaar is zonder het Oude Testament, zo min is het na-oorlogse RIZA denkbaar zonder die eerste 25 jaar. Het Rijksinstituut voor zuivering van afvalwater en de waterschappen Mr. Th. A. J. Vosters, voorzitter Unie van Waterschappen Als men anno 1970 een telefonisch verzoek krijgt om in een jubileumuitgave bij gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het RIZA een artikel te willen schrijven over het RIZA en de Waterschappen, dan is zo de eerste reactie: natuurlijk. Men kan zich als Waterschapsman nl. zo'n uitgave niet voorstellen, als dit onderwerp daarin niet zou zijn opgenomen. Duurt dat telefoongesprek wat langer, zoals hier het geval was, dan trekt men zich wat terug en zegt, ja maar pas op dat wordt een verhaal over het RIZA en de Dommel, wat natuurlijk niet de bedoeling is. Je verwijst zeer beleefd de verzoeker naar de Unie van Waterschappen, die als landelijke organisatie van de waterschappen dan maar alles er van moet weten. Overigens betekent dat (zoals later blijkt) toch maar uitstel van executie, want de Unie speelt dat toch weer terug, naar zijn inmiddels nieuwe voorzitter. Dan komt er een periode in de geest van: waar zijn we aan begonnen? Je vraagt inlichtingen aan diverse waterschappen. De reacties zou men in een enkele zin kunnen weergeven. De samenwerking is er al vele of minder vele jaren, we hebben nooit ruzie gehad, of misschien wel maar dan zegt men dat niet, het was allemaal even prettig. Je zit dan wel echt met beide handen in de nog spaarzame haren, tuurt 's avonds wat stil voor je uit, totdat je dierbare echtgenote vraagt wat de moeilijkheden zijn. Als zij dan hoort datje met een artikel over het RIZA zit te tobben, dan frist ze het geheugen op. Maar je weet toch wel dat Hopmans hier was en julie tot diep in de nacht hebben zitten bomen en bepaald geen afvalwater dronken. Na nog wat gepeins komen dan de herinneringen weer op en dan wordt het schrijven van dit artikel gewoon fascinerend. Het laatje niet meer los en je bent er eigenlijk verheugd over. Ik dacht dat in deze geest ook zo ongeveer de 50 jaar ervaring van het RIZA met de waterschappen moet zijn gegaan. Het is alleen jammer dat er zo weinig van vast ligt. Het moet allemaat uit het geheugen worden gehaald. Maar dat geeft het voordeel, dat je wat vrijer bent in de weergave. Na de start van het RIZA in 1920, was er al spoe- dig contact met de waterschappen. Het oudste dateert - voor zover ik heb kunnen nagaan - van 1922. Of eigenlijk nog eerder omdat in dat jaar een rapport verscheen van het RIZA uitgebracht aan het Hoogheemraadschap van de Mark en Dintel in Noord-Brabant over de verontreiniging van de Mark in en rond Breda. Veel resultaat voor de zuivering van het afvalwater (daar is het instituut gezien zijn naam toch voor) gaf dat niet. De heren zijn daar meerdere malen geweest, natuurlijk heeft men met de boot van het waterschap de Mark afgevaren. Men heeft veel ge- l De Dommel kwam op gang, omdat enkele dagen in het jaar 'Gouverneur' de Quay uit zijn paleis stonk'. (Ir. Ribbius) *Er moet meer worden 'gedommeld' in Nederland'. (Ir. Ribbius) 27 praat. Ze dronken een (nou ja één?) glas, ze deden... enz. Maar was dat eigenlijk zo verwonderlijk? Ging het nu om zuivering van afvalwater, of wilde men eeuwenoude meningsverschillen tussen gemeente en waterschap oplossen? Wat daarvan zij is nu niet meer belangrijk, want in die tijd kon men daarvoor ook bij het RIZA terecht. Zie maar eens naar het Gelderse. Het RIZA kon daar toch een waterschap maar niet overtuigen van de noodzaak dat afvalwater zuiveren toch echt wel iets meer was, dan vaste stoffen tegenhouden. Als men dat wilde, dan moest het RIZA dat maar doen en betalen. Het waterschap had daar niets mee te maken. Vervolgens de vervuiling van de Linge. Zat daar ook niet wat meer tussen dan het zuiveren van het afvalwater? En met dat alles moesten de functionarissen van het RIZA zich maar bezig houden. Een van de ook oude (voor zover je van zo'n jong instituut van oud kunt praten) contacten lag in Overijssel en met name in het Regge gebied. Ik heb zo de indruk uit mijn nasporingen en herinneringen gekregen, dat het contact tussen RIZA en waterschap daar, wel het langdurigst is geweest. Immers op 14 oktober 1925 vond er een bespreking plaats op initiatief van de Burgemeester van Almelo, van diverse gemeentebesturen en het waterschap de Regge teneinde te onderzoeken of die besturen tot enige samenwerking bereid waren op het gebied van de afvalwaterzuivering. Daaruit is toen geboren de Eerste Regge-commissie (tot 1958 toen de Regge de zuiveringstaak kreeg, zijn er vele Regge-commissies geweest). De voorzitter van deze commissie, was de voorzitter van het waterschap de Regge. Adviserend lid was de Directeur van het RIZA terwijl Ir. Hopmans, toen scheikundig ingenieur bij het RIZA tot secretaris werd benoemd. In mei 1928 verscheen het rapport van de commissie. Daaruit blijkt dat de commissie - mag ik lezen het RIZA gezien de secretaris van de commissie? - toch wel veel voelde om het probleem regionaal aan te pakken en dat men eigenlijk daarvoor als enig goede oplossing zag de waterschapsfiguur. De commissie schreef nl.: 'De Commissie heeft dan ook overwogen, of een oplossing te vinden ware door uitbreiding van de bevoegdheden van het waterschap de Regge, dus door deze onder te brengen bij een reeds bestaande publiekrechtelijke organisatie. Evenals in het gebied der Emscher Genossenschaft zou daardoor de regeling van alle zaken betreffende den afvoer van water in het Reggegebied in een hand gebracht worden, hetgeen ongetwijfeld zodanige voordeelen biedt, dat de oplossing als bijzonder aantrekkelijk en voor de hand liggend naar voren komt'. Men wist echter geen oplossing te vinden voor de bestuurssamenstelling voor dat gereorganiseerde waterschap. Allemaal achteraf bezien niet zo verwonderlijk. Nu nog anno 1970, worstelt men overal in den lande daarmede. Een enkel voorbeeld daarvan: Bij De Dommel, dat als eerste waterschap in Nederland met ingang van 1 januari 1950 voor dit doel werd gereorganiseerd, heeft men wel bewust gezegd: boeren moeten de meerderheid houden. Bij de Aa en de Regge is men via zeer ingewikkelde berekeningen gekomen op een bestuursverdeling. In Gelderland, waar binnenkort zuiveringsschappen zullen worden opgericht, was dit een punt van bespreking in. de Staten. Het lid van gedeputeerde staten zei daaromtrent: 'Het feit, 'Der Spree ist 's weh, Sie kann nicht mehr entschlieszen, in Berlin hindurchzuflieszen, wo die Gossen sich ergieszen, wermagesihr verdenken? Sie möchte lieber, wenn sie dürff, umienken, Hindurch doch musz sie schwer beklommen; Sie komt. beim Oberbaum herein, rein wie ein Schwan, um wie ein Schwein beim Unterbaum herauszukommenJ' (Friedrich Riickert, 1788-1866) 28 dat de industrie het leeuwendeel van de kosten moet betalen, behoeft natuurlijk niet te zeggen, dat zij daarmede ook het leeuwendeel van de bestuurszetels moeten krijgen'. Het grote twistpunt bij de oprichting van het waterschap West-Brabant, was de bestuurssamenstelling. En dat allemaal in de tijd dat de waterverontreiniging in het middelpunt van de belangstelling staat en eenieder ervan overtuigd is, dat er snel iets aan moet worden gedaan. Hoeveel moeilijker moet het dan niet voor de heren van het RIZA zijn geweest dit idee ingang te doen vinden. Het lukte dan ook niet! Achteraf wil men dan zo graag daarvoor een verklaring hebben. Een juiste verklaring zal daarvoor niet te geven zijn, tenzij door de mensen die dat zelf hebben medegemaakt. Een bespiegeling daarover leidt mij tot de volgende gedachten. Wisten de waterschappen eigenlijk wel goed wat afvalwater en wat vooral het RIZA was? Werden de heren van het RIZA niet te veel gezien als de perfectionisten, die alleen maar drinkwater in de sloten wilde hebben? Zag men de noodzaak van afvalwaterzuivering wel in? Nog in 1950 werd ons bij De Dommel medegedeeld: mijn vader en mijn grootvader hadden de fabriek ook al, en die mochten toch ook ongezuiverd lozen, waarom mag dat dan nu niet meer? Anderzijds, wisten de heren van het RIZA wel precies wat waterschappen waren? Natuurlijk wel hoe zij staatsrechtelijk in elkaar zaten en wat hun taak was, maar hoe zij in feite werkten en hoe de mentaliteit daar was? Het zat waarschijnlijk van beide zijden vol met misverstanden. En dat is achteraf begrijpelijk. Hier kwamen twee werelden bijeen, die weliswaar bij elkaar hoorden, doch elkaar nimmer gezien hadden. Vandaar dan ook twee uitspraken uit die tijd: 'In godsnaam geen gemeentelijke en industriële eenden in de boerenbijt' en 'We gaan de boeren weer belezen'. Dat alles zou volgens de vorige voorzitter van de Noord-Brabantse Waterschapsbond en burgemeester van Tilburg de heer Mr. Vonck de Both een enorme wending hebben moeten nemen toen De Dommel belast werd met de zorg voor de afvalwaterzuivering. Hij trok in die tijd als een 'handelsreiziger in afvalwater' Nederland rond en verkondigde: 'Van Brabant uit begint de victorie'. Maar denkt u nu niet dat RIZA en Dommel van het begin af aan zulke goede vrienden waren. Toen in mei 1940 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het Dommelbestuur vroegen een onderzoek naar de vervuiling te willen instellen, (dat was dus bepaald nog lang geen afvalwaterzuivering) deelde het bestuur kort en goed mede, dat de vervuiling wel bekend was, zodat een onderzoek niet nodig was en dat het treffen van maatregelen geen waterschapszaak was, maar een zaak voor Volksgezondheid en RIZA. Na veel aandringen, mocht het RIZA toch een onderzoek van zegge en schrijve twee dagen doen. De nota van het RIZA weigerde men aanvankelijk te betalen. Men moest op het geld wachten tot na de oorlog. Het geheel zou de indruk kunnen vestigen, dat er vele jaren een uiterst slechte althans moeilijke verhouding is geweest tussen RIZA en waterschappen. Zulks is echter geenszins het geval. Ik geloof, dat er een hele mentaliteitsverandering nodig was in het gehele Nederlandse volk, om de ernst van de problemen te kunnen onderkennen en dat 6 Te kort schieten in de zuivering veroorzaakt nutteloze uitgaven, maar ook te ver schieten kost geld*. (Ir. Schaafsma) 'De natuur werkt veilig en voordelig, zij 'f niet altijd zo vlug als de haastige mens wil. De techniek werkt veel vlugger (d.w.z. zij versnelt de natuurlijke zuivering), maar minder voordelig èn minder veilig1. (Ir. Ribbius) 29 gaat nu eenmaal niet zo een, twee drie. Men kan dit wel afleiden uit een enkel voorbeeld. Het waterschap de Regge, wilde in 1927 reeds een verbod tot vuilwaterlozing instellen. De Reggecommissie (secretaris de heer Hopmans) verwachtte: dat de plotselinge opneming in het reglement van een absolute verbodsbepaling op dit ogenblik tot een tegengestelde uitwerking zal leiden, die men ervan verwacht, en dat het daartegen gekeerde verzet, de zaak, waar het om gaat in hoge mate impopulair zal maken'. De verbodsbepaling kwam er toen niet! Dat was 1927. De wet van 11 november 1969, houdende regelen omtrent de verontreiniging van oppervlaktewateren (waar het RIZA toch ook wel iets mede te maken heeft) begint in artikel 1 'Het is verboden. . . ' wenst met uw 50-jarig bestaan namens de waterschappen in Nederland. Veel succes bij uw verder werk, dank voor uw steun tot nu toe en op onze medewerking kunt u altijd rekenen. Er is inderdaad in deze 50 jaar wel iets in Nederland veranderd. Op het gebied van het afvalwater heeft het RIZA bijzonder veel baanbrekend werk verricht, ook al kijk ik in dit artikel dan alleen maar vanuit het gezichtspunt van de waterschappen. Na 1950 sprak de directeur van het RIZA niet meer over 'boeren belezen' maar de waterschappen 'moeten gaan Dommelen'. De waterschappen hebben zijn les begrepen. Zij willen op de weg die het RIZA in 1928 al aangaf ingaan. Vele hebben dit reeds gedaan en er zullen er nog ongetwijfeld vele volgen, als de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren in werking zal zijn getreden. De steun die wij mochten ontvangen van het RIZA was steeds groot, de prettige samenwerking, ook en vooral in het persoonlijke vlak was bijzonder. De dank van de waterschappen werd eenmaal tot uitdrukking gebracht in het gebrandschilderd raam in het gebouw in Voorburg. RIZA met al uw medewerkers van harte gelukge- 30 Het Riza en de R.I. Ir. G. S. Bos, raadgevend ingenieur Denkend over 'het RIZA' en 'gezamenlijk een projekt tot stand brengen' komen ons al die moderne vormen van samenwerking voor de geest waarvan de lucht tegenwoordig zoemend vol is. Fusies, federaties, ring van samenwerkende adviesbureaus; geïntegreerde bureaus; turn-keyjob-verkopende bureaus, alles verzonnen om het de opdrachtgever gemakkelijk te maken door hem 'alle diciplines', zoals dat thans heet, onder één hoofd ter beschikking te stellen. Dat geeft méér efficiency en betere service; (dat is dan voor de cliënt) en het geeft betere konkurrentie-mogelijkheid en dus meer boterhammen, en dat is voor de geïntegreerde samenwerkers, dan hebben die ook wat! En al deze nieuwe vormen van samenwerking zullen nog moeite hebben om de vanzelfsprekende vlotheid te bereiken, die de wonderlijke symbiose kenmerkt, die de samenwerking van RIZA en raadgevende ingenieurs is en reeds decennia was. In de ruim dertig jaren waarin wij van groen tot grijs verschoten, is er zeker op diverse gebieden een verandering gekomen in de wijze waarop de raadgevende ingenieurs met het RIZA gezamenlijk de installaties bouwden, maar de symbiose is gebleven. Gebleven is ook de strijd om het lidwoord. 'De verbijsterende veelzijdigheid van de heksenkeuken, waarin het zogezegde afvalwater gebrouwen wordt'. (Ir. Schaafsma) 'Onze taak: het dienstbaar maken van het oppervlaktewater aan de 'ontafvalwatering9 van Nederland''. (Ir. Ribbius) Bij de ingenieursbureaus die zich de onafhankelijken noemen (on ri(t)!) hoorde men van ouds en hoort men nog spreken over het RIZA, maar bij de bureaus uit de meer-commerciële, nou, anderscommerciële sfeer is het onzijdige RIZA mannelijk geworden! Zij zeggen: de RIZA. Zou dat een verDorring zijn? Veranderd is er veel. Allereerst de behuizing. De groene ingenieur uit de jaren '40 die over z'n Kessener borstels kwam praten vond het RIZA in het herenhuis aan de J. P. Coenstraat No. 1 en, zich na lange bespreking naast de voordeur afzonderende begreep hij, dat de liefde voor het afvalwater in dat huis zo hoog was opgebloeid, dat het porcelein waarin het werd opgevangen en naar verkiezing met grote of kleine spoeling kon worden doorgetrokken kunstig met kleurige arabesken moest zijn versierd. En wat bouwde men in die dagen; de echo van de gave gulden nog in de oren; de dagen van het idee 'als we maar een begin hebben'. Dan bleven het oxydatiebed en de nabezinking 'voorlopig' achterwege en de helft van de droogbedden en de slijkgisting bleef koud en werd tot halve hoogte ingekort en B. en W. vonden het véél te duur. En wat hebben we die 'beginnen' lang gehad, ze staan er nog steeds, wachtend op de Wet op de Waterverontreiniging. Veranderd is ook de status van het RIZA. Geboren uit een commissie, een larve-toestand onder Volksgezondheid als Instituut, ingesponnen en ontpopt tot onderdeel van de Rijkswaterstaat, de metamorfose waarna wij, als goede kantonniers de directeur RIZA met 'Overste' gingen aanspreken en hij ons minzaam vergunde van Den Haag over 'zijn' Hazepad oostwaarts te rijden. Bij zoveel Rijkswaterstaat in het RIZA varieerden in de wereld van de ingenieursbureaus de verwachtingen van: 'nu gaan ze alles zelf doen' tot: 'nu gaan ook de andere Rijkswaterstaatdirecties eindelijk eens iets door ons laten doen.' De eerste verwachting is gelukkig niet uitgekomen. En hoe is 't met de laatste verwachting afgelopen? Wel, misschien is het nog niet afgelopen. Veranderd is ook de publieke opinie. In de vroege jaren van het RIZA was een gemeente, die een R.W.Z. dacht te gaan bouwen op geheimzinnige wijze behekst door onverantwoordelijke lieden, die graag met vuil water knoeiden en veelal wist de Raad daar wel een stokje voor te steken; nu roept (en waarlijk terecht) ieder om zuiveringsinstallaties (maar brengt vaak 't geld niet mee). In 1948 nog ging een plan tot opheffing van een jarenlang bestaande streekvervuiling in de ijskast omdat de raming f 1 500 000 bedroeg en de Commissaris van de Koningin moest verzuchten :'. . . dat kunnen we er nooit voor bijeenbrengen'. In 1961 ging het plan, vergroot en uitgebreid door, kosten thans f17 000 000. EINES BACHES KLAGE ' Wie war's doch einst so wonnevotl, Wenn ich, vor Lehenslust wie toll, Durch Wald und Feld ins Weite sprang Und meine Wanderlieder sang, So volier Lust und Freude! Dat dit bedrag in de jaren zestig uit de overheidsgelden kon worden betrokken vindt zeker mede z'n grond in de meerdere good-will, die de afvalwaterbehandeling, gesublimeerd opgenomen in de milieubescherming thans heeft veroverd. Veranderd is tenslotte ook de samenwerking tussen RIZA en raadgevende ingenieursbureaus, die is veelzijdiger geworden. Oorspronkelijk en veelal nog, speciaal bij de senioren-adviseurs, was er een duidelijke scheiding van de 'diciplines'; het RIZA verzorgde het zuiveringstechnische gedeelte (en vaak nog meer) de adviseur had de civieltechnische en bouwkundige inbreng en zorgde voor bestek en uitvoering, deskundigen op verschillend gebied, eikaars taal verstaand, in onderlinge uitwisseling van gegevens samenwerkend om een gaaf geheel tot stand te brengen. Langzamerhand is een jongere generatie adviseurs aangekomen, niet vanuit de riolen maar vanuit de Afd. voor Gezondheidstechniek van de T.H. tot de zuivering van het Afvalwater geroepen. Zij noemen bij hun namen de aërobe en anaërobe bakteriën die de senioren nog 'beestjes' noemen. Zij praten over de COD, de AT, de oc en de ocload de 3e trap en de zz, waar de senior bij de BOD al ophoudt! Dit en het feit dat het RIZA tenslotte niet weinig afweet van de civiele techniek, de bouwkunde om maar niet van de pompen en overige mechanische en elektro-technische apparatuur te spreken maakt dat de vroeger zo duidelijke scheiding wat vervaagt, dat de gebieden gaan overlappen, maar ook dat de kontakten, de uitwisseling van meningen en ook van gegevens intensiever worden, spe- Kein Fisch, kein Frosch laszt sich mehr sehn. Soll das denn nun so weiter gehn? So klagt der Bach und seufzet schwer. Er hat kein schönes Leben mehr. Wie soll das einmal enden?' (Maria Naf) Mein Wasser war so heil, so rein; Und alt die Fische, grosz und klein, Genossen meine klare Flut Als ihres Lebens höchstes Gut Undfühlten sich drinn heimisch. Die Industrie nahm überhand. Der Mensch in seinem Unverstand Nahm sich mein Bett als Abfallraum . . . Und seither trübt der giftige Schaum Mein sonst so klares Wasser, 32 i i£+* 4 > * • ; • Hoofdleiding van het Bredase rioleringsstelsel in feestverlichting 33 ciaal als de adviseurs ook op elektro-mechanisch gebied hun staf beter equiperen. Wat bij al deze veranderingen echter gebleven is, in de J. P. Coenstraat en in Voorburg onder 4 directeuren (4 uit 's Heeren modellenboek!) met Ribbius en Vrijburg met Kragt en Folkerts in een tijd die cascadisch omwentelt, wat gebleven is, onder Volksgezondheid of onder de vleugelen van R.W., dat is de open en hartelijke samenwerking tussen RIZA en raadgevende ingenieurs om als vakmannen uit verschillende, nu overlappende, vakgebieden de installaties tot stand te brengen, die we met z'n allen in Nederland zo hard nodig hebben. Wat zou de oorzaak zijn, dat die verhouding zo goed is, want dat is een realiteit. Misschien is het ook wel een rariteit, want, als men bedenkt hoe gemakkelijk men in zo'n verwevenheid van verantwoordingen en ideeën op de tenen van Jan of op de ziel van Piet zou kunnen trappen is het eigenlijk een wonder dat de goede harmonie regel is. De cynicus weet het direkt te verklaren, hij meent dat de eenzijdige boterhammen alleen in harmonie gesmeerd worden en dus . . ., maar de cynicus heeft geen gelijk. Zie naar de vissers en de zeilers, de duikers en de vliegers; zodra ze bij elkaar zijn omvat hen de beslotenheid van hun eigen wereld binnen de grote wereld, dan spreken zij hun eigen jargon en hebben zij hun eigen vreugden en hun eigen controversen, die verbinden. Niets vereent zozeer als eenzelfde hobby. heid in eigen kring met eigen jargon, met gezamenlijk weten wat de buitenwereld niet weet, maar vooral met gezamenlijke voldoening. Dat is de bindende kracht: de voldoening gezamenlijk leuk werk te doen dat ook nog duidelijk voor die buitenstaanders, die er niets van begrijpen zo heilzaam is. Dat is het, wat al die afvalwatermensen, die RIZA- mensen en die met hen werken bindt, de besloten- M 34 De ontwikkeling van de zuiveringstechniek van 1945 tot 1970 Ir. R. Vrijburg Van Pasteur is de uitspraak 'moesten de bacteriën van onze aardbol verdwijnen dan zou de oppervlakte van de aarde met dode organische stof zijn bedekt'. Hij had eraan kunnen toevoegen' en dan zouden de rivieren en beken open riolen zijn en de zee een grote beerput'. Van menselijk standpunt bekeken zijn er meer goede dan schadelijke bacteriën, al zal iemand, die een infectieziekte heeft opgelopen deze zienswijze misschien willen bestrijden. Laat hij bedenken, dat hij zonder bacteriën niet alleen zijn boter en zijn kaas op het brood zou moeten missen, maar ook nog het brood zelf. Ook voor de zuivering van afvalwater zijn bacteriën nog onmisbaar, zodat het niet verwonderlijk is, dat in het principe van de biologische zuivering in de loop der jaren geen verandering is gekomen. Toch zal een zuiveringsinstallatie anno 1945 een andere indruk maken dan een installatie van 1970. Vroeger werd zuivering van afvalwater als een noodzakelijk kwaad beschouwd, waaraan zo min mogelijk kosten moesten worden besteed. Het Instituut heeft lang tegen de mening moeten vechten, dat septic tanks voldoende zouden zijn. Als dan eenmaal op aandringen van het Instituut een installatie was gebouwd, dan moest het onderhoud ervan op een koopje worden gedaan. Dit onderhoud liet dan ook wel eens te wensen over. In de eerste jaren na de oorlog werd de werking van de meeste installaties door het Instituut gecontroleerd. Per trein, bus en fiets moesten de monsters worden gehaald, waarbij de nessen in grote tassen werden meegezeuld. Men beschikte over een sleutelbos met sleutels voor de toegangshekken van de installatie, omdat de klaarmeester meestal niet aanwezig was. Deze was niet alleen belast met het onderhoud van de zuiveringsinstallatie, maar had ook nog een taak als vuilophaler, doodgraver, brandweerman enz. enz. Voor het nemen van slijkmonsters moest men vaak zelf de afsluiters opendraaien en uiteraard ook weer dichtdraaien, hetgeen één keer bij vorst, toen de slijkbuis door bevriezing verstopt was, werd vergeten. De volgende ochtend was het terrein van de installatie overspoeld met slijk, omdat door de in de nacht ingevallen dooi de bevroren prop in de buis was losgekomen. Een boze burgemeester aan de telefoon was het gevolg. Een debietmeting in het afvoerkanaal van een installatie, waarvoor nu mooie apparaten aanwezig zijn, geschiedde soms met een drijvend stukje hout, een stopwatch en een meetlint. Bij één installatie gaf dit moeilijkheden, omdat de hond van de klaarmeester het stukje hout steeds weer uit het water haalde en terugbracht. Het Instituut controleert nu alleen nog gedurende een inloopperiode van circa zes maanden nieuwe installaties voor zover deze zijn gebouwd naar 'Taak van de afvalwater-vakman: het oplossen van het zich steeds weer anders voordoende probleem van vloeibare afvalstoffen op doeltreffende, hygiënische en niet te kostbare wijze onschadelijk te maken, ter bescherming van het Gemeenschapsbelang, dat gelegen is in gezonde, openbare wateren1. (Ir. Kessener) 35 een ontwerp van het Instituut. Voor het halen van de monsters is de fiets vervangen door een auto en het contact o p de installatie heeft nu niet meer plaats met een goedwillende maar overbelaste of weinig deskundige klaarmeester, maar met een machinist of een gediplomeerd bedrijfsleider met een volledige dagtaak. Dit is wel nodig want de techniek heeft ook bij de zuiveringsinstallaties niet stil gestaan. Voordat hierop nader wordt ingegaan moet echter eerst aandacht worden geschonken aan de riolering. RIOLERING Hoewel het Instituut zich nooit heeft opgeworpen als rioleringsdeskundige houden riolering en zuiveringsinstallatie zo nauw met elkaar verband, dat het rioleringsplan kritisch moet worden bekeken, voordat het ontwerp van een zuiveringsinstallatie k a n worden gemaakt. Tot omstreeks 1950 werd afgegaan op de door de rioleringsadviseur verstrekte gegevens over de bij de zuiveringsinstallatie te verwachten hoeveelheid rioolwater. In overleg met de beheerder van het oppervlaktewater, waarop geloosd moest worden, werd vastgesteld hoever en hoeveel gezuiverd zou moeten worden. Het was gebruikelijk voor kleine kernen te volstaan met een mechanische zuivering. Daarbij worden alleen de bezinkbare stoffen teruggehouden en uitgegist. Voor grote kernen werd meestal een biologische zuivering geprojecteerd, waarbij echter maar eenmaal de droogweeraanvoer biologisch werd gezuiverd. N a een kennersblik op het ontvangende water te hebben geworpen en het advies te hebben ingewonnen van de plaatselijke brug- of sluiswachter werd dan vrij willekeurig vastgesteld, dat nog 3, 4 of 5 keer de droogweeraanvoer mechanisch gezuiverd moest worden. Van deze gevoelsmatige grondslagen is afgestapt toen Ribbius en Kragt van het Instituut het belang aantoonden van de overstortfrekwentie, d.w.z. het aantal malen per jaar dat de regenwateroverstorten in werking treden. Zij gaven een methode aan o m aan de hand van het verhard oppervlak van het gedoleerde gebied, de beschikbare bergruimte in de riolering en de bij de zuiveringsinstallatie te installeren pompkapaciteit de overstortfrekwentie te berekenen. Min of meer arbitrair is de in het algemeen toelaatbare overstortfrekwentie vastgesteld op gemiddeld 7 a 8 keer per jaar. Bij een gewenste berging in de riolering van 7 mm regenval resulteert dan een pompkapaciteit bij de installatie van 2 tot 3 keer de droogweeraanvoer. D o o r d a t nu de bij de installatie te verwerken hoeveelheid rioolwater in vergelijking met vroeger belangrijk was teruggebracht, werd afgestapt van de gewoonte om maar eenmaal de droogweeraanvoer biologisch te zuiveren en werd besloten om ook bij regen de gehele aanvoer door het biologisch gedeelte van de installatie te leiden. O o k wordt sindsdien het aanbrengen van een regenwate.roverstort bij de installatie zo mogelijk vermeden, omdat een eindoverstort het gevaar oplevert van lozing van opgewoelde slijkstoffen. N u iets over de verschillende onderdelen van de zuiveringsinstallatie. ROOSTERS EN GEMALEN Bij oudere installaties staat vóór de pompen een vertikaal staafrooster opgesteld, dat volgens de ' Vom Tier im Hamburger Wasserrohr da kommen 16 Arten vor: ein Neunaug\ Stichting und ein Aal, drei Würmer leben in dem Strahl, drei Muscheln und drei trage Schnecken sich mit der munfren Assel necken. Ein Sehwamm, ein Moostier, ein Polyp, die dringen lustig durch das Sieb. An toten Tieren kommen raus: der Hund, die Katze und die Maus. Noch nicht gefunden sind, Malheur, der Architekt und Ingenieur.'' (Anon. 1870) 36 omschrijving met de hand moet worden geruimd. Dit is niet letterlijk bedoeld, want in feite geschiedt het schoonhouden met een lange hark. Het naar boven halen van het roostergoed is een moeizaam karwei en levert geen wonderbaarlijke visvangst op, maar een stinkend en onhygiënisch materiaal. Nu wordt meestal het in het rioolwater aanwezige grove materiaal met snijroosters of snijpompen versneden en niet boven water gehaald. Is deze methode ongewenst, omdat het afvalwater te veel lappen of stro bevat, dan kan een rooster met automatisch werkende roosterhark worden geïnstalleerd en kan het roostergoed in een pers tot klein volume worden teruggebracht. Na 1945 zijn voor kleine opvoerhoogten vijzels in de gemalen geplaatst, welke zich kenmerken door een grote bedrijfszekerheid. Voor grotere opvoerhoogte worden voornamelijk droog opgestelde centrifugaalpompen gebruikt, waarbij de aandrijfmotoren niet meer zoals vroeger boven de hoogst voorkomende waterstand doch direkt op de pompen worden geplaatst. Kleinere centrifugaalpompen met direkt opgebouwde motor worden veelal in geheel waterdichte uitvoering in het water opgesteld, waardoor de droge kelder achterwege kan blijven. In de ontwikkeling van de pompwaaiers trekken vooral de één-kanaalwaaier, de wervelradwaaier en de schijfrotor de aandacht, welke geen kans van verstopping geven. Voor het transport van rioolslib, vroeger altijd een zorgenkind, worden nu veelal excentrische wormpompen en zuigerpompen toegepast. Voor de besturing van de rioolwaterpompen wordt tegenwoordig algemeen gebruik gemaakt van de capacitieve niveaumeting. Met deze meetwijze kan met behulp van één in een elektrisch circuit opgenomen elektrode, welke is opgehangen in het rioolwater, continu het niveau worden gemeten en meerdere pompen worden geschakeld, alsmede registratie van het niveau, signalering en alarmering worden verricht. Het systeem is in tegenstelling tot de vroeger gebruikte vlotters, in hoge mate ongevoelig voor vervuiling. Het is ook mogelijk met behulp van geluidsgolven niveaumetingen te verrichten. De apparatuur bestaat uit een boven het water opgestelde zender en ontvanger met versterkerinstallatie. Het tijdsverloop tussen het uitzenden van de geluidsgolven en het ontvangen van de echo in de ontvanger is een maat voor de afstand tussen de zender en het waterniveau. De moderne elektrische schakelinrichtingen bestaan uit muurpanelen, schakelkasten en lessenaars, terwijl voor de kleine gemalen ook wel kunststof kastenbatterijen worden toegepast. Naast deze uitvoeringen heeft vooral met het oog op uitwisselbaarheid en veiligheid het ladekastsysteem ingang gevonden. Het interieur van het gemaal heeft i.v.m. de steeds zwaarder wegende arbeidsvoorwaarden en hygiënische eisen aanzienlijke verbeteringen ondergaan. Wanden en vloeren van pompkelders en bedrijfsruimten worden betegeld terwijl voor goede verlichting en veilige trappen wordt gezorgd. Er zijn toiletten en douches, een kantoorruimte en een kantine, werk- en bergplaatsen. Het is verheugend, dat door deze milieuverbetering het aanbod van bedrijfsleiders altijd zeer groot is ondanks de algemene schaarste op de arbeidsmarkt. ZANDVANGERS In plaats van de gebruikelijke zandvangers, welke ''Oneindig veel beter dan met woord en geschrift kan de afvalwater-vakman met beton en ijzer de mensen overtuigen. De aanvankelijk kleine zuiveringsinstallaties dienden als kristallisatie-kernen voor verdere maatregelen''. (Ir. Kessener) 'Het eerste gebod der hygiëne van het milieu: 'Gij zult niet kortsluiten / ' . ' (Ir. Ribbius) 37 Sproeier van oxydatiebed ^8 berusten op het principe, dat bij een stroomsnelheid van 30 cm/sek. het meeste zand bezinkt en het rioolslib niet, zijn door het Instituut in 1956 in samenwerking met de firma Dorr-Oliver onderzoekingen gedaan met een hydrocycloon voor de zandafscheiding. Bij dit systeem komt het rioolwater na passage van een rooster rechtstreeks in de voorbezinktank. Uit de slijkzak van deze tank wordt het mengsel van zand en rioolslib door een hydrocycloon gepompt. Aan de onderzijde van de cycloon tapt men het zand af, terwijl de overloop naar de slibgistingstank gaat. Een aantal installaties zijn sindsdien met een hydrocycloon uitgerust. BEZINKTANKS De bezinktanks, welke dienen voor de scheiding van slib en water hebben in de loop der jaren weinig verandering ondergaan. Van de gecombineerde bezink- en slibgistingstanks heeft de Imhofftank het veld moeten ruimen voor de oxydatiesloot. Clarigesters vinden ook nu nog toepassing. OXYDATIEBEDDEN Het al sinds 1898 bekende systeem van biologische zuivering met behulp van oxydatiebedden is nog steeds actueel. In ons land wordt vrijwel altijd lavakies ter grootte van 40 bij 80 mm als vulling gebruikt. Nieuw is de toepassing van kunststof als vulmateriaal, dat in platen of buizen van polyvinylchloride wordt geleverd. Deze filters kunnen dienen om geconcentreerd industrieel afvalwater gedeeltelijk te zuiveren. Door de gladheid van het materiaal en het grote volume aan holle ruimte treedt ook bij hoge organische belasting geen verstopping op. Bovendien is maar een lichte bodem- en wandconstructie vereist. Verschillende instanties in Nederland hebben zich bezig gehouden met het onderzoek naar de zuivering van industrieel afvalwater met deze kunststofïilters. ACTIEF SUB Biologische zuivering van afvalwater met behulp van actief slib is het meest toegepaste proces geworden in de zuiveringstechniek. Aan het principe van deze zuiveringsmethode is in de loop der jaren niets veranderd. De in het afvalwater aanwezige colloïdale en opgeloste organische verontreinigingen worden door de uit aërobe bacteriën bestaande slibvlokken geadsorbeerd en vervolgens voor een deel gebruikt voor de opbouw van deze organismen en voor een ander deel omgezet in anorganische eindprodukten. De voor de bacteriën noodzakelijke toevoer van luchtzuurstof kan plaats vinden door het inblazen van lucht of door draaiende beluchters, welke een zodanige turbulentie van het water geven, dat voldoende zuurstof in het water wordt gebracht en geen bezinking van slib optreedt. Dit laatste systeem van beluchting heeft een grote ontwikkeling gehad. De in de dertiger jaren door Ribbius en Kessener gebruikte roterende borstels bestaande uit een horizontale as met daarop gemonteerd stalen kammen hadden een totale diameter van 36 cm, terwijl nu mammoetrotoren met een diameter van 1 m verkrijgbaar zijn. De zuurstoftoevoer per meter borstel kon daardoor tot meer dan het tienvoudige stijgen. De behoefte aan grote rotoren is ontstaan door 'Een centrale riolering zonder een aan de omstandigheden aangepaste zuiveringsinstallatie is als een huis zonder beste kamer. De kosten dier zuivering verhouden zich in het algemeen tot die der riolering, als de straat tot de hond, waar men in het spreekwoord overheen komt*. (Ir. Kessener) 39 de opkomst van de oxydatiesloten, welke omstreeks 1956 als resultaat van proefnemingen door Pasveer van de afdeling Gezondheidstechniek TNO voor het eerst werden gebouwd. Bij een oxydatiesloot wordt het afvalwater na passage van een rooster rechtstreeks in een slootcircuit gebracht en daarin met actief slib gezuiverd. Om een horizontale as draaiende borstels zorgen voor de zuurstoftoevoer en onderhouden een zodanige snelheid in de sloot dat het slib niet tot bezinking komt. Voordat het gezuiverde water geloosd kan worden moet het worden gescheiden van het slib. In de eerste jaren van opkomst van de oxydatiesloot zijn een aantal vernuftige constructies bedacht om deze scheiding met behulp van open en dicht gaande schuiven in één of meer afzonderlijke slootgedeelten uit te voeren. Later heeft men in het algemeen de voorkeur gegeven aan een normale ronde bezinktank, van waaruit het bezonken slib weer wordt teruggevoerd naar de sloot. Wegens de lage bouwprijs maar het hoge energieverbruik was de oxydatiesloot oorspronkelijk bestemd voor kleine kernen tot circa 10 000 inwoners., omdat vooral in deze orde van grootte de bouwprijs van traditionele installaties relatief zeer hoog is. Door sterke stijging van de bouwkosten en een maar geringe stijging van de elektriciteitstarieven zijn oxydatiesloten nu ook aantrekkelijk geworden voor grote installaties. Nadeel is het surplusslib, dat regelmatig gespuid moet worden en maar matig droogbaar is. Hierop zal in het hoofdstuk 'slibbehandeling' worden teruggekomen. Sinds 1960 hebben in verschillende landen de om een vertikale as draaiende beluchters hun intrede gedaan. De beluchter wordt opgesteld in het mid- VOM SAUBERN BACHLEIN SILBERHELL 'Ein dunnes Rinnsal, trüb und schwach, Vor Jahren noch ein muntrer Bach, Schleicht durch die Gegend ohne Charme, An Sauerstoffund Schönheit arm. Das algenfette Wdsserlein, Nicht lauter mehr und quellenrein, Hat stets vont weiten Meer getraumt, Einst feld- und nicht fabrikumsdumt. den van een meestal vierkante tank en bestaat uit een vertikale as met daaraan bevestigd een in het water draaiende waaier of schoepenrad. Aandrijving en legering van deze beluchters, vaak aangeduid met de benaming 'puntbeluchters', zijn hoog boven het wateroppervlak aangebracht en daardoor gemakkelijk bereikbaar, hetgeen van voordeel is t.o.v. borstels. De puntbeluchter kan zowel in een traditionele actief slib installatie worden gebruikt als in een installatie, waarin men het slib wil mineraliseren. In het laatste geval spreekt men in analogie met de oxydatiesloot van een oxydatietank. In Nederland zijn deze puntbeluchters nu bij zes installaties aanwezig, terwijl zij bij diverse in aanbouw zijnde en voor de naaste toekomst geprojecteerde installaties worden geplaatst. Voor de beluchting van een oxydatiesloot werden tot voor kort uitsluitend borstels of rotoren gebruikt. Door een ingenieursbureau hier te lande is een opstelling voor toepassing van puntbeluchters in een slootcircuit uitgedacht, dat sinds 1968 bij één installatie in bedrijf is en bij een aantal in aanbouw zijnde oxydatiesloten is geprojecteerd. SLIBBEHANDELING Anaëroob Voordat omstreeks 1956 de oxydatiesloot toepassing vond, bestond voor de verwerking van het bij de zuivering verkregen slib alleen de methode van vergisting in één of meer tanks en droging van het uitgegiste slib op droogbedden. De enkele gemeenten, die meenden zich de kosten van een slibgistingstank te kunnen besparen en vers slib naar de droogbedden afvoerden, zijn door de Er haucht sein Leben aus im Wahn, Er sei bereits der Ozean Und das vom Sturm gepeitschte Meer, Befreit von Rohöl, Rost und Teer. Noch wdhrend er zich überlegt, Wie man als Welle sich bewegt, Geht er an Unrat, Kot und Schutt Ganz oxygenial kaputt.'' (Fridolin Tschudi) Jetzt flieszt der ungeborne Flusz, Der vor dem Ziel krepieren musz, Dahin und stirbt bald irgendwo An Asthma mangels H.,0. 40 daarbij optredende stank en vliegenplaag wel van hun dwalingen des weegs teruggekeerd. Voor zover bij grote installaties verwarming van de inhoud van de slibgistingstank tot circa 300 C nodig was, geschiedde dit in het verleden wel met behulp van in de tank aangebrachte draaiende buizen, waardoor warm water werd gevoerd. Breuk en aankoeking van deze buizen leverden grote problemen op, zodat nu voor de verwarming gebruik wordt gemaakt van buiten de tank gelegen warmteuitwisselaars. Voor de noodzakelijke menging van de tankinhoud kwamen propellers op de markt, welke bij een aantal installaties zijn geïnstalleerd. Bij de installatie Amsterdam-West ging de Dienst van Publieke Werken aldaar in 1961 over tot menging van de tankinhoud met methaangas. Daarbij wordt het gas met buizen onderin de slibmassa gebracht. Het systeem bleek succesvol en heeft veel navolging. In plaats van de gebruikelijke bouw van twee of meer gistingstanks van gelijke inhoud, waarvan dan één tank niet wordt verwarmd en dienst moet doen voor de scheiding van uitgegist slib en slibwater, wordt in de ontwerpen van het Instituut de laatste jaren voor de scheiding van uitgegist slib en slibwater een ronde open tank met roerwerk geprojecteerd, waarvan de inhoud gedimensioneerd is op vier dagen verblijftijd van het uitgegiste slib. Aëroob Bij toepassing van een oxydatiesloot of -tank vervalt de noodzaak van slibgisting. De verblijftijd van het slib in het systeem is zo lang (4 tot 6 weken), dat het te spuien surplusslib voor een 'Naast de zorg voor de loop en de stand van het water is nu ook gekomen de zorg voor de toestand van het water". (Prof. Mom) 'Wanneer wordt een woonkern 'rioleringsrijp'? Als het goed is, vóór de aanleg van de centrale drinkwatervoorziening. Zoals een vaste wastafel een afvoerpijp moet hebben vóór we de kraan openzetten'. (Ir. Ribbius) groot deel is gemineraliseerd en daarom op een droogbed kan worden gedroogd, zonder dat dit stank veroorzaakt. Mechanische verwerking Het voor uitgegist slib van een actief slib installatie en voor gemineraliseerd slib van een oxydatiesloot benodigde oppervlak aan droogbedden is aanzienlijk. In het eerste geval rekent men op 1 m2 droogbed per 5 inwoners en in het tweede geval op 1 m2 per 3 inwoners. Voor grote installaties, waarbij ware te denken aan 200 000 inwoners en meer, is de aanleg van een enorm terrein met droogbedden niet aantrekkelijk. Wel hebben mechanische ruimers, welke het gedroogde slib van de droogbedden opnemen, verlichting gebracht, zodat niet meer met schop en kruiwagen behoeft te worden gewerkt. Toch zal men bij voorkeur een alternatief zoeken voor de slibdroogbedden. Een al jaren in gebruik zijnd systeem is filtratie van het slib op een vacuüm trommelfilter, waarbij een koek met een droge stofgehalte van circa 20% ontstaat. Filtratie van het slib als zodanig is in verband met het colloidale karakter ervan niet mogelijk. Er moeten vooraf chemicaliën bv. kalk en ijzerzouten of hoog molekulaire synthetische organische verbindingen (polymeren) worden toegevoegd. Bij actief slibinstallaties geeft de verwerking van het verse slib op vacuümfilters moeilijkheden, zoals bij de sinds 1963 te Mierlo en de sinds 1966 te Maastricht Bosseveld in werking zijnde installaties is gebleken. Door het sterk wisselend karakter van het verse slib moet steeds weer opnieuw de juiste chemicaliëndosering worden vastgesteld. Het is daarom aan te bevelen eerst een homogeen Slijkdroogbed 42 slib van konstante samenstelling te produceren, hetgeen mogelijk is door het slib te vergisten, aëroob te stabiliseren of aan een thermisch proces te onderwerpen. De thermische behandeling bestaat uit verhitting van het verse slib onder druk. Bij het Zimproproces geschiedt dit onder luchttoevoer en bij het Porteousproces zonder luchttoevoer. Een Zimproinstallatie is in 1969 gebouwd bij de zuiveringsinstallatie van Apeldoorn. Voordeel van de thermische behandeling is, dat een slib wordt verkregen, dat zonder toevoeging van chemicaliën gemakkelijk ontwatert en bovendien steriel is. Nadeel van het systeem is, dat door de verhitting organische stoffen in oplossing gaan, zodat bij scheiding van slib en slibwater een geconcentreerde vloeistof ontstaat, welke weer naar de zuiveringsinstallatie moet worden geleid en daar een extra belasting geeft van het biologische gedeelte. Te vergelijken met een trommelfilter is de centrifuge. Ook bij centrifugeren moet het slib eerst geconditioneerd worden terwijl de koek ook een droge stofgehalte van circa 20% heeft. In 1968 en 1969 zijn in Nederland een aantal proefnemingen met centrifuges gedaan, welke er toe hebben geleid, dat bij enkele in aanbouw zijnde installaties centrifuges voor indikking van aëroob gestabiliseerd slib zullen worden toegepast. Is men niet tevreden met 20% droge stof dan kan een filterpers worden gekozen, waarmede een filterkoek met een droge stof gehalte van 50% kan worden verkregen. Deze filterpersen zijn nu nog niet geprojecteerd in Nederland, maar zij zullen in de toekom st zeker komen. Nog radicaler dan een filterpers is een droogtrommel, welke slib met een droge stof gehalte van 95-98% als eindprodukt geeft. Verhitting van het in een draaiende trommel te brengen slib heeft plaats met olie- of gasbranders. Om het slib door de trommel te kunnen leiden moet het een droge stofgehalte hebben van circa 30%. Gaat men uit van slib met 5-10% droge stof dan moet het slib bij het in bedrijf stellen van de drooginstallatie worden gemengd met bv. zaagsel. Is eenmaal de droging op gang gekomen dan wordt het natte slib, voordat het in de trommel komt, in een menger gemengd met reeds gedroogd slib. De warmtebalans is natuurlijk gunstiger als wordt uitgegaan van een centrifugekoek of een filterkoek met 20% droge stof. Bij enkele in aanbouw zijnde installaties in Nederland is een droogtrommel geprojecteerd. Hoe in de toekomst de ontwikkeling zal zijn is waarschijnlijk afhankelijk van de waarde van het gedroogde slijk voor de landbouw. Aan verbranding van het slijk is men bij ons nog niet toe. In de toekomst zal dit wegens gebrek aan dumpruimte noodzakelijk worden en dan in sommige gevallen gecombineerd kunnen worden met de verbranding van huisvuil. Derde trap zuivering Als bezinking met slibverwerking als eerste en de biologische zuivering als tweede trap wordt beschouwd, dan kan elke nog volgende behandeling van het afvalwater als derde trap worden aangeduid. Dit geeft aanleiding tot veel verwarring omdat de ene keer onder derde trap wordt verstaan het chloren van het effluent en een andere keer de fosfaatverwijdering wordt bedoeld dan wel verbetering van het effluent met behulp van een microzeef, een zandbed of een vijver. Naast elk productiecentrum op het land moet zich bevinden een adequaat destructiecentrum in het water, d.i. een ontvangend water, welks mineraliserend vermogen opgewassen is tegen de afvoer van afvalstoffen uit het organisatiecentrum'. (Prof. Mom) 43 Wat deze nabehandeling betreft is voorlopig alleen het chloren voor ons actueel. Zoals wel bekend mag worden geacht is het effluent van een zuiveringsinstallatie niet geschikt als drink- of zwemwater, omdat het nog pathogene kiemen kan bevatten. De vroeger door een enkele klaarmeester wel verrichtte demonstratie van het leegdrinken van een glas gevuld met effluent om aan te tonen hoe schoon het water was, verdiende geen aanmoediging. Indien het onvermijdelijk is, dat het effuent van een zuiveringsinstallatie loost in een oppervlaktewater, dat voor actieve recreatie is bestemd, dan zal tot chloren van het effluent moeten worden overgegaan. Chloringsinstallaties zijn in 1970 bij de installaties van Harderwijk en Elburg gebouwd. Het is nu nog niet bekend of binnenkort ook nog de met het effluent van een zuiveringsinstallatie geloosde fosfaten door dosering met chemicaliën moeten worden teruggehouden. Deze fosfaten kunnen nl. aanleiding geven tot ongewenste algenbloei. Nabehandeling van effluenten door middel van een microzeef, bevloeiing over grasland of filtratie door een zandbed wordt in ons land nog niet gedaan. Wel wordt bij enkele installaties het effluent via een vijver geloosd. Het is niet onmogelijk, dat in de toekomst de aan het effluent te stellen eisen steeds strenger zullen worden, zodat een hoger zuiveringsrendement zal moeten worden verkregen. Misschien komt er dan een tijdstip, waarop de bacteriën toch worden uitgeschakeld. Recente onderzoekingen in de Verenigde Staten hebben nl. aangetoond, dat een vergaande zuivering inclusief fosfaatverwijdering is te bereiken door behandeling van het riool- water met kalk en ijzerzouten, gevolgd door bezinking en door filtratie van het bezonken afvalwater over actieve kool. De kosten van het proces zijn niet veel hoger dan die van traditionele zuivering. Het hoofdstuk over zuiveringstechniek in het volgende jubileumnummer van het Instituut zou dan kunnen beginnen met de woorden 'de bacteriën zijn bij de zuivering van afvalwater vervangen door chemicaliën'. Het onderzoek van oppervlaktewater en de activiteiten van de laboratoria Ir. J. L. Kooien INLEIDING Periode vóór de tweede wereldoorlog Wanneer de historie van het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater wordt nagegaan, dan blijkt dat slechts weinig concreets te zeggen valt over de tegenwoordig aanwezige Hoofdafdeling Oppervlaktewater. De naam van het Instituut, zoals deze nu 50 jaar bestaat, geeft al aan dat aanvankelijk het middel: de zuivering van afvalwater, centraal heeft gestaan. Toch moet het doel: het verkrijgen en in stand houden van oppervlaktewateren met een aanvaardbare kwaliteit, de aanleiding zijn geweest tot de stichting van het Instituut. De kwaliteit van het oppervlaktewater gaf 50 jaar geleden reeds reden tot zorg. Dit komt reeds in het geschrift van Ir. Hopmans tot uitdrukking. Aangezien op vele plaatsen zelfs de rioleringen nog ontbraken, ontkomen we niet aan de indruk, dat naast de verontreinigingen door industrieel afvalwater vooral het opheffen van locaal zeer veel ergernis gevende situaties, middels het aanleggen van rioolstelsels en de bouw van rioolwaterzuiveringsinstallaties, de meeste aandacht van het RIZA opeiste. Ook aan de afvoer van centraal verzameld rioolwater naar daarvoor in aanmerking komende grote oppervlaktewateren werd in die periode veelal nog als een eerste stap in de goede richting gezien. In de jaren vóór de tweede wereldoorlog werden uiteraard overal in het land oppervlaktewateren (of -watertjes) op hun (slechte) waterkwaliteit onderzocht, waarna een advies kon worden uitgebracht. Of dit uit eigen initiatief van het instituut of op aanvraag van de betrokkenen (gemeenten e.d.) gebeurde, is op dit ogenblik nauwelijks meer te achterhalen. Wat betreft het onderzoek van oppervlaktewater door het RIZA in die tijd kunnen we in het algemeen dit stellen: doelgerichtheid was zeer zeker aanwezig, doch van systematiek was nog geen sprake. Periode na de tweede wereldoorlog Dit wordt geïllustreerd door de gang van zaken na de tweede wereldoorlog. De 'geboorte' van de Afdeling Oppervlaktewater nam een lange periode in beslag, namelijk van ongeveer 1950 tot ongeveer 1963. De afdeling verkreeg pas in 1964 a 1965 een zekere mate van zelfstandigheid, naast o.a. de Afdeling Zuiveringstechniek. Hieraan is de komst naar Voorburg van Dr. Ir. H. J. Eggink van de afdeling Sappemeer van het RIZA niet vreemd. Aan de opbouw van de afdeling oppervlaktewateren hebben voornamelijk mej. Dr. J. C. H. Broek en Drs. L. Rodriguez de Miranda ' Wanneer een brug wordt gebouwd, wordt de mechanische sterkte daarvan niet bepaald door de exact verwachte last die hij zal moeten dragen. Er wordt rekening gehouden met een overwaarde. Als het om levens gaat, wordt geen risico genomen. Waar het om leefbaarheid gaat, dienen risico's eveneens afwezig te zijn'. (Ir. Kooien) 45 meegewerkt, als leiders van resp. het bacteriologisch en hydrobiologisch laboratorium. Zij werden bijgestaan door het reeds zeer lang bestaande chemische laboratorium. Dit hield zich tot dan toe voornamelijk bezig met analyses ten behoeve van de Afdeling Zuiveringstechniek, welke veelvuldig rioolwaterzuiveringsinstallaties op hun werking onderzocht en dat nog steeds doet. De onderzoekobjecten van de nog in de kinderschoenen staande Afdeling Oppervlaktewater laten we deze naam maar vast gebruiken - waren deels aangevraagd door belanghebbenden (rijk, provincie, hoogheemraadschap, waterschap, gemeente, particulier), doch voor een groot deel ook eigen initiatief van bovengenoemde twee personen, dan wel hun collega's, waarvan Ir. F. J. Ribbius in dit opzicht speciaal moet worden vermeld. De onderwerpen van onderzoek, oud of recent, verdeeld in een aantal categorieën: 1. ONDERZOEK VAN OPPERVLAKTEWATEREN IN DE DIRECTE OMGEVING VAN HET LOZINGSPUNT VAN EEN RIOOLSTELSEL OF VAN EEN ZUIVERINGSINSTALLATIE Dit type onderzoek geschiedde meestal om het onderzoek van de installatie zelf af te ronden. Veelal bestond het uit niet meer dan enkele monsters, genomen bv. stroomopwaarts en stroomafwaarts vanhetlozingspunt. De resultaten waren (en zijn nog) hoofdzakelijk voor de betrokkenen van belang. Door de beperktheid van het aantal onderzoekplaatsen en de lage frequentie hebben zij weinig of geen betekenis voor de beoordeling van de kwaliteit van het ontvangende water als geheel. FOREL l EN-MO TETTE 'In einem Bach, einst helle, Da kroch durch Schlamm und Schlick Die keuchende Forelle Vorbei an der Fabrik. Die Wasser böse stanken Synthetisch nach Chemie, Weil sie die Gif te tr anken Moderner Industrie! Op deze wijze werden in de loop der jaren zeer vele installaties alleen chemisch onderzocht. Het aantal, waaraan daarnaast ook min of meer uitgebreid bacteriologisch onderzoek is verricht, bedraagt 25 a 30. De oudste van deze laatste soort onderzoekingen stammen uit 1957, het zwaartepunt viel tussen 1962 en 1965. Op het ogenblik worden maar weinig installaties (in de directe omgeving van het lozingspunt) meer op deze wijze onderzocht. De controlerende taak, waarbij chemische analyses worden verricht, is uiteraard toebedeeld aan de Afdeling Zuiveringstechniek. 2. ONDERZOEK VAN OPPERVLAKTEWATEREN IN DE WIJDERE OMGEVING VAN HET LOZINGSPUNT VAN EEN RIOLERINGSSTELSEL OF VAN EEN ZUIVERINGSINSTALLATIE Het doel van deze onderzoekingen bestond uit het nagaan van de invloedssfeer van een dergelijke lozing. Hier kunnen een aantal oudere, en een aantal recente onderzoekingen worden ondergebracht. De oudere onderzoekingen, hoofdzakelijk op initiatief van het RIZA verricht, zijn veelal afgesloten. Deze betroffen gedeeltelijk de nareiniging in chemisch en bacteriologisch opzicht van het effluent van een zuiveringsinstallatie in een zg. nareinigingsvijver (Krimpen a/d Lek 19631964, Papendrecht 1964-1965 en Waddinxveen 1966-1967). Daarnaast is tussen de jaren 1956 en 1966 een 15-tal grotere binnenwateren, op eigen initiatief van het RIZA of op aanvraag van daarbij betrokken instanties, uitgebreid op de chemische en bacteriologische waterkwaliteit, in samenhang met één of meer lozingen, onderzocht. De recente onderzoekingen van deze aard hebben gedeeltelijk, door een grotere aanpak, een geheel 'Hier ist nichts mehr poëtisch: Der Mensch in seinem Wahn Betet nur noch den Fetisch Der Dividende an , . . ƒ' So seufzte die Forelle; Sie war schon sehr marod, Bezog aus erster Quel/e Einen modernen Tod, . .* ( Wendelin Ueberzwerch) Ich sasz an dem Gestade Und hatte fast geplürrt: Die Schubartsche Ballade War hier grotesk verzerrt f 46 JL i-fcufi:- .:-V' 47 ander karakter gekregen dan vroeger het geval was. Het betreft hier lozingen van enig formaat van al of niet gezuiverd afvalwater op ontvangende wateren met een behoorlijke oppervlakte. Genoemd kunnen worden Harderwijk en Elburg op de Veluwerandmeren, de uitstroming van de Eem op het Eemmeer en de lozing van een gedeelte van het rioolwater van Amsterdam via een lange persleiding op het tegenwoordige IJmeer. Bij deze onderzoekingen wordt een 20 a 30-tal monsters, regelmatig verspreid over een wateroppervlakte van 2 x 3 tot 5 X 10 km2, verzameld en voornamelijk bacteriologisch onderzocht. De in huishoudelijk rioolwater veelvuldig voorkomende coliforme bacteriën van faecale herkomst (TOO 000 - 10 000 000 per ml) dienen hierbij als indicator voor de verspreiding van het geloosde water. Deze uitgebreide bemonsteringen, waarbij een j uiste plaatsbepaling op een grote watervlakte noodzakelijk is, geschieden gewoonlijk met behulp van het laboratoriumvaartuig 'Dr. L. F. Kamps' van het RIZA. De uitrusting van het schip is aan deze werkwijze aangepast en het personeel is er op ingespeeld. onderzocht. De frequentie varieerde nogal. Dit alles vond plaats in de jaren 1957-1964. Meer recent (1964-1965) is het onderzoek van het Noordzeekanaal. Dit geschiedde met behulp van het laboratoriumvaartuig, en is na 1965 overgenomen door de Studiedienst van het Arrondissement Noordzeekanaal van de Rijkswaterstaat. Daarnaast moeten worden genoemd het onderzoek van de Twenthekanalen, de Overijsselse Vecht en diverse andere grensoverschrijdende riviertjes in het oosten des lands en tevens de watergangen in Oost-Flevoland. Deze wateren werden door direct contact van het hoofd van het chemisch laboratorium met de betrokken instanties min of meer uitgebreid chemisch onderzocht, waarbij apart rapport is uitgebracht. Vermeldenswaard is ook het als een routineprogramma opgezette onderzoek naar de kwaliteit van de wateren in Groningen en Drenthe, dat door het laboratorium van het RIZA te Sappemeer, in samenwerking met de betrokken Provinciale Waterstaten, regelmatig wordt verricht, en waarover door deze instellingen zelf rapporten worden uitgebracht. 3. ONDERZOEK VAN GROTERE OPPERVLAKTEWATEREN, MET ALS DOEL EEN INDRUK TE KRIJGEN VAN DE KWALITEIT HIERVAN ALS GEHEEL 4. HET ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT VAN BADSTRANDEN Deze soort onderzoekingen zijn en worden veelal op eigen initiatief van het instituut uitgevoerd. Andere bemonsteringen welke hieronder vallen omvatten het Amsterdam-Rijnkanaal, de Brielse Maas, de Dieze, de Hollandse IJssel zowel bovenstrooms als benedenstrooms van Gouda, en de Oude Rijn tussen Utrecht en Leiden. Alle wateren werden uitgebreid chemisch en bacteriologisch Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen zoet en zout water. In de jaren 1959-1960 werden een aantal onderzoekingen uitgevoerd langs enkele recreatiestranden in de buurt van rioolwaterlozingen of uitstromingen van verontreinigde riviertjes aan de zuidoever van het IJsselmeer. Deze onderzoekingen waren voornamelijk van bacteriologische aard. Zij zijn nu vervangen door die, welke reeds onder 2 werden besproken. 'Das Wasser, das vom Himmel faut und aus dem Waldesboden quellt, ist klar wie reiner Bergkristal!. Doch dann beginnt der Sündenfall. Was ihm geschenkt, damit die Erde blühe, verfalscht der Mensch in eine trübe Brühe, Und diese Brühe, die verdreckt und stinkt, soll Wasser liefern, das der Mensch dann trinkt! Der Mensch, auf Dank nicht abgestimmt, sich schamlos und auch dumm benimmt, bedenkt den FIusz aus vollen Handen mit sonderbaren Opferspenden: Der Kluge solchem Ubelstande wehrt, indem er jedes Abwasser erst klart /' ('Ohne Wasser keïn Leben!', DVWW, 1963, p. 14) Fakalien voller Pestgerüche, Heizöle, Abfall aus der Küche, Kadaver mit und ohne Pelle, hochgiftige Chemieabfalle. lm reinen Flusz zu schwimmen, ist Genusz, im schmutzigen brengt es Gefahr, Verdrusz, Wo mochten sich noch Badenixen rakeln, wenn selbsi dem Fisch das Dasein wir verekeln. 48 Het onderzoek van badstranden aan zee heeft altijd veel aandacht van het RIZA gehad. Ook hier ging - en gaat - het hoofdzakelijk om bacteriologisch onderzoek, van belang voor de kwaliteit van het ter plaatse aanwezige zeewater als badwater. Tussen de jaren 1958 en 1964 is, meer of minder intensief, het zeewater langs de kust bij Delfzijl, van Den Helder tot Den Oever, in de omgeving van IJmuiden, van Katwijk en van Vlissingen onderzocht. Deze onderzoekingen waren van incidentele aard; aan sommige plaatsen werd, op aanvraag van betrokken instanties, zeer veel aandacht besteed. Apart moet worden genoemd het strand tussen Hoek van Holland en Scheveningen, in verband met enerzijds de uitstroming van faecaal verontreinigd water uit de Waterweg, anderzijds de lozing van Den Haag ca. door een persleiding van 400 m lengte direct in zee. Zo werden in 1960 en 1961 16 simultaan-bemonsteringen op 9 plaatsen langs de kust en gedurende een groot gedeelte van de getijperiode, uitgevoerd, waarbij liefst 1282 monsters bacteriologisch werden onderzocht. Dit onderzoek is nu vervangen door een type, ongeveer gelijk van opzet als hierboven onder 2 is beschreven, waarbij over een groot gedeelte van het ontvangende water (i.c. de zee vóór Scheveningen) de monsters in de vorm van een regelmatig verspreid net van bekende plaatsen worden genomen. Het gaat hierbij echter niet om een oppervlakte van enkele X enkele km 8 , doch om één van 10 x 20 km a aanvankelijk, tot 15 x 30 km 2 in de huidige uitvoering. Het doel hiervan is, de verspreiding van het door de nieuwe Haagse persleidingen (voor voorbezonken water 2,5 km lang, voor slib 10 km lang) geloosde materiaal na te gaan, waarbij weer de faecale coliforme bacteriën als indicator fungeren. Dit in aanvulling op de zeer frequent direct vanaf het strand genomen watermonsters. De voor deze proeven benodigde uitrusting groeide uit van twee schepen in 1965 tot tien in 1969, compleet met elektronische plaatsbepaling, meting van stroomsnelheid en -richting en monstername aan het oppervlak, halverwege de verticaal en nabij de bodem. De leider van zo'n proef kan zich zo langzamerhand met recht een vlootvoogd noemen! Het spreekt vanzelf dat het RIZA een dergelijk uitgebreid onderzoek niet alleen kan uitvoeren; steeds is en wordt welwillende medewerking verkregen van de gemeente 's-Gravenhage en van diverse Diensten van de Rijkswaterstaat welke uitrusting en schepen ter beschikking stellen. De laatste tijd werkt ook het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid in Bilthoven mee, door een deel van de bacteriologische analyses uit te voeren. Desalniettemin trekt zo'n onderzoek, qua organisatie, voorbereiding, uitvoering en uitwerking, een zware wissel op een gedeelte van het RIZApersoneel, in het bijzonder het bacteriologische laboratorium, dat 100 a 150 monsters in één dag moet verwerken, en de verwerkingsgroep, die honderden manuren moet besteden aan het uitwerken van alle gegevens tot een wetenschappelijk juist en overzichtelijk geheel. Per jaar kunnen, afhankelijk van de (zomerse) weersomstandigheden, één tot drie dergelijke onderzoekingen plaatsvinden. De door weer, wind, stromingen en andere externe omstandigheden veroorzaakte variabiliteit in de uitkomsten maken het noodzakelijk, het onderzoek een behoorlijk ' Werken voor dankbaarheid is een ondankbaar werk'. (Ir. Kooien) 'Ik ben een zeer suggestibel persoon. Ik ben het altijd met de laatste spreker eens*. (Ir. Ribbius) ' Waar badstranden bedreigd worden door rioolwaterlozingen behoort ieder transport- en zuiveringsmaatregel vóór alles gericht te zijn op het vermijden van kortsluiting in ruimte en tijd'. (Ir. Ribbius) 49 . - • " » * V 50 aantal malen uit te voeren, alvorens tot het maken van een gefundeerde conclusie kan worden overgegaan. 5. HET ONDERZOEK VAN DE GROTE RIVIEREN Inleiding Het RIZA staat met vele instanties van de Rijkswaterstaat in direct en voortdurend contact, omdat het zeer nauw is betrokken bij de waterkwaliteit in de grotere rijkswateren. Hieronder vallen de grote rivieren en kanalen, het IJsselmeer, de Zuidhollandse en Zeeuwse stromen, de EemsDollard, de Waddenzee en de zee langs de gehele kust. Een inzicht in de waterkwaliteit, in de toe- of afname daarvan, en in het zelfreinigend vermogen van de betrokken wateren is voor het instituut, als rechtstreeks adviseur van de (rijks-)beheerder, onontbeerlijk. Dit inzicht is in de loop der jaren, net als alle andere typen van oppervlaktewateronderzoek, welke hierboven zijn beschreven, op enigszins grillige wijze ontstaan en gegroeid. Ook hier was sprake van enerzijds aanvragen van buitenaf, anderzijds eigen initiatief. De Maas Als we de historie nagaan, dan blijkt de benedenloop van de Maas op enkele plaatsen en met slechts enkele analyses, het eerst in de belangstelling te hebben gestaan, namelijk vanaf 1950. Dit onderzoek, dat langzaam maar zeker werd uitgebreid en een routinematig karakter kreeg, is uitgegroeid tot de huidige vorm, waarover later meer. Het Internationale Rijnonderzoek In 1953 startte het Internationale Rijnonderzoek op de plaatsen Lobith, Gorinchem, Vreeswijk en Kampen (en uiteraard de plaatsen in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland), met een frequentie van eenmaal per twee weken. Dit is het eerste oppervlaktewateronderzoek, dat vanaf het begin een volkomen systematisch karakter had, al was het aantal analyses (alleen chemisch) aanvankelijk nog maar gering. Waterweg In hetzelfde jaar begon ook belangstelling te bestaan voor de Nieuwe Maas - Nieuwe Waterweg, welke tot 1961 werd onderworpen aan 51 bemonsteringen over de gehele lengte, 4 drijftochten bij afgaand water en 20 getij bemonsteringen te Hoek van Holland. Het betrof hier chemisch en bacteriologisch onderzoek. Dit alles is uitgemond in twee geheel systematische opgezette bemonsteringen. Enerzijds een chemisch onderzoek op een aantal vaste plaatsen langs de gehele loop van de riviertak, met een frequentie van aanvankelijk eenmaal per week, later eenmaal per twee weken; anderzijds een bacteriologisch en chemisch onderzoek bij Hoek van Holland, waarbij de monsters op vier plaatsen, op één dwarsraai gelegen, aan het oppervlak en nabij de bodem worden genomen. Deze laatste bemonstering geschiedt eenmaal per maand. Het Noorden des Lands Halverwege de vijftiger jaren begon de afdeling van het RIZA te Sappemeer, in samenwerking met 'Ware de oplosbaarheid van zuurstof in water belangrijk groter, bv. het 100-voudige van de bestaande, dan zouden zich vrijwel geen vraagstukken van waterverontreiniging voordoen1. (Prof. Mom) 'Technische zuiveringsinstallaties zijn bacteriologisch Uek\' (Ir. Ribbius) 51 de Studiedienst van de Dienst Landaanwinningswerken van de Rijkswaterstaat, te werken aan een oplossing van de onhoudbare situatie in de Groningse en Drenthse kanalen, welke ernstig werden en worden verontreinigd door de strokartonfabrieken, en vooral door de periodiek werkende aardappelmeel- en suikerfabrieken. Het onderzoek richtte zich later op het EemsDollard-estuarium, dat uitgebreid op zijn eigenschappen en zelfreinigend vermogen werd onderzocht, teneinde te kunnen beoordelen of een systeem van persleidingen het afvalwater van bovengenoemde fabrieken naar dit grote buitenwater zou kunnen gaan afvoeren. De studie mondde uit in het proefschrift van Dr. Ir. H. J. Eggink: 'Het estuarium als ontvangend water van grote hoeveelheden afvalstoffen', Wageningen 1965. Een ander resultaat was, dat, toen het onderzoek in de Eems-Dollard was afgelopen, een laboratoriumvaartuig overbleef, genoemd naar de voorganger van Dr. Ir. Eggink, die het onderzoek begon: Dr. L. F. Kamps. Dit vaartuig, met een bemanning van zeven personen, waaronder drie man voor het op het schip aanwezige laboratorium, wordt in het gehele land ingezet op allerlei onderzoekobjecten in oppervlaktewateren, welke op andere wijze niet of zeer moeilijk zouden kunnen worden uitgevoerd. staat verzameld. Wanneer al deze gedeeltelijke bemonsteringen aan elkaar worden gepast, dan blijkt, dat alle Rijntakken en de Maas in hun geheel enkele malen volledig zijn onderzocht. Sommige gedeelten, zoals de Lek, de Noord, de Beneden Merwede en de Oude Maas (kennelijk in verband met de situatie van de Nieuwe Maas Nieuwe Waterweg) hebben meer aandacht gekregen en zijn 10 tot 20 maal onderzocht. Westerschelde Wanneer de chronologie wordt gehandhaafd, moet vervolgens de Westerschelde worden genoemd, welke vanaf eind 1960 eenmaal per twee weken in zijn volle lengte chemisch wordt onderzocht. Hierbij verleent de Studiedienst Vlissingen van de Rijkswaterstaat vrijwel voortdurend assistentie. In de jaren 1960-1963 vond, in gedeelten, drie maal een volledige bacteriologische bemonstering van dit water plaats. Naar analogie van het onderzoek in het Eems-Dollard-estuarium werden de analyseresultaten (daartoe met behulp van de 'Dr. L. F. Kamps' geïntensiveerd) van een aantal jaren gebruikt voor een benadering van de capaciteit van het zelfreinigend vermogen van de Westerschelde. Gecoördineerd onderzoek oppervlaktewateren Andere grote rivieren De nog niet genoemde takken van de grote rivieren, met uitzondering van de Gelderse IJssel, werden tussen 1957 en 1964 aan partiële bacteriologische en chemische onderzoekingen onderworpen. Hierbij werden de monsters met behulp van de regionale vaartuigen van de Rijkswater- en Aparte vermelding verdient het Gecoördineerde Onderzoek van Oppervlaktewateren, dat in 1963, 1964 en 1965 vier maal per jaar werd uitgevoerd, in samenwerking met vrijwel alle waterbeheerders en wateronderzoek-laboratoria in Nederland. Het RIZA heeft hierin, met in het minst door inschakeling van het laboratoriumvaartuig, een MANDELBEKE ''Maar dit alles is verdwenen! Droeve dagen zijn verschenen; V Mandelwater schiet nu vuil door den watermolenkuil. Niet één vogel komt er kwelen, niet één eende n'komt er spelen waar zij heure baren giet en besmette dampen schiet. Zelfs mag daar geen vis meer dartelen oft is om hem dood te spartelen; Niet een lammeke bedorst durft er koelen zijne borst; Noch geen zwaluw in heur plasschen wil zijn sneeuwwit hertje wassen; Al dat leeft, het schuwt de kreek, en 't veracht de Slavenbeek . . .' (Guido Gezelle, 1858) 52 actief aandeel gehad. De verwerking van de vele duizenden analyseresultaten, welke niet op het instituut plaats vindt, nadert nu zijn voltooiing. Radiochemisch onderzoek De voorgenomen bouw van kerncentrales en de aanwezigheid en ontwikkeling van diverse kernfysische laboratoria gaven in 1956-1957 aanleiding tot de opzet van het radiochemisch laboratorium van het Instituut. In het kader van het Internationale Rijnonderzoek werd in 1958 aangevangen met een systematisch uitgevoerd radiochemisch onderzoek op de betrokken bemonsteringsplaatsen. Tevens werd het uit België afkomstige water, in verband met de controle van een met dat land gesloten Tractaat, (te weten de Westerschelde en het Kanaal Gent-Terneuzen) alsmede het IJsselmeer, in het programma opgenomen, Een jaar later werd dit, eveneens op basis van het met België gesloten Tractaat, uitgebreid met de Maas en een aantal van zijn zijriviertjes. Het laboratorium voor radiochemie verricht dit onderzoek zelfstandig en brengt zelf rapporten uit. Zoveel mogelijk worden de bemonsteringen gecombineerd met die, welke voor andere doeleinden worden uitgevoerd. Hydrobiologisch onderzoek Een ander nieuw aspect werd in 1966 aan het wateronderzoek toegevoegd, namelijk systematisch hydrobiologisch onderzoek. Op meer incidentele wijze had dit in de jaren daarvóór al plaatsgevonden op diverse plaatsen langs de grote rivieren. In 1966 en 1967 beperkte het systema- tische onderzoek zich tot een tiental plaatsen langs de rivier de Maas. Vanaf 1968 is dit programma verminderd tot enkele plaatsen langs deze rivier, waardoor gelegenheid ontstond ook de diverse Rijntakken in het systeem op te nemen. Het Grote Routine Programma Het onderzoek van de grote rivieren gaf in 1964 weliswaar een volledig, doch nog weinig overzichtelijk en samenhangend beeld van de waterkwaliteit. Sommige takken werden systematisch onderzocht, andere incidenteel, afhankelijk van losse initiatieven en van de capaciteiten der betrokken laboratoria. In 1965 werden al deze onderzoekingen gebundeld tot één groot systematisch geheel, waarin alle takken van de grote rivieren Rijn en Maas, op in totaal ca. 35 plaatsen, met een frequentie van eenmaal per twee weken, worden onderzocht. De frequentie op de plaatsen van het Internationale Rijnonderzoek, te weten Lobith, Gorinchem, Vreeswijk en Kampen, èn op de plaats waar de Maas ons land binnenkomt, te weten Eijsden, bedraagt eenmaal per week. De monsters worden steeds min of meer volledig chemisch onderzocht; eenmaal per maand vindt ook een uitgebreide bacteriologische analyse plaats. Het aantal analyses per monster is uitgegroeid tot gemiddeld 18. Dit betekent, dat alleen reeds van deze wateren per jaar 30 x 25 X 18 + 5 X 50 X 18 — ca. 18 000 gegevens ter beschikking komen. De uitkomsten van het radiochemische onderzoek worden, zoals hierboven vermeld, apart verwerkt. Die van het hydrobiologisch onderzoek zijn niet te beschrijven met het woord „analyseresultaat" en vallen dan ook hier buiten. 'Men zij er zich in de waterhuishouding van bewust, dat men met kunstmatige reiniging niet alles kan bereiken en dat het gezonde ruime oppervlaktewater altijd het laatste woord zal moeten spreken in de onschadelijkmaking der afvalstoffen1. (Prof. Mom) l In alle twijfel en onzekerheid is slechts één ding zeker: waar géén besmetting is met pathogene kiem of virus, daar is geen ziekte'. (Ir. Ribbius) 53 W.V;i.-.ïr-:-v-'s"-.. 1 : -V. •. • ' • . - • i ï ü É Ë a i Bemonsteringsvaartuig Dr. L. F. Kamps 54 Dit programma zal in de komende jaren worden voortgezet, aangevuld met nieuwe bemonsteringsplaatsen in het Hollandsen Diep - Haringvliet, nadat dit laatste water van de zee is afgesloten. Het spreekt vanzelf dat al deze gegevens niet in de kast terecht mogen komen, doch in de openbaarheid moeten worden gebracht. Een verwerkingsgroep is al enkele jaren lang bezig dit voor te bereiden, en hopelijk zal in 1970 met publikatie van de gegevens vanaf 1965 een begin worden gemaakt. Het is de bedoeling dat per jaar een overzicht, bijvoorbeeld genaamd 'Jaarboek der Waterkwaliteit' (dit naar analogie van het reeds jaren door de Rijkswaterstaat gepubliceerde 'Jaarboek der Waterhoogten') zal verschijnen. Daarnaast zal de enorme hoeveelheid gegevens in allerlei richtingen worden uitgewerkt, o.a. om na te gaan hoe de tendenzen van de verontreinigingen met diverse stoffen zich ontwikkelen. Hiervoor zullen ook de gegevens ouder dan 1965 worden gebruikt. Van meer wetenschappelijk belang is de studie van de interacties die tussen de verschillende stoffen bestaan of zouden kunnen bestaan, en de invloed van de fysische omstandigheden hierop (bv. rivierafvoer, temperatuur, zuurstofgehalte, B.0.D.5, ammoniumion, nitraation, diverse vormen van het fosfaation, zwevende stof, bacteriegehalte enz.). Vooral de laatste vorm van verwerking, waarvoor nu eenmaal veel gegevens nodig (en nu ook beschikbaar) zijn, zou nieuwe gezichtspunten kunnen opleveren. Dit tijdrovend pionierswerk, waaraan de verwerkingsgroep een groot deel van zijn tijd zal gaan besteden, za! misschien een bijdrage kunnen leveren aan de ontsluiering van de geheimzinnige vorm van leven, dat in een oppervlaktewater aanwezig is. 6. ANDERE ONDERZOEKINGEN, MET NAME VERRICHT MET BEHULP VAN HET LABORATORIUM VAARTUIG 'DR. L. F. KAMPS' Waterkwaliteit De projecten, waarvoor dit vaartuig wordt ingezet, bestonden aanvankelijk voornamelijk uit diverse onderzoekingen betreffende de waterkwaliteit. Hiervan is reeds eerder gewag gemaakt: o.a. het Eems-Dollard-estuarium, de Westerschelde en het Noordzeekanaal werden uitgebreid onderzocht. Medewerking werd en wordt verleend aan diverse onderzoekingen van het bacteriologisch laboratorium naar de verspreiding van rioollozingen in de randmeren langs de IJsselmeerpolders en in de zee langs de kust van Scheveningen. Meer wetenschappelijk gericht is het onderzoek naar de bacteriologische hoedanigheid van niet door lozingen ter plaatse verontreinigde estuaria, zoals het Hollandsch Diep-Haringvliet en (vóór 1969) het Hollandsch Diep-Volkerak-Zijpe-Keeten-Oosterschelde. Het IJsselmeer wordt 4 a 6 maal per jaar uitgebreid op zijn chemische hoedanigheden onderzocht. Een apart aspect hiervan vormt de uitstroming van de Ussel in het Ketelmeer, waar het water tot rust komt en de kwaliteit ervan merkbaar verbetert, doch waar het bodemslib sterk verontreinigd blijkt te zijn. Tevens wordt de verbetering van het water in een stromende rivier nagegaan in het nauwelijks door plaatselijke lozingen verontreinigde Maaspand Grave-Lith. Ook de grote havengebieden, zoals de Nieuwe Maas - Nieuwe Waterweg met al zijn zijhavens, worden regelmatig gecontroleerd. 'Beleid behoort gegrondvest te zijn op moed en te leiden tot trouw*. (Prof. Mom) 'Hoe edeler het produkt, hoe onedeler het afvalwater*. (Ir. Ribbius) 55 Fysisch onderzoek Naast de onderzoekingen naar de waterkwaliteit wordt ook aandacht besteed aan de fysische eigenschappen van de oppervlaktewateren. Voor een belangrijk deel wordt hierbij medewerking verleend aan grote objecten van andere instanties. Zo werd in 1966 deelgenomen aan een onderzoek naar de mogelijkheid tot reiniging van een door verschillen in zoutgehalte gestratificeerd water (Veerse Meer) door luchtinblazing, onder auspiciën van de Deltadienst van de Rijkswaterstaat. Diverse malen is deelgenomen aan diffusieproeven met behulp van de fluorescerende kleurstof rhodamine B, onder auspiciën van de Mathematisch-Fysische Dienst van de Directie Waterhuishouding en Waterbeweging van de Rijkswaterstaat. Hiervan kunnen worden genoemd de Westerschelde (1965), de zee van Petten tot Texel in 1966 en de Grevelingen in 1968. In 1969 werd eveneens medewerking verleend aan de K.E.M.A. te Arnhem, bij het vervolgen van de watertemperatuur in de loop van het Amsterdam-Rijnkanaal, als gevolg van de lozing van een relatief grote hoeveelheid koelwater van de elektriciteitscentrale te Utrecht. Ook zelfstandig is het laboratoriumvaartuig in staat fysisch onderzoek te verrichten. Hieronder kan bijvoorbeeld worden genoemd de bepaling van het zuurstof-inbrengend vermogen van een stuw in een rivier, zoals in de Maas te Lith en in de Rijn te Hagestein. Doch de meeste aandacht wordt besteed aan mengingsverschijnselen in diverse typen wateren, met behulp van de reeds eerder genoemde kleurstof rhodamine B. Het schip is ingericht tot het al varende continu meten van de concentratie van deze stof, terwijl ook losse monsters kunnen worden verwerkt. Eén der eerste onderzoekingen van dit type is verricht in een diepe plas, waarin rioolwater wordt geloosd (Eist), en waarin inblazing van lucht en vooral windwerking voor een verassende goede circulatie en menging bleken te zorgen. Een ander object bestond uit havens met een getijbeweging (in de omgeving van Dordrecht), die op hun uitwisseling met de langsstromende rivier werden onderzocht. Deze uitwisseling bleek (zoals werd verwacht) des te slechter te zijn naarmate de kleurstof verder achterin de haven werd geloosd. In het Noordzeekanaal werd getracht de uitwisseling in verticale zin tussen de door verschillen in zoutgehalte gestratificeerde waterlagen na te gaan. Deze uitwisseling bleek niet aantoonbaar te zijn. Op sommige plaatsen in de grote rivieren werd het verdunningseffect nagegaan van de onder diverse omstandigheden geloosde kleurstof, o.a. als een puntlozing in het midden van de rivier en als een continue lozing vanaf de oever. Kennis omtrent ai deze verspreidings- en mengingsverschijnselen is van zeer veel belang bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een lozing onder bepaalde omstandigheden, vandaar dat er veel aandacht aan wordt besteed. NASCHRIFT De hierboven gegeven opsomming, hoewel niet volledig, maakt wel duidelijk dat door de Afdeling Oppervlaktewater, daarin bijgestaan door en in samenwerking met de diverse laboratoria van het instituut, verwerkingspersoneel, het laboratoriumvaartuig 'Dr. L. F. Kamps', en niet te vergeten het personeel dat zorg draagt voor het nemen van de routinemonsters in de grote rivie- DE RUNVERGIFTÏGING l Een spelevaart op Vader Rijn vermaakt ons onbedaarlijk. Maar met een flinke scheut venijn wordt vader toch gevaarlijk.'1 (Chronos, De Tijd 24 juni '69) 56 . . . •<&&••*? i > : » r < ? P F » — *d "•^W «e 0 » •*' ï 31 Laboratorium RÏZA 57 ren, zeer veel gegevens worden verzameld en verwerkt. Deze hoeveelheid zal nog toenemen; in dit geval behoeft slechts te worden gedacht aan uitbreiding van het routine-bemonsteringsprogramma met de Zuidhollandse en Zeeuwse stromen, het IJsselmeer, de randmeren, eventueel de belangrijkste badstranden, en met het nagaan van de gevolgen van de lozingen van grote persleidingen op diverse plaatsen in ons land, enz. De resultaten hiervan dienen in hoofdzaak voor vier doeleinden: i. Controle van de waterkwaliteit van in eerste instantie de Rijkswateren. 2. Onderzoek naar de wetenschappelijke achtergronden van de daarbij waargenomen verschijnselen. 3. Beoordeling van de toelaatbaarheid van reeds bestaande of mogelijk toekomstige lozingen van afvalwater. 4. Het opdoen van ervaring, teneinde deze ter beschikking te stellen van ook andere waterbeheerders dan alleen de Rijksoverheid. Een deel van de resultaten van het verrichte en nog te verrichten werk vormt de achtergrond voor beslissingen, genomen in incidentele situaties, en voor adviezen, verstrekt naar aanleiding van inviduele vragen. Er wordt echter naar gestreefd, zoveel mogelijk van de verkregen en nog te verkrijgen gegevens in de openbaarheid te brengen. Het Riza en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren Ir. J. H. Jansen Bij het schrijven van een bijdrage voor de jubileumuitgave ter gelegenheid van het 50-jarige bestaan van het RIZA over de relatie van het Instituut en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren is het geboden dat de schrijver zich een aantal beperkingen oplegt. Aan het tot stand komen van een wettelijke regeling voor de bestrijding van de waterverontreiniging wordt reeds zeer lang gewerkt. Een groot deel van de aktiviteiten heeft plaatsgevonden vóór de oprichting van het RIZA in 1920. Omdat hieraan op een andere plaats in deze uitgave aandacht zal worden besteed, wordt er in deze bijdrage aan voorbijgegaan. Wel wilde ik nader ingaan op het tot standkomen van het huidige wetsontwerp, alhoewel ik mij ervan bewust ben, dat terughoudendheid geboden is omdat veel van de discussies die tot de huidige wet hebben geleid van vertrouwelijke aard zijn geweest. De verleiding is tenslotte groot om in deze beschouwing ook een blik in de toekomst te werpen. Tot nu toe is de rol van het Instituut beperkt geweest tot het medevoorbereiden van deze wet; door deze wet wordt echter niet meer geschapen dan een middel om de strijd tegen de waterverontreiniging op een betere basis daadwerkelijk ter hand te nemen. In wezen geldt voor de vijftig-jarige, dat de toekomst meer door de wet zal worden bepaald dan dit in het verleden het geval was. De enige maatregel die tot het in werking treden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren van rijkswege was getroffen, was een aantal voorzieningen in de nieuwe Hinderwet, waarvan het ontwerp op 3 november 1950 aan de Tweede Kamer werd aangeboden. Deze wet verscheen op 15 mei 1952 in het Staatsblad (Stb. 274), terwijl de in werkingtreding bij Koninklijk Besluit van 24 december 1952 werd bepaald op 1 februari 1953. Hoewel deze nieuwe Hinderwet mogelijkheden opent om de gevolgen van afvalwaterlozingen tegen te gaan, kan zij de zo noodzakelijke bescherming van het oppervlaktewater tegen vervuiling niet op bevredigende wijze tot stand brengen. Dit is vooral een gevolg van het feit, dat lozingen van huishoudelijk afvalwater niet onder deze wet vallen en het moeilijk is binnen de jurisprudentie van de Hinderwet tegen reeds bestaande industriële lozingen op te treden. Bovendien geldt voor de meeste lozingen van industrieel afvalwater, dat zuivering het beste kan plaatsvinden in grotere collectieve zuiveringsinstallaties. Via de Hinderwet kan het tot stand komen van collectieve zuiveringsinstallaties echter niet worden bevorderd; deze wet maakt het slechts mogelijk zuiveringsinstallaties per bedrijf voor te schrijven. Bij het in werking treden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren zal de Hinderwet niet 'Ik zou kunnen zeggen, dat ik een voorstander van de COD-bepaling ben om ongeveer dezelfde redenen, die Churchill tot een voorstander van de democratie maakten. Immers luidde een van zijn uitspraken: 'Ik ben voor democratie, omdat ik dat de minst slechte staatsvorm vind.'' (Ir. Jansen) 59 meer van toepassing zijn op inrichtingen voor zover deze tengevolge van het brengen in oppervlaktewateren van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen naar buiten gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken. Deze bepaling is toe te juichen, omdat het betekent dat aan degene, die afvalwater brengt in oppervlaktewater slechts ingevolge één wet voorwaarden kunnen worden opgelegd. Toch is dit niet steeds het inzicht geweest. Zo adviseerde de inmiddels opgeheven Commissie inzake waterverontreiniging in een overigens voortreffelijk advies, dat voor een belangrijk deel de grondslagen van de huidige wet heeft bepaald, nog in 1958, dat de Hinderwet op het terrein van de waterverontreiniging onverminderd van kracht moet blijven. Het is, aldus de commissie, namelijk niet uitgesloten dat een afvalwaterlozing in de onmiddellijke omgeving gevaar, schade of hinder kan veroorzaken, doch dat zulks de waterbeheerder op grond van het plaatselijk karakter minder interesseert. Het is goed hier nog eens op te wijzen, want het betekent (voor de meeste waterbeheerders is dit reeds thans een uitgemaakte zaak) dat waterbeheerders er bij de lozingen van afvalwater niet alleen op moeten toezien, dat deze lozing in de totaliteit van het waterbeheer geen bezwaren oplevert, maar dat tevens de voorwaarden zo luiden dat ook plaatselijk verontreiniging wordt voorkomen. Een algemeen verbod tot het brengen van afvalstoffen in oppervlaktewateren, met de mogelijkheid tot ontheffing van het verbod, is op advies van de reeds eerder genoemde Commissie inzake Waterverontreiniging in de wet gebracht. In het ontwerp van 1955 werd gesteld: 'het behoort tot de huishouding van de openbare lichamen te waken tegen nadelige beïnvloeding van de onder hun beheer staande wateren door verontreinigende of anderszins schadelijke stoffen of vloeistoffen'. Uit de gekozen definities blijkt dat in de loop der tijden toch wel nuanceverschillen zijn opgetreden. Blijkt in de huidige definitie meer het inzicht, dat lozing van afvalstoffen in principe ongewenst is en moet worden verboden, waarvan onder voorwaarden ontheffing kan worden verleend, in de oude formulering stond meer de nadelige beïnvloeding van het oppervlaktewater voorop. Deze ontwikkeling is wel te verklaren uit de snelle toename van de afvalwaterstroom. In het verleden was op vele plaatsen in de Nederlandse waterhuishouding het zelfreinigend vermogen nog wel voldoende om het afvalwater zonder al te veel problemen in het oppervlaktewater af te voeren. We groeien, thans echter meer en meer naar een situatie, dat voor lozing op de niet-zoute wateren zo goed mogelijke technische voorzieningen moeten worden getroffen om de hoeveelheid afvalstoffen te beperken. Het zelfreinigend vermogen moeten we thans steeds meer beschikbaar houden voor de 'nareiniging* van effluenten van zuiveringsinstallaties. Een ander punt dat in de definitie van het ontwerp-1955 opvalt is dat aan alle openbare lichamen die wateren beheerden, de zorg voor de waterkwaliteit werd opgedragen. In de wet, zoals deze door de Staten-Generaal is aanvaard, worden voor de waterkwaliteit van de rijkswateren het rijk en voor alle overige de provincie verantwoordelijk gesteld. Desgewenst kunnen Provinciale Staten de 'bevoegdheid' opdragen aan lagere overheden. Op dit punt hebben vele boeiende en vaak emotionele discussies plaatsgevonden. Hier zou sprake zijn van het uithollen van de water- . . . En dus: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos ter grootte van een krant.' (Jacques Bloem, 'De Dapperstraat') 60 •••• • • - •™-^""*lfcw« """ - **^ f ü •- ?""^-5a&**"H 61 schapstaak; de wetgever zou hier in strijd komen met artikel 206 van de Grondwet waarin aan Provinciale Staten de bevoegdheid is gegeven waterschappen in te richten, terwijl in deze wet aan diezelfde Staten 'bindende directieven' werden gegeven ter hantering dier grondwettelijke 'bevoegdheid'. Van andere zijde werd hier tegenover gesteld, dat door het opdragen aan alle beheerders (waterschappen) die zo sterk in de agrarische sfeer wortelen een juiste afweging van de belangen niet kan worden verwacht. We mogen mijns inziens, achteraf toch wel gelukkig zijn, dat de tekst in de wet is gekomen, zoals die er nu in staat. Enerzijds biedt deze voldoende mogelijkheden om tot een gedecentraliseerde aanpak te komen, anderzijds kan worden voorkomen, dat de decentralisatie zo ver gaat, dat een adekwate aanpak van het afvalwatervraagstuk door te grote versnippering ernstig zou worden bemoeilijkt. De ontwikkeling in de afvalwaterzuivering gaat ook steeds meer in de richting van het bouwen van grotere regionale zuiveringsinstallaties, waar het afvalwater van meerdere plaatsen wordt gezuiverd. Deze op zichzelf juiste ontwikkeling behoeft door het waterkwaliteitsbeheer zoals zich dat nu begint af te tekenen niet te worden geremd. Wat ook nog opvalt is dat pas later in de ontwerpen van de wet op meer passende wijze het stelsel van heffingen is ingevoerd. Een algemene klacht over het ontwerp van wet van 1955 was dat het zo ingewikkeld was. Wie dit ontwerp er nog eens op naleest en dit vergelijkt met de thans voorliggende wet komt tot de conclusie, dat het oudere ontwerp nog vrij eenvoudig was. Maar gezien het juridisch ingewikkelde beheer van ons oppervlaktewater was een eenvoudiger redactie niet goed mogelijk. de maan schijnt op de bulderbaan de maan schijnt door de gassen op de doje bleke buiken van de vissen in de plassen Annie M. G, Schmidt, uit 'Tadom' (musical' Met man en muis') Met bovenstaande kanttekeningen zou ik dit gedeelte van mijn bijdrage over het tot stand komen van de wet willen besluiten. Op grond van allerlei bepalingen zijn er ook in het verleden door het Instituut adviezen uitgebracht over voorwaarden waaraan degenen moeten voldoen die afvalwater lozen. Deze voorwaarden werden soms opgelegd in het kader van de Hinderwet - in het bij deze wet behorende Hinderbesluit is bepaald dat het RIZA in veet gevallen in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen alvorens de gevraagde vergunning mag worden verleend - verder op grond van bepalingen in provinciale reglementen of reglementen van waterschappen, gemeentelijke bouwverordeningen en voor lozingen in rijkswateren veelal op grond van het privaatrecht. In veel gevallen kon toch niet steeds het resultaat worden bereikt, dat wenselijk was. Dit is vooral een gevolg van het ontbreken van een goede financiële regeling en van het ontbreken van voldoende sancties. Bovendien geldt - alhoewel de laatste jaren duidelijk een keer ten goede optreedt - dat gemeenten in het kader van hun industrialisatiebeleid niet steeds bereid waren en zijn om de noodzakelijke voorwaarden op te leggen en vooral om er op toe te zien dat éénmaal opgelegde voorwaarden ook daadwerkelijk worden nageleefd. Eveneens schrikken zij ervoor terug zonodig van de mogelijkheden die de hinderwet biedt - sluiting van de inrichting - gebruik te maken. Sinds geruime tijd beschikt het RIZA over een speciale afdeling voor adviezen ingevolge de Hinderwet. Per 1 januari 1968 is een afdeling Aanslagregeling en Vergunningen ingesteld, waarin de bestaande hinderwetsafdeling werd opgenomen, die is belast met de verdere voorbereiding van het in werking treden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en voorts alle adviesaanvragen inzake te verlenen vergunningen - zowel in het kader van de Hinderwet als anderszins - behandelt. Daarbij wordt dankbaar gebruik gemaakt van de adviezen van de afdelingen Oppervlaktewater en Zuiveringstechniek. Bij het in werking treden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren zal de zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater meer bij de waterbeheerders komen te liggen. Vooral bij het beheer van de rijkswateren zal het RIZA nauw betrokken worden. Hierboven heb ik enkele redenen aangegeven, waarom de ontwikkeling in het verleden, niet steeds het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Uit dat verleden zal lering moeten worden getrokken. Met name zal daarbij ook meer aandacht moeten worden geschonken aan de controle op het naleven van opgelegde vergunningsvoorwaarden. Deze toezichthoudende functie is niet steeds plezierig, maar toch onmisbaar in een goed kwaliteitsbeheer. Die controle is in veel gevallen niet eenvoudig, vooral als bedacht wordt op hoeveel plaatsen overtredingen kunnen plaatsvinden bv. de boer die in de nachtelijke uren zijn giertank in een afgelegen sloot leegt, terwijl ook de lozingen op zee, die voorzover die plaatsvinden vanuit Nederlands grondgebied onder de werkingssfeer van de wet zijn gebracht, zeker de nodige problemen zullen geven. Naast die controle op het naleven van vergunningsvoorwaarden zullen ook veel metingen moeten geschieden om de ontheffingen, die na het in werking treden van de wet zullen moeten worden opgelegd te kunnen vaststellen. In diverse gevallen kan wellicht de controle op het naleven van vergunningsvoorwaarden en het vaststellen van heffingen worden gecombineerd. Met de binnenkomende gelden kunnen zuiveringsinstallaties worden gerealiseerd. Op deze wijze kan de bestaande vervuiling worden teruggedrongen. Moge het in de wet neergelegde systeem het kader geven waarin op redelijke termijn de kwaliteit van het Nederlandse oppervlaktewater weer komt op het niveau, zoals redelijkerwijze mag worden verlangd. Daarbij moet worden bedacht, dat met de huidige stand van de zuiveringstechniek en de grote hoeveelheid ongrijpbare verontreinigingsbronnen bv. een kristalheldere Rijn niet is te realiseren, maar dat een aanzienlijke kwaliteitsverbetering met de nodige offers van de oeverstaten zeer wel mogelijk is. De afdeling Aanslagregeling en Vergunningen zal gaarne aan de in betekenis groeiende taak van het Instituut haar steentje bijdragen. 'De oplossing moet gezocht worden in de richting van een volledig beheer door de waterbeheerder, zowel wat verwijdering, verdeling als zuivering betreft'. (Prof. Mom) 'Over de Kessener-borstel: hij pompt, hij sproeit, hij klutst''. (Ir. Ribbius) 63 ê*m & * 64 Jaarverslagen van het Riza 25 oktober 1920 t/m 1930 i93i 1932 10 II 1933 1934 1935 1936 en 1937 1938 t/m 1947 1948 en 1949 1950 en 1951 1952 en 1953 In 1965 is het RIZA gestart met de publikatie van een eigen reeks Mededelingen (waarin ook jaarverslagen zijn opgenomen), uitgegeven bij de Staatsuitgeverij te 's-Gravenhage. Mededeling nr. i, 1965 (jaarverslag 1964) Mededeling nr. 2, 1965 ('Het estuarium als ontvangend water van grote hoeveelheden afvalstoffen') (proefschrift van Dr. Ir. H. J. Eggjnk) Mededeling nr. 3, 1966 Gaarverslag 1965) Mededeling nr. 4, 1967 (jaarverslag 1966) Mededeling nr. 5, 1968 ('Onderzoek naar het verontreinigend vermogen van huishoudelijke afvalwater') Mededeling nr. 6, 1968 (jaarverslag 1967) Mededeling nr. 7, 1970 (jaarverslag 1968) 'De verontreiniger van vandaag is het slachtoffer van morgen*'. (Ir. Schaafsma) 'Het wegpersen van grote hoeveelheden ruw rioolwater tot ze eindelijk met een zucht de zee bereiken, is niet zo mooi, als het oppervlakkig wel schijnt*. (Ir. Schaafsma) 65 Publikaties Samengesteld door Ir. W. A. H. Brouwer Bovendien zijn elders nog in totaal 189 artikelen van medewerkers van het RIZA gepubliceerd. In de hieronder volgende, alfabetisch op auteursnaam gerangschikte lijst zijn niet opgenomen rapporten, adviezen, reis- en excursieverslagen, boekbesprekingen, referaten e.d. DR. IR. P . K. BAAIJ Physikalische Routine-Prüfungsmethoden. F.E.G.-Informationsblatt nr. 11 (december 1964), 3-7 DR. J. C. H. BROEK Ijzersulfide in zuiveringsslijk. Landbouwkundig Tijdschrift 66, nr. 3 (maart 1954), 182-188 Microbiologische aspecten van waterverontreiniging. Land en water 4, nr. 5 (september/oktober 1960), 220-228 DR. J. C. H. BROEK. EN PROF. DR. IR. C. P . MOM Verseuchung von Poldergewassern mit Salmonella Paratyphi infolge Abwassereinführung. Gesundheitsingenieur 75, Heft 3/4 (1954). 65-69 en Antonie van Leeuwenhoek 19 (1953), 363-372 IR. W . A. H. BROUWER Het zelfreinigend vermogen van oppervlaktewater. Land en Water 3, nr. 6 (december 1959), 250-254 Luchtverontreiniging ten gevolge van waterverontreini- 'De staf van Mozes maakte schoon water, de staf van het RIZA maakt water schoon". (Ir. Brouwer) 1 'Geef'de zee de ruimte, geef de zee de tijd''. (Ir. Ribbius) ging. Technisch Gemeenteblad 46, nr. 9 (5 mei 1960), 121-125 Overzicht der rioolwaterzuiveringsinstallaties in Nederland. Water Bodem Lucht 51, nr. 2 (juni 1961), 44-51 Stand van de rioolwaterzuivering in Nederland. Water 46, nr. 10 (10 mei 1962), 155-157 Gewasserschutzprobleme in den Niederlanden. F.E.G.Informationsblatt nr. 7 (september 1962), 6-8 Conduite et entretien des stations de traitement. La Tribune du Cebedeau 15, no. 227 (oktober 1962), 505-5" Het probleem van de waterverontreiniging in Nederland. Spreekuur thuis 5, nr. 5 (maart 1963), 288-291 en nr. 6 (april 1963), 342-345 en nr. 7 (mei 1963), 419-423 Afvalwater van slachthuizen. Water 47, nr. 8 (11 april 1963). 95-97 Problemas de la impurificación de aguas en los Paises Bajos. Boletin de Información del Ministerio de Obras Publicas 1, nr. 77 (mei 1964), 23-27 Van Emscherflussklaranlage tot Klaranlage Emschermündung. Water 48, nr. 20 (24 september 1964), 277-279 De INKA-beluchting bij de zuivering van afvalwater. Water 48, nr. 26 (17 december 1964), 355-358 Afvalwater in de voedingsmiddelenindustrie. Conserva 13, no. 10 (april 1965), 239-250 en nr. 11 (mei 1965), 276-284 Waterverontreiniging en Landbouw. Cultuurtechniek 3, nr. 2 (juli/augustus 1965), 36-41 en nr. 3 (september/oktober 1965), 75-78 Abwasserverbande in de Duitse Bondsrepubliek en hun betekenis voor de strijd tegen de waterverontreiniging. Water 49, nr. 19 (23 september 1965), 277-281 en nr. 20 (7 oktober 1965), 291-298 Industriële waterverontreiniging. Mens en Onderneming 20, nr. 3 (mei 1966), 139-153 Waterverontreiniging. Bodem nr. 67 (lente 1967), 2-11 State of waterpollution in the Netherlands. Internat. Conf. on water for Peace, Washington D . C , (23-31 mei 1967), 1-6 Afvalwater zorgen van vandaag en morgen in Nederland, Belgisch Studie- en Documentatiecentrum voor Water, nr. 14 (1967), 13-20 Abwassersorgen von heute und morgen in Holland. Müll Abfall Abwasser nr. 4 (1967), 34-38 RIZA; welke dienst is dat? Kerstnummer 1967 van de personeelsvereniging Verkeer en Waterstaat, 10-14 Vorganisation de la lutte contre la pollution des eaux aux Pays~Bas et Vaspect juridique de la question. La Tribune du Cebedeau 21, nr. 291 (februari 1968), 83-88 Het RIZA en de waterverontreinigingsproblemen in Nederland. Conserva 16, nr. 9 (maart 1968), 206-208 Afvalwaterzuivering bij de Farbwerke Hoechst. H a O 1, nr. 17 (22 augustus 1968), 368-369 Memorandum van het Inst. of Water Pollution Control aan het Ministry of Housing and Local Government H B 0 3, nr. 3 (5 februari 1970), 56-58 IR. A. H. DIRKZWAGER Formules voor het berekenen van het nuttig effect van oxydatiebedden\ H a O 1, nr. 16 (8 augustus 1968), 344-353 IR. A. H. DIRKZWAGER EN IR. R. KARPER Behandeling van afvalwater in een compacte zuiveringsinstallatie met voortgezette beluchting van het slib-watermengsel, type 'Metoxy\ H 2 0 2, nr. 11 (29 mei 1969), 262-268 DR. IR. H. J. EGGINK Le problème des eaux résiduaires des fabriques de fécule de pommes de terre et des fabriques de cartonpaille dans les Pays-Bas. Buil. du Cebedeau nr. 37 (I957/III), 194-199 De zelfreiniging van openbare wateren in het noorden van het land. Cultuurtechniek 2, nr. 1 (mei/juni 1964), 24-28 en nr. 2 (juli/augustus 1964), 50-56 Oxydatiesloten; grondslagen en ervaringen (reactie op artikel van Dr. Ir. A. Pasveer). Water 48, nr. 25 (3 december 1964), 343-346 Lozing op estuaria. Water 51, nr. 11 (1 juni 1967), 222-229 en nr. 12 (15 juni 1967), 242-248 Verontreiniging van het oppervlaktewater in Nederland. Visserij 21, nr. 7 (september/oktober 1968), 341-352 Predicted effects of future discharges of industrial wastes into the Eems estuary. 3e Internat. Conf. on Water Pollution Research,' 1966, Paper nr. 1, section III, 1-20 Waterkwaliteit in het stroomgebied van de Deiaware River. H a O 2 nr. 17 (21 augustus 1969), 400-402 DR. IR. H. J. EGGINK EN H. DUVIGNEAU Waterverontreiniging. Essobron 20 (januari 1970), 10-12 en De Veiligheid 46, nr. 5 (mei 1970), 149-152 Bemonstering van afvalwater naar hoeveelheid. Water 47, nr. 6 (14 maart 1963), 69-71 'Het effluent van een biologische zuiveringsinstallatie is te vergelijken met een uit het ziekenhuis ontslagen patiënt, van wie men mag aannemen, dat hij zich nu wel weer in de maatschappij zal kunnen redden', (Prof. Mom) 1 Abwasserreinigung ist nicht schwer, Schlammbeseitigung aber sehr*. (vrij naar Wilhelm Busch) (Ir. Ribbius) 67 DR. IR. H. J. EGGINK EN J. E. HULSHOF IR. J. J. HOPMANS Het verontreinigend vermogen van overstortend rioolwater in relatie totdeoverstortingsfrekwentie.H2Ol, nr. 8 (18 april 1968), 166-171 Enige algemene beschouwingen over het afvalwatervraagstuk. Viruly's Technisch Maandblad voor de wasindustrie (1934), 1-44 DR. IR. H. J. EGGINK EN H. J. TIMMER Het afvalwatervraagstuk, in V bijzonder met betrekking tot het polderwater. De Zeeuwse Polder 10, nr. 2 (15 juni 1937), 5-14 Zuivering met gedispergeerd slib. Cultuurtechniek 2, nr. 4 (november/december 1964), 115-120 S. FOLKERTS De bestrijding van de waterverontreiniging van openbare wateren. Het Waterschap 27, nr, 8 (augustus 1938), 62-64 Aanpassing rioolwaterafvoer Drie-Eilandengebied. Landen Water 5, nr. 3 (mei/juni 1961), 124-129 Het vraagstuk van de waterverontreiniging door moderne wegen. De Auto 36, nr. 13 (30 maart 1939), 527-529 J. HAZENBERG Algemeen overzicht van de gebruikelijke methoden van afvalwaterzuivering. Vraag en Aanbod 1941 Verdunningen voor de BOD „-bepaling. De Klaarmeester 1, nr. 4 (juli 1966), 2-4 Moderne inzichten in de techniek van de afvalwaterzuivering. Vraag en Aanbod 1942 Oxydeerbare stoffen in water. Chemie en Techniek 23, nr. 18 (1968), 539-540 De economische zijde van het afvalwatervraagstuk. Economische Voorlichting 36, nr. 45 (6 november 1942), 1333-1335 De eerste gemeentelijke biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie Voorburg 1960-1923 De Klaarmeester 4, nr. 3 (april 1969), 10-13 en nr. 4 (juli 1969), 2-7 DRS. B. M. HOEKS Het vraagstuk van de zuivering van het Enschedé'se afvalwater: De zuiveringstechnische oplossing. Dep. Enschede van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel, november 1943 Flushing of canals as a means against waterpollution. Proceedings of the Internat. Association of theoretical and applied Limnology 11 (1951), 124-130 De invloed van Hesbaye-fosfaat op de bezinksnelheid van belucht slib. Mededelingen Landbouwvoorlichtingsdienst (mei 1944), 377-383 Waterverontreiniging en visserijbelangen. Onze zoetwatervisserij, 28 mei 1954 Afvalwaterzuivering in Nederland. Jubileumuitgave van het Kon. Tnst. van Ingenieurs 1847-1947,157-162 Behandeling van het afvalwater van alleenstaande woningen. Bouw 3, nr. 16 (17 april 1948), 119-122 La qualitê de F eau de la Meuse aux Pays-Bas, Buil. du Cebedeau nr. 48 (1960/H), 120-124 Waterverontreiniging in Nederland, oorzaken en gevolgen. De Verontreiniging van het milieu van mens, dier en plant (1961), 14-18, (uitgave Kon. Ned. Natuurhist. Ver.) Kunstmatige Biologische zuivering van afvalwater. Vraag en Aanbod, oktober 1948 Onderzoek van afvalwater. Vraag en Aanbod, december 1948 'Berekeningsgrondslag, vormgeving en bedrijfsvoering van compacte zuiveringsinstallaties kunnen hun oorsprong vinden in van Nederland afwijkende en klimatologische omstandigheden, alsmede in lokale wensen enjof gebruiken. Het is goed zich hiervan rekenschap te geven alvorens een dergelijke installatie zonder meer toe te passen ter oplossing van het eigen afvalwaterprobleem\ (Ir. Karper) 68 Enige grepen uit de practijk der afvalwaterzuivering in Amerika. Voordrachten Kon. Inst. van Ingenieurs, (1949), nr. 2, 164-180 La décantation des eaux d'égout aux Pays Bas. La Technique Sanitaire et Municipale 48, nr. 10 (oktober 1953), 167-170 Afvalwaterzuivering. De Katholieke Encyclopedie, 2e dr., 1949, 657-665 Quelques problèmes sur Ie transport des eaux résiduaires industrielles aux Pays-Bas. Buil. du Cebcdeau nr. 25 (1954/III), 202-204 Sewage treatment in the Netherlands. Proc. of the Internat. Ass. of theoretical and applied Limnology 11 (1951), 144-151 De ontwikkeling van het afvalwatervraagstuk in het Regge-gebied. Kon. Inst. van Ingenieurs 1951, nr. 33/35. 541-557 Der Stand und die Technik der Abwasserreinigung in Holland. Verband Schweizerischer Abwasserfachleute, Bericht nr. 32 (1954), 1-23 Meer verlegen dm dan mèt water. Bouw 9, nr. 43 (23 oktober 1954), 854-855 De grondslagen van de Centrale rioolwaterzuiveringsinstallatie te Enschede. Kon. Inst. van Ingenieurs I95i, nr. 33/35, 557-565 De verwijdering en onschadelijkmaking der vloeibare afvalstoffen in de loop der eeuwen (13 art.). Het financiële Dagblad, 1954 Expériences et points de vue sur Ie déversement des eaux usées dans la mer et dans les estuaires de la Hollande. La Technique Sanitaire et Municipale 46, nr. 3 (maart 1951), 65-71 Überblick über den früheren und heutigen Stand des Abwasserproblems in den Niederlanden. Berichte der A.T.V. 6 (1954), 70-85 Zuivering van Afvalwater. Technisch Gemeenteblad 37, nr. 6 (sept. 1951), 66-67 en nr. 7 (okt. 1951), 79-80 en 38, nr. 2 (mei 1952), 17-19 en nr. 3 (juni 1952), 29-31 en nr. 4 (juli 1952), 43~4fi en 40, nr. 3 (6 mei 1954), 39-40 en nr. 4 (20 mei 1954), 54~59 De installatie voor zuivering van het rioolwater van de gemeente Beverwijk. Publieke Werken 19, nf. 10 (oktober 1951), 133-136 Afvalwaterzuivering. De technische vraagbaak, deel W (weg- en waterbouwkunde), 5e dr. 1951, 421-434 Zuivering van afvalwater, de Tex 11, nr. 2 (15 februari 1952), 128-134 Grondslagen voor het onschadelijk maken van afvalwater. Ir. J. van den Akker: Rioleringen, deel 1,1952, 122-200 Afvalwaterzuivering. Kluwer's Technisch Handboek, 1952, 17-19 De bestrijding van de waterverontreiniging (13 art.). Het financiële Dagblad, 1955 Gezondheidszorg voor de Nederlandse oppervlaktewateren (overdrukken van de ie serie artikelen in het financiële Dagblad). Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf, 's-Gravenhage, 1955, 1-47 Beknopt overzicht van de Techniek der afvalwaterzuivering. Ir. J. van den Akker's Rioleringen, deel II, 1955, 359-448 Uévolution de la technique de réalisation des Hts bactériens. La Technique Sanitaire et Municipale 52, nr. 10 (oktober 1957), 192-194 Waterverontreiniging. Water 41, nr. 24 (28 november 1957), 327-331 Kwaliteitseisen voor oppervlaktewater. Verontreiniging door organische stoffen, Commissie voor hydrologisch onderzoek T.N.O., Verslagen en mededelingen nr. 3, 1958 ' Wanneer het water groen wordt gaat bij hydrobiologen, waterrecreanten en waterkwaliteitsbewakers het sein op rood staan". (Ir. Brouwer) 'Gaan wij thans over tot de wanorde van de dag'. (Ir. Ribbius) 69 Principes en resultaten van verschillende methoden voor de behandeling van afvalwater. Water 42, nr. 10 (15 mei 1958), 216-220 en nr. 11 (29 mei 1958), 229-234 De waterverontreiniging in Nederland en de bestrijdng daarvan. De Ingenieur 71, nr. 4 (23 januari 1959), A49-A55 Een 'traveling seminar' op de Rijn. Water 47, nr. 7 (28 maart 1963), 85-88 Problemen van waterverontreiniging en afvalwaterzuivering. Syllabus voor techn. ambtenaren van de Rijkswaterstaat (jan./febr. 1964), 1-48 IR. J. J. HOPMANS EN IR. R. KARPER Waterhuishouding en waterverontreiniging. Land en Water 3, nr. I (februari 1959). 35~4i Sewage purification according to the TNO aerated sludge process. The Way Ahead 9, nr. I (1961), 1-7 Geschiedenis van de verwijdering van vloeibare afvalstoffen. Land en Water 3, nr. 3 (juni 1959), 100-105 en nr. 4 (aug. 1959), 144-153 IR. J. H. JANSEN Het afvalwatervraagstuk in Nederland. Weekblad 48, nr. 56 (1960), 661-669 Chemisch Enige beschouwingen over de kosten van afvalwaterzuivering. Water grondstof nummer 1 (Commissie Industriewatcr) 6 april 1960, 42-54 Die Entwicklung des Belebtschlammverfahrens in den Niederlanden. Schweiz. Zeitschr. für Hydrologie 23, nr. 1 (1961), 238-252 De Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren. Klaarmeester 5, nr. 3 (april 1970), 2-6 De Rijksaanslagregeling. H 2 0 3, nr. 9 (30 april 1970), 180-182 DR. U F. KAMPS Bij ons in het schone Nederland. Land en Water 2, nr. 1 (maart 1958), 21-24 Stand van de maatregelen ter bestrijding van de verontreiniging van de Rijn. Water 45, nr, 17 (17 aug. 1961), 225-229 en nr. 18 (31 aug. 1961), 241-244 IR. R. KARPER Het waterverontreinigingsvraagstuk nationaal en internationaal beschouwd (13 art.). Het financiële Dagblad, 1961 De kosten van oxydatiesloten. (22 oktober 1964). 305-306 Grondslagen en methoden van de techniek der afvalwaterzuivering (13 art.). Het financiële Dagblad, 1962 De organisatie van de bestrijding van de waterverontreiniging in Nederland. Water 46, nr. 1 (4 januari 1962), i-8 The importance of the river Rhine for the watereconomy of the Netherlands. Water 47, nr. 7 (28 maart 1963), 81-84 De Meting van het zuurstof toevoer ver mogen van een kooirotor. Water 47, nr. 1 (3 januari 1963), 5-6 Water 48, nr. 22 Beluchtings-systemen. Lucht- en waterverontreiniging (Machevocongres 1965), 88-102 Zuiveringsinrichtingen volgens compacte bouwwijzen. Water 51, nr. 18 (7 september 1967), 328-332 Nogmaals: Wordt de oxydatlesloot 'volwassen'? (reactie op art. van Ir. F. B. Veldkamp). H 2 0 2, nr. 4 (20 februari 1969), 97 De technologie van de beluchting. H 2 0 2, nr. 25 (11 december 1969), 643-649 ''De afvalwater-adviseur schrijft bij de el, praat zich schor, krijgt of verliest grijze haren, maar heeft één troost: de natuur zet door. De problemen moeten worden opgelost. Zij worden altijd opgelost. Met meer of met minder herrie en vertraging, dat hangt af van de wijsheid van alle betrokkenen om met de natuur méé te werken en er niet tegen in te gaan\ (ïr. Ribbius) 70 h V IR. R. KARPER (EN IR. E. L. C. KOSTER EN DRS. J. VERHAAGEN) Kunstmatige slibverwerkingsinstallaties. H a O 2, nr, 9 (1 mei 1969), 210-215 IR. R. KARPER (EN IR. A. B. VAN DER LEE EN IR. T. TEEUWEN EN DRS. J. VERHAAGEN) Kunstmatige slibverwerkingsinstallaties in Zwitserland. H a O 3, nr. 1 (8 januari 1970), 2-9 De zuivering van het afvalwater ten plattelande. De Ingenieur 56, nr. 22 (30 mei 1941), G63-G66 Improvements in or relating to the Treatment of Sewage and other Waste Liquors. British Patent nr. 688650 (11 maart 1953) IR. H. J. N. H. KESSENER EN IR. J. J. HOPMANS Het onschadelijk maken van de vloeibare afvalstoffen Het Ziekenhuiswezen 7, nr. 6 (juli 1934), 1-15 IR. H. J. N. H. KESSENER EN IR. F. J. RIBBIUS IR. R. KARPER (EN L, VAN MELICK ING. EN G. D. VAN ZANTEN) Slibontwatering door centrifugeren. H a O 3, nr. 2 (22 januari 1970), 22-27 IR. R. KARPER (EN DRS. J. VERHAAGEN) Slibdrooginstallaties volgens het Seiler-Kopperssysteem in Zwitserland. H a O I, nr. 17 (22 augustus 1968), 370-371 Comparison of aeration systems for the activated sludge process. Sewage Works Journal 6, nr. 3 (mei 1934), 423-443 Beitrage zur Belüftung des Abwassers mit und ohne Belebtschlamm. Technisches Gemeindeblatt 37, nr. 23 (5 december 1934), 270-272 Practical Activated Sludge Research. Journal and Proc. of the Inst. of Sewage Purification (1935/I), 50-67 IR. H. J. N. H. KESSENER (EN DR. W. RUDOLFS) IR. H. J. N. H. KESSENER Een en ander omtrent biologische zuivering van afvalwater, meer speciaal d.m.v. geactiveerd slib. De Ingenieur 42, nr. 20 (14 mei 1927), 430-445 en nr. 21 (21 mei 1927), 467-471 Zuivering van afvalwater. Natuurkundige voordrachten (Diligentia), 1929, 134-148 Small bio-aeration plants. Association of Managers of Sewage Disposal Works, Annual Summer Conf. at Sheffield, 4-5 juli 1930, 1-8 Activated sludge for dairy waste. Sewage Works Journal 6, nr. 2 (maart 1934). 318-327 IR. J. L. KOOLEN Gevolgen van de lozing van grote hoeveelheden warm koelwater voor de kwaliteit van oppervlaktewateren. Electrotechniek 48, nr. 5 (6 maart 1970), 217-223 en Water 54, nr. 8 (augustus 1970), 437-443 Waterverontreiniging en recreatie, H a O 3, nr. 16 (6 augustus 1970), 390-398 Afvalwater. De Ingenieur 50, nr. 46 (15 november 1935), G47-G49 PROF. DR. IR. C. P . MOM Enige grepen uit de praktijk der behandeling van industrieelafvalwater. De Ingenieur 51, nr. 11 (i3maart 1936), G6-G11 Mededelingen n.a.v. een studiereis betreffende de zuivering van afvalwater in Noord-Amerika. Voordrachten K.I.v.I. nr. 2 (1949), 1-23 'Pesticiden zijn van plaagbestrijders geëscaleerd tot plaagbereiders'. (Ir. Brouwer) 'Het kwelwater heeft een 'negatief zuurstofgehalte' in de vorm van tweewaardig ijzer'. (Ir. Ribbius) 'Alle biologen zijn een beetje gek> maar wel sympathiek gek\ (Ir. Ribbius) 72 Over de zuivering van afvalwater. Natuurkundige Voordrachten, nieuwe reeks nr. 30 (1951/1952), 131— 139 Industrieel afvalwater en de openbare wateren. Tijdschrift voor Overheidsadministratie 9, nr. 432 (15 oktober 1953), 397-402 MEJ. H. J. B. DE REGT Het radioactiviteitsonderzoek van het water. Atoomenergie en haar toepassingen 3, nr. 4 (april 1960), 1-6 DRS. L. RODRIGUEZ DE MIRANDA Hydrobiologie in dienst van afvalwaterzuivering Cultuurtechniek 1, nr. 2 (juli/augustus 1963), 52-55 IR. J. H. A. SCHAAFSMA Zuivering van afvalwater. Vuilwaternummer van de Mededelingen van de Noord-Brabantse Waterschapsbond, nr. 17, 18 en 19 (1930) IR. R. VRJJBURG Radioactieve verontreiniging van oppervlaktewater. Land en Water 4, nr. 4 (juli/augustus 1960), 171-179 Industrieel afvalwater. Chemisch Weekblad 44, nr. 29 (1948), 411-414 IR. F. J. RIBBIUS Het afvalwater van leerlooierijen. Chemisch Weekblad 44, nr. 52 (1948), 757-760 Opgave van literatuur verband houdende met smaak en reuk van rivierwater. Mei 1930, 1-102 Waterverontreiniging door regenoverstorten. Publieke Werken 19, nr. 12 (december 1951), 164-166 De ontwikkeling van het biologisch filter voor de zuivering van afvalwater. De Ingenieur 61, nr. 8 (25 februari 1949) G1-G4 Atoomsplitsing en waterverontreiniging. Weekblad 46, nr. 1 (1950), 7-8 Chemisch The stormwater compromise; task of the limnologist in sewerage design. Internat. Association of Theoretical and Applied Limnology, augustus 1953, i - n De verwerking van afvalzuren en spoelwater van beitserijen. Chemisch Weekblad 46, nr. 35 (1950), 636-637 The biggest waste problem in the world (Veenkoloniaal afvalwater). Land en Water 5, nr. 1 (januari/februari 1961), 24-25 Proeven met de zuivering van afvalwater met behulp van het Zigerli-procèdè. De Ingenieur 63, nr. 43 (26 oktober 1951) G103-G107 Lozing van afvalwater in zee; Nederlandse ervaringen en gedachten. Water Bodem Lucht 52, nr. 3 (oktober 1962), 51-75 Het voorbeluchten van rioolwater bij het zuiveringsproces. De Ingenieur 64, nr. 3 (18 januari 1952), G6-G7 IR. F. J. RIBBIUS EN Q. KRAGT Het probleem der rioolwaterzuivering. Technische Gids voor Confessionele en Overheidsinstellingen 11 (1952), 334 Het verband tussen riolering en zuivering. Publieke Werken 22, nr. 10 (oktober 1954), 120-122 Der Regenwasserkompromiss; Grundsdtze der Mischkanalisation zur Gewahrleistung von Zweckmassiger Abwasserreinigung. Das Gas- und Wasserfach 103, Heft 20 (18 mei 1962), 498-502 De invloed van chroomverbindingen op de werking van een zuiveringsinstallatie. Chemisch Weekblad 48, nr. 37 (1952), 689-690 Zuivering van afvalwater. Bouw 7, nr. 29 (19 juli 1952), 5"-5i3 'Het afvalwatervraagstuk wordt in Nederland van drie zijden tegelijk toegespitst: méér afvalstoffen bedreigen het levensmilieu, waaraan juist hogere eisen moeten worden gesteld, bij afnemende mogelijkheden van natuurlijke zuivering'. (Ir. Ribbius) 'Het effluent van een zuiveringsinstallatie is nog goed één minuut vóór zijn dood*. (Ir. Ribbius) 73 Rioolwaterzuivering onder invloed van synthetische wasmiddelen. Technische Gids nr. 490 (22 november 1952), 452-453 Invloed van syndets op de werking van zuiveringsinstallaties in Nederland. Chemisch Weekblad 58 (14 april 1962), 173-175 De rioolwaterzuiveringsinstallatie van de gemeente Egmond aan Zee. De Ingenieur 64, nr. 48 (28 november 1952), G i 3 i - G ï 3 3 Duitse wet op detergenten in was- en reinigingsmiddelen. Chemisch Weekblad 59, nr. 13 (1963), 179-180 Invloed van aardappelschrapsel op rioolwaterzuiveringsinstallaties. Technische Gids voor Confessionele en Overheidsinstellingen 12, nr. 141 (1 augustus 1953), 280 Het afvalwater van bietsuikerfabrieken. De Ingenieur 65, nr. 28 (10 juli 1953), G40-G41 Welke hoogte moet een biologisch oxydatiebed hebben? De Ingenieur 65, hr. 43 (23 oktober 1953), G60 Die Abwasserwirtschaft in den Niederlanden. Die Österreichische Wasserwirtschaft 6, Heft 8/9 (1954), 227-229 De invloed van enzympreparaten op de vergisting van rioolslijk. Chemisch Weekblad 51, nr. 13 (1955), 235-236 Verontreiniging van Zwitserse meren. Chemisch Weekblad 59, nr. 33 (1963), 45'-452 Nabehandeling van effluenten van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Chemisch Weekblad 60, nr. 21 (1964), 294-295 Trennung von Sand und Klarschlamm mittels eines Hydrózyklons. Das Gas und Wasserfach 105, Heft 48 (27 november 1964), 1343-1344 Aërobe afbraak van afvalwater slib. Chemisch Weekblad 62, nr. 29 (1966), 376-378 Oxydatie van afvalwaterslib met een Zimpro-installatie. Water 50, nr. 20 (6 oktober 1966), 313-316 Die Abwasserklaranlage der Gemeinde Egmond. Das Gas und Wasserfach 98, Heft 48 (29 november 1957), 1203 Zuivering van rioolwater. Polytechnisch Tijdschrift (ed. Bouwkunde, water- en wegenbouw) 23, nr. 2 (19 januari 1968), 65-69 en Water 53, nr. 4 (april 1969), 189-193 Droogtrommel voor droging van afvalwaterslib. Chemisch weekblad 64, nr. 20 (17 mei 1968), 27 De schadelijkheid van het afvalwater vanbeitserijen en galvaniseerbedrijven. Galvanotechniek 2, nr. 2 (juni 1958), 40-44 Toepassing van kunststof bij de zuivering van afvalwater. Chemisch Weekblad 64, nr. 36 (6 september 1968), 21-25 Abwasser der ErdÖlraffinerien. F.E.G.-Informationsblatt nr. 2 (juli 1959), 25-28 Slibbehandeling bij de rioolwaterzuiveringsinstallaties te Wadenswil en Thalwil, Zwitserland. H 2 0 2, nr. 16 (7 augustus 1969), 386-387 Verbranding van rioolslijk. Chemisch Weekblad 55, nr. 25 (1959), 297-298 Scheiding van zand en rioolslijk met behulp van een hydrocycloon. Chemisch Weekblad 55, nr. 50 (1959), 735-736 Industrieel afvalwater. Land en Water 4, nr. 6 (november/december 1960), 274-277 Practical experience and operational costs of sludge treatment in the Netherlands. ISWA Information Bulletin nr. 1 (september 1969), 18-21 IR. R. VRIJBURG EN DR. IR. P . K. BAAIJ Invloed van afvalwater van een organisch-chemisch 'De 'trial-and-error-methode' kan om haar tijdrovendheid beter ltrial-and-terror-methode> worden genoemd''. (Ir. Brouwer) ''Aan een Technische Hogeschool is er in de Afdeling der Scheikundige Technologie zeker behoefte aan een iwaste-professor\ beter: een 'don't waste professor',' (Ir. Ribbius) 74 laboratorium op een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Chemisch Weekblad 64, nr. 17 (1968), 11-13 IR. K. C. ZIJLSTRA Consequenties van het ruimtelijk toekomstbeeld voor de technische en organisatorische maatregelen tot het tegengaan van waterverontreiniging. Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde 43, nr. 3 (5 februari 1965), 86-96 Afvalwaterlozing als vestigingsfactor voor de industrie. Water 49, nr. 11 (3 juni 1965), 161-166 Bescherming van oppervlaktewateren. Lucht- en waterverontreiniging. (Machevo-congres 1965), 45-57 Nationale aspecten van de waterverontreiniging. De mens in zijn levensmilieu bedreigd? (4e Drentse Prov. Gezondheidsdag 1965), 29-41 Bestrijding van waterverontreiniging; een nationale zaak. De Syllabus, orgaan van de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten (januari 1966), 74-75 Waarom lozing van afvalwater in zee ? Water 50, nr. 24 (1 december 1966), 381-386 en nr. 25 (15 december 1966), 397-401 en nr. 26 (29 december 1966), 417-422 Het vraagstuk van de slibverwerking. H a O 1, nr. 4 (22 februari 1968), 94-99 Ablagerung von festen und fliissigen Abfallstoffen auf hoher See. F.E.o.-Informationsblatt nr. 15 (december 1968), 66-70 De betekenis van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren voor de industrie. Milieuhygiëne 1969, nr. 2, 8-23 Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren. Waterschapsbelangen 55, nr. 5 (4 maart 1970), 65-70 en nr. 6 (18 maart 1970), 81-83 Die Abwosserbeseitigung bei der Nahrungsmittelindustrie in den Niederlanden. Wasser und Luft in der Industrie, 1970, 75-95 1 Afvalwater is van nature een onrustig vak. De één moet het kwijt, de ander wil en kan het niet hebben. De verzoening van die belangen kost handen vol geld en daar koop je niets voor'. (Ir. Ribbius) 75 j - * - . 76 Inhoudsopgave Drs. J. A. Bakker Ir. J. H. Jansen Ten geleide / blz. 5 Het RIZA en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren / blz. 59 Ir. K. C. Zijlstra Inleiding / blz. 9 Jaarverslagen van het RÏZA / blz. 65 Ir. J. J. Hopmans Publikaties van het RIZA / blz. 66 De strijd tegen de waterverontreiniging in Nederland vóór de oprichting van het RIZA / blz. 13 Ir. F. J. Ribbius De eerste vijfentwintig jaar / blz. 21 Mr. Th. A. J. Vosters Het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater en de Waterschappen / blz. 27 Ir. G. S. Bos Het RIZA en de R.I. / blz. 31 Ir. R. Vrijburg De ontwikkeling van de zuiveringstechniek van 1945 tot 1970 / blz. 35 Ir. J. L. Kooien Het onderzoek van oppervlaktewater en de activiteiten van de laboratoria / blz. 45 De kringloop van de zuivering van afvalwater: 'Waarom zuiveren wij afvalwater?** (Ir. Ribbius) waarom? ' wa„. . 0 waarmee/ , \ / \ .g wat? wie? > ' Wan/ieer wij dan zijn aangeland bij de vraag: ' Waarmee zuiveren wij afvalwater?' en het antwoord luidt: 'Met dure zuiveringsinstallaties'\ dan begint men zich weer af te vragen:''Waarom zuivering?* en begint de kringloop weer van voren af aan'. (Ir. Ribbius) 77 De gedichtjes onderaan de bladzijden en de uitspraken van de medewerkers van het RIZA zijn verzameld door ir. W. A. H. Brouwer. De foto's op de bladzijden 17, 19, 47, 50, 61, 64 en 71 zijn gemaakt door ir. J. L. Kooien. De typografische vormgeving werd verzorgd door K. F. Treebus van het Staatsdrukkerij- en Uitgeversbedrijf te 's-Gravenhage. De illustraties zijn van Jan Kruse. De druk is van N. V. Roepers' Drukkerij te 's-Gravenhage. Het bindwerk werd uitgevoerd door Boekbinderij G. Molier & Zn. te 's-Gravenhage. 79 023964-41
© Copyright 2024 ExpyDoc