c3076 (6.21MB)

o —^ '
50 jaar
zuivering
van
afvalwater
Rijksinstituut
voor Zuivering van
Afvalwater
'De vlinders vallen flauw
de kinderen ademen krampachtig
de stad stinkt als de hel
maar de fabriek is machtig.'
[Toon Hermans, Toonboek, p. 70]
50jaar
zuivering
van
afvalwater
Staatsuitgeverij 's-Gravenhage 1970
' We zijn in ons land in een stadium gekomen waarin de
zuivering van ons afvalwater niet meer is weg te
denken. De ontwikkeling van de maatschappij heeft
ons daarmee een nieuwe last op onze schouders
gelegd, waaraan we ons niet mogen onttrekken.
We zullen er nog wel wat meer aan moeten wennen'.
(Ir. Zijlstra}
Ten geleide
In het jaar 1970 zal vrijwel iedereen doordrongen zijn van het besef, dat de verontreiniging van de
omgeving, waarin wij leven, met vereende krachten moet worden bestreden. Die omgeving, waarin wij
leven, strekt zich uit van onze woning, onze werkplaats, de woonwijk en de stad tot ook daarbuiten,
waar de gewassen groeien waarmee wij ons moeten voeden en de gebieden, waar wij onze ontspanning
willen zoeken en vakantie willen houden. De laatste tijd wordt het ons in versterkte mate voorgehouden
en ondervinden wij het ook zelf hoe op verschillende manieren dat levensmilieu zó kan worden verontreinigd, dat wij er op allerlei manieren hinder en schade van ondervinden. Het moet ons nu
wel duidelijk zijn, dat de strijd tegen de verontreiniging een zaak van eerste orde is.
De zuiverheid van water, bodem en lucht heeft reeds lang in het centrum gestaan van de belangstelling
en het is bekend welk een belangrijke rol de factor water daarin vervult. Niet-verontreinigd oppervlaktewater is nodig om vele belangen te kunnen dienen. De kwaliteit moet zo zijn, dat er drinkwater
uit kan worden bereid en dat land- en tuinbouw er gebruik van kunnen maken. Voorts zijn de
industrieën erop aangewezen voor het betrekken van proces- en koelwater. Bovendien willen we er
in kunnen zwemmen en vissen, en ook varende willen we genieten van fris, helder water. Dit alles
betekent, dat ervoor gezorgd moet worden, dat het water behoorlijk schoon en gezond is en blijft.
Het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater heeft sedert zijn oprichting in 1920 een waardevolle
bijdrage geleverd in de moeizame strijd voor biologisch gezond water in ons land en veel gedaan
om de aandacht op dat vraagstuk te richten en daarmee het nodige gedaan om het publiek te helpen
zich een mening te vormen over deze materie.
De jaren na de Tweede Wereldoorlog brachten als gevolg van de toenemende bevolkingsdichtheid
en de zich snel ontwikkelende industrialisatie en urbanisatie met zich mee, dat ook de hoeveelheid
afvalwater, waarvan wij ons op enigerlei manier moeten ontdoen, sterk is gestegen.
Het Instituut heeft zijn taak begrepen en zijn activiteiten sterk uitgebreid. Meer en meer is duidelijk
geworden hoe sterk de wegen, die het Instituut kan aanwijzen voor een efficiënte verwerking van
het afvalwater, samenhangen met het gehele vraagstuk van de waterhuishouding zoals zich dat in ons
land voordoet. Het is daarom alleszins begrijpelijk dat het Rijksinstituut voor Zuivering van
Afvalwater zich een belangrijke plaats heeft verworven in de totale organisatie van de Rijkswaterstaat.
De nauwe samenwerking met andere diensten van de Rijkswaterstaat blijkt daarbij zeer vruchtdragend
te zijn geweest.
Wat er ook tot dusver op het gebied van de bestrijding van de waterverontreiniging bereikt is,
de vraag naar schoon water blijft luide klinken en voor het RIZA blijft de opdracht gelden om met
verhoogde activiteit overheidsinstanties en bedrijven van advies te dienen met betrekking tot
voorschriften en maatregelen voor de bescherming en verbetering van de kwaliteit van onze wateren.
Telkens weer heb ik mogen constateren, dat het RIZA in ons land een goede naam heeft verworven
en ik maak daarbij gaarne gewag van het feit dat ook in het werk van vele internationale organisaties
het RIZA een belangrijke bijdrage levert. Gezien de positie van het Instituut en zijn goede staat van
dienst acht ik het een goede gedachte, dat ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het RIZA
een gedenkboek wordt uitgegeven, waarin duidelijk en in een prettig leesbare vorm verschillende
facetten uit de ontwikkelingsgang van het RIZA worden geschetst en een beeld wordt gegeven van zijn
activiteiten.
Ik moge hierbij de wens uitspreken dat dit jubileumboek zijn weg zal vinden naar een uitgebreide
lezerskring en daarmee op zijn beurt weer een bijdrage mag betekenen ter bereiking van het doel dat
het RIZA zich heeft gesteld: een gezond waterklimaat in Nederland.
De Minister van Verkeer en Waterstaat
DRS. J. A. BAKKER
6
Het huidige gebouw van het RIZA
7
Inleiding
Ir. K. C. Zijlstra
Tn de hal op de eerste verdieping van het RIZAgebouw aan het Westeinde te Voorburg hangt een
grote kaart van Nederland. Op die kaart is met
spelden in diverse kleuren aangegeven waar en
volgens welk systeem in Nederland het afvalwater wordt gezuiverd. Een bezoeker die, staande
voor deze kaart in gepeins was verzonken, hoorde
ik eens zeggen: 'ondanks alle moeilijkheden, kritiek en gevoelens van onbehagen, er is toch wel
heel wat gebeurd!'
Voor het 50-jarige RIZA is het prettig de waardering te bespeuren die in deze woorden besloten
ligt. Onder leiding van mijn voorgangers heeft
het RIZA een groot aandeel gehad in tal van deze
voorzieningen die alle te samen reeds vele honderden miljoenen hebben gekost. In dezelfde
woorden klinkt ook een waarschuwing door, die
niet mag worden misverstaan. Er liggen immers
nog grote problemen in het verschiet, waarvoor
de oplossing nog niet is gevonden. Denk maar
aan de vraagstukken van de slibstofFen, de eutrofiëring en de warmtebelasting van oppervlaktewater. Ook het inhalen van de achterstand in de
bouw van zuiveringsinstallaties vereist een vergrote inspanning. Tevens moeten uitbreidingen
en nieuwe technische ontwikkelingen worden bijgehouden. Daarbij kunnen nieuwe afvalwaterproblemen ontstaan, doch evenzo kunnen door
deze ontwikkeling nieuwe technische mogelijk-
' Wanneer er geen duidelijk inzicht bestaat in de kosten
en het verloop der lasten bij saneringsplannen
zie ik subsidies en uitkeringen niet als rijpe appelen
in Uw schoot vallen'.
(Ir. Zijlstra)
'Twee mensen hebben een halfgeweten\
(Ir. RibbiusJ
heden om waterverontreiniging tegen te gaan in
toepassing worden gebracht. Dit laatste is zeker
nodig, omdat de roep om schoon water steeds
krachtiger wordt.
De grote waarde van schoon water spreekt de
Nederlanders van 1970 heel wat meer aan dan
die van 1920.
Moesten onze voorgangers, naast hun worsteling
om de fundamentele vragen der zuiveringstechniek onder de knie te krijgen, dikwijls veel van
hun tijd besteden aan 'ompraten' van tegenstanders van zuiveren; thans moeten wij vaak duidelijk maken waarom voor het bereiken van een
goede oplossing geduld nodig kan zijn. Vaak wil
men alles snel en in de puntjes gezuiverd zien,
volgens plannen die passen in het beeld voor het
jaar 2000. Dit streven is gezond, maar het leidt
er toe dat de plannen, die een onderdeel vormen
van een heel complex van maatregelen, nauwkeurig moeten aansluiten aan de stedebouwkundige maatregelen, die men voorziet, en rekening
moeten houden met bv. de daarbij behorende
recreatieve ontwikkeling. Om deze aansluiting
tot stand te brengen is veel overleg nodig met
diverse bestuurscolleges en hun technische diensten.
Aanvankelijk was de hoofdtaak van het RIZA het
aangeven van de grondslagen van de plannen tot
zuivering van huishoudelijk- en industrieel afval-
• * * - -
s ,
•0:
\ -
rr , .ai ri \- •
** v
^r-jii
•i
1 r1 .,£ a• j
1
f
sftftftft
Oude gebouw
RIZA,
*
•je
*- -r
: •B **.
J~'
ft
I,
4
t
• - !
• * i
1
•;•
1920-1958
10
water. Deze plannen worden steeds complexer,
als het gaat om grotere eenheden die steeds meer
nodig zijn.
Na de tweede wereldoorlog is ook de keerzijde
van de medaille, het effect van de lozing op het
ontvangende water, meer en meer onderkend als
een factor van groot belang bij het uitstippelen
van een lozingsbeleid. Het RIZA was inmiddels
van het Departement van Sociale zaken en Volksgezondheid verhuisd naar het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
In de naoorlogse jaren, waarin het instituut werd
geleid door Professor Dr. Ir. C. P. Mom, werd de
staf van het instituut, in verband met de nieuwe
taken als adviseurs van de Rijkswaterstaat, uitgebreid met de bioloog Drs. B. M. Hoeks en de
bacteriologe Dr. J. C. H. Broek. Eerstgenoemde
kreeg tot taak na te gaan de invloed van het zelfreinigend vermogen van het oppervlaktewater op
de geloosde en te lozen effluenten, terwijl Dr.
Broek ta.v. het (destijds nog onbekende) gedrag
van tuberkel-bacillen in zuiveringsinstallaties en
oppervlaktewater, als mede t.a.v. de verspreiding
van salmonella in oppervlaktewater door het
lozen van effluenten, baanbrekend onderzoek
verrichtte. De werkzaamheden van beide bovengenoemde onderzoekers hebben in feite de stoot
gegeven tot de oprichting van de nieuwe hoofdafdeling Oppervlaktewater, naast de laboratoria
en de hoofdafdeling Zuiveringstechniek.
In deze afdeling is een verwerkingsgroep ondergebracht die al het door het RIZA verzamelde cijfermateriaal omtrent de kwaliteit der rijkswateren verwerkt en in een overzichtelijke voor publikatie geschikte vorm brengt.
In verband met het in werking treden van de Wet
Verontreiniging Oppervlaktewateren werd reeds
in 1968 eveneens een nieuwe afdeling ingesteld
voor de behandeling van de uit de wet voortvloeiende aktiviteiten van het RIZA als adviesorgaan voor het Rijk.
Bij de bouw van zuiveringsinstallaties is de rol
van het RIZA van een ontwerpende en docerende
steeds meer geworden die van een gesprekspartner met een eigen inbreng van kennis en ervaring.
Die kennis en ervaring moeten echter wel op peil
worden gehouden. Naast voeding van die kennis
uit literatuur en met ervaringen uit het buitenland en van andere instellingen in Nederland,
blijft eigen onderzoek daartoe noodzakelijk.
De groei van het RIZA, van 11 personeelsleden in
1945, daarna teruglopend tot 7 en groeiend tot 80
in 1970 is nog niet ten einde. Er komen steeds
nieuwe werkgroepen en commissies waar een inbreng van het RIZA wordt verwacht. Er is een toenemende behoefte aan slagvaardige rapportering,
alles een gevolg van de toenemende belangstelling die de publiciteitsmedia voor kwesties van
waterverontreiniging aan de dag leggen.
In een gedenkboek als het onderhavige is een toekomstvisie minder op zijn plaats. Doel van dit
geschrift is in de eerste plaats de lezer nog eens te
laten beseffen, dat de strijd tegen de waterverontreiniging in Nederland geen zaak is, die nu pas is
ontdekt, maar dat 50 jaar geleden een kleine
groep verantwoordelijke bestuurders de gevaren
van waterverontreiniging reeds inzag en dat zij
tesamen met een kleine groep van deskundigen en
fanatieke specialisten heeft moeten ervaren, hoe
moeilijk de feitelijke zuivering van de grond is te
krijgen, wanneer de tijden daarvoor nog niet rijp
zijn. In de eerste 25 jaar van het bestaan van het
RIZA is door hen een basis gelegd, waarvan in de
'Men kan bij de mensen beter bouwen op een belang
dan op een plicht'.
(Ir. Ribbius)
Gebod no. i: 'Gij zult niet stinken /'
(Ir. Ribbius)
11
naoorlogse jaren en ook nu nog de vruchten kunnen worden geplukt.
Niemand heeft zich voorts serieus afgevraagd,
hoe de situatie in Nederland er thans uit zou zien,
wanneer het RIZA er niet zou zijn geweest; zou
het er dan beter hebben voorgestaan, omdat er
iets beters voor in de plaats zou zijn getreden?
Het antwoord op deze vragen moge aan de fantasie van de lezer worden overgelaten!
Eén ding staat echter wel vast: de kleine kern
waaruit het RIZA 1970 is ontstaan, heeft, dikwijls
onder moeilijke omstandigheden, baanbrekende
gedachten uitgedragen, die vele op verantwoordelijke posten geplaatsten er van hebben overtuigd dat de bestrijding der waterverontreiniging
zowel bestuurlijk als technisch verstrekkende
maatregelen vereist.
Over de periode vóór de oprichting van het RIZA
en over de eerste 25 jaar schrijven Ir. Hopmans
en Ir. Ribbius. Beiden hebben met volle inzet van
hun gaven hun gehele loopbaan als ingenieur aan
de zuivering van afvalwater gewijd. De persoonlijke visie van deze veteranen over deze perioden
uit het verteden, waarin de kiem van het Instituut
werd gelegd, mocht in dit gedenkboek niet ontbreken.
In de geschiedenis van het RIZA nemen de waterschappen een belangrijke plaats in; vooral na
1945 nam het contact met deze publiekrechtelijke
organisaties sterk toe. Zij zijn het immers die verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit van
het oppervlaktewater. Het is voor hen daarom
van zeer veel belang dat de kwaliteit van het
effluent zo goed mogelijk is en dat de zuiveringsinstallaties zodanig worden ontworpen en beheerd, dat aan de gestelde eisen kan worden voldaan.
Diepgaand overleg met het RIZA, dat deze zuiveringsinstallaties ontwierp, was hiertoe nodig.
Over de verhouding Waterschappen - RIZA schrijft
Mr. Vosters.
Het ontwerpen van rioolwaterzuiveringsinstallaties deed het RIZA steeds in nauwe samenwerking
met de Nederlandse Raadgevende ingenieurs.
Over deze samenwerking schrijft Ir. Bos.
Een woord van dank aan deze vier auteurs is hier
op zijn plaats. Zij gaven allen spontaan hun visie
op de periode waarover zij schreven en op de
werksfeer in die tijd.
Onder invloed van tijdsomstandigheden, werk en
sfeer is het RIZA gegroeid naar de plaats die het
thans inneemt temidden van de aktiviteiten tot
het tegengaan van waterverontreiniging. Dat deze
plaats thans ook is vastgelegd in de wet benadrukt
de verantwoordelijkheid van het RIZA voor de uit
te brengen adviezen. Om deze verantwoordelijkheid te kunnen dragen zal het RIZA, voor wat betreft mankracht en inrichting, bij de tijd moeten
blijven.
In de volgende hoofdstukken geven enkele medewerkers hun visie op het hun toevertrouwde gedeelte van de taak die het Instituut heeft te vervullen. Hun bijdragen zijn fragmenten uit het
veelzijdige werk waarmee het Instituut in aanraking komt. Het zijn momentopnamen uit een
periode waarin het RIZA zich nog moet aanpassen
aan nieuwe taken, die zo zullen moeten worden
afgebakend dat het instituut ook in de toekomst
een goede bijdrage aan de verbetering van het
welzijn zal kunnen leveren.
De strijd tegen de waterverontreiniging in Nederland
vóór de oprichting van het Riza
Ir. J. J. Hopmans
Potius sero quam nuquam (Livius)
De vraag: hoe was het gesteld met de bestrijding
van de verontreiniging van de openbare wateren
in Nederland vóór de oprichting van het Rijksinstituut voor Zuivering van Afvalwater, kan kort
en krachtig beantwoord worden met: slecht. Dit
wil niet zeggen, dat spoedig na de oprichting van
dit Instituut met grote voortvarendheid maatregelen werden getroffen ter bescherming van
onze wateren tegen de toenemende vervuiling.
Ook na 1920 was de belangstelling voor dit probleem nog slechts matig te noemen. Er is als het
ware een aanlooptijd nodig geweest, voordat, zij
het aanvankelijk nog in een traag tempo, op dit
gebied enige voorzieningen werden getroffen.
Doch hierover zullen in dit gedenkboek nadere
mededelingen worden gedaan.
Evenmin betekent dit antwoord op de hierboven
gestelde vraag, dat de noodzaak van deze bestrijding niet aanwezig was. Integendeel, bijna 100
jaar geleden, namelijk in 1873 werd door de vergadering van de geneeskundige inspecteurs van
de volksgezondheid de vervuiling van de wateren
in Nederland zo verontrustend geacht, dat dit
college meende, dat een wettelijke voorziening op
dit]punt, mede ten aanzien van het tegengaan van
de^verontreiniging van de bodem en de dampkring, noodzakelijk was. Deze vergadering heeft
aan deze uitspraak kracht bijgezet door het indienen van een ontwerp van wet, dat deze zaken
zou regelen. Helaas heeft dit ontwerp geen genade in de ogen van de regering kunnen vinden.
Als een tweede poging om tot ingrijpen van de
overheid te geraken, moet worden genoemd de
instelling door de Koningin-Regentes bij Besluit
van 18 oktober 1897 van een Staatscommissie,
waaraan werd opgedragen 'te onderzoeken, welke
maatregelen behooren te worden genomen ter
voorkoming van, voor de volksgezondheid schadelijke, verontreiniging der openbare wateren en
van dit onderzoek aan Hoogst Dezelve verslag
uit te brengen, eventueel onder bijvoeging van
één of meer wetsontwerpen met memorie van
toelichting.' Het door deze commissie op 29 juni
1901 uitgebrachte lijvige rapport is een document
van meer dan historische waarde. Menigeen zal
niet alleen met bewondering kennis nemen van
dit verslag, maar zal zich bovendien verbazen
over de vooruitziende blik, die daarin tot uiting
kwam.
Als voorbeelden hiervan mogen hier worden genoemd de aanbevelingen om de Centrale Gezondheidsraad toe te rusten, zowel wat materieel
als personeel betreft, als vereist wordt voor de
nodige technische onderzoekingen en om na het
totstandkomen van een wettelijke regeling 'met
de regeringen van Pruisen en België maatregelen
'L'épuration est en marche dans les Pays-Bas,
et rien ne VarrêtercC.
(Ir. Hopmans)
' Wij hebben met de vervuiling van de grote
rivieren i.v.m. het toenemend gebruik daarvan voor
de drinkwatervoorziening, in het bijzonder voor het
Westen des lands, reeds lang het plafond bereikt',
(Ir. Hopmans)
13
te beramen tegen de verontreinigingen van de
wateren, die uit Pruisen en België ons land binnenstromen.' Daarbij ware te bedenken, dat pas
bijna 50 jaar later de Internationale Commissie
voor de bescherming van de Rijn tegen verontreiniging tot stand is gekomen. Merkwaardig is
eveneens, dat het door de Staatscommissie aangeboden wetsontwerp in beginsel enige punten
van overeenkomst vertoont met de onlangs door
het Parlement aangenomen Wet op de Waterverontreiniging. Het meest opvallende daarbij is
wel de rol die volgens de Staatscommissie aan de
provinciale besturen toebedeeld diende te worden.
In overeenstemming met de formulering van de
opdracht stond de bedreiging van de volksgezondheid wel in het brandpunt van de belangstelling. Hiervan getuigt de volgende passage in
het antwoord van de voorzitter van de Staatscommissie, Mr. A. F. baron van Lynden, een
naam die hier zeker vermelding verdient, op de
installatierede van de Minister van Binnenlandse
Zaken: 'Wie zal willen ontkennen, dat, onder den
invloed van de uit zoodanig water opstijgende
giftige dampen, van menig leven de kracht en de
energie gedoofd of het weerstandvermogen gebroken, en vooral menig kinderlijk leven, dat
vreugde en licht in een huisgezin had kunnen
brengen, geknakt werd?' Daarnaast betrok de
Commissie ook de benadeling van de belangen
van de drinkwatervoorziening, de landbouw, de
veeteelt, de visserij en de recreatie in de beschouwingen.
Het moet worden betreurd, dat het monumentale
werk van deze commissie geen feitelijk effect heeft
gesorteerd. Wel is waar werd in het zittingsjaar
1903-1904 bij de Tweede Kamer van de Staten
Generaal ingediend een ontwerp van 'Wet houdende voorzieningen tegen hinderlijke of schadelijke waterverontreiniging', doch dit ontwerp is
nimmer in de Kamer in behandeling geweest.
Later is dit voorstel dan ook ingetrokken,
In 1912 werd opnieuw een poging gedaan om tot
een wettelijke regeling te komen en wel door middel van de z,g. Riolenwet en een wijziging van de
Hinderwet. Hieraan lag ten grondslag een scheiding tussen gemeentelijk rioolwater en industrieel
afvalwater. De Tweede Kamer bleek evenwel afwijzend te staan tegen deze afzonderlijke wetgeving en in 1921 moesten beide ontwerpen het
lot delen van hun voorganger.
Tot zover hetgeen in Nederland werd verricht in
de administratieve sector vóór de oprichting van
het Rijksinstituut. Meer positieve aktiviteiten zijn
te vermelden in het technische vlak. Doch ook
hier was het het advies van de Staatscommissie,
zoals hierboven vermeld betreffende de wenselijkheid van een nadere bestudering van de technische mogelijkheden op dit gebied, dat de stoot
gaf tot de oprichting van een proefinstallatie voor
biologische zuivering van afvalwater te Tilburg.
Het bedrijf hiervan stond onder de supervisie van
de 'Septic-tank Commissie uit den Centralen Gezondheidsraad.' De proefinstallatie bestond in
hoofdzaak uit een open en een gesloten septictank, 16 contactbedden, die bedreven werden volgens het tweetrapssysteem en 5 continunlters van
uiteenlopende constructie en met verschillend
vulmateriaal. Deze installatie en de daarmede
verkregen resultaten zijn uitvoerig beschreven in
een publikatie van de septic-tank commissie d.d.
juli 1911 en getiteld 'Beknopt overzicht van het
vraagstuk der biologische zuivering van afvalwater.' Daarin worden ook opgesomd de toen in
'The river Rhine, it is well known,
Doth wash your City of Cologne;
But teil me, Nymphs, what power divine
Shali henceforth wash the river Rhine?'
(Samuel Taylor Coïeridge: poem on Cologne, 1828)
14
Nederland bestaande biologische zuiveringsinrichtingen. Slechts één gemeente namelijk Voorburg beschikte toen over een continufilterinstallatie gecombineerd met septic-tanks. Verder waren er nog acht kleinere inrichtingen en wel bij
een drietal openbare slachthuizen, een zuivelfabriek, een ziekenhuis, een rijksopvoedingsgesticht, een rusthuis en een kazernement. Hiervan
verdient de laatste een nadere vermelding. Deze
is namelijk nog steeds in bedrijf bij de Koolkazerne in Ede. De inrichting omvat een septictank en een tweetraps contactbedden installatie.
Het effluent wordt nog steeds goed gereinigd en
op een klein oppervlak tot verzinking gebracht.
Kennisneming van de inhoud van dit geschrift
geeft de indruk, dat deze proefnemingen zijn verricht met kennis van zaken en ook met grote belangstelling voor het vraagstuk. Jammer genoeg
heeft men de suggestie van de Staatscommissie
niet volledig gevolgd door het werk van de septictank commissie uit te bouwen tot een permanente organisatie met meer personeel en uitgebreidere outillage. Vermoedelijk heeft men daarvoor niet de nodige geldmiddelen ter beschikking
willen stellen. Ook hier heeft kennelijk de zuinigheid de wijsheid bedrogen.
Een ander rapport in 1915 uitgebracht door een
commissie ad hoc uit de Centrale Gezondheidsraad behandelde de vervuiling van de Westelijke
Rijkswaterleiding van het kanaal van Terneuzen.
De door deze commissie aanbevolen maatregelen
om tot verbetering te geraken zijn evenwel niet
tot uitvoering gekomen.
Aan dit overzicht mag niet ontbreken de vermelding van het werk, dat is verricht door de commissie 'tot het instellen van een onderzoek naar
de meest doelmatige en minst kostbare methode
tot zuivering van afvalwater van stroocartonfabrieken en aardappelmeelfabrieken\ die bij Besluit van de Minister van Landbouw, Handel en
Nijverheid van 22 juni 1908 in het leven werd geroepen.
Voor de zuivering van het afvalwater van strocartonfabrieken werd door de commissie aanbevolen in elk geval een behandeling in septic-tanks
toe te passen. Voor de verdere zuivering kwam
volgens de commissie bevloeüng dan wel de oxydatiebedmethode in aanmerking. In het algemeen
zou voor de landbehandeling niet over voldoende
terrein beschikt kunnen worden. De oxydatiebedmethode heeft voor dit afvalwater het grote
nadeel, dat het calciumbicarbonaat, dat in de
septictanks wordt gevormd, in het oxydatiebed
grotendeels wordt omgezet in het onoplosbare
calciumcarbonaat. Om de verstopping van het
continufilter, die hiervan het gevolg is, op te heffen werd door de commissie aanbevolen het aanbrengen van een voorfilter. De resultaten van de
proefinstallatie gaven geen definitieve informatie
over het effect met betrekking tot het terughouden van de koolzure kalk, zodat de mogelijkheid,
dat het oxydatiebed toch af en toe met zoutzuur
moest worden schoongespoeld, werd open gelaten. Hoe dit ook zij, de verwijdering van de
koolzure kalk blijft altijd een achilleshiel van de
biologische zuivering van strocartonafvalwater.
De oplossing daarvan zal altijd moeten geschieden door toevoeging van zoutzuur. Op basis van
de door de commissie gegeven cijfers komt men
tot de conclusie, dat reeds de kosten van aankoop
van technisch zoutzuur voor dit doel volgens de
huidige prijzen rond f0,40 per m3, overeenkomende met f 12,— per ton geproduceerd carton zouden bedragen. Dit bedrag geeft de indruk,
Afvalwaterzuivering is 5% techniek en 95% taktiek'.
(Ir, Hopmans)
'Rootwater is een euphemisme voor rot water*.
(Ir. Ribbius)
15
dat de commissie de financiële consequenties van
de oplossing van dit verstoppingsprobleem heeft
onderschat.
Tijdens het onderzoek van de commissie waren
20 strocartonfabrieken in bedrijf. Daarvan hadden 15 stuks een septictank, doch het reinigingseffect van een drietal daarvan was zo abnormaal
laag, dat deze buiten beschouwing dienen te blijven. Het gemiddelde zuiveringspercentage van de
overige 12 tanks bedroeg rond 42. Dit percentage
was uitgedrukt in de afname van het gehalte aan
organische stof, dat gemeten werd als gloeiverlies
van de droge stof. Aangezien bij het gloeien het
calciumcarbonaat geheel of gedeeltelijk wordt
ontleed en de ontweken hoeveelheid koolzuur als
organische stof in rekening werd gebracht, is dit
zuiveringspercentage aan de hoge kant.
De zuivering van het afvalwater van aardappelmeelfabrieken vertoont geheel andere aspecten
dan die van het strocartonafvalwater. Dit komt
zowel door een sterk afwijkende samenstelling
als door het feit, dat een aardappelmeelfabriek
een campagnebedrij f is, dat gedurende ca. 10
weken in het najaar in vol bedrijf is. In het daarop volgend voorjaar wordt nog het zg. vezelmalen toegepast, althans tijdens het onderzoek
van de commissie. Ook daarbij worden vrij grote
hoeveelheden verontreinigende stoffen met het
afvalwater afgestoten.
De commissie bleek zeer geporteerd te zijn voor
zuivering door middel van bevloeiing, waarbij
vooral gedacht werd aan de bemestingswaarde
van het aan de stikstof-, fosfor- en kalihoudende
bestanddelen rijke afvalwater. Ten tijde van het
onderzoek waren 33 aardappel meel fabrieken in
bedrijf. Daarvan beschikten een zestal over bevloeiingsvelden. Deze waren op één na gelegen
'ƒƒ with a stick you stir well
The poor old River Irwell,
Very sick of the amusement
You will very soon become;
For foetid bubbles rise and burst
But that is really not the worst
For Httle birds can hop about
Dry-footedon the scum*
(Anon. 1901)
in de zuid-oost hoek van Drente en in de noordoosthoek van Overijssel. Voorts bevond zich in
Drente nog een fabriek, die het afvalwater in een
bergbassin afvoerde. Dit systeem werd door de
commissie aangeduid als 'wilde bevloeiing'. Uit
de gegevens van het rapport van de commissie,
dat in 1912 tot afsluiting kwam, kan worden afgeleid, dat door bovengenoemde reinigingsmethode slechts ca. 20% van de totale hoeveelheid
afvalwater, die toen geproduceerd werd, voor
deze behandeling in aanmerking kwam. Nadrukkelijk moet worden vastgesteld, dat hier niet gezegd mag worden, dat dit afvalwater werd gezuiverd. De volgende becijfering zal deze uitspraak
verduidelijken. Alweer volgens de door de commissie gegeven cijfers kan worden berekend, dat
op de genoemde vloeivelden bij toevoer van al
het zg. vruchtwater, dat tijdens de campagne
wordt geproduceerd per jaar en per hectare als
bemesting zou worden gegeven 750 kg stikstof
(als N), 435 kg fosfor (als pao5) en 1 550 kg kali
(als K2O). Wanneer men bedenkt, dat volgens de
moderne bemestingsleer voor grasland - het voor
bevloeiing meest geschikte gewas - deze hoeveelheden resp. 125 kg, 50 kg en 150 kg moeten bedragen, dan ligt de conclusie voor de hand, dat
een dergelijke overbemesting moet leiden tot een
conflict tussen de belangen van de landbouw en
die van de afvalwaterzuivering. Het is niet moeilijk te raden welk belang daarbij het loodje moet
leggen. In dit alles zijn nog niet verdisconteerd de
hoeveelheden vuil water afkomstig van het wassen van de aardappelen en van het vezelmalen.
Wel is waar zijn de vloeivelden na 1912 niet onbelangrijk uitgebreid, maar de capaciteit van de
fabrieken is eveneens sterk toegenomen. Ten bewijze van de ontoereikendheid van de landbehan-
—r
i> , u - - i i
17
deling moge het volgende worden vermeld. In het
begin van de twintiger jaren zijn uitgebreide en
herhaalde onderzoekingen verricht naar de verontreiniging, die door twee fabrieken in Drente
en één in Overijssel, alle voorzien van vloeivefden, werd veroorzaakt. Van de lozing door deze
bedrijven werden niet alleen de wateren, waarop
direct werd afgevoerd het slachtoffer, maar ook
de Vecht. Deze vervuiling zette zich zelfs nog
door tot het Zwarte Water.
De commissie nam ook vrij uitgebreide proeven
op technische schaal met de kunstmatig biologische zuivering van het afvalwater van aardappel meelf abrieken door middel van contactbedden
en continufilters. Het vruchtwater werd voorgereïnigd in septictanks, nadat door toevoeging van
bijtende kalk de zuurgraad op de goede waarde
was gebracht. Vooral met de continufiltermethode werden aldus uitstekende resultaten bereikt,
getuige de vrijwel volledige nitrificatie van de stikstof, die als eiwit en ammoniak in het tankeffluent
aanwezig was. Aangezien echter de uitvoering
van een installatie, die gedurende de campagne
al het vruchtwater zou moeten verwerken, zeer
kostbaar was, werd aanbevolen een gedeelte van
dit water en wel 90% van de produktie in de campagne te bergen. Voor een fabriek van middelbare grootte, die toen gesteld werd op een verwerkingscapaciteit van 40 000 hl per week, zouden deze bergbassins een inhoud van 80 000 m 3
moeten hebben.
In overeenstemming met de opvattingen van de
Staatscommissie 1898 was de commissie van oordeel, 'dat het niet valt te ontkennen, dat het algemeen belang eist, dat aan een toestand, zoals die
thans bestaat, een einde kome', doch tekende
hierbij aan, dat slechts enkele fabrieken terrein
genoeg hebben voor de aanleg van de aanbevolen
werken voor zuivering. Het opleggen van dergelijke voorzieningen aan de hand van art. 17 van
de Hinderwet aan bestaande bedrijven zou daarom slechts zeer ten dele mogelijk zijn. Wel zouden deze voorschriften gegeven dienen te worden
bij de oprichting van nieuwe fabrieken. Aan deze
suggestie is inderdaad gevolg gegeven bij het verlenen van hinderwetsvergunningen aan een strocartonfabriek en aan een aardappelmeelfabriek,
beide in de provincie Groningen. Dit geschiedde
na een beroepsprocedure door de Kroon. Bij de
strocartonfabriek zijn de genomen maatregelen
echter beperkt gebleven tot de aanleg van septictanks. De aardappelmeelfabriek heeft wel de betonbouw van het continufilter gemaakt en zelfs
de inrichting voor de verdeling van het afvalwater over het filter aangeschaft, doch daarbij is
het gebleven.
Het bovenstaande geeft wel een schamel beeld
van de aktiviteiten in Nederland vóór 1920. Met
bijzondere waardering moet dan ook melding gemaakt worden van het door Ir. H. A. van IJsselsteyn in zijn functie als Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel genomen initiatief tot oprichting van het Rijksinstituut voor Zuivering
van Afvalwater bij Koninklijk Besluit van 30 juli
1920, nr. 53. Dit Besluit was mede ondertekend
door de Minister van Arbeid, Mr. Aalberse. De
belangstelling van Ir. Van IJsselsteyn dateerde
uit de tijd van zijn werkzaamheden als DirecteurGeneraal van de Arbeid. Als zodanig had Ir. Van
IJsselsteyn bemoeiingen gehad met industriële
afvalwatervraagstukken, voornamelijk als adviseur in beroepskwesties bij het verlenen van hinderwetsvergunningen.
Artikel 2 van dit besluit bepaalde, dat het Insti-
' / stands for Irwell, for Irk, andfor Ink,
But none of these liquids is wholesome to drink.''
(Anon. Manchester Guardian)
18
'•' -'^w^wt
">- L *
•.-.
\
19
tuut ten doel heeft 'de waterverontreiniging te
bestrijden en te voorkomen en wel door het verrichten van onderzoekingen, zoowel aan het Instituut zelf, als aan proefinstallaties elders en door
andere werkzaamheden, die ten deze door Onzen
Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,
dienstig worden geacht.'
Na een moeizame periode van zoeken en tasten
en van incidentele pogingen was hiermede eindelijk een wezenlijke stap gezet op de weg naar de
sanering van de oppervlaktewateren in Nederland. Vandaar dan ook het aangehaalde motto
van Livius, dat in het Nederlands vertaald luidt:
'beter laat dan nooit'.
De eerste vijfentwintig jaar
Ir. F. J. Ribbius
Things manifest themselves in their very mystery
of growth, and not in words ( Warwick Deeping)
'Waarom wordt er afvalwater gezuiverd?' In 1947
vuurde Professor De Quay, 'Gouverneur' van
Noord-Brabant, deze vraag op ons af, en (hoewel
we reeds een kwart eeuw hevig aan het zuiveren
waren) we stonden even met de mond vol tanden.
Later vroeg ik hetzelfde aan Duitsers, Engelsen,
Fransen, en kreeg zeer uiteenlopende antwoorden, al naar hun aard, gründlich - langademig,
matter of fact, badinerend.
Wanneer ik nu mijzelf de vraag stel: 'Waarom
bestaat het RIZA 50 jaar?', dan antwoord ik: omdat er in 1920 één man in Nederland was, die zo
ontzaggelijk graag afvalwater zuiverde. Dat was
Ir. H. J. N. H. Kessener. In 1908 begon hij als
scheikundig ingenieur bij de Commissie voor
Strokarton - en aardappelmeel - afvalwater, hetgeen in 1910 leidde tot aanstelling bij de Arbeidsinspectie. Tien jaar intens pionieren met industrieel afvalwater, onder de krachtige inspirerende leiding van Ir. H. A. van IJsselsteyn, maakte
het laatstgenoemde (inmiddels minister) in 1920
mogelijk het Rijksinstituut voor Zuivering van
Afvalwater op te richten, om de deskundige Ir.
Kessener heen.
Hiervoor zijn we dankbaar. Dankbaar voor de
'Een volk dat leeft, ,,, produceert afvalwater
en roept om schoon water !'
(Ir. Ribbius)
'De afvalwater-vakman staat steeds, met welk
onderdeel van zijn taak hij ook bezig is,
met één been in een laboratorium'.
(Ir. Ribbius)
4
Wij voelen ons soms een kruising tussen een ingenieur
en een arts\
(Ir. Ribbius)
visie van van IJsselsteyn, die zich niet tegen de
waterverontreiniging keerde met defensief-juridische middelen, maar die eerst (als een goed ingenieur) de zuivering van afvalwater technischeconomisch wilde funderen en propageren. Dankbaar óók voor de gegrepenheid van Kessener, die
(ingenieus en inventief) een leven lang zozeer bij
dagen en bij nachten met het afvalwater worstelde en speelde, dat hij het per slot welhaast bij
intuïtie de baas werd. We hebben allemaal véél
van hem geleerd!
Afvalwater zuiveren bestaat voor 5% uit techniek
en voor 95% uit tactiek, en dat heeft de jonge
Directeur dan ook wel geweten. Een controverseel vak: de één moet de afvalstoffen per se kwijt,
de ander wil ze per se niet hebben en 't kost zóveel geld . . . waar niets tegenover staat. Een dure
en zure plicht. Altijd herrie, gegarandeerd! Daarbij nog het mysterieus-paradoxale feit, dat vele
instanties strijden om de eer afvalwater te mógen
zuiveren. Visserij en Sociale Zaken, Volksgezondheid en Waterstaat, Landbouw en Economische
Zaken, Gemeenten en Waterschappen, industrie
versus overheid, velen en velen hebben aan 't
onderwerp getrokken . . . tot algemene verwarring, waar een wet ontbrak. Dat heeft veel gevraagd van de krachten van het aanvankelijk enige kleine centrum, dat wist waar 't over ging:
het jonge RIZA.
Waaruit bestonden die krachten? Eerste medewerker van Ir. Kessener werd Ir. J. J. Hopmans.
Een ander voorbeeld van een door het vak gegrepene, die nu - 50 jaar later - nog steeds op
volle kracht afvalwater zuivert. Hopmans had
het voorrecht klein te beginnen. Het vak was nog
jong en hij kwam als David te staan tegenover de
Goliath der watervervuiling, de Veenkoloniën.
Helemaal alleen in Groningen gedetacheerd.
Daar moest hij alles zelf doen: zich met de industriëlen verdiepen in de fabricageprocessen, de
afvalwaterstromen meten en er monsters van
nemen, die monsters in een door hemzelf ingericht laboratorium analyseren, proefinstallaties
ontwerpen, uitvoeren en bedrijven, de resultaten
verwerken, plannen maken, rapporteren, en praten, praten, praten om bij alle betrokkenen het
essentiële begrip te wekken. Helaas, de tijden
waren nog niet rijp: Alle plannen verdwenen in
de kast. Zoals we nu beseffen: het was toen nog
niet mogelijk een afdoende oplossing aan te
geven.
Hopmans vertrok na enkele jaren uit Groningen,
een illusie armer, een ervaring rijker. Zijn volgende basis was Apeldoorn. Daar begon de victorie.
Van daar uit creëerde hij de eerste gemeentelijke
installaties in de Achterhoek, Groenlo en Winterswijk, en verscheidene industriële installaties,
met name voor papierfabrieken. Van daar uit
begonnen de vele waarnemingen die Hopmans bij
zijn 40-jarig jubileum (in de woorden van de
Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat) tot
de beste kenner van het Nederlandse oppervlaktewater zouden maken. Daar legde hij ook, als
Secretaris van de Regge-Commissie, mede de
grondslag voor het later zo vruchtbare optreden
der waterschappen.
i
Ich weisz gut was soll es bedeuten,
Dasz ich so traurig bin,
Ein Marchen aus heutigen Zeiten,
Das kommt mir nicht aus dem Sinn,
Die Klaranlage-Ablaufe verschmutzen
Und schaumig fiieszt der Rhein,
Die Waschmittelblasen funkeln
in Abendsonnenschein.'
(Paraphrase van Mr. Finch op 'Die Lorelei',
Water Pollution Control 67, nr. 1, 1968, p. 87)
Van 1928 af straalde Hopmans' aktiviteit van 't
centrum in Den Haag uit. Een vlucht van zuiveringsinstallaties over het gehele land staat op zijn
naam, en onder meer als Secretaris van de Commissie inzake Waterverontreiniging hielp hij talloze afvalwater-knopen ontwarren of doorhakken.
Als tweede ingenieur werd spoedig Ir. J. H. A.
Schaafsma aangesteld, de eersteling van de later
zo rijke oogst aan 'Wageningse' vakgenoten. Zijn
aktiviteit lag aanvankelijk in het laboratorium,
in het nog weinig geëxploreerde gebied der afvalwater-chemie. Baanbrekend werk deed hij ook
voor het onderzoek der zee in verband met de
bedreiging der badstranden, in een tijd dat zijn
alarmerende rapporten nog ijlings van het etiket
'Kabinet' werden voorzien. Van de voorlichtende, begrip verspreidende werkzaamheid van het
Instituut is zijn artikel in het in 1930 verschenen
'Vuilwaternummer' van de Noord-Brabantse Waterschapsbond een mooi voorbeeld. Schaafsma
specialiseerde zich perslot op het afvalwaterprobleem van zuivelfabrieken en andere agrarische
industrie. In 1948 werd door het Ministerie van
Landbouw om Schaafsma heen de R.A.A.D. (Rijks
Zuivel-Agrarische Afvalwater Dienst) opgericht,
zoals in 1920 het RIZA om Kessener heen.
Andere werkers van het eerste uur waren de analysten C. van der Burg en K. Chr. Bekker en de
amanuensis L. Schipper. Het door hen verzette
werk, in het laboratorium zowel als op de
(proef-)installaties en aan het ontvangende water,
vaak ploeterend met nog primitieve middelen, is
ontzagwekkend.
D. Balk Jr. was de man die zorgde dat het hele
turbulente geval op rolletjes liep, en dat niet alleen als administrateur, maar bovenal door zijn
eigenschappen als mens. Bij zijn plotselinge dood
in 1942 wisten wij allen: Balk was het hart van
het Instituut.
Zeven namen zijn genoemd. Zeven mannen stonden aan 't begin van de door mij te beschouwen
periode van 25 jaar. En aan 't eind, in 1945?
Dezelfde zeven, behoudens Balk, vermeerderd
met J. de Haan als laboratoriumchef, G. Kragt
als bouwkundig ambtenaar, J. van Doorn en
P. Poleij ter administratie en steller dezes als ingenieur. Toen waren we dus geëlven, met Corrie
de Zwart, als verzorgster van de hygiëne van ons
milieu, om 't dozijn vol te maken. Geen spectaculaire groei, voorwaar in 25 jaar: van 7 man tot
11 man en een meisje. Daarbij nog te bedenken
dat 4 man ons spoedig zouden verlaten, rest
wederom 7 man . . .
En de materiële resultaten? Gezuiverd werd er
nog niet veel; het aantal zuiveringsinstallaties bedroeg nog geen 10% van het huidige.
Wat valt er dan te rapporteren over die eerste
25 jaar? Stagnatie, falen, herrie voor niks? Volgens de Bezuinigingscommissie Welter bedroegen
de personeelskosten f 37 600 (sic). Waren die
weggegooid? Geenszins! Zij brachten dubbel en
dwars hun rente op:
Welk een zegen dat in 1945 deze kleine maar ervaren Gideonsbende gereed stond om de na-oorlogse lawine van adviesaanvragen op te vangen, om
als kern en kristallisatiepunt te dienen voor de
verbluffende groei, die het Instituut in weinige
jaren moest doormaken!
Wederopbouw met riolering, industrialisatie,
snelle bevolkinsaanwas met urbanisatie, grotere
behoefte aan gezond zoet water, alles viel stormachtig over elkaar heen. En, in ade besef van
menselijke onvolkomenheid, dit alles is opgevangen. Dankzij velerlei. Dankzij visie en leiding van
Kessener's opvolgers Mom en Hopmans, met
steun van wie achter hen stonden. Dankzij het
aantrekken van vele werkers uit andere vakgebieden. Dankzij veel medewerking van buitenaf.
Maar in de eerste plaats dan toch dankzij de ervaring opgedaan in die eerste 25 jaar.
Waar bestond die ervaring dan uit, waaruit bleek
die?
In 1937 ging een Australisch vakgenoot eenjaar
lang op studiereis. De afvalwater-wereld bleek
hem toen te bestaan uit vier landen: Engeland,
de Verenigde Staten, Duitsland en Nederland. In
de dertiger jaren was met name Ir. Kessener bij
iedere vakgenoot bekend; een Amerikaans hoogleraar, bijvoorbeeld, bezocht ons om 't andere
jaar. Dat was te danken aan research, met name
'practical research', verkenningen met proefinstallaties. Deze verkenningen in vele sectoren der
zuiveringstechniek waren reeds begonnen in 't
tiental jaren vóór de oprichting van het Instituut.
In Kessener's vruchtbare geest borrelde een nimmer aflatende stroom van toetsbare ideeën op.
Deze stroom voedde hij door persoonlijke contacten met afvalwater-vrienden. Hij ging daartoe
met name veelvuldig naar Engeland, en dat beduidde in die jaren: op eigen kosten! In later
jaren ging het vooral om het fascinerende belucht-slibproces, en daarin de door Kessener uitgevonden borstel-beluchting. Het creëren van een
maatstaf ter vergelijking van beluchtingssystemen
lag ten grondslag aan veel latere ontwikkelingen.
'Alle strubbels in dit vak, en dat zijn er vele,
komen uit een onvoldoende rekening houden met de
natuur der dingen*.
(Ir. Ribbius)
'Ik zuiver afvalwater met mijn mond'.
(Ir. Ribbius)
' Vroeger had ik altijd in mijn ene hand een klomp
en in mijn andere hand een pet: met de klomp
voelde ik en met de pet gooide ik',
(over de toelaatbare overstortfrekwentie)
(Ir. Ribbius)
23
•**.$
-#£^
•ET
AI
- ^
* s
" . . . • •
i
-•*
i
'Zoals de ouden1 bemonsterden
24
Voor het proefondervindelijk werk zijn we veel
dank verschuldigd aan de Gemeente Hilversum.
In 't nauw gebracht door overbelaste vloeivelden
gaf Hilversum ons niet alleen haar vertrouwen,
maar ook de beschikking over een ware speeltuin
der afvalwatertechniek, waar we al onze ideeën
mochten botvieren. Op de Liebergerheide heb ik
persoonlijk de mooiste uren van mijn afvalwaterbestaan beleefd, en velen met mij, o.a. de twee
Zwitserse ingenieurs, belast met de voorbereiding
van de E.A.W.A.G. (Eidgenössige Anstalt für Wasserversorgung, Abwasserreinigung und Gewasserschutz.) We brachten zowel de Directeur van
Publieke Werken als de Vloeibaas tot wanhoop,
maar er kwam wat uit!
Denk nu niet dat research de hoofdzaak was. De
uitvoerige Jaarverslagen uit die tijd leren wel anders. Het proefondervindelijk werk gaf ons begrip voor afvalwater en liefde voor 't vak, maar
dat was niet voldoende als fundament van 't naoorlogse werk. Dat fundament werd gelegd in de
talloze adviezen, in de 'case-stories'. Klachten,
bezoek, onderzoek, bespreking, overleg met de
producent en (schrik niet) de consument van het
afvalwater, experimenten, advies, ontwerp en begroting van maatregelen en van alternatieve plannen, bespreking en bespreking en bespreking,
overwinning van bestuurlijke en financiële bezwaren zowel als van menig onbegrip, - en dan
eindelijk, eindelijk, in nauw contact met adviserende en ambtelijke civiel ingenieurs en met machinefabrikanten, uitwerking van het project,
bouw, in bedrij fstelling, kinderziekten en resultaat . . . zolang als 't duurde.
De case-stories; enkele afgesloten, vele in ontwikkeling, toen de oorlog alles lamlegde. De tot
stand gebrachte zuiveringsinstallaties leerden ons
veel en straalden overtuigingskracht uit. Van
groter betekenis voor later waren wellicht nog de
zakelijke en persoonlijke banden, geweven tijdens
dit moeizaam op gang komen. Het afvalwatervak
is fascinerend veelzijdig. Alle wetenschappen
komen er aan te pas en ook alle aspecten van 't
maatschappelijk leven. Ik denk bovenal aan Hopmans. Het werk door hem verzet èn zijn talloze
afval water-vriendschappen, ziedaar bovenal het
startblok voor de race na 1945. Hier is niet de
plaats om dit alles te specificeren; wie belang stelt
zie de Jaarverslagen.
In 't midden der dertiger jaren staan we op ccn
hoogtepunt. In 1938 eindigen we onze bijdragen
op de 10e verjaardag van de Amerikaanse 'Federation of Sewage Works Associations' met de
triomfantelijke kreet: 'L'épuration est en marche
dans les Pays-Bas, et rien ne 1'arrêtera!' De moeizame turbulente aanloop was voorbij; de verschrikkelijke terugslag van de oorlog nog niet in
zicht.
De oorlogsdreiging bracht ons intussen ook iets
goeds. In 1938 moest plotseling een aantal kazernes gebouwd worden en stelde Defensie ons een
bouwkundige kracht ter beschikking: Gerrit
Kragt. Deze merkwaardige man, met een geweldige technische knobbel en een onblusbare animo, heeft van stonde af aan een grote invloed
uitgeoefend op de Nederlandse zuiveringstechniek; hij heeft een groot aandeel gehad in 't naoorlogse werk, tot zijn dood in 1961.
Er werd in die eerste 25 jaar veel goeds verricht,
al zien we achteraf óók de beperkingen. We leefden nog min of meer 'in Platland', met twee dimensies : de technologie van het afvalwater en de
i
De septictank is een spaarpot van ziektekiemen,
een biologische koffiemolen'.
(Ir. Ribbius)
'Volgens de prognose over de bevolkingsgroei
zal over 600 jaar ieder mens slechts 1 ms levensruimte
bezitten; daarvan zal 1/a m2 nodig zijn voor het
zuiveren van zijn afvalwater'.
(Ir. Ribbius)
'Gezond water in tweeledige zin: I. het heeft gezond
leven; 2. het geeft gezond leven'.
(Ir. Ribbius)
25
zuiveringstechniek. De derde dimensie: de kennis
van de natuurlijke krachten in het ontvangende
water, kwam later (Prof. Mom, Dr. Broek, Drs.
Hoeks, Dr. Kamps e.a.), al was de microbioloog
Jr. A. B. G. Grever hiervan 1938-1942 voorloper
geweest. Ook de vierde dimensie: de afvalwaterplanologie, was in embryo aanwezig, maar kwam
eerst in recente jaren tot volle ontplooiing.
Hoe dit ook zij: zo min als het Nieuwe Testament
denkbaar is zonder het Oude Testament, zo min
is het na-oorlogse RIZA denkbaar zonder die
eerste 25 jaar.
Het Rijksinstituut voor zuivering van afvalwater
en de waterschappen
Mr. Th. A. J. Vosters, voorzitter Unie van Waterschappen
Als men anno 1970 een telefonisch verzoek krijgt
om in een jubileumuitgave bij gelegenheid van
het 50-jarig bestaan van het RIZA een artikel te
willen schrijven over het RIZA en de Waterschappen, dan is zo de eerste reactie: natuurlijk. Men
kan zich als Waterschapsman nl. zo'n uitgave
niet voorstellen, als dit onderwerp daarin niet zou
zijn opgenomen. Duurt dat telefoongesprek wat
langer, zoals hier het geval was, dan trekt men
zich wat terug en zegt, ja maar pas op dat wordt
een verhaal over het RIZA en de Dommel, wat
natuurlijk niet de bedoeling is. Je verwijst zeer
beleefd de verzoeker naar de Unie van Waterschappen, die als landelijke organisatie van de
waterschappen dan maar alles er van moet weten.
Overigens betekent dat (zoals later blijkt) toch
maar uitstel van executie, want de Unie speelt dat
toch weer terug, naar zijn inmiddels nieuwe voorzitter. Dan komt er een periode in de geest van:
waar zijn we aan begonnen? Je vraagt inlichtingen aan diverse waterschappen. De reacties zou
men in een enkele zin kunnen weergeven. De
samenwerking is er al vele of minder vele jaren,
we hebben nooit ruzie gehad, of misschien wel
maar dan zegt men dat niet, het was allemaal
even prettig. Je zit dan wel echt met beide handen
in de nog spaarzame haren, tuurt 's avonds wat
stil voor je uit, totdat je dierbare echtgenote
vraagt wat de moeilijkheden zijn.
Als zij dan hoort datje met een artikel over het
RIZA zit te tobben, dan frist ze het geheugen op.
Maar je weet toch wel dat Hopmans hier was en
julie tot diep in de nacht hebben zitten bomen en
bepaald geen afvalwater dronken.
Na nog wat gepeins komen dan de herinneringen
weer op en dan wordt het schrijven van dit artikel
gewoon fascinerend. Het laatje niet meer los en
je bent er eigenlijk verheugd over.
Ik dacht dat in deze geest ook zo ongeveer de
50 jaar ervaring van het RIZA met de waterschappen moet zijn gegaan.
Het is alleen jammer dat er zo weinig van vast
ligt. Het moet allemaat uit het geheugen worden
gehaald. Maar dat geeft het voordeel, dat je wat
vrijer bent in de weergave.
Na de start van het RIZA in 1920, was er al spoe-
dig contact met de waterschappen. Het oudste
dateert - voor zover ik heb kunnen nagaan - van
1922. Of eigenlijk nog eerder omdat in dat jaar
een rapport verscheen van het RIZA uitgebracht
aan het Hoogheemraadschap van de Mark en
Dintel in Noord-Brabant over de verontreiniging
van de Mark in en rond Breda. Veel resultaat
voor de zuivering van het afvalwater (daar is het
instituut gezien zijn naam toch voor) gaf dat niet.
De heren zijn daar meerdere malen geweest, natuurlijk heeft men met de boot van het waterschap de Mark afgevaren. Men heeft veel ge-
l
De Dommel kwam op gang, omdat enkele
dagen in het jaar 'Gouverneur' de Quay
uit zijn paleis stonk'.
(Ir. Ribbius)
*Er moet meer worden 'gedommeld' in Nederland'.
(Ir. Ribbius)
27
praat. Ze dronken een (nou ja één?) glas, ze
deden... enz. Maar was dat eigenlijk zo verwonderlijk? Ging het nu om zuivering van afvalwater, of wilde men eeuwenoude meningsverschillen tussen gemeente en waterschap oplossen? Wat
daarvan zij is nu niet meer belangrijk, want in die
tijd kon men daarvoor ook bij het RIZA terecht.
Zie maar eens naar het Gelderse. Het RIZA kon
daar toch een waterschap maar niet overtuigen
van de noodzaak dat afvalwater zuiveren toch
echt wel iets meer was, dan vaste stoffen tegenhouden. Als men dat wilde, dan moest het RIZA
dat maar doen en betalen. Het waterschap had
daar niets mee te maken. Vervolgens de vervuiling van de Linge. Zat daar ook niet wat meer
tussen dan het zuiveren van het afvalwater? En
met dat alles moesten de functionarissen van het
RIZA zich maar bezig houden.
Een van de ook oude (voor zover je van zo'n jong
instituut van oud kunt praten) contacten lag in
Overijssel en met name in het Regge gebied. Ik
heb zo de indruk uit mijn nasporingen en herinneringen gekregen, dat het contact tussen RIZA en
waterschap daar, wel het langdurigst is geweest.
Immers op 14 oktober 1925 vond er een bespreking plaats op initiatief van de Burgemeester van
Almelo, van diverse gemeentebesturen en het
waterschap de Regge teneinde te onderzoeken of
die besturen tot enige samenwerking bereid waren
op het gebied van de afvalwaterzuivering. Daaruit is toen geboren de Eerste Regge-commissie (tot
1958 toen de Regge de zuiveringstaak kreeg, zijn
er vele Regge-commissies geweest). De voorzitter
van deze commissie, was de voorzitter van het
waterschap de Regge. Adviserend lid was de Directeur van het RIZA terwijl Ir. Hopmans, toen
scheikundig ingenieur bij het RIZA tot secretaris
werd benoemd.
In mei 1928 verscheen het rapport van de commissie. Daaruit blijkt dat de commissie - mag ik
lezen het RIZA gezien de secretaris van de commissie? - toch wel veel voelde om het probleem
regionaal aan te pakken en dat men eigenlijk
daarvoor als enig goede oplossing zag de waterschapsfiguur. De commissie schreef nl.: 'De Commissie heeft dan ook overwogen, of een oplossing
te vinden ware door uitbreiding van de bevoegdheden van het waterschap de Regge, dus door
deze onder te brengen bij een reeds bestaande
publiekrechtelijke organisatie. Evenals in het gebied der Emscher Genossenschaft zou daardoor
de regeling van alle zaken betreffende den afvoer
van water in het Reggegebied in een hand gebracht worden, hetgeen ongetwijfeld zodanige
voordeelen biedt, dat de oplossing als bijzonder
aantrekkelijk en voor de hand liggend naar voren
komt'.
Men wist echter geen oplossing te vinden voor de
bestuurssamenstelling voor dat gereorganiseerde
waterschap. Allemaal achteraf bezien niet zo verwonderlijk. Nu nog anno 1970, worstelt men
overal in den lande daarmede. Een enkel voorbeeld daarvan:
Bij De Dommel, dat als eerste waterschap in
Nederland met ingang van 1 januari 1950 voor dit
doel werd gereorganiseerd, heeft men wel bewust
gezegd: boeren moeten de meerderheid houden.
Bij de Aa en de Regge is men via zeer ingewikkelde berekeningen gekomen op een bestuursverdeling. In Gelderland, waar binnenkort zuiveringsschappen zullen worden opgericht, was dit
een punt van bespreking in. de Staten. Het lid van
gedeputeerde staten zei daaromtrent: 'Het feit,
'Der Spree ist 's weh,
Sie kann nicht mehr entschlieszen,
in Berlin hindurchzuflieszen,
wo die Gossen sich ergieszen, wermagesihr verdenken?
Sie möchte lieber, wenn sie dürff, umienken,
Hindurch doch musz sie schwer beklommen;
Sie komt. beim Oberbaum herein,
rein wie ein Schwan, um wie ein Schwein
beim Unterbaum herauszukommenJ'
(Friedrich Riickert, 1788-1866)
28
dat de industrie het leeuwendeel van de kosten
moet betalen, behoeft natuurlijk niet te zeggen,
dat zij daarmede ook het leeuwendeel van de bestuurszetels moeten krijgen'.
Het grote twistpunt bij de oprichting van het
waterschap West-Brabant, was de bestuurssamenstelling.
En dat allemaal in de tijd dat de waterverontreiniging in het middelpunt van de belangstelling
staat en eenieder ervan overtuigd is, dat er snel
iets aan moet worden gedaan. Hoeveel moeilijker
moet het dan niet voor de heren van het RIZA zijn
geweest dit idee ingang te doen vinden. Het lukte
dan ook niet! Achteraf wil men dan zo graag
daarvoor een verklaring hebben. Een juiste verklaring zal daarvoor niet te geven zijn, tenzij door
de mensen die dat zelf hebben medegemaakt.
Een bespiegeling daarover leidt mij tot de volgende gedachten. Wisten de waterschappen eigenlijk wel goed wat afvalwater en wat vooral het
RIZA was? Werden de heren van het RIZA niet te
veel gezien als de perfectionisten, die alleen maar
drinkwater in de sloten wilde hebben? Zag men
de noodzaak van afvalwaterzuivering wel in? Nog
in 1950 werd ons bij De Dommel medegedeeld:
mijn vader en mijn grootvader hadden de fabriek
ook al, en die mochten toch ook ongezuiverd
lozen, waarom mag dat dan nu niet meer?
Anderzijds, wisten de heren van het RIZA wel
precies wat waterschappen waren? Natuurlijk wel
hoe zij staatsrechtelijk in elkaar zaten en wat hun
taak was, maar hoe zij in feite werkten en hoe de
mentaliteit daar was?
Het zat waarschijnlijk van beide zijden vol met
misverstanden. En dat is achteraf begrijpelijk.
Hier kwamen twee werelden bijeen, die weliswaar
bij elkaar hoorden, doch elkaar nimmer gezien
hadden. Vandaar dan ook twee uitspraken uit die
tijd: 'In godsnaam geen gemeentelijke en industriële eenden in de boerenbijt' en 'We gaan
de boeren weer belezen'.
Dat alles zou volgens de vorige voorzitter van de
Noord-Brabantse Waterschapsbond en burgemeester van Tilburg de heer Mr. Vonck de Both
een enorme wending hebben moeten nemen toen
De Dommel belast werd met de zorg voor de afvalwaterzuivering. Hij trok in die tijd als een
'handelsreiziger in afvalwater' Nederland rond en
verkondigde: 'Van Brabant uit begint de victorie'.
Maar denkt u nu niet dat RIZA en Dommel van
het begin af aan zulke goede vrienden waren.
Toen in mei 1940 Gedeputeerde Staten van
Noord-Brabant het Dommelbestuur vroegen een
onderzoek naar de vervuiling te willen instellen,
(dat was dus bepaald nog lang geen afvalwaterzuivering) deelde het bestuur kort en goed mede,
dat de vervuiling wel bekend was, zodat een onderzoek niet nodig was en dat het treffen van
maatregelen geen waterschapszaak was, maar een
zaak voor Volksgezondheid en RIZA. Na veel aandringen, mocht het RIZA toch een onderzoek van
zegge en schrijve twee dagen doen. De nota van
het RIZA weigerde men aanvankelijk te betalen.
Men moest op het geld wachten tot na de oorlog.
Het geheel zou de indruk kunnen vestigen, dat er
vele jaren een uiterst slechte althans moeilijke
verhouding is geweest tussen RIZA en waterschappen. Zulks is echter geenszins het geval. Ik geloof, dat er een hele mentaliteitsverandering nodig
was in het gehele Nederlandse volk, om de ernst
van de problemen te kunnen onderkennen en dat
6
Te kort schieten in de zuivering veroorzaakt nutteloze
uitgaven, maar ook te ver schieten kost geld*.
(Ir. Schaafsma)
'De natuur werkt veilig en voordelig, zij 'f niet
altijd zo vlug als de haastige mens wil.
De techniek werkt veel vlugger (d.w.z. zij versnelt
de natuurlijke zuivering), maar minder voordelig èn
minder veilig1.
(Ir. Ribbius)
29
gaat nu eenmaal niet zo een, twee drie. Men kan
dit wel afleiden uit een enkel voorbeeld. Het waterschap de Regge, wilde in 1927 reeds een verbod tot vuilwaterlozing instellen. De Reggecommissie (secretaris de heer Hopmans) verwachtte:
dat de plotselinge opneming in het reglement van
een absolute verbodsbepaling op dit ogenblik tot
een tegengestelde uitwerking zal leiden, die men
ervan verwacht, en dat het daartegen gekeerde
verzet, de zaak, waar het om gaat in hoge mate
impopulair zal maken'. De verbodsbepaling
kwam er toen niet! Dat was 1927. De wet van
11 november 1969, houdende regelen omtrent de
verontreiniging van oppervlaktewateren (waar
het RIZA toch ook wel iets mede te maken heeft)
begint in artikel 1 'Het is verboden. . . '
wenst met uw 50-jarig bestaan namens de waterschappen in Nederland. Veel succes bij uw verder
werk, dank voor uw steun tot nu toe en op onze
medewerking kunt u altijd rekenen.
Er is inderdaad in deze 50 jaar wel iets in Nederland veranderd. Op het gebied van het afvalwater
heeft het RIZA bijzonder veel baanbrekend werk
verricht, ook al kijk ik in dit artikel dan alleen
maar vanuit het gezichtspunt van de waterschappen. Na 1950 sprak de directeur van het RIZA niet
meer over 'boeren belezen' maar de waterschappen 'moeten gaan Dommelen'. De waterschappen hebben zijn les begrepen. Zij willen op de weg
die het RIZA in 1928 al aangaf ingaan. Vele hebben dit reeds gedaan en er zullen er nog ongetwijfeld vele volgen, als de Wet Verontreiniging
Oppervlaktewateren in werking zal zijn getreden.
De steun die wij mochten ontvangen van het RIZA
was steeds groot, de prettige samenwerking, ook
en vooral in het persoonlijke vlak was bijzonder.
De dank van de waterschappen werd eenmaal tot
uitdrukking gebracht in het gebrandschilderd
raam in het gebouw in Voorburg.
RIZA met al uw medewerkers van harte gelukge-
30
Het Riza en de R.I.
Ir. G. S. Bos, raadgevend ingenieur
Denkend over 'het RIZA' en 'gezamenlijk een projekt tot stand brengen' komen ons al die moderne
vormen van samenwerking voor de geest waarvan de lucht tegenwoordig zoemend vol is.
Fusies, federaties, ring van samenwerkende adviesbureaus; geïntegreerde bureaus; turn-keyjob-verkopende bureaus, alles verzonnen om het
de opdrachtgever gemakkelijk te maken door
hem 'alle diciplines', zoals dat thans heet, onder
één hoofd ter beschikking te stellen.
Dat geeft méér efficiency en betere service; (dat
is dan voor de cliënt) en het geeft betere konkurrentie-mogelijkheid en dus meer boterhammen,
en dat is voor de geïntegreerde samenwerkers,
dan hebben die ook wat!
En al deze nieuwe vormen van samenwerking
zullen nog moeite hebben om de vanzelfsprekende vlotheid te bereiken, die de wonderlijke symbiose kenmerkt, die de samenwerking van RIZA
en raadgevende ingenieurs is en reeds decennia
was.
In de ruim dertig jaren waarin wij van groen tot
grijs verschoten, is er zeker op diverse gebieden
een verandering gekomen in de wijze waarop de
raadgevende ingenieurs met het RIZA gezamenlijk
de installaties bouwden, maar de symbiose is gebleven.
Gebleven is ook de strijd om het lidwoord.
'De verbijsterende veelzijdigheid van de heksenkeuken,
waarin het zogezegde afvalwater gebrouwen wordt'.
(Ir. Schaafsma)
'Onze taak: het dienstbaar maken van het
oppervlaktewater aan de 'ontafvalwatering9 van
Nederland''.
(Ir. Ribbius)
Bij de ingenieursbureaus die zich de onafhankelijken noemen (on ri(t)!) hoorde men van ouds en
hoort men nog spreken over het RIZA, maar bij de
bureaus uit de meer-commerciële, nou, anderscommerciële sfeer is het onzijdige RIZA mannelijk
geworden! Zij zeggen: de RIZA.
Zou dat een verDorring zijn?
Veranderd is er veel.
Allereerst de behuizing. De groene ingenieur uit
de jaren '40 die over z'n Kessener borstels kwam
praten vond het RIZA in het herenhuis aan de
J. P. Coenstraat No. 1 en, zich na lange bespreking naast de voordeur afzonderende begreep hij,
dat de liefde voor het afvalwater in dat huis zo
hoog was opgebloeid, dat het porcelein waarin
het werd opgevangen en naar verkiezing met
grote of kleine spoeling kon worden doorgetrokken kunstig met kleurige arabesken moest zijn
versierd.
En wat bouwde men in die dagen; de echo van de
gave gulden nog in de oren; de dagen van het
idee 'als we maar een begin hebben'. Dan bleven
het oxydatiebed en de nabezinking 'voorlopig'
achterwege en de helft van de droogbedden en de
slijkgisting bleef koud en werd tot halve hoogte
ingekort en B. en W. vonden het véél te duur.
En wat hebben we die 'beginnen' lang gehad, ze
staan er nog steeds, wachtend op de Wet op de
Waterverontreiniging. Veranderd is ook de status
van het RIZA.
Geboren uit een commissie, een larve-toestand
onder Volksgezondheid als Instituut, ingesponnen en ontpopt tot onderdeel van de Rijkswaterstaat, de metamorfose waarna wij, als goede kantonniers de directeur RIZA met 'Overste' gingen
aanspreken en hij ons minzaam vergunde van
Den Haag over 'zijn' Hazepad oostwaarts te
rijden.
Bij zoveel Rijkswaterstaat in het RIZA varieerden
in de wereld van de ingenieursbureaus de verwachtingen van: 'nu gaan ze alles zelf doen' tot:
'nu gaan ook de andere Rijkswaterstaatdirecties
eindelijk eens iets door ons laten doen.'
De eerste verwachting is gelukkig niet uitgekomen. En hoe is 't met de laatste verwachting afgelopen?
Wel, misschien is het nog niet afgelopen.
Veranderd is ook de publieke opinie.
In de vroege jaren van het RIZA was een gemeente, die een R.W.Z. dacht te gaan bouwen op geheimzinnige wijze behekst door onverantwoordelijke lieden, die graag met vuil water knoeiden en
veelal wist de Raad daar wel een stokje voor te
steken; nu roept (en waarlijk terecht) ieder om
zuiveringsinstallaties (maar brengt vaak 't geld
niet mee). In 1948 nog ging een plan tot opheffing
van een jarenlang bestaande streekvervuiling in
de ijskast omdat de raming f 1 500 000 bedroeg
en de Commissaris van de Koningin moest verzuchten :'. . . dat kunnen we er nooit voor bijeenbrengen'.
In 1961 ging het plan, vergroot en uitgebreid
door, kosten thans f17 000 000.
EINES BACHES
KLAGE
' Wie war's doch einst so wonnevotl,
Wenn ich, vor Lehenslust wie toll,
Durch Wald und Feld ins Weite sprang
Und meine Wanderlieder sang,
So volier Lust und Freude!
Dat dit bedrag in de jaren zestig uit de overheidsgelden kon worden betrokken vindt zeker mede
z'n grond in de meerdere good-will, die de afvalwaterbehandeling, gesublimeerd opgenomen in
de milieubescherming thans heeft veroverd.
Veranderd is tenslotte ook de samenwerking tussen RIZA en raadgevende ingenieursbureaus, die
is veelzijdiger geworden.
Oorspronkelijk en veelal nog, speciaal bij de
senioren-adviseurs, was er een duidelijke scheiding van de 'diciplines'; het RIZA verzorgde het
zuiveringstechnische gedeelte (en vaak nog meer)
de adviseur had de civieltechnische en bouwkundige inbreng en zorgde voor bestek en uitvoering,
deskundigen op verschillend gebied, eikaars taal
verstaand, in onderlinge uitwisseling van gegevens samenwerkend om een gaaf geheel tot stand
te brengen.
Langzamerhand is een jongere generatie adviseurs aangekomen, niet vanuit de riolen maar
vanuit de Afd. voor Gezondheidstechniek van de
T.H. tot de zuivering van het Afvalwater geroepen. Zij noemen bij hun namen de aërobe en
anaërobe bakteriën die de senioren nog 'beestjes'
noemen.
Zij praten over de COD, de AT, de oc en de ocload de 3e trap en de zz, waar de senior bij de
BOD al ophoudt!
Dit en het feit dat het RIZA tenslotte niet weinig
afweet van de civiele techniek, de bouwkunde om
maar niet van de pompen en overige mechanische
en elektro-technische apparatuur te spreken
maakt dat de vroeger zo duidelijke scheiding wat
vervaagt, dat de gebieden gaan overlappen, maar
ook dat de kontakten, de uitwisseling van meningen en ook van gegevens intensiever worden, spe-
Kein Fisch, kein Frosch laszt sich mehr sehn.
Soll das denn nun so weiter gehn?
So klagt der Bach und seufzet schwer.
Er hat kein schönes Leben mehr.
Wie soll das einmal enden?'
(Maria Naf)
Mein Wasser war so heil, so rein;
Und alt die Fische, grosz und klein,
Genossen meine klare Flut
Als ihres Lebens höchstes Gut
Undfühlten sich drinn heimisch.
Die Industrie nahm überhand.
Der Mensch in seinem Unverstand
Nahm sich mein Bett als Abfallraum . . .
Und seither trübt der giftige Schaum
Mein sonst so klares Wasser,
32
i i£+*
4
> * • ; •
Hoofdleiding van het Bredase rioleringsstelsel
in feestverlichting
33
ciaal als de adviseurs ook op elektro-mechanisch
gebied hun staf beter equiperen.
Wat bij al deze veranderingen echter gebleven is,
in de J. P. Coenstraat en in Voorburg onder
4 directeuren (4 uit 's Heeren modellenboek!)
met Ribbius en Vrijburg
met Kragt en Folkerts
in een tijd die cascadisch omwentelt, wat gebleven
is, onder Volksgezondheid of onder de vleugelen
van R.W., dat is de open en hartelijke samenwerking tussen RIZA en raadgevende ingenieurs om
als vakmannen uit verschillende, nu overlappende, vakgebieden de installaties tot stand te brengen, die we met z'n allen in Nederland zo hard
nodig hebben.
Wat zou de oorzaak zijn, dat die verhouding zo
goed is, want dat is een realiteit.
Misschien is het ook wel een rariteit, want, als
men bedenkt hoe gemakkelijk men in zo'n verwevenheid van verantwoordingen en ideeën op
de tenen van Jan of op de ziel van Piet zou kunnen trappen is het eigenlijk een wonder dat de
goede harmonie regel is.
De cynicus weet het direkt te verklaren, hij meent
dat de eenzijdige boterhammen alleen in harmonie gesmeerd worden en dus . . ., maar de cynicus
heeft geen gelijk.
Zie naar de vissers en de zeilers, de duikers en de
vliegers; zodra ze bij elkaar zijn omvat hen de
beslotenheid van hun eigen wereld binnen de
grote wereld, dan spreken zij hun eigen jargon en
hebben zij hun eigen vreugden en hun eigen controversen, die verbinden. Niets vereent zozeer als
eenzelfde hobby.
heid in eigen kring met eigen jargon, met gezamenlijk weten wat de buitenwereld niet weet,
maar vooral met gezamenlijke voldoening.
Dat is de bindende kracht: de voldoening gezamenlijk leuk werk te doen dat ook nog duidelijk
voor die buitenstaanders, die er niets van begrijpen zo heilzaam is.
Dat is het, wat al die afvalwatermensen, die RIZA-
mensen en die met hen werken bindt, de besloten-
M
34
De ontwikkeling van de zuiveringstechniek
van 1945 tot 1970
Ir. R. Vrijburg
Van Pasteur is de uitspraak 'moesten de bacteriën van onze aardbol verdwijnen dan zou de
oppervlakte van de aarde met dode organische
stof zijn bedekt'. Hij had eraan kunnen toevoegen' en dan zouden de rivieren en beken open
riolen zijn en de zee een grote beerput'. Van menselijk standpunt bekeken zijn er meer goede dan
schadelijke bacteriën, al zal iemand, die een infectieziekte heeft opgelopen deze zienswijze misschien willen bestrijden. Laat hij bedenken, dat
hij zonder bacteriën niet alleen zijn boter en zijn
kaas op het brood zou moeten missen, maar ook
nog het brood zelf.
Ook voor de zuivering van afvalwater zijn bacteriën nog onmisbaar, zodat het niet verwonderlijk
is, dat in het principe van de biologische zuivering in de loop der jaren geen verandering is gekomen. Toch zal een zuiveringsinstallatie anno
1945 een andere indruk maken dan een installatie
van 1970. Vroeger werd zuivering van afvalwater
als een noodzakelijk kwaad beschouwd, waaraan
zo min mogelijk kosten moesten worden besteed.
Het Instituut heeft lang tegen de mening moeten
vechten, dat septic tanks voldoende zouden zijn.
Als dan eenmaal op aandringen van het Instituut
een installatie was gebouwd, dan moest het onderhoud ervan op een koopje worden gedaan.
Dit onderhoud liet dan ook wel eens te wensen
over. In de eerste jaren na de oorlog werd de
werking van de meeste installaties door het Instituut gecontroleerd. Per trein, bus en fiets moesten
de monsters worden gehaald, waarbij de nessen
in grote tassen werden meegezeuld. Men beschikte over een sleutelbos met sleutels voor de toegangshekken van de installatie, omdat de klaarmeester meestal niet aanwezig was. Deze was niet
alleen belast met het onderhoud van de zuiveringsinstallatie, maar had ook nog een taak als
vuilophaler, doodgraver, brandweerman enz. enz.
Voor het nemen van slijkmonsters moest men
vaak zelf de afsluiters opendraaien en uiteraard
ook weer dichtdraaien, hetgeen één keer bij vorst,
toen de slijkbuis door bevriezing verstopt was,
werd vergeten. De volgende ochtend was het terrein van de installatie overspoeld met slijk, omdat door de in de nacht ingevallen dooi de bevroren prop in de buis was losgekomen. Een boze
burgemeester aan de telefoon was het gevolg.
Een debietmeting in het afvoerkanaal van een installatie, waarvoor nu mooie apparaten aanwezig
zijn, geschiedde soms met een drijvend stukje
hout, een stopwatch en een meetlint. Bij één installatie gaf dit moeilijkheden, omdat de hond
van de klaarmeester het stukje hout steeds weer
uit het water haalde en terugbracht.
Het Instituut controleert nu alleen nog gedurende
een inloopperiode van circa zes maanden nieuwe
installaties voor zover deze zijn gebouwd naar
'Taak van de afvalwater-vakman: het oplossen van het
zich steeds weer anders voordoende probleem van
vloeibare afvalstoffen op doeltreffende, hygiënische
en niet te kostbare wijze onschadelijk te maken,
ter bescherming van het Gemeenschapsbelang, dat
gelegen is in gezonde, openbare wateren1.
(Ir. Kessener)
35
een ontwerp van het Instituut. Voor het halen
van de monsters is de fiets vervangen door een
auto en het contact o p de installatie heeft nu niet
meer plaats met een goedwillende maar overbelaste of weinig deskundige klaarmeester, maar
met een machinist of een gediplomeerd bedrijfsleider met een volledige dagtaak.
Dit is wel nodig want de techniek heeft ook bij de
zuiveringsinstallaties niet stil gestaan.
Voordat hierop nader wordt ingegaan moet echter eerst aandacht worden geschonken aan de
riolering.
RIOLERING
Hoewel het Instituut zich nooit heeft opgeworpen
als rioleringsdeskundige houden riolering en zuiveringsinstallatie zo nauw met elkaar verband,
dat het rioleringsplan kritisch moet worden bekeken, voordat het ontwerp van een zuiveringsinstallatie k a n worden gemaakt.
Tot omstreeks 1950 werd afgegaan op de door de
rioleringsadviseur verstrekte gegevens over de bij
de zuiveringsinstallatie te verwachten hoeveelheid rioolwater. In overleg met de beheerder van
het oppervlaktewater, waarop geloosd moest
worden, werd vastgesteld hoever en hoeveel gezuiverd zou moeten worden. Het was gebruikelijk
voor kleine kernen te volstaan met een mechanische zuivering. Daarbij worden alleen de bezinkbare stoffen teruggehouden en uitgegist. Voor
grote kernen werd meestal een biologische zuivering geprojecteerd, waarbij echter maar eenmaal
de droogweeraanvoer biologisch werd gezuiverd.
N a een kennersblik op het ontvangende water te
hebben geworpen en het advies te hebben ingewonnen van de plaatselijke brug- of sluiswachter
werd dan vrij willekeurig vastgesteld, dat nog 3,
4 of 5 keer de droogweeraanvoer mechanisch gezuiverd moest worden. Van deze gevoelsmatige
grondslagen is afgestapt toen Ribbius en Kragt
van het Instituut het belang aantoonden van de
overstortfrekwentie, d.w.z. het aantal malen per
jaar dat de regenwateroverstorten in werking treden. Zij gaven een methode aan o m aan de hand
van het verhard oppervlak van het gedoleerde
gebied, de beschikbare bergruimte in de riolering
en de bij de zuiveringsinstallatie te installeren
pompkapaciteit de overstortfrekwentie te berekenen.
Min of meer arbitrair is de in het algemeen toelaatbare overstortfrekwentie vastgesteld op gemiddeld 7 a 8 keer per jaar. Bij een gewenste berging in de riolering van 7 mm regenval resulteert
dan een pompkapaciteit bij de installatie van 2
tot 3 keer de droogweeraanvoer. D o o r d a t nu de
bij de installatie te verwerken hoeveelheid rioolwater in vergelijking met vroeger belangrijk was
teruggebracht, werd afgestapt van de gewoonte
om maar eenmaal de droogweeraanvoer biologisch te zuiveren en werd besloten om ook bij
regen de gehele aanvoer door het biologisch gedeelte van de installatie te leiden. O o k wordt
sindsdien het aanbrengen van een regenwate.roverstort bij de installatie zo mogelijk vermeden,
omdat een eindoverstort het gevaar oplevert van
lozing van opgewoelde slijkstoffen.
N u iets over de verschillende onderdelen van de
zuiveringsinstallatie.
ROOSTERS EN GEMALEN
Bij oudere installaties staat vóór de pompen een
vertikaal staafrooster opgesteld, dat volgens de
' Vom Tier im Hamburger Wasserrohr
da kommen 16 Arten vor:
ein Neunaug\ Stichting und ein Aal,
drei Würmer leben in dem Strahl,
drei Muscheln und drei trage Schnecken
sich mit der munfren Assel necken.
Ein Sehwamm, ein Moostier, ein Polyp,
die dringen lustig durch das Sieb.
An toten Tieren kommen raus:
der Hund, die Katze und die Maus.
Noch nicht gefunden sind, Malheur,
der Architekt und Ingenieur.''
(Anon. 1870)
36
omschrijving met de hand moet worden geruimd.
Dit is niet letterlijk bedoeld, want in feite geschiedt het schoonhouden met een lange hark.
Het naar boven halen van het roostergoed is een
moeizaam karwei en levert geen wonderbaarlijke
visvangst op, maar een stinkend en onhygiënisch
materiaal. Nu wordt meestal het in het rioolwater
aanwezige grove materiaal met snijroosters of
snijpompen versneden en niet boven water gehaald. Is deze methode ongewenst, omdat het afvalwater te veel lappen of stro bevat, dan kan een
rooster met automatisch werkende roosterhark
worden geïnstalleerd en kan het roostergoed in
een pers tot klein volume worden teruggebracht.
Na 1945 zijn voor kleine opvoerhoogten vijzels
in de gemalen geplaatst, welke zich kenmerken
door een grote bedrijfszekerheid.
Voor grotere opvoerhoogte worden voornamelijk
droog opgestelde centrifugaalpompen gebruikt,
waarbij de aandrijfmotoren niet meer zoals vroeger boven de hoogst voorkomende waterstand
doch direkt op de pompen worden geplaatst.
Kleinere centrifugaalpompen met direkt opgebouwde motor worden veelal in geheel waterdichte uitvoering in het water opgesteld, waardoor de droge kelder achterwege kan blijven.
In de ontwikkeling van de pompwaaiers trekken
vooral de één-kanaalwaaier, de wervelradwaaier
en de schijfrotor de aandacht, welke geen kans
van verstopping geven.
Voor het transport van rioolslib, vroeger altijd
een zorgenkind, worden nu veelal excentrische
wormpompen en zuigerpompen toegepast.
Voor de besturing van de rioolwaterpompen
wordt tegenwoordig algemeen gebruik gemaakt
van de capacitieve niveaumeting. Met deze meetwijze kan met behulp van één in een elektrisch
circuit opgenomen elektrode, welke is opgehangen in het rioolwater, continu het niveau worden
gemeten en meerdere pompen worden geschakeld, alsmede registratie van het niveau, signalering en alarmering worden verricht. Het systeem
is in tegenstelling tot de vroeger gebruikte vlotters, in hoge mate ongevoelig voor vervuiling.
Het is ook mogelijk met behulp van geluidsgolven niveaumetingen te verrichten. De apparatuur
bestaat uit een boven het water opgestelde zender
en ontvanger met versterkerinstallatie. Het tijdsverloop tussen het uitzenden van de geluidsgolven en het ontvangen van de echo in de ontvanger is een maat voor de afstand tussen de zender
en het waterniveau.
De moderne elektrische schakelinrichtingen bestaan uit muurpanelen, schakelkasten en lessenaars, terwijl voor de kleine gemalen ook wel
kunststof kastenbatterijen worden toegepast.
Naast deze uitvoeringen heeft vooral met het oog
op uitwisselbaarheid en veiligheid het ladekastsysteem ingang gevonden.
Het interieur van het gemaal heeft i.v.m. de steeds
zwaarder wegende arbeidsvoorwaarden en hygiënische eisen aanzienlijke verbeteringen ondergaan. Wanden en vloeren van pompkelders en
bedrijfsruimten worden betegeld terwijl voor
goede verlichting en veilige trappen wordt gezorgd. Er zijn toiletten en douches, een kantoorruimte en een kantine, werk- en bergplaatsen.
Het is verheugend, dat door deze milieuverbetering het aanbod van bedrijfsleiders altijd zeer
groot is ondanks de algemene schaarste op de
arbeidsmarkt.
ZANDVANGERS
In plaats van de gebruikelijke zandvangers, welke
''Oneindig veel beter dan met woord en geschrift kan de
afvalwater-vakman met beton en ijzer de mensen
overtuigen. De aanvankelijk kleine zuiveringsinstallaties dienden als kristallisatie-kernen voor
verdere maatregelen''.
(Ir. Kessener)
'Het eerste gebod der hygiëne van het milieu:
'Gij zult niet kortsluiten / ' . '
(Ir. Ribbius)
37
Sproeier van oxydatiebed
^8
berusten op het principe, dat bij een stroomsnelheid van 30 cm/sek. het meeste zand bezinkt en
het rioolslib niet, zijn door het Instituut in 1956
in samenwerking met de firma Dorr-Oliver onderzoekingen gedaan met een hydrocycloon voor
de zandafscheiding. Bij dit systeem komt het
rioolwater na passage van een rooster rechtstreeks in de voorbezinktank. Uit de slijkzak van
deze tank wordt het mengsel van zand en rioolslib door een hydrocycloon gepompt. Aan de
onderzijde van de cycloon tapt men het zand af,
terwijl de overloop naar de slibgistingstank gaat.
Een aantal installaties zijn sindsdien met een hydrocycloon uitgerust.
BEZINKTANKS
De bezinktanks, welke dienen voor de scheiding
van slib en water hebben in de loop der jaren
weinig verandering ondergaan.
Van de gecombineerde bezink- en slibgistingstanks heeft de Imhofftank het veld moeten ruimen voor de oxydatiesloot. Clarigesters vinden
ook nu nog toepassing.
OXYDATIEBEDDEN
Het al sinds 1898 bekende systeem van biologische zuivering met behulp van oxydatiebedden
is nog steeds actueel. In ons land wordt vrijwel
altijd lavakies ter grootte van 40 bij 80 mm als
vulling gebruikt. Nieuw is de toepassing van
kunststof als vulmateriaal, dat in platen of buizen
van polyvinylchloride wordt geleverd. Deze filters kunnen dienen om geconcentreerd industrieel
afvalwater gedeeltelijk te zuiveren. Door de gladheid van het materiaal en het grote volume aan
holle ruimte treedt ook bij hoge organische belasting geen verstopping op. Bovendien is maar
een lichte bodem- en wandconstructie vereist.
Verschillende instanties in Nederland hebben zich
bezig gehouden met het onderzoek naar de zuivering van industrieel afvalwater met deze kunststofïilters.
ACTIEF SUB
Biologische zuivering van afvalwater met behulp
van actief slib is het meest toegepaste proces geworden in de zuiveringstechniek. Aan het principe van deze zuiveringsmethode is in de loop der
jaren niets veranderd. De in het afvalwater aanwezige colloïdale en opgeloste organische verontreinigingen worden door de uit aërobe bacteriën
bestaande slibvlokken geadsorbeerd en vervolgens voor een deel gebruikt voor de opbouw van
deze organismen en voor een ander deel omgezet
in anorganische eindprodukten. De voor de bacteriën noodzakelijke toevoer van luchtzuurstof
kan plaats vinden door het inblazen van lucht of
door draaiende beluchters, welke een zodanige
turbulentie van het water geven, dat voldoende
zuurstof in het water wordt gebracht en geen bezinking van slib optreedt. Dit laatste systeem van
beluchting heeft een grote ontwikkeling gehad.
De in de dertiger jaren door Ribbius en Kessener
gebruikte roterende borstels bestaande uit een
horizontale as met daarop gemonteerd stalen
kammen hadden een totale diameter van 36 cm,
terwijl nu mammoetrotoren met een diameter
van 1 m verkrijgbaar zijn. De zuurstoftoevoer
per meter borstel kon daardoor tot meer dan het
tienvoudige stijgen.
De behoefte aan grote rotoren is ontstaan door
'Een centrale riolering zonder een aan de
omstandigheden aangepaste zuiveringsinstallatie is
als een huis zonder beste kamer. De kosten dier
zuivering verhouden zich in het algemeen tot die
der riolering, als de straat tot de hond, waar men
in het spreekwoord overheen komt*.
(Ir. Kessener)
39
de opkomst van de oxydatiesloten, welke omstreeks 1956 als resultaat van proefnemingen
door Pasveer van de afdeling Gezondheidstechniek TNO voor het eerst werden gebouwd.
Bij een oxydatiesloot wordt het afvalwater na
passage van een rooster rechtstreeks in een slootcircuit gebracht en daarin met actief slib gezuiverd. Om een horizontale as draaiende borstels
zorgen voor de zuurstoftoevoer en onderhouden
een zodanige snelheid in de sloot dat het slib niet
tot bezinking komt. Voordat het gezuiverde
water geloosd kan worden moet het worden gescheiden van het slib. In de eerste jaren van opkomst van de oxydatiesloot zijn een aantal vernuftige constructies bedacht om deze scheiding
met behulp van open en dicht gaande schuiven in
één of meer afzonderlijke slootgedeelten uit te
voeren. Later heeft men in het algemeen de voorkeur gegeven aan een normale ronde bezinktank,
van waaruit het bezonken slib weer wordt teruggevoerd naar de sloot.
Wegens de lage bouwprijs maar het hoge energieverbruik was de oxydatiesloot oorspronkelijk bestemd voor kleine kernen tot circa 10 000 inwoners., omdat vooral in deze orde van grootte de
bouwprijs van traditionele installaties relatief
zeer hoog is. Door sterke stijging van de bouwkosten en een maar geringe stijging van de elektriciteitstarieven zijn oxydatiesloten nu ook aantrekkelijk geworden voor grote installaties. Nadeel is het surplusslib, dat regelmatig gespuid
moet worden en maar matig droogbaar is. Hierop zal in het hoofdstuk 'slibbehandeling' worden
teruggekomen.
Sinds 1960 hebben in verschillende landen de om
een vertikale as draaiende beluchters hun intrede
gedaan. De beluchter wordt opgesteld in het mid-
VOM SAUBERN BACHLEIN
SILBERHELL
'Ein dunnes Rinnsal, trüb und schwach,
Vor Jahren noch ein muntrer Bach,
Schleicht durch die Gegend ohne Charme,
An Sauerstoffund Schönheit arm.
Das algenfette Wdsserlein,
Nicht lauter mehr und quellenrein,
Hat stets vont weiten Meer getraumt,
Einst feld- und nicht fabrikumsdumt.
den van een meestal vierkante tank en bestaat
uit een vertikale as met daaraan bevestigd een in
het water draaiende waaier of schoepenrad. Aandrijving en legering van deze beluchters, vaak
aangeduid met de benaming 'puntbeluchters',
zijn hoog boven het wateroppervlak aangebracht
en daardoor gemakkelijk bereikbaar, hetgeen van
voordeel is t.o.v. borstels. De puntbeluchter kan
zowel in een traditionele actief slib installatie
worden gebruikt als in een installatie, waarin men
het slib wil mineraliseren. In het laatste geval
spreekt men in analogie met de oxydatiesloot van
een oxydatietank.
In Nederland zijn deze puntbeluchters nu bij zes
installaties aanwezig, terwijl zij bij diverse in aanbouw zijnde en voor de naaste toekomst geprojecteerde installaties worden geplaatst.
Voor de beluchting van een oxydatiesloot werden
tot voor kort uitsluitend borstels of rotoren gebruikt. Door een ingenieursbureau hier te lande
is een opstelling voor toepassing van puntbeluchters in een slootcircuit uitgedacht, dat sinds 1968
bij één installatie in bedrijf is en bij een aantal
in aanbouw zijnde oxydatiesloten is geprojecteerd.
SLIBBEHANDELING
Anaëroob
Voordat omstreeks 1956 de oxydatiesloot toepassing vond, bestond voor de verwerking van het
bij de zuivering verkregen slib alleen de methode
van vergisting in één of meer tanks en droging
van het uitgegiste slib op droogbedden. De enkele
gemeenten, die meenden zich de kosten van een
slibgistingstank te kunnen besparen en vers slib
naar de droogbedden afvoerden, zijn door de
Er haucht sein Leben aus im Wahn,
Er sei bereits der Ozean
Und das vom Sturm gepeitschte Meer,
Befreit von Rohöl, Rost und Teer.
Noch wdhrend er zich überlegt,
Wie man als Welle sich bewegt,
Geht er an Unrat, Kot und Schutt
Ganz oxygenial kaputt.''
(Fridolin Tschudi)
Jetzt flieszt der ungeborne Flusz,
Der vor dem Ziel krepieren musz,
Dahin und stirbt bald irgendwo
An Asthma mangels H.,0.
40
daarbij optredende stank en vliegenplaag wel van
hun dwalingen des weegs teruggekeerd. Voor zover bij grote installaties verwarming van de inhoud van de slibgistingstank tot circa 300 C nodig
was, geschiedde dit in het verleden wel met behulp van in de tank aangebrachte draaiende buizen, waardoor warm water werd gevoerd. Breuk
en aankoeking van deze buizen leverden grote
problemen op, zodat nu voor de verwarming gebruik wordt gemaakt van buiten de tank gelegen
warmteuitwisselaars.
Voor de noodzakelijke menging van de tankinhoud kwamen propellers op de markt, welke bij
een aantal installaties zijn geïnstalleerd.
Bij de installatie Amsterdam-West ging de Dienst
van Publieke Werken aldaar in 1961 over tot
menging van de tankinhoud met methaangas.
Daarbij wordt het gas met buizen onderin de
slibmassa gebracht. Het systeem bleek succesvol
en heeft veel navolging.
In plaats van de gebruikelijke bouw van twee of
meer gistingstanks van gelijke inhoud, waarvan
dan één tank niet wordt verwarmd en dienst moet
doen voor de scheiding van uitgegist slib en slibwater, wordt in de ontwerpen van het Instituut de
laatste jaren voor de scheiding van uitgegist slib
en slibwater een ronde open tank met roerwerk
geprojecteerd, waarvan de inhoud gedimensioneerd is op vier dagen verblijftijd van het uitgegiste slib.
Aëroob
Bij toepassing van een oxydatiesloot of -tank vervalt de noodzaak van slibgisting. De verblijftijd
van het slib in het systeem is zo lang (4 tot 6
weken), dat het te spuien surplusslib voor een
'Naast de zorg voor de loop en de stand van het
water is nu ook gekomen de zorg voor de toestand
van het water".
(Prof. Mom)
'Wanneer wordt een woonkern 'rioleringsrijp'?
Als het goed is, vóór de aanleg van de centrale
drinkwatervoorziening. Zoals een vaste wastafel
een afvoerpijp moet hebben vóór we de kraan
openzetten'.
(Ir. Ribbius)
groot deel is gemineraliseerd en daarom op een
droogbed kan worden gedroogd, zonder dat dit
stank veroorzaakt.
Mechanische verwerking
Het voor uitgegist slib van een actief slib installatie en voor gemineraliseerd slib van een oxydatiesloot benodigde oppervlak aan droogbedden
is aanzienlijk. In het eerste geval rekent men op
1 m2 droogbed per 5 inwoners en in het tweede
geval op 1 m2 per 3 inwoners. Voor grote installaties, waarbij ware te denken aan 200 000 inwoners en meer, is de aanleg van een enorm terrein met droogbedden niet aantrekkelijk. Wel
hebben mechanische ruimers, welke het gedroogde slib van de droogbedden opnemen, verlichting
gebracht, zodat niet meer met schop en kruiwagen behoeft te worden gewerkt. Toch zal men
bij voorkeur een alternatief zoeken voor de slibdroogbedden. Een al jaren in gebruik zijnd
systeem is filtratie van het slib op een vacuüm
trommelfilter, waarbij een koek met een droge
stofgehalte van circa 20% ontstaat. Filtratie van
het slib als zodanig is in verband met het colloidale karakter ervan niet mogelijk. Er moeten
vooraf chemicaliën bv. kalk en ijzerzouten of
hoog molekulaire synthetische organische verbindingen (polymeren) worden toegevoegd. Bij
actief slibinstallaties geeft de verwerking van het
verse slib op vacuümfilters moeilijkheden, zoals
bij de sinds 1963 te Mierlo en de sinds 1966 te
Maastricht Bosseveld in werking zijnde installaties is gebleken. Door het sterk wisselend karakter van het verse slib moet steeds weer opnieuw
de juiste chemicaliëndosering worden vastgesteld.
Het is daarom aan te bevelen eerst een homogeen
Slijkdroogbed
42
slib van konstante samenstelling te produceren,
hetgeen mogelijk is door het slib te vergisten,
aëroob te stabiliseren of aan een thermisch proces te onderwerpen. De thermische behandeling
bestaat uit verhitting van het verse slib onder
druk. Bij het Zimproproces geschiedt dit onder
luchttoevoer en bij het Porteousproces zonder
luchttoevoer. Een Zimproinstallatie is in 1969
gebouwd bij de zuiveringsinstallatie van Apeldoorn. Voordeel van de thermische behandeling
is, dat een slib wordt verkregen, dat zonder toevoeging van chemicaliën gemakkelijk ontwatert
en bovendien steriel is. Nadeel van het systeem
is, dat door de verhitting organische stoffen in
oplossing gaan, zodat bij scheiding van slib en
slibwater een geconcentreerde vloeistof ontstaat,
welke weer naar de zuiveringsinstallatie moet
worden geleid en daar een extra belasting geeft
van het biologische gedeelte.
Te vergelijken met een trommelfilter is de centrifuge. Ook bij centrifugeren moet het slib eerst
geconditioneerd worden terwijl de koek ook een
droge stofgehalte van circa 20% heeft.
In 1968 en 1969 zijn in Nederland een aantal
proefnemingen met centrifuges gedaan, welke er
toe hebben geleid, dat bij enkele in aanbouw zijnde installaties centrifuges voor indikking van
aëroob gestabiliseerd slib zullen worden toegepast.
Is men niet tevreden met 20% droge stof dan kan
een filterpers worden gekozen, waarmede een filterkoek met een droge stof gehalte van 50% kan
worden verkregen. Deze filterpersen zijn nu nog
niet geprojecteerd in Nederland, maar zij zullen
in de toekom st zeker komen.
Nog radicaler dan een filterpers is een droogtrommel, welke slib met een droge stof gehalte
van 95-98% als eindprodukt geeft. Verhitting van
het in een draaiende trommel te brengen slib heeft
plaats met olie- of gasbranders. Om het slib door
de trommel te kunnen leiden moet het een droge
stofgehalte hebben van circa 30%. Gaat men uit
van slib met 5-10% droge stof dan moet het slib
bij het in bedrijf stellen van de drooginstallatie
worden gemengd met bv. zaagsel. Is eenmaal de
droging op gang gekomen dan wordt het natte
slib, voordat het in de trommel komt, in een menger gemengd met reeds gedroogd slib. De warmtebalans is natuurlijk gunstiger als wordt uitgegaan van een centrifugekoek of een filterkoek met
20% droge stof.
Bij enkele in aanbouw zijnde installaties in Nederland is een droogtrommel geprojecteerd. Hoe
in de toekomst de ontwikkeling zal zijn is waarschijnlijk afhankelijk van de waarde van het gedroogde slijk voor de landbouw.
Aan verbranding van het slijk is men bij ons nog
niet toe. In de toekomst zal dit wegens gebrek aan
dumpruimte noodzakelijk worden en dan in sommige gevallen gecombineerd kunnen worden met
de verbranding van huisvuil.
Derde trap zuivering
Als bezinking met slibverwerking als eerste en de
biologische zuivering als tweede trap wordt beschouwd, dan kan elke nog volgende behandeling
van het afvalwater als derde trap worden aangeduid. Dit geeft aanleiding tot veel verwarring omdat de ene keer onder derde trap wordt verstaan
het chloren van het effluent en een andere keer
de fosfaatverwijdering wordt bedoeld dan wel
verbetering van het effluent met behulp van een
microzeef, een zandbed of een vijver.
Naast elk productiecentrum op het land moet zich
bevinden een adequaat destructiecentrum in het
water, d.i. een ontvangend water, welks mineraliserend
vermogen opgewassen is tegen de afvoer van
afvalstoffen uit het organisatiecentrum'.
(Prof. Mom)
43
Wat deze nabehandeling betreft is voorlopig alleen het chloren voor ons actueel. Zoals wel bekend mag worden geacht is het effluent van een
zuiveringsinstallatie niet geschikt als drink- of
zwemwater, omdat het nog pathogene kiemen
kan bevatten. De vroeger door een enkele klaarmeester wel verrichtte demonstratie van het leegdrinken van een glas gevuld met effluent om aan
te tonen hoe schoon het water was, verdiende
geen aanmoediging.
Indien het onvermijdelijk is, dat het effuent van
een zuiveringsinstallatie loost in een oppervlaktewater, dat voor actieve recreatie is bestemd, dan
zal tot chloren van het effluent moeten worden
overgegaan. Chloringsinstallaties zijn in 1970 bij
de installaties van Harderwijk en Elburg gebouwd.
Het is nu nog niet bekend of binnenkort ook nog
de met het effluent van een zuiveringsinstallatie
geloosde fosfaten door dosering met chemicaliën
moeten worden teruggehouden. Deze fosfaten
kunnen nl. aanleiding geven tot ongewenste algenbloei.
Nabehandeling van effluenten door middel van
een microzeef, bevloeiing over grasland of filtratie door een zandbed wordt in ons land nog niet
gedaan. Wel wordt bij enkele installaties het
effluent via een vijver geloosd.
Het is niet onmogelijk, dat in de toekomst de aan
het effluent te stellen eisen steeds strenger zullen
worden, zodat een hoger zuiveringsrendement zal
moeten worden verkregen. Misschien komt er
dan een tijdstip, waarop de bacteriën toch worden uitgeschakeld. Recente onderzoekingen in de
Verenigde Staten hebben nl. aangetoond, dat een
vergaande zuivering inclusief fosfaatverwijdering
is te bereiken door behandeling van het riool-
water met kalk en ijzerzouten, gevolgd door bezinking en door filtratie van het bezonken afvalwater over actieve kool. De kosten van het proces
zijn niet veel hoger dan die van traditionele zuivering.
Het hoofdstuk over zuiveringstechniek in het volgende jubileumnummer van het Instituut zou dan
kunnen beginnen met de woorden 'de bacteriën
zijn bij de zuivering van afvalwater vervangen
door chemicaliën'.
Het onderzoek van oppervlaktewater en de
activiteiten van de laboratoria
Ir. J. L. Kooien
INLEIDING
Periode vóór de tweede wereldoorlog
Wanneer de historie van het Rijksinstituut voor
Zuivering van Afvalwater wordt nagegaan, dan
blijkt dat slechts weinig concreets te zeggen valt
over de tegenwoordig aanwezige Hoofdafdeling
Oppervlaktewater. De naam van het Instituut,
zoals deze nu 50 jaar bestaat, geeft al aan dat aanvankelijk het middel: de zuivering van afvalwater, centraal heeft gestaan.
Toch moet het doel: het verkrijgen en in stand
houden van oppervlaktewateren met een aanvaardbare kwaliteit, de aanleiding zijn geweest
tot de stichting van het Instituut. De kwaliteit
van het oppervlaktewater gaf 50 jaar geleden
reeds reden tot zorg. Dit komt reeds in het geschrift van Ir. Hopmans tot uitdrukking. Aangezien op vele plaatsen zelfs de rioleringen nog ontbraken, ontkomen we niet aan de indruk, dat
naast de verontreinigingen door industrieel afvalwater vooral het opheffen van locaal zeer veel
ergernis gevende situaties, middels het aanleggen
van rioolstelsels en de bouw van rioolwaterzuiveringsinstallaties, de meeste aandacht van het RIZA
opeiste. Ook aan de afvoer van centraal verzameld rioolwater naar daarvoor in aanmerking
komende grote oppervlaktewateren werd in die
periode veelal nog als een eerste stap in de goede
richting gezien.
In de jaren vóór de tweede wereldoorlog werden
uiteraard overal in het land oppervlaktewateren
(of -watertjes) op hun (slechte) waterkwaliteit
onderzocht, waarna een advies kon worden uitgebracht. Of dit uit eigen initiatief van het instituut of op aanvraag van de betrokkenen (gemeenten e.d.) gebeurde, is op dit ogenblik nauwelijks meer te achterhalen. Wat betreft het onderzoek van oppervlaktewater door het RIZA in
die tijd kunnen we in het algemeen dit stellen:
doelgerichtheid was zeer zeker aanwezig, doch
van systematiek was nog geen sprake.
Periode na de tweede wereldoorlog
Dit wordt geïllustreerd door de gang van zaken
na de tweede wereldoorlog. De 'geboorte' van de
Afdeling Oppervlaktewater nam een lange periode in beslag, namelijk van ongeveer 1950 tot ongeveer 1963. De afdeling verkreeg pas in 1964 a
1965 een zekere mate van zelfstandigheid, naast
o.a. de Afdeling Zuiveringstechniek. Hieraan is
de komst naar Voorburg van Dr. Ir. H. J. Eggink
van de afdeling Sappemeer van het RIZA niet
vreemd. Aan de opbouw van de afdeling oppervlaktewateren hebben voornamelijk mej. Dr.
J. C. H. Broek en Drs. L. Rodriguez de Miranda
' Wanneer een brug wordt gebouwd, wordt de
mechanische sterkte daarvan niet bepaald door de
exact verwachte last die hij zal moeten dragen.
Er wordt rekening gehouden met een overwaarde.
Als het om levens gaat, wordt geen risico genomen.
Waar het om leefbaarheid gaat, dienen risico's
eveneens afwezig te zijn'.
(Ir. Kooien)
45
meegewerkt, als leiders van resp. het bacteriologisch en hydrobiologisch laboratorium. Zij werden bijgestaan door het reeds zeer lang bestaande
chemische laboratorium. Dit hield zich tot dan
toe voornamelijk bezig met analyses ten behoeve
van de Afdeling Zuiveringstechniek, welke veelvuldig rioolwaterzuiveringsinstallaties op hun
werking onderzocht en dat nog steeds doet.
De onderzoekobjecten van de nog in de kinderschoenen staande Afdeling Oppervlaktewater laten we deze naam maar vast gebruiken - waren
deels aangevraagd door belanghebbenden (rijk,
provincie, hoogheemraadschap, waterschap, gemeente, particulier), doch voor een groot deel
ook eigen initiatief van bovengenoemde twee personen, dan wel hun collega's, waarvan Ir. F. J.
Ribbius in dit opzicht speciaal moet worden vermeld.
De onderwerpen van onderzoek, oud of recent,
verdeeld in een aantal categorieën:
1. ONDERZOEK VAN OPPERVLAKTEWATEREN
IN DE DIRECTE OMGEVING VAN HET LOZINGSPUNT
VAN EEN RIOOLSTELSEL OF VAN EEN
ZUIVERINGSINSTALLATIE
Dit type onderzoek geschiedde meestal om het
onderzoek van de installatie zelf af te ronden.
Veelal bestond het uit niet meer dan enkele monsters, genomen bv. stroomopwaarts en stroomafwaarts vanhetlozingspunt. De resultaten waren
(en zijn nog) hoofdzakelijk voor de betrokkenen
van belang. Door de beperktheid van het aantal
onderzoekplaatsen en de lage frequentie hebben
zij weinig of geen betekenis voor de beoordeling
van de kwaliteit van het ontvangende water als
geheel.
FOREL l EN-MO TETTE
'In einem Bach, einst helle,
Da kroch durch Schlamm und Schlick
Die keuchende Forelle
Vorbei an der Fabrik.
Die Wasser böse stanken
Synthetisch nach Chemie,
Weil sie die Gif te tr anken
Moderner Industrie!
Op deze wijze werden in de loop der jaren zeer
vele installaties alleen chemisch onderzocht. Het
aantal, waaraan daarnaast ook min of meer uitgebreid bacteriologisch onderzoek is verricht, bedraagt 25 a 30. De oudste van deze laatste soort
onderzoekingen stammen uit 1957, het zwaartepunt viel tussen 1962 en 1965. Op het ogenblik
worden maar weinig installaties (in de directe
omgeving van het lozingspunt) meer op deze
wijze onderzocht. De controlerende taak, waarbij
chemische analyses worden verricht, is uiteraard
toebedeeld aan de Afdeling Zuiveringstechniek.
2. ONDERZOEK VAN OPPERVLAKTEWATEREN
IN DE WIJDERE OMGEVING VAN HET LOZINGSPUNT
VAN EEN RIOLERINGSSTELSEL OF VAN EEN
ZUIVERINGSINSTALLATIE
Het doel van deze onderzoekingen bestond uit
het nagaan van de invloedssfeer van een dergelijke lozing. Hier kunnen een aantal oudere, en
een aantal recente onderzoekingen worden ondergebracht. De oudere onderzoekingen, hoofdzakelijk op initiatief van het RIZA verricht, zijn veelal
afgesloten. Deze betroffen gedeeltelijk de nareiniging in chemisch en bacteriologisch opzicht van
het effluent van een zuiveringsinstallatie in een
zg. nareinigingsvijver (Krimpen a/d Lek 19631964, Papendrecht 1964-1965 en Waddinxveen
1966-1967). Daarnaast is tussen de jaren 1956 en
1966 een 15-tal grotere binnenwateren, op eigen
initiatief van het RIZA of op aanvraag van daarbij
betrokken instanties, uitgebreid op de chemische
en bacteriologische waterkwaliteit, in samenhang
met één of meer lozingen, onderzocht.
De recente onderzoekingen van deze aard hebben
gedeeltelijk, door een grotere aanpak, een geheel
'Hier ist nichts mehr poëtisch:
Der Mensch in seinem Wahn
Betet nur noch den Fetisch
Der Dividende an , . . ƒ'
So seufzte die Forelle;
Sie war schon sehr marod,
Bezog aus erster Quel/e
Einen modernen Tod, . .*
( Wendelin Ueberzwerch)
Ich sasz an dem Gestade
Und hatte fast geplürrt:
Die Schubartsche Ballade
War hier grotesk verzerrt f
46
JL
i-fcufi:-
.:-V'
47
ander karakter gekregen dan vroeger het geval
was. Het betreft hier lozingen van enig formaat
van al of niet gezuiverd afvalwater op ontvangende wateren met een behoorlijke oppervlakte.
Genoemd kunnen worden Harderwijk en Elburg
op de Veluwerandmeren, de uitstroming van de
Eem op het Eemmeer en de lozing van een gedeelte van het rioolwater van Amsterdam via een
lange persleiding op het tegenwoordige IJmeer.
Bij deze onderzoekingen wordt een 20 a 30-tal
monsters, regelmatig verspreid over een wateroppervlakte van 2 x 3 tot 5 X 10 km2, verzameld en voornamelijk bacteriologisch onderzocht. De in huishoudelijk rioolwater veelvuldig
voorkomende coliforme bacteriën van faecale
herkomst (TOO 000 - 10 000 000 per ml) dienen
hierbij als indicator voor de verspreiding van het
geloosde water. Deze uitgebreide bemonsteringen, waarbij een j uiste plaatsbepaling op een grote watervlakte noodzakelijk is, geschieden gewoonlijk met behulp van het laboratoriumvaartuig 'Dr. L. F. Kamps' van het RIZA. De uitrusting van het schip is aan deze werkwijze aangepast en het personeel is er op ingespeeld.
onderzocht. De frequentie varieerde nogal. Dit
alles vond plaats in de jaren 1957-1964. Meer
recent (1964-1965) is het onderzoek van het
Noordzeekanaal. Dit geschiedde met behulp van
het laboratoriumvaartuig, en is na 1965 overgenomen door de Studiedienst van het Arrondissement Noordzeekanaal van de Rijkswaterstaat.
Daarnaast moeten worden genoemd het onderzoek van de Twenthekanalen, de Overijsselse
Vecht en diverse andere grensoverschrijdende
riviertjes in het oosten des lands en tevens de
watergangen in Oost-Flevoland. Deze wateren
werden door direct contact van het hoofd van het
chemisch laboratorium met de betrokken instanties min of meer uitgebreid chemisch onderzocht,
waarbij apart rapport is uitgebracht. Vermeldenswaard is ook het als een routineprogramma opgezette onderzoek naar de kwaliteit van de wateren in Groningen en Drenthe, dat door het laboratorium van het RIZA te Sappemeer, in samenwerking met de betrokken Provinciale Waterstaten, regelmatig wordt verricht, en waarover
door deze instellingen zelf rapporten worden uitgebracht.
3. ONDERZOEK VAN GROTERE OPPERVLAKTEWATEREN, MET ALS DOEL EEN INDRUK TE KRIJGEN
VAN DE KWALITEIT HIERVAN ALS GEHEEL
4. HET ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT
VAN BADSTRANDEN
Deze soort onderzoekingen zijn en worden veelal
op eigen initiatief van het instituut uitgevoerd.
Andere bemonsteringen welke hieronder vallen
omvatten het Amsterdam-Rijnkanaal, de Brielse
Maas, de Dieze, de Hollandse IJssel zowel bovenstrooms als benedenstrooms van Gouda, en de
Oude Rijn tussen Utrecht en Leiden. Alle wateren
werden uitgebreid chemisch en bacteriologisch
Hierbij dient onderscheid te worden gemaakt tussen zoet en zout water. In de jaren 1959-1960
werden een aantal onderzoekingen uitgevoerd
langs enkele recreatiestranden in de buurt van
rioolwaterlozingen of uitstromingen van verontreinigde riviertjes aan de zuidoever van het IJsselmeer. Deze onderzoekingen waren voornamelijk
van bacteriologische aard. Zij zijn nu vervangen
door die, welke reeds onder 2 werden besproken.
'Das Wasser, das vom Himmel faut
und aus dem Waldesboden quellt,
ist klar wie reiner Bergkristal!.
Doch dann beginnt der Sündenfall.
Was ihm geschenkt, damit die Erde blühe,
verfalscht der Mensch in eine trübe Brühe,
Und diese Brühe, die verdreckt und stinkt,
soll Wasser liefern, das der Mensch dann trinkt!
Der Mensch, auf Dank nicht abgestimmt,
sich schamlos und auch dumm benimmt,
bedenkt den FIusz aus vollen Handen
mit sonderbaren Opferspenden:
Der Kluge solchem Ubelstande wehrt,
indem er jedes Abwasser erst klart /'
('Ohne Wasser keïn Leben!', DVWW, 1963, p. 14)
Fakalien voller Pestgerüche,
Heizöle, Abfall aus der Küche,
Kadaver mit und ohne Pelle,
hochgiftige Chemieabfalle.
lm reinen Flusz zu schwimmen, ist Genusz,
im schmutzigen brengt es Gefahr, Verdrusz,
Wo mochten sich noch Badenixen rakeln,
wenn selbsi dem Fisch das Dasein wir verekeln.
48
Het onderzoek van badstranden aan zee heeft
altijd veel aandacht van het RIZA gehad. Ook hier
ging - en gaat - het hoofdzakelijk om bacteriologisch onderzoek, van belang voor de kwaliteit
van het ter plaatse aanwezige zeewater als badwater. Tussen de jaren 1958 en 1964 is, meer of
minder intensief, het zeewater langs de kust bij
Delfzijl, van Den Helder tot Den Oever, in de
omgeving van IJmuiden, van Katwijk en van
Vlissingen onderzocht. Deze onderzoekingen waren van incidentele aard; aan sommige plaatsen
werd, op aanvraag van betrokken instanties, zeer
veel aandacht besteed.
Apart moet worden genoemd het strand tussen
Hoek van Holland en Scheveningen, in verband
met enerzijds de uitstroming van faecaal verontreinigd water uit de Waterweg, anderzijds de lozing van Den Haag ca. door een persleiding van
400 m lengte direct in zee. Zo werden in 1960 en
1961 16 simultaan-bemonsteringen op 9 plaatsen
langs de kust en gedurende een groot gedeelte
van de getijperiode, uitgevoerd, waarbij liefst
1282 monsters bacteriologisch werden onderzocht.
Dit onderzoek is nu vervangen door een type,
ongeveer gelijk van opzet als hierboven onder 2
is beschreven, waarbij over een groot gedeelte
van het ontvangende water (i.c. de zee vóór Scheveningen) de monsters in de vorm van een regelmatig verspreid net van bekende plaatsen worden
genomen.
Het gaat hierbij echter niet om een oppervlakte
van enkele X enkele km 8 , doch om één van
10 x 20 km a aanvankelijk, tot 15 x 30 km 2 in de
huidige uitvoering. Het doel hiervan is, de verspreiding van het door de nieuwe Haagse persleidingen (voor voorbezonken water 2,5 km lang,
voor slib 10 km lang) geloosde materiaal na te
gaan, waarbij weer de faecale coliforme bacteriën
als indicator fungeren. Dit in aanvulling op de
zeer frequent direct vanaf het strand genomen
watermonsters.
De voor deze proeven benodigde uitrusting groeide uit van twee schepen in 1965 tot tien in 1969,
compleet met elektronische plaatsbepaling, meting van stroomsnelheid en -richting en monstername aan het oppervlak, halverwege de verticaal
en nabij de bodem. De leider van zo'n proef kan
zich zo langzamerhand met recht een vlootvoogd
noemen!
Het spreekt vanzelf dat het RIZA een dergelijk uitgebreid onderzoek niet alleen kan uitvoeren;
steeds is en wordt welwillende medewerking verkregen van de gemeente 's-Gravenhage en van
diverse Diensten van de Rijkswaterstaat welke
uitrusting en schepen ter beschikking stellen. De
laatste tijd werkt ook het Rijksinstituut voor de
Volksgezondheid in Bilthoven mee, door een deel
van de bacteriologische analyses uit te voeren.
Desalniettemin trekt zo'n onderzoek, qua organisatie, voorbereiding, uitvoering en uitwerking,
een zware wissel op een gedeelte van het RIZApersoneel, in het bijzonder het bacteriologische
laboratorium, dat 100 a 150 monsters in één dag
moet verwerken, en de verwerkingsgroep, die
honderden manuren moet besteden aan het uitwerken van alle gegevens tot een wetenschappelijk juist en overzichtelijk geheel.
Per jaar kunnen, afhankelijk van de (zomerse)
weersomstandigheden, één tot drie dergelijke onderzoekingen plaatsvinden. De door weer, wind,
stromingen en andere externe omstandigheden
veroorzaakte variabiliteit in de uitkomsten maken
het noodzakelijk, het onderzoek een behoorlijk
' Werken voor dankbaarheid is een ondankbaar werk'.
(Ir. Kooien)
'Ik ben een zeer suggestibel persoon.
Ik ben het altijd met de laatste spreker eens*.
(Ir. Ribbius)
' Waar badstranden bedreigd worden door
rioolwaterlozingen behoort ieder transport- en
zuiveringsmaatregel vóór alles gericht te zijn op het
vermijden van kortsluiting in ruimte en tijd'.
(Ir. Ribbius)
49
. - • " » *
V
50
aantal malen uit te voeren, alvorens tot het maken
van een gefundeerde conclusie kan worden overgegaan.
5. HET ONDERZOEK VAN DE GROTE RIVIEREN
Inleiding
Het RIZA staat met vele instanties van de Rijkswaterstaat in direct en voortdurend contact, omdat het zeer nauw is betrokken bij de waterkwaliteit in de grotere rijkswateren. Hieronder vallen
de grote rivieren en kanalen, het IJsselmeer, de
Zuidhollandse en Zeeuwse stromen, de EemsDollard, de Waddenzee en de zee langs de gehele
kust.
Een inzicht in de waterkwaliteit, in de toe- of afname daarvan, en in het zelfreinigend vermogen
van de betrokken wateren is voor het instituut,
als rechtstreeks adviseur van de (rijks-)beheerder,
onontbeerlijk. Dit inzicht is in de loop der jaren,
net als alle andere typen van oppervlaktewateronderzoek, welke hierboven zijn beschreven, op
enigszins grillige wijze ontstaan en gegroeid. Ook
hier was sprake van enerzijds aanvragen van buitenaf, anderzijds eigen initiatief.
De Maas
Als we de historie nagaan, dan blijkt de benedenloop van de Maas op enkele plaatsen en met
slechts enkele analyses, het eerst in de belangstelling te hebben gestaan, namelijk vanaf 1950. Dit
onderzoek, dat langzaam maar zeker werd uitgebreid en een routinematig karakter kreeg, is uitgegroeid tot de huidige vorm, waarover later
meer.
Het Internationale Rijnonderzoek
In 1953 startte het Internationale Rijnonderzoek
op de plaatsen Lobith, Gorinchem, Vreeswijk en
Kampen (en uiteraard de plaatsen in Duitsland,
Frankrijk en Zwitserland), met een frequentie
van eenmaal per twee weken. Dit is het eerste
oppervlaktewateronderzoek, dat vanaf het begin
een volkomen systematisch karakter had, al was
het aantal analyses (alleen chemisch) aanvankelijk nog maar gering.
Waterweg
In hetzelfde jaar begon ook belangstelling te bestaan voor de Nieuwe Maas - Nieuwe Waterweg, welke tot 1961 werd onderworpen aan 51
bemonsteringen over de gehele lengte, 4 drijftochten bij afgaand water en 20 getij bemonsteringen te Hoek van Holland. Het betrof hier
chemisch en bacteriologisch onderzoek. Dit alles
is uitgemond in twee geheel systematische opgezette bemonsteringen. Enerzijds een chemisch
onderzoek op een aantal vaste plaatsen langs de
gehele loop van de riviertak, met een frequentie
van aanvankelijk eenmaal per week, later eenmaal per twee weken; anderzijds een bacteriologisch en chemisch onderzoek bij Hoek van Holland, waarbij de monsters op vier plaatsen, op
één dwarsraai gelegen, aan het oppervlak en nabij
de bodem worden genomen. Deze laatste bemonstering geschiedt eenmaal per maand.
Het Noorden des Lands
Halverwege de vijftiger jaren begon de afdeling
van het RIZA te Sappemeer, in samenwerking met
'Ware de oplosbaarheid van zuurstof in water
belangrijk groter, bv. het 100-voudige van de bestaande,
dan zouden zich vrijwel geen vraagstukken van
waterverontreiniging voordoen1.
(Prof. Mom)
'Technische zuiveringsinstallaties zijn bacteriologisch
Uek\'
(Ir. Ribbius)
51
de Studiedienst van de Dienst Landaanwinningswerken van de Rijkswaterstaat, te werken aan
een oplossing van de onhoudbare situatie in de
Groningse en Drenthse kanalen, welke ernstig
werden en worden verontreinigd door de strokartonfabrieken, en vooral door de periodiek
werkende aardappelmeel- en suikerfabrieken.
Het onderzoek richtte zich later op het EemsDollard-estuarium, dat uitgebreid op zijn eigenschappen en zelfreinigend vermogen werd onderzocht, teneinde te kunnen beoordelen of een
systeem van persleidingen het afvalwater van
bovengenoemde fabrieken naar dit grote buitenwater zou kunnen gaan afvoeren. De studie
mondde uit in het proefschrift van Dr. Ir. H. J.
Eggink: 'Het estuarium als ontvangend water van
grote hoeveelheden afvalstoffen', Wageningen
1965. Een ander resultaat was, dat, toen het
onderzoek in de Eems-Dollard was afgelopen,
een laboratoriumvaartuig overbleef, genoemd
naar de voorganger van Dr. Ir. Eggink, die het
onderzoek begon: Dr. L. F. Kamps. Dit vaartuig, met een bemanning van zeven personen,
waaronder drie man voor het op het schip aanwezige laboratorium, wordt in het gehele land ingezet op allerlei onderzoekobjecten in oppervlaktewateren, welke op andere wijze niet of zeer
moeilijk zouden kunnen worden uitgevoerd.
staat verzameld. Wanneer al deze gedeeltelijke
bemonsteringen aan elkaar worden gepast, dan
blijkt, dat alle Rijntakken en de Maas in hun geheel enkele malen volledig zijn onderzocht. Sommige gedeelten, zoals de Lek, de Noord, de Beneden Merwede en de Oude Maas (kennelijk in
verband met de situatie van de Nieuwe Maas Nieuwe Waterweg) hebben meer aandacht gekregen en zijn 10 tot 20 maal onderzocht.
Westerschelde
Wanneer de chronologie wordt gehandhaafd,
moet vervolgens de Westerschelde worden genoemd, welke vanaf eind 1960 eenmaal per twee
weken in zijn volle lengte chemisch wordt onderzocht. Hierbij verleent de Studiedienst Vlissingen
van de Rijkswaterstaat vrijwel voortdurend assistentie. In de jaren 1960-1963 vond, in gedeelten,
drie maal een volledige bacteriologische bemonstering van dit water plaats. Naar analogie van
het onderzoek in het Eems-Dollard-estuarium
werden de analyseresultaten (daartoe met behulp
van de 'Dr. L. F. Kamps' geïntensiveerd) van een
aantal jaren gebruikt voor een benadering van de
capaciteit van het zelfreinigend vermogen van de
Westerschelde.
Gecoördineerd onderzoek oppervlaktewateren
Andere grote rivieren
De nog niet genoemde takken van de grote rivieren, met uitzondering van de Gelderse IJssel,
werden tussen 1957 en 1964 aan partiële bacteriologische en chemische onderzoekingen onderworpen. Hierbij werden de monsters met behulp
van de regionale vaartuigen van de Rijkswater-
en
Aparte vermelding verdient het Gecoördineerde
Onderzoek van Oppervlaktewateren, dat in 1963,
1964 en 1965 vier maal per jaar werd uitgevoerd,
in samenwerking met vrijwel alle waterbeheerders en wateronderzoek-laboratoria in Nederland. Het RIZA heeft hierin, met in het minst door
inschakeling van het laboratoriumvaartuig, een
MANDELBEKE
''Maar dit alles is verdwenen!
Droeve dagen zijn verschenen;
V Mandelwater schiet nu vuil
door den watermolenkuil.
Niet één vogel komt er kwelen,
niet één eende n'komt er spelen
waar zij heure baren giet
en besmette dampen schiet.
Zelfs mag daar geen vis meer dartelen
oft is om hem dood te spartelen;
Niet een lammeke bedorst
durft er koelen zijne borst;
Noch geen zwaluw in heur plasschen
wil zijn sneeuwwit hertje wassen;
Al dat leeft, het schuwt de kreek,
en 't veracht de Slavenbeek . . .'
(Guido Gezelle, 1858)
52
actief aandeel gehad. De verwerking van de vele
duizenden analyseresultaten, welke niet op het
instituut plaats vindt, nadert nu zijn voltooiing.
Radiochemisch onderzoek
De voorgenomen bouw van kerncentrales en de
aanwezigheid en ontwikkeling van diverse kernfysische laboratoria gaven in 1956-1957 aanleiding tot de opzet van het radiochemisch laboratorium van het Instituut.
In het kader van het Internationale Rijnonderzoek werd in 1958 aangevangen met een systematisch uitgevoerd radiochemisch onderzoek op de
betrokken bemonsteringsplaatsen. Tevens werd
het uit België afkomstige water, in verband met
de controle van een met dat land gesloten Tractaat, (te weten de Westerschelde en het Kanaal
Gent-Terneuzen) alsmede het IJsselmeer, in het
programma opgenomen, Een jaar later werd dit,
eveneens op basis van het met België gesloten
Tractaat, uitgebreid met de Maas en een aantal
van zijn zijriviertjes. Het laboratorium voor radiochemie verricht dit onderzoek zelfstandig en
brengt zelf rapporten uit. Zoveel mogelijk worden de bemonsteringen gecombineerd met die,
welke voor andere doeleinden worden uitgevoerd.
Hydrobiologisch onderzoek
Een ander nieuw aspect werd in 1966 aan het
wateronderzoek toegevoegd, namelijk systematisch hydrobiologisch onderzoek. Op meer incidentele wijze had dit in de jaren daarvóór al
plaatsgevonden op diverse plaatsen langs de grote
rivieren. In 1966 en 1967 beperkte het systema-
tische onderzoek zich tot een tiental plaatsen
langs de rivier de Maas. Vanaf 1968 is dit programma verminderd tot enkele plaatsen langs
deze rivier, waardoor gelegenheid ontstond ook
de diverse Rijntakken in het systeem op te nemen.
Het Grote Routine Programma
Het onderzoek van de grote rivieren gaf in 1964
weliswaar een volledig, doch nog weinig overzichtelijk en samenhangend beeld van de waterkwaliteit. Sommige takken werden systematisch
onderzocht, andere incidenteel, afhankelijk van
losse initiatieven en van de capaciteiten der betrokken laboratoria. In 1965 werden al deze onderzoekingen gebundeld tot één groot systematisch geheel, waarin alle takken van de grote
rivieren Rijn en Maas, op in totaal ca. 35 plaatsen, met een frequentie van eenmaal per twee
weken, worden onderzocht. De frequentie op de
plaatsen van het Internationale Rijnonderzoek,
te weten Lobith, Gorinchem, Vreeswijk en Kampen, èn op de plaats waar de Maas ons land binnenkomt, te weten Eijsden, bedraagt eenmaal per
week. De monsters worden steeds min of meer
volledig chemisch onderzocht; eenmaal per
maand vindt ook een uitgebreide bacteriologische analyse plaats. Het aantal analyses per
monster is uitgegroeid tot gemiddeld 18. Dit betekent, dat alleen reeds van deze wateren per jaar
30 x 25 X 18 + 5 X 50 X 18 — ca. 18 000 gegevens ter beschikking komen. De uitkomsten
van het radiochemische onderzoek worden, zoals
hierboven vermeld, apart verwerkt. Die van het
hydrobiologisch onderzoek zijn niet te beschrijven met het woord „analyseresultaat" en vallen
dan ook hier buiten.
'Men zij er zich in de waterhuishouding van bewust,
dat men met kunstmatige reiniging niet alles kan
bereiken en dat het gezonde ruime oppervlaktewater
altijd het laatste woord zal moeten spreken in de
onschadelijkmaking der afvalstoffen1.
(Prof. Mom)
l
In alle twijfel en onzekerheid is slechts één ding
zeker: waar géén besmetting is met pathogene kiem
of virus, daar is geen ziekte'.
(Ir. Ribbius)
53
W.V;i.-.ïr-:-v-'s"-..
1 : -V.
•. • ' • . - • i ï ü É Ë a i
Bemonsteringsvaartuig Dr. L. F. Kamps
54
Dit programma zal in de komende jaren worden
voortgezet, aangevuld met nieuwe bemonsteringsplaatsen in het Hollandsen Diep - Haringvliet, nadat dit laatste water van de zee is afgesloten. Het spreekt vanzelf dat al deze gegevens
niet in de kast terecht mogen komen, doch in de
openbaarheid moeten worden gebracht. Een verwerkingsgroep is al enkele jaren lang bezig dit
voor te bereiden, en hopelijk zal in 1970 met
publikatie van de gegevens vanaf 1965 een begin
worden gemaakt. Het is de bedoeling dat per jaar
een overzicht, bijvoorbeeld genaamd 'Jaarboek
der Waterkwaliteit' (dit naar analogie van het
reeds jaren door de Rijkswaterstaat gepubliceerde 'Jaarboek der Waterhoogten') zal verschijnen.
Daarnaast zal de enorme hoeveelheid gegevens
in allerlei richtingen worden uitgewerkt, o.a. om
na te gaan hoe de tendenzen van de verontreinigingen met diverse stoffen zich ontwikkelen. Hiervoor zullen ook de gegevens ouder dan 1965 worden gebruikt. Van meer wetenschappelijk belang
is de studie van de interacties die tussen de verschillende stoffen bestaan of zouden kunnen bestaan, en de invloed van de fysische omstandigheden hierop (bv. rivierafvoer, temperatuur, zuurstofgehalte, B.0.D.5, ammoniumion, nitraation,
diverse vormen van het fosfaation, zwevende stof,
bacteriegehalte enz.). Vooral de laatste vorm van
verwerking, waarvoor nu eenmaal veel gegevens
nodig (en nu ook beschikbaar) zijn, zou nieuwe
gezichtspunten kunnen opleveren. Dit tijdrovend
pionierswerk, waaraan de verwerkingsgroep een
groot deel van zijn tijd zal gaan besteden, za! misschien een bijdrage kunnen leveren aan de ontsluiering van de geheimzinnige vorm van leven,
dat in een oppervlaktewater aanwezig is.
6. ANDERE ONDERZOEKINGEN, MET NAME VERRICHT
MET BEHULP VAN HET LABORATORIUM VAARTUIG
'DR. L. F. KAMPS'
Waterkwaliteit
De projecten, waarvoor dit vaartuig wordt ingezet, bestonden aanvankelijk voornamelijk uit diverse onderzoekingen betreffende de waterkwaliteit. Hiervan is reeds eerder gewag gemaakt: o.a.
het Eems-Dollard-estuarium, de Westerschelde
en het Noordzeekanaal werden uitgebreid onderzocht. Medewerking werd en wordt verleend aan
diverse onderzoekingen van het bacteriologisch
laboratorium naar de verspreiding van rioollozingen in de randmeren langs de IJsselmeerpolders en in de zee langs de kust van Scheveningen.
Meer wetenschappelijk gericht is het onderzoek
naar de bacteriologische hoedanigheid van niet
door lozingen ter plaatse verontreinigde estuaria,
zoals het Hollandsch Diep-Haringvliet en (vóór
1969) het Hollandsch Diep-Volkerak-Zijpe-Keeten-Oosterschelde. Het IJsselmeer wordt 4 a 6
maal per jaar uitgebreid op zijn chemische hoedanigheden onderzocht. Een apart aspect hiervan
vormt de uitstroming van de Ussel in het Ketelmeer, waar het water tot rust komt en de kwaliteit ervan merkbaar verbetert, doch waar het
bodemslib sterk verontreinigd blijkt te zijn.
Tevens wordt de verbetering van het water in een
stromende rivier nagegaan in het nauwelijks door
plaatselijke lozingen verontreinigde Maaspand
Grave-Lith. Ook de grote havengebieden, zoals
de Nieuwe Maas - Nieuwe Waterweg met al zijn
zijhavens, worden regelmatig gecontroleerd.
'Beleid behoort gegrondvest te zijn op moed
en te leiden tot trouw*.
(Prof. Mom)
'Hoe edeler het produkt, hoe onedeler het afvalwater*.
(Ir. Ribbius)
55
Fysisch onderzoek
Naast de onderzoekingen naar de waterkwaliteit
wordt ook aandacht besteed aan de fysische
eigenschappen van de oppervlaktewateren. Voor
een belangrijk deel wordt hierbij medewerking
verleend aan grote objecten van andere instanties. Zo werd in 1966 deelgenomen aan een onderzoek naar de mogelijkheid tot reiniging van een
door verschillen in zoutgehalte gestratificeerd
water (Veerse Meer) door luchtinblazing, onder
auspiciën van de Deltadienst van de Rijkswaterstaat. Diverse malen is deelgenomen aan diffusieproeven met behulp van de fluorescerende kleurstof rhodamine B, onder auspiciën van de Mathematisch-Fysische Dienst van de Directie Waterhuishouding en Waterbeweging van de Rijkswaterstaat. Hiervan kunnen worden genoemd de
Westerschelde (1965), de zee van Petten tot Texel
in 1966 en de Grevelingen in 1968. In 1969 werd
eveneens medewerking verleend aan de K.E.M.A.
te Arnhem, bij het vervolgen van de watertemperatuur in de loop van het Amsterdam-Rijnkanaal,
als gevolg van de lozing van een relatief grote
hoeveelheid koelwater van de elektriciteitscentrale te Utrecht.
Ook zelfstandig is het laboratoriumvaartuig in
staat fysisch onderzoek te verrichten. Hieronder
kan bijvoorbeeld worden genoemd de bepaling
van het zuurstof-inbrengend vermogen van een
stuw in een rivier, zoals in de Maas te Lith en in
de Rijn te Hagestein. Doch de meeste aandacht
wordt besteed aan mengingsverschijnselen in diverse typen wateren, met behulp van de reeds
eerder genoemde kleurstof rhodamine B. Het
schip is ingericht tot het al varende continu meten
van de concentratie van deze stof, terwijl ook
losse monsters kunnen worden verwerkt. Eén der
eerste onderzoekingen van dit type is verricht in
een diepe plas, waarin rioolwater wordt geloosd
(Eist), en waarin inblazing van lucht en vooral
windwerking voor een verassende goede circulatie en menging bleken te zorgen. Een ander object bestond uit havens met een getijbeweging
(in de omgeving van Dordrecht), die op hun uitwisseling met de langsstromende rivier werden
onderzocht. Deze uitwisseling bleek (zoals werd
verwacht) des te slechter te zijn naarmate de
kleurstof verder achterin de haven werd geloosd.
In het Noordzeekanaal werd getracht de uitwisseling in verticale zin tussen de door verschillen
in zoutgehalte gestratificeerde waterlagen na te
gaan. Deze uitwisseling bleek niet aantoonbaar
te zijn. Op sommige plaatsen in de grote rivieren
werd het verdunningseffect nagegaan van de onder diverse omstandigheden geloosde kleurstof,
o.a. als een puntlozing in het midden van de
rivier en als een continue lozing vanaf de oever.
Kennis omtrent ai deze verspreidings- en mengingsverschijnselen is van zeer veel belang bij de
beoordeling van de toelaatbaarheid van een lozing onder bepaalde omstandigheden, vandaar
dat er veel aandacht aan wordt besteed.
NASCHRIFT
De hierboven gegeven opsomming, hoewel niet
volledig, maakt wel duidelijk dat door de Afdeling Oppervlaktewater, daarin bijgestaan door
en in samenwerking met de diverse laboratoria
van het instituut, verwerkingspersoneel, het laboratoriumvaartuig 'Dr. L. F. Kamps', en niet te
vergeten het personeel dat zorg draagt voor het
nemen van de routinemonsters in de grote rivie-
DE RUNVERGIFTÏGING
l
Een spelevaart op Vader Rijn
vermaakt ons onbedaarlijk.
Maar met een flinke scheut venijn
wordt vader toch gevaarlijk.'1
(Chronos, De Tijd 24 juni '69)
56
. . . •<&&••*? i > : » r < ? P F » —
*d
"•^W
«e
0
»
•*'
ï
31
Laboratorium RÏZA
57
ren, zeer veel gegevens worden verzameld en verwerkt. Deze hoeveelheid zal nog toenemen; in dit
geval behoeft slechts te worden gedacht aan uitbreiding van het routine-bemonsteringsprogramma met de Zuidhollandse en Zeeuwse stromen,
het IJsselmeer, de randmeren, eventueel de belangrijkste badstranden, en met het nagaan van
de gevolgen van de lozingen van grote persleidingen op diverse plaatsen in ons land, enz.
De resultaten hiervan dienen in hoofdzaak voor
vier doeleinden:
i. Controle van de waterkwaliteit van in eerste
instantie de Rijkswateren.
2. Onderzoek naar de wetenschappelijke achtergronden van de daarbij waargenomen verschijnselen.
3. Beoordeling van de toelaatbaarheid van reeds
bestaande of mogelijk toekomstige lozingen van
afvalwater.
4. Het opdoen van ervaring, teneinde deze ter
beschikking te stellen van ook andere waterbeheerders dan alleen de Rijksoverheid.
Een deel van de resultaten van het verrichte en
nog te verrichten werk vormt de achtergrond
voor beslissingen, genomen in incidentele situaties, en voor adviezen, verstrekt naar aanleiding
van inviduele vragen. Er wordt echter naar gestreefd, zoveel mogelijk van de verkregen en nog
te verkrijgen gegevens in de openbaarheid te
brengen.
Het Riza en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren
Ir. J. H. Jansen
Bij het schrijven van een bijdrage voor de jubileumuitgave ter gelegenheid van het 50-jarige bestaan van het RIZA over de relatie van het Instituut en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren is het geboden dat de schrijver zich een
aantal beperkingen oplegt.
Aan het tot stand komen van een wettelijke regeling voor de bestrijding van de waterverontreiniging wordt reeds zeer lang gewerkt. Een groot
deel van de aktiviteiten heeft plaatsgevonden
vóór de oprichting van het RIZA in 1920. Omdat
hieraan op een andere plaats in deze uitgave aandacht zal worden besteed, wordt er in deze bijdrage aan voorbijgegaan. Wel wilde ik nader ingaan op het tot standkomen van het huidige wetsontwerp, alhoewel ik mij ervan bewust ben, dat
terughoudendheid geboden is omdat veel van de
discussies die tot de huidige wet hebben geleid
van vertrouwelijke aard zijn geweest. De verleiding is tenslotte groot om in deze beschouwing
ook een blik in de toekomst te werpen. Tot nu
toe is de rol van het Instituut beperkt geweest tot
het medevoorbereiden van deze wet; door deze
wet wordt echter niet meer geschapen dan een
middel om de strijd tegen de waterverontreiniging op een betere basis daadwerkelijk ter hand
te nemen. In wezen geldt voor de vijftig-jarige,
dat de toekomst meer door de wet zal worden
bepaald dan dit in het verleden het geval was.
De enige maatregel die tot het in werking treden
van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren
van rijkswege was getroffen, was een aantal voorzieningen in de nieuwe Hinderwet, waarvan het
ontwerp op 3 november 1950 aan de Tweede
Kamer werd aangeboden. Deze wet verscheen op
15 mei 1952 in het Staatsblad (Stb. 274), terwijl
de in werkingtreding bij Koninklijk Besluit van
24 december 1952 werd bepaald op 1 februari
1953. Hoewel deze nieuwe Hinderwet mogelijkheden opent om de gevolgen van afvalwaterlozingen tegen te gaan, kan zij de zo noodzakelijke bescherming van het oppervlaktewater tegen
vervuiling niet op bevredigende wijze tot stand
brengen.
Dit is vooral een gevolg van het feit, dat lozingen
van huishoudelijk afvalwater niet onder deze wet
vallen en het moeilijk is binnen de jurisprudentie
van de Hinderwet tegen reeds bestaande industriële lozingen op te treden. Bovendien geldt voor
de meeste lozingen van industrieel afvalwater, dat
zuivering het beste kan plaatsvinden in grotere
collectieve zuiveringsinstallaties. Via de Hinderwet kan het tot stand komen van collectieve zuiveringsinstallaties echter niet worden bevorderd;
deze wet maakt het slechts mogelijk zuiveringsinstallaties per bedrijf voor te schrijven.
Bij het in werking treden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren zal de Hinderwet niet
'Ik zou kunnen zeggen, dat ik een voorstander van
de COD-bepaling ben om ongeveer dezelfde redenen,
die Churchill tot een voorstander van de democratie
maakten. Immers luidde een van zijn uitspraken:
'Ik ben voor democratie, omdat ik dat de minst slechte
staatsvorm vind.''
(Ir. Jansen)
59
meer van toepassing zijn op inrichtingen voor
zover deze tengevolge van het brengen in oppervlaktewateren van afvalstoffen, verontreinigende
of schadelijke stoffen naar buiten gevaar, schade
of hinder kunnen veroorzaken. Deze bepaling is
toe te juichen, omdat het betekent dat aan degene,
die afvalwater brengt in oppervlaktewater slechts
ingevolge één wet voorwaarden kunnen worden
opgelegd. Toch is dit niet steeds het inzicht geweest. Zo adviseerde de inmiddels opgeheven
Commissie inzake waterverontreiniging in een
overigens voortreffelijk advies, dat voor een belangrijk deel de grondslagen van de huidige wet
heeft bepaald, nog in 1958, dat de Hinderwet op
het terrein van de waterverontreiniging onverminderd van kracht moet blijven. Het is, aldus
de commissie, namelijk niet uitgesloten dat een
afvalwaterlozing in de onmiddellijke omgeving
gevaar, schade of hinder kan veroorzaken, doch
dat zulks de waterbeheerder op grond van het
plaatselijk karakter minder interesseert. Het is
goed hier nog eens op te wijzen, want het betekent (voor de meeste waterbeheerders is dit
reeds thans een uitgemaakte zaak) dat waterbeheerders er bij de lozingen van afvalwater niet
alleen op moeten toezien, dat deze lozing in de
totaliteit van het waterbeheer geen bezwaren oplevert, maar dat tevens de voorwaarden zo luiden
dat ook plaatselijk verontreiniging wordt voorkomen.
Een algemeen verbod tot het brengen van afvalstoffen in oppervlaktewateren, met de mogelijkheid tot ontheffing van het verbod, is op advies
van de reeds eerder genoemde Commissie inzake
Waterverontreiniging in de wet gebracht. In het
ontwerp van 1955 werd gesteld: 'het behoort tot
de huishouding van de openbare lichamen te
waken tegen nadelige beïnvloeding van de onder
hun beheer staande wateren door verontreinigende of anderszins schadelijke stoffen of vloeistoffen'. Uit de gekozen definities blijkt dat in de
loop der tijden toch wel nuanceverschillen zijn
opgetreden. Blijkt in de huidige definitie meer het
inzicht, dat lozing van afvalstoffen in principe ongewenst is en moet worden verboden, waarvan
onder voorwaarden ontheffing kan worden verleend, in de oude formulering stond meer de nadelige beïnvloeding van het oppervlaktewater
voorop. Deze ontwikkeling is wel te verklaren
uit de snelle toename van de afvalwaterstroom.
In het verleden was op vele plaatsen in de Nederlandse waterhuishouding het zelfreinigend vermogen nog wel voldoende om het afvalwater zonder al te veel problemen in het oppervlaktewater
af te voeren. We groeien, thans echter meer en
meer naar een situatie, dat voor lozing op de
niet-zoute wateren zo goed mogelijke technische
voorzieningen moeten worden getroffen om de
hoeveelheid afvalstoffen te beperken. Het zelfreinigend vermogen moeten we thans steeds meer
beschikbaar houden voor de 'nareiniging* van
effluenten van zuiveringsinstallaties.
Een ander punt dat in de definitie van het ontwerp-1955 opvalt is dat aan alle openbare lichamen die wateren beheerden, de zorg voor de
waterkwaliteit werd opgedragen. In de wet, zoals
deze door de Staten-Generaal is aanvaard, worden voor de waterkwaliteit van de rijkswateren
het rijk en voor alle overige de provincie verantwoordelijk gesteld. Desgewenst kunnen Provinciale Staten de 'bevoegdheid' opdragen aan lagere
overheden. Op dit punt hebben vele boeiende en
vaak emotionele discussies plaatsgevonden. Hier
zou sprake zijn van het uithollen van de water-
. . . En dus: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos ter grootte van een krant.'
(Jacques Bloem, 'De Dapperstraat')
60
•••• •
• - •™-^""*lfcw«
""" -
**^
f ü
•-
?""^-5a&**"H
61
schapstaak; de wetgever zou hier in strijd komen
met artikel 206 van de Grondwet waarin aan
Provinciale Staten de bevoegdheid is gegeven
waterschappen in te richten, terwijl in deze wet
aan diezelfde Staten 'bindende directieven' werden gegeven ter hantering dier grondwettelijke
'bevoegdheid'. Van andere zijde werd hier tegenover gesteld, dat door het opdragen aan alle beheerders (waterschappen) die zo sterk in de agrarische sfeer wortelen een juiste afweging van de
belangen niet kan worden verwacht. We mogen
mijns inziens, achteraf toch wel gelukkig zijn, dat
de tekst in de wet is gekomen, zoals die er nu
in staat. Enerzijds biedt deze voldoende mogelijkheden om tot een gedecentraliseerde aanpak te
komen, anderzijds kan worden voorkomen, dat
de decentralisatie zo ver gaat, dat een adekwate
aanpak van het afvalwatervraagstuk door te grote versnippering ernstig zou worden bemoeilijkt.
De ontwikkeling in de afvalwaterzuivering gaat
ook steeds meer in de richting van het bouwen
van grotere regionale zuiveringsinstallaties, waar
het afvalwater van meerdere plaatsen wordt gezuiverd. Deze op zichzelf juiste ontwikkeling behoeft door het waterkwaliteitsbeheer zoals zich
dat nu begint af te tekenen niet te worden geremd. Wat ook nog opvalt is dat pas later in de
ontwerpen van de wet op meer passende wijze
het stelsel van heffingen is ingevoerd. Een algemene klacht over het ontwerp van wet van 1955
was dat het zo ingewikkeld was. Wie dit ontwerp
er nog eens op naleest en dit vergelijkt met de
thans voorliggende wet komt tot de conclusie,
dat het oudere ontwerp nog vrij eenvoudig was.
Maar gezien het juridisch ingewikkelde beheer
van ons oppervlaktewater was een eenvoudiger
redactie niet goed mogelijk.
de maan schijnt op de bulderbaan
de maan schijnt door de gassen
op de doje bleke buiken
van de vissen in de plassen
Annie M. G, Schmidt, uit 'Tadom'
(musical' Met man en muis')
Met bovenstaande kanttekeningen zou ik dit gedeelte van mijn bijdrage over het tot stand komen
van de wet willen besluiten.
Op grond van allerlei bepalingen zijn er ook in
het verleden door het Instituut adviezen uitgebracht over voorwaarden waaraan degenen moeten voldoen die afvalwater lozen. Deze voorwaarden werden soms opgelegd in het kader van de
Hinderwet - in het bij deze wet behorende Hinderbesluit is bepaald dat het RIZA in veet gevallen
in de gelegenheid moet worden gesteld om advies
uit te brengen alvorens de gevraagde vergunning
mag worden verleend - verder op grond van
bepalingen in provinciale reglementen of reglementen van waterschappen, gemeentelijke bouwverordeningen en voor lozingen in rijkswateren
veelal op grond van het privaatrecht. In veel gevallen kon toch niet steeds het resultaat worden
bereikt, dat wenselijk was. Dit is vooral een gevolg van het ontbreken van een goede financiële
regeling en van het ontbreken van voldoende
sancties. Bovendien geldt - alhoewel de laatste
jaren duidelijk een keer ten goede optreedt - dat
gemeenten in het kader van hun industrialisatiebeleid niet steeds bereid waren en zijn om de
noodzakelijke voorwaarden op te leggen en vooral om er op toe te zien dat éénmaal opgelegde
voorwaarden ook daadwerkelijk worden nageleefd. Eveneens schrikken zij ervoor terug zonodig van de mogelijkheden die de hinderwet
biedt - sluiting van de inrichting - gebruik te
maken.
Sinds geruime tijd beschikt het RIZA over een
speciale afdeling voor adviezen ingevolge de Hinderwet. Per 1 januari 1968 is een afdeling Aanslagregeling en Vergunningen ingesteld, waarin
de bestaande hinderwetsafdeling werd opgenomen, die is belast met de verdere voorbereiding
van het in werking treden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en voorts alle adviesaanvragen inzake te verlenen vergunningen
- zowel in het kader van de Hinderwet als anderszins - behandelt. Daarbij wordt dankbaar gebruik gemaakt van de adviezen van de afdelingen
Oppervlaktewater en Zuiveringstechniek.
Bij het in werking treden van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren zal de zorg voor de
kwaliteit van het oppervlaktewater meer bij de
waterbeheerders komen te liggen. Vooral bij het
beheer van de rijkswateren zal het RIZA nauw betrokken worden. Hierboven heb ik enkele redenen aangegeven, waarom de ontwikkeling in het
verleden, niet steeds het gewenste resultaat heeft
opgeleverd. Uit dat verleden zal lering moeten
worden getrokken. Met name zal daarbij ook
meer aandacht moeten worden geschonken aan
de controle op het naleven van opgelegde vergunningsvoorwaarden. Deze toezichthoudende functie is niet steeds plezierig, maar toch onmisbaar
in een goed kwaliteitsbeheer. Die controle is in
veel gevallen niet eenvoudig, vooral als bedacht
wordt op hoeveel plaatsen overtredingen kunnen
plaatsvinden bv. de boer die in de nachtelijke
uren zijn giertank in een afgelegen sloot leegt,
terwijl ook de lozingen op zee, die voorzover die
plaatsvinden vanuit Nederlands grondgebied onder de werkingssfeer van de wet zijn gebracht,
zeker de nodige problemen zullen geven.
Naast die controle op het naleven van vergunningsvoorwaarden zullen ook veel metingen moeten geschieden om de ontheffingen, die na het in
werking treden van de wet zullen moeten worden
opgelegd te kunnen vaststellen. In diverse gevallen kan wellicht de controle op het naleven van
vergunningsvoorwaarden en het vaststellen van
heffingen worden gecombineerd.
Met de binnenkomende gelden kunnen zuiveringsinstallaties worden gerealiseerd. Op deze
wijze kan de bestaande vervuiling worden teruggedrongen.
Moge het in de wet neergelegde systeem het kader
geven waarin op redelijke termijn de kwaliteit
van het Nederlandse oppervlaktewater weer komt
op het niveau, zoals redelijkerwijze mag worden
verlangd. Daarbij moet worden bedacht, dat met
de huidige stand van de zuiveringstechniek en de
grote hoeveelheid ongrijpbare verontreinigingsbronnen bv. een kristalheldere Rijn niet is te realiseren, maar dat een aanzienlijke kwaliteitsverbetering met de nodige offers van de oeverstaten
zeer wel mogelijk is. De afdeling Aanslagregeling
en Vergunningen zal gaarne aan de in betekenis
groeiende taak van het Instituut haar steentje
bijdragen.
'De oplossing moet gezocht worden in de richting
van een volledig beheer door de waterbeheerder,
zowel wat verwijdering, verdeling als zuivering betreft'.
(Prof. Mom)
'Over de Kessener-borstel: hij pompt, hij sproeit,
hij klutst''.
(Ir. Ribbius)
63
ê*m
& *
64
Jaarverslagen van het Riza
25 oktober 1920 t/m 1930
i93i
1932
10
II
1933
1934
1935
1936 en 1937
1938 t/m 1947
1948 en 1949
1950 en 1951
1952 en 1953
In 1965 is het RIZA gestart met de publikatie van
een eigen reeks Mededelingen (waarin ook jaarverslagen zijn opgenomen), uitgegeven bij de
Staatsuitgeverij te 's-Gravenhage.
Mededeling nr. i, 1965 (jaarverslag 1964)
Mededeling nr. 2, 1965 ('Het estuarium als ontvangend water van grote hoeveelheden afvalstoffen') (proefschrift van Dr. Ir. H. J. Eggjnk)
Mededeling nr. 3, 1966 Gaarverslag 1965)
Mededeling nr. 4, 1967 (jaarverslag 1966)
Mededeling nr. 5, 1968 ('Onderzoek naar het
verontreinigend vermogen van huishoudelijke afvalwater')
Mededeling nr. 6, 1968 (jaarverslag 1967)
Mededeling nr. 7, 1970 (jaarverslag 1968)
'De verontreiniger van vandaag is het slachtoffer
van morgen*'.
(Ir. Schaafsma)
'Het wegpersen van grote hoeveelheden ruw rioolwater
tot ze eindelijk met een zucht de zee bereiken,
is niet zo mooi, als het oppervlakkig wel schijnt*.
(Ir. Schaafsma)
65
Publikaties
Samengesteld door Ir. W. A. H. Brouwer
Bovendien zijn elders nog in totaal 189 artikelen
van medewerkers van het RIZA gepubliceerd. In
de hieronder volgende, alfabetisch op auteursnaam gerangschikte lijst zijn niet opgenomen
rapporten, adviezen, reis- en excursieverslagen,
boekbesprekingen, referaten e.d.
DR. IR. P . K. BAAIJ
Physikalische Routine-Prüfungsmethoden. F.E.G.-Informationsblatt nr. 11 (december 1964), 3-7
DR. J. C. H. BROEK
Ijzersulfide in zuiveringsslijk. Landbouwkundig Tijdschrift 66, nr. 3 (maart 1954), 182-188
Microbiologische aspecten van waterverontreiniging.
Land en water 4, nr. 5 (september/oktober 1960),
220-228
DR. J. C. H. BROEK. EN PROF. DR. IR. C. P . MOM
Verseuchung von Poldergewassern mit Salmonella
Paratyphi infolge Abwassereinführung. Gesundheitsingenieur 75, Heft 3/4 (1954). 65-69 en Antonie van
Leeuwenhoek 19 (1953), 363-372
IR. W . A. H. BROUWER
Het zelfreinigend vermogen van oppervlaktewater.
Land en Water 3, nr. 6 (december 1959), 250-254
Luchtverontreiniging ten gevolge van waterverontreini-
'De staf van Mozes maakte schoon water,
de staf van het RIZA maakt water schoon".
(Ir. Brouwer)
1
'Geef'de zee de ruimte, geef de zee de tijd''.
(Ir. Ribbius)
ging. Technisch Gemeenteblad 46, nr. 9 (5 mei 1960),
121-125
Overzicht der rioolwaterzuiveringsinstallaties in Nederland. Water Bodem Lucht 51, nr. 2 (juni 1961), 44-51
Stand van de rioolwaterzuivering in Nederland. Water
46, nr. 10 (10 mei 1962), 155-157
Gewasserschutzprobleme in den Niederlanden. F.E.G.Informationsblatt nr. 7 (september 1962), 6-8
Conduite et entretien des stations de traitement. La
Tribune du Cebedeau 15, no. 227 (oktober 1962),
505-5"
Het probleem van de waterverontreiniging in Nederland. Spreekuur thuis 5, nr. 5 (maart 1963), 288-291
en nr. 6 (april 1963), 342-345 en nr. 7 (mei 1963),
419-423
Afvalwater van slachthuizen. Water 47, nr. 8 (11 april
1963). 95-97
Problemas de la impurificación de aguas en los Paises
Bajos. Boletin de Información del Ministerio de
Obras Publicas 1, nr. 77 (mei 1964), 23-27
Van Emscherflussklaranlage tot Klaranlage Emschermündung. Water 48, nr. 20 (24 september 1964),
277-279
De INKA-beluchting bij de zuivering van afvalwater.
Water 48, nr. 26 (17 december 1964), 355-358
Afvalwater in de voedingsmiddelenindustrie. Conserva
13, no. 10 (april 1965), 239-250 en nr. 11 (mei 1965),
276-284
Waterverontreiniging en Landbouw. Cultuurtechniek
3, nr. 2 (juli/augustus 1965), 36-41 en nr. 3 (september/oktober 1965), 75-78
Abwasserverbande in de Duitse Bondsrepubliek en hun
betekenis voor de strijd tegen de waterverontreiniging.
Water 49, nr. 19 (23 september 1965), 277-281 en
nr. 20 (7 oktober 1965), 291-298
Industriële waterverontreiniging. Mens en Onderneming 20, nr. 3 (mei 1966), 139-153
Waterverontreiniging. Bodem nr. 67 (lente 1967), 2-11
State of waterpollution in the Netherlands. Internat.
Conf. on water for Peace, Washington D . C , (23-31
mei 1967), 1-6
Afvalwater zorgen van vandaag en morgen in Nederland, Belgisch Studie- en Documentatiecentrum voor
Water, nr. 14 (1967), 13-20
Abwassersorgen von heute und morgen in Holland.
Müll Abfall Abwasser nr. 4 (1967), 34-38
RIZA; welke dienst is dat? Kerstnummer 1967 van
de personeelsvereniging Verkeer en Waterstaat, 10-14
Vorganisation de la lutte contre la pollution des eaux
aux Pays~Bas et Vaspect juridique de la question. La
Tribune du Cebedeau 21, nr. 291 (februari 1968),
83-88
Het RIZA en de waterverontreinigingsproblemen in
Nederland. Conserva 16, nr. 9 (maart 1968), 206-208
Afvalwaterzuivering bij de Farbwerke Hoechst. H a O 1,
nr. 17 (22 augustus 1968), 368-369
Memorandum van het Inst. of Water Pollution Control
aan het Ministry of Housing and Local Government
H B 0 3, nr. 3 (5 februari 1970), 56-58
IR. A. H. DIRKZWAGER
Formules voor het berekenen van het nuttig effect van
oxydatiebedden\ H a O 1, nr. 16 (8 augustus 1968),
344-353
IR. A. H. DIRKZWAGER EN IR. R. KARPER
Behandeling van afvalwater in een compacte zuiveringsinstallatie met voortgezette beluchting van het
slib-watermengsel, type 'Metoxy\ H 2 0 2, nr. 11
(29 mei 1969), 262-268
DR. IR. H. J. EGGINK
Le problème des eaux résiduaires des fabriques de
fécule de pommes de terre et des fabriques de cartonpaille dans les Pays-Bas. Buil. du Cebedeau nr. 37
(I957/III), 194-199
De zelfreiniging van openbare wateren in het noorden
van het land. Cultuurtechniek 2, nr. 1 (mei/juni 1964),
24-28 en nr. 2 (juli/augustus 1964), 50-56
Oxydatiesloten; grondslagen en ervaringen (reactie op
artikel van Dr. Ir. A. Pasveer). Water 48, nr. 25
(3 december 1964), 343-346
Lozing op estuaria. Water 51, nr. 11 (1 juni 1967),
222-229 en nr. 12 (15 juni 1967), 242-248
Verontreiniging van het oppervlaktewater in Nederland. Visserij 21, nr. 7 (september/oktober 1968),
341-352
Predicted effects of future discharges of industrial
wastes into the Eems estuary. 3e Internat. Conf. on
Water Pollution Research,' 1966, Paper nr. 1, section
III, 1-20
Waterkwaliteit in het stroomgebied van de Deiaware
River. H a O 2 nr. 17 (21 augustus 1969), 400-402
DR. IR. H. J. EGGINK EN H. DUVIGNEAU
Waterverontreiniging. Essobron 20 (januari 1970),
10-12 en De Veiligheid 46, nr. 5 (mei 1970), 149-152
Bemonstering van afvalwater naar hoeveelheid. Water
47, nr. 6 (14 maart 1963), 69-71
'Het effluent van een biologische zuiveringsinstallatie
is te vergelijken met een uit het ziekenhuis
ontslagen patiënt, van wie men mag aannemen,
dat hij zich nu wel weer in de maatschappij zal
kunnen redden',
(Prof. Mom)
1
Abwasserreinigung ist nicht schwer,
Schlammbeseitigung aber sehr*.
(vrij naar Wilhelm Busch)
(Ir. Ribbius)
67
DR. IR. H. J. EGGINK EN J. E. HULSHOF
IR. J. J. HOPMANS
Het verontreinigend vermogen van overstortend rioolwater in relatie
totdeoverstortingsfrekwentie.H2Ol,
nr. 8 (18 april 1968), 166-171
Enige algemene beschouwingen over het afvalwatervraagstuk. Viruly's Technisch Maandblad voor de
wasindustrie (1934), 1-44
DR. IR. H. J. EGGINK EN H. J. TIMMER
Het afvalwatervraagstuk, in V bijzonder met betrekking
tot het polderwater. De Zeeuwse Polder 10, nr. 2
(15 juni 1937), 5-14
Zuivering met gedispergeerd slib. Cultuurtechniek 2,
nr. 4 (november/december 1964), 115-120
S. FOLKERTS
De bestrijding van de waterverontreiniging van openbare wateren. Het Waterschap 27, nr, 8 (augustus
1938), 62-64
Aanpassing rioolwaterafvoer Drie-Eilandengebied.
Landen Water 5, nr. 3 (mei/juni 1961), 124-129
Het vraagstuk van de waterverontreiniging door moderne wegen. De Auto 36, nr. 13 (30 maart 1939),
527-529
J. HAZENBERG
Algemeen overzicht van de gebruikelijke methoden van
afvalwaterzuivering. Vraag en Aanbod 1941
Verdunningen voor de BOD „-bepaling. De Klaarmeester 1, nr. 4 (juli 1966), 2-4
Moderne inzichten in de techniek van de afvalwaterzuivering. Vraag en Aanbod 1942
Oxydeerbare stoffen in water. Chemie en Techniek 23,
nr. 18 (1968), 539-540
De economische zijde van het afvalwatervraagstuk.
Economische Voorlichting 36, nr. 45 (6 november
1942), 1333-1335
De eerste gemeentelijke biologische afvalwaterzuiveringsinstallatie Voorburg 1960-1923 De Klaarmeester
4, nr. 3 (april 1969), 10-13 en nr. 4 (juli 1969), 2-7
DRS. B. M. HOEKS
Het vraagstuk van de zuivering van het Enschedé'se
afvalwater: De zuiveringstechnische oplossing. Dep.
Enschede van de Nederlandse Maatschappij voor
Nijverheid en Handel, november 1943
Flushing of canals as a means against waterpollution.
Proceedings of the Internat. Association of theoretical and applied Limnology 11 (1951), 124-130
De invloed van Hesbaye-fosfaat op de bezinksnelheid
van belucht slib. Mededelingen Landbouwvoorlichtingsdienst (mei 1944), 377-383
Waterverontreiniging en visserijbelangen. Onze zoetwatervisserij, 28 mei 1954
Afvalwaterzuivering in Nederland. Jubileumuitgave
van het Kon. Tnst. van Ingenieurs 1847-1947,157-162
Behandeling van het afvalwater van alleenstaande woningen. Bouw 3, nr. 16 (17 april 1948), 119-122
La qualitê de F eau de la Meuse aux Pays-Bas, Buil.
du Cebedeau nr. 48 (1960/H), 120-124
Waterverontreiniging in Nederland, oorzaken en gevolgen. De Verontreiniging van het milieu van mens,
dier en plant (1961), 14-18, (uitgave Kon. Ned.
Natuurhist. Ver.)
Kunstmatige Biologische zuivering van afvalwater.
Vraag en Aanbod, oktober 1948
Onderzoek van afvalwater. Vraag en Aanbod, december 1948
'Berekeningsgrondslag, vormgeving en bedrijfsvoering
van compacte zuiveringsinstallaties kunnen
hun oorsprong vinden in van Nederland afwijkende
en klimatologische omstandigheden, alsmede in
lokale wensen enjof gebruiken. Het is goed zich hiervan
rekenschap te geven alvorens een dergelijke installatie
zonder meer toe te passen ter oplossing van het
eigen afvalwaterprobleem\
(Ir. Karper)
68
Enige grepen uit de practijk der afvalwaterzuivering in
Amerika. Voordrachten Kon. Inst. van Ingenieurs,
(1949), nr. 2, 164-180
La décantation des eaux d'égout aux Pays Bas. La
Technique Sanitaire et Municipale 48, nr. 10 (oktober 1953), 167-170
Afvalwaterzuivering. De Katholieke Encyclopedie,
2e dr., 1949, 657-665
Quelques problèmes sur Ie transport des eaux résiduaires industrielles aux Pays-Bas. Buil. du Cebcdeau
nr. 25 (1954/III), 202-204
Sewage treatment in the Netherlands. Proc. of the
Internat. Ass. of theoretical and applied Limnology
11 (1951), 144-151
De ontwikkeling van het afvalwatervraagstuk in het
Regge-gebied. Kon. Inst. van Ingenieurs 1951, nr.
33/35. 541-557
Der Stand und die Technik der Abwasserreinigung in
Holland. Verband Schweizerischer Abwasserfachleute, Bericht nr. 32 (1954), 1-23
Meer verlegen dm dan mèt water. Bouw 9, nr. 43
(23 oktober 1954), 854-855
De grondslagen van de Centrale rioolwaterzuiveringsinstallatie te Enschede. Kon. Inst. van Ingenieurs
I95i, nr. 33/35, 557-565
De verwijdering en onschadelijkmaking der vloeibare
afvalstoffen in de loop der eeuwen (13 art.). Het financiële Dagblad, 1954
Expériences et points de vue sur Ie déversement des
eaux usées dans la mer et dans les estuaires de la
Hollande. La Technique Sanitaire et Municipale 46,
nr. 3 (maart 1951), 65-71
Überblick über den früheren und heutigen Stand des
Abwasserproblems in den Niederlanden. Berichte der
A.T.V. 6 (1954), 70-85
Zuivering van Afvalwater. Technisch Gemeenteblad
37, nr. 6 (sept. 1951), 66-67 en nr. 7 (okt. 1951),
79-80 en 38, nr. 2 (mei 1952), 17-19 en nr. 3 (juni
1952), 29-31 en nr. 4 (juli 1952), 43~4fi en 40, nr. 3
(6 mei 1954), 39-40 en nr. 4 (20 mei 1954), 54~59
De installatie voor zuivering van het rioolwater van de
gemeente Beverwijk. Publieke Werken 19, nf. 10
(oktober 1951), 133-136
Afvalwaterzuivering. De technische vraagbaak, deel
W (weg- en waterbouwkunde), 5e dr. 1951, 421-434
Zuivering van afvalwater, de Tex 11, nr. 2 (15 februari
1952), 128-134
Grondslagen voor het onschadelijk maken van afvalwater. Ir. J. van den Akker: Rioleringen, deel 1,1952,
122-200
Afvalwaterzuivering. Kluwer's Technisch Handboek,
1952, 17-19
De bestrijding van de waterverontreiniging (13 art.).
Het financiële Dagblad, 1955
Gezondheidszorg voor de Nederlandse oppervlaktewateren (overdrukken van de ie serie artikelen in het
financiële Dagblad). Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf, 's-Gravenhage, 1955, 1-47
Beknopt overzicht van de Techniek der afvalwaterzuivering. Ir. J. van den Akker's Rioleringen, deel II,
1955, 359-448
Uévolution de la technique de réalisation des Hts bactériens. La Technique Sanitaire et Municipale 52,
nr. 10 (oktober 1957), 192-194
Waterverontreiniging. Water 41, nr. 24 (28 november
1957), 327-331
Kwaliteitseisen voor oppervlaktewater. Verontreiniging door organische stoffen, Commissie voor hydrologisch onderzoek T.N.O., Verslagen en mededelingen
nr. 3, 1958
' Wanneer het water groen wordt gaat bij
hydrobiologen, waterrecreanten en
waterkwaliteitsbewakers het sein op rood staan".
(Ir. Brouwer)
'Gaan wij thans over tot de wanorde van de dag'.
(Ir. Ribbius)
69
Principes en resultaten van verschillende methoden
voor de behandeling van afvalwater. Water 42, nr. 10
(15 mei 1958), 216-220 en nr. 11 (29 mei 1958),
229-234
De waterverontreiniging in Nederland en de bestrijdng
daarvan. De Ingenieur 71, nr. 4 (23 januari 1959),
A49-A55
Een 'traveling seminar' op de Rijn. Water 47, nr. 7
(28 maart 1963), 85-88
Problemen van waterverontreiniging en afvalwaterzuivering. Syllabus voor techn. ambtenaren van de
Rijkswaterstaat (jan./febr. 1964), 1-48
IR. J. J. HOPMANS EN IR. R. KARPER
Waterhuishouding en waterverontreiniging. Land en
Water 3, nr. I (februari 1959). 35~4i
Sewage purification according to the TNO aerated
sludge process. The Way Ahead 9, nr. I (1961), 1-7
Geschiedenis van de verwijdering van vloeibare afvalstoffen. Land en Water 3, nr. 3 (juni 1959), 100-105
en nr. 4 (aug. 1959), 144-153
IR. J. H. JANSEN
Het afvalwatervraagstuk in Nederland.
Weekblad 48, nr. 56 (1960), 661-669
Chemisch
Enige beschouwingen over de kosten van afvalwaterzuivering. Water grondstof nummer 1 (Commissie
Industriewatcr) 6 april 1960, 42-54
Die Entwicklung des Belebtschlammverfahrens in den
Niederlanden. Schweiz. Zeitschr. für Hydrologie 23,
nr. 1 (1961), 238-252
De Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren.
Klaarmeester 5, nr. 3 (april 1970), 2-6
De Rijksaanslagregeling. H 2 0 3, nr. 9 (30 april 1970),
180-182
DR. U F. KAMPS
Bij ons in het schone Nederland. Land en Water 2,
nr. 1 (maart 1958), 21-24
Stand van de maatregelen ter bestrijding van de verontreiniging van de Rijn. Water 45, nr, 17 (17 aug. 1961),
225-229 en nr. 18 (31 aug. 1961), 241-244
IR. R. KARPER
Het waterverontreinigingsvraagstuk nationaal en internationaal beschouwd (13 art.). Het financiële Dagblad,
1961
De kosten van oxydatiesloten.
(22 oktober 1964). 305-306
Grondslagen en methoden van de techniek der afvalwaterzuivering (13 art.). Het financiële Dagblad, 1962
De organisatie van de bestrijding van de waterverontreiniging in Nederland. Water 46, nr. 1 (4 januari
1962), i-8
The importance of the river Rhine for the watereconomy of the Netherlands. Water 47, nr. 7 (28 maart
1963), 81-84
De
Meting van het zuurstof toevoer ver mogen van een kooirotor. Water 47, nr. 1 (3 januari 1963), 5-6
Water 48, nr. 22
Beluchtings-systemen. Lucht- en waterverontreiniging
(Machevocongres 1965), 88-102
Zuiveringsinrichtingen volgens compacte bouwwijzen.
Water 51, nr. 18 (7 september 1967), 328-332
Nogmaals: Wordt de oxydatlesloot 'volwassen'? (reactie op art. van Ir. F. B. Veldkamp). H 2 0 2, nr. 4
(20 februari 1969), 97
De technologie van de beluchting. H 2 0 2, nr. 25
(11 december 1969), 643-649
''De afvalwater-adviseur schrijft bij de el,
praat zich schor, krijgt of verliest grijze haren,
maar heeft één troost: de natuur zet door.
De problemen moeten worden opgelost. Zij worden
altijd opgelost. Met meer of met minder herrie
en vertraging, dat hangt af van de wijsheid van alle
betrokkenen om met de natuur méé te werken
en er niet tegen in te gaan\
(ïr. Ribbius)
70
h
V
IR. R. KARPER (EN IR. E. L. C. KOSTER EN DRS. J. VERHAAGEN)
Kunstmatige slibverwerkingsinstallaties. H a O 2, nr, 9
(1 mei 1969), 210-215
IR. R. KARPER (EN IR. A. B. VAN DER LEE EN IR. T. TEEUWEN EN DRS. J. VERHAAGEN)
Kunstmatige slibverwerkingsinstallaties in Zwitserland. H a O 3, nr. 1 (8 januari 1970), 2-9
De zuivering van het afvalwater ten plattelande. De
Ingenieur 56, nr. 22 (30 mei 1941), G63-G66
Improvements in or relating to the Treatment of
Sewage and other Waste Liquors. British Patent nr.
688650 (11 maart 1953)
IR. H. J. N. H. KESSENER EN IR. J. J. HOPMANS
Het onschadelijk maken van de vloeibare afvalstoffen
Het Ziekenhuiswezen 7, nr. 6 (juli 1934), 1-15
IR. H. J. N. H. KESSENER EN IR. F. J. RIBBIUS
IR. R. KARPER (EN L, VAN MELICK ING. EN G. D. VAN
ZANTEN)
Slibontwatering door centrifugeren. H a O 3, nr. 2
(22 januari 1970), 22-27
IR. R. KARPER (EN DRS. J. VERHAAGEN)
Slibdrooginstallaties volgens het Seiler-Kopperssysteem in Zwitserland. H a O I, nr. 17 (22 augustus 1968),
370-371
Comparison of aeration systems for the activated
sludge process. Sewage Works Journal 6, nr. 3 (mei
1934), 423-443
Beitrage zur Belüftung des Abwassers mit und ohne
Belebtschlamm. Technisches Gemeindeblatt 37, nr. 23
(5 december 1934), 270-272
Practical Activated Sludge Research. Journal and
Proc. of the Inst. of Sewage Purification (1935/I),
50-67
IR. H. J. N. H. KESSENER (EN DR. W. RUDOLFS)
IR. H. J. N. H. KESSENER
Een en ander omtrent biologische zuivering van afvalwater, meer speciaal d.m.v. geactiveerd slib. De Ingenieur 42, nr. 20 (14 mei 1927), 430-445 en nr. 21
(21 mei 1927), 467-471
Zuivering van afvalwater. Natuurkundige voordrachten (Diligentia), 1929, 134-148
Small bio-aeration plants. Association of Managers
of Sewage Disposal Works, Annual Summer Conf.
at Sheffield, 4-5 juli 1930, 1-8
Activated sludge for dairy waste. Sewage Works
Journal 6, nr. 2 (maart 1934). 318-327
IR. J. L. KOOLEN
Gevolgen van de lozing van grote hoeveelheden warm
koelwater voor de kwaliteit van oppervlaktewateren.
Electrotechniek 48, nr. 5 (6 maart 1970), 217-223 en
Water 54, nr. 8 (augustus 1970), 437-443
Waterverontreiniging en recreatie, H a O 3, nr. 16 (6
augustus 1970), 390-398
Afvalwater. De Ingenieur 50, nr. 46 (15 november
1935), G47-G49
PROF. DR. IR. C. P . MOM
Enige grepen uit de praktijk der behandeling van industrieelafvalwater. De Ingenieur 51, nr. 11 (i3maart
1936), G6-G11
Mededelingen n.a.v. een studiereis betreffende de zuivering van afvalwater in Noord-Amerika. Voordrachten K.I.v.I. nr. 2 (1949), 1-23
'Pesticiden zijn van plaagbestrijders geëscaleerd
tot plaagbereiders'.
(Ir. Brouwer)
'Het kwelwater heeft een 'negatief zuurstofgehalte'
in de vorm van tweewaardig ijzer'.
(Ir. Ribbius)
'Alle biologen zijn een beetje gek>
maar wel sympathiek gek\
(Ir. Ribbius)
72
Over de zuivering van afvalwater. Natuurkundige
Voordrachten, nieuwe reeks nr. 30 (1951/1952), 131—
139
Industrieel afvalwater en de openbare wateren. Tijdschrift voor Overheidsadministratie 9, nr. 432 (15 oktober 1953), 397-402
MEJ. H. J. B. DE REGT
Het radioactiviteitsonderzoek van het water. Atoomenergie en haar toepassingen 3, nr. 4 (april 1960),
1-6
DRS. L. RODRIGUEZ DE MIRANDA
Hydrobiologie in dienst van afvalwaterzuivering
Cultuurtechniek 1, nr. 2 (juli/augustus 1963), 52-55
IR. J. H. A. SCHAAFSMA
Zuivering van afvalwater. Vuilwaternummer van de
Mededelingen van de Noord-Brabantse Waterschapsbond, nr. 17, 18 en 19 (1930)
IR. R. VRJJBURG
Radioactieve verontreiniging van oppervlaktewater.
Land en Water 4, nr. 4 (juli/augustus 1960), 171-179
Industrieel afvalwater. Chemisch Weekblad 44, nr. 29
(1948), 411-414
IR. F. J. RIBBIUS
Het afvalwater van leerlooierijen. Chemisch Weekblad 44, nr. 52 (1948), 757-760
Opgave van literatuur verband houdende met smaak en
reuk van rivierwater. Mei 1930, 1-102
Waterverontreiniging door regenoverstorten. Publieke
Werken 19, nr. 12 (december 1951), 164-166
De ontwikkeling van het biologisch filter voor de zuivering van afvalwater. De Ingenieur 61, nr. 8 (25 februari 1949) G1-G4
Atoomsplitsing en waterverontreiniging.
Weekblad 46, nr. 1 (1950), 7-8
Chemisch
The stormwater compromise; task of the limnologist
in sewerage design. Internat. Association of Theoretical and Applied Limnology, augustus 1953, i - n
De verwerking van afvalzuren en spoelwater van beitserijen. Chemisch Weekblad 46, nr. 35 (1950), 636-637
The biggest waste problem in the world (Veenkoloniaal
afvalwater). Land en Water 5, nr. 1 (januari/februari
1961), 24-25
Proeven met de zuivering van afvalwater met behulp
van het Zigerli-procèdè. De Ingenieur 63, nr. 43
(26 oktober 1951) G103-G107
Lozing van afvalwater in zee; Nederlandse ervaringen
en gedachten. Water Bodem Lucht 52, nr. 3 (oktober
1962), 51-75
Het voorbeluchten van rioolwater bij het zuiveringsproces. De Ingenieur 64, nr. 3 (18 januari 1952),
G6-G7
IR. F. J. RIBBIUS EN Q. KRAGT
Het probleem der rioolwaterzuivering. Technische
Gids voor Confessionele en Overheidsinstellingen 11
(1952), 334
Het verband tussen riolering en zuivering. Publieke
Werken 22, nr. 10 (oktober 1954), 120-122
Der Regenwasserkompromiss; Grundsdtze der Mischkanalisation zur Gewahrleistung von Zweckmassiger
Abwasserreinigung. Das Gas- und Wasserfach 103,
Heft 20 (18 mei 1962), 498-502
De invloed van chroomverbindingen op de werking van
een zuiveringsinstallatie. Chemisch Weekblad 48, nr.
37 (1952), 689-690
Zuivering van afvalwater. Bouw 7, nr. 29 (19 juli
1952), 5"-5i3
'Het afvalwatervraagstuk wordt in Nederland
van drie zijden tegelijk toegespitst: méér afvalstoffen
bedreigen het levensmilieu, waaraan juist
hogere eisen moeten worden gesteld, bij afnemende
mogelijkheden van natuurlijke zuivering'.
(Ir. Ribbius)
'Het effluent van een zuiveringsinstallatie is nog
goed één minuut vóór zijn dood*.
(Ir. Ribbius)
73
Rioolwaterzuivering onder invloed van synthetische
wasmiddelen. Technische Gids nr. 490 (22 november
1952), 452-453
Invloed van syndets op de werking van zuiveringsinstallaties in Nederland. Chemisch Weekblad 58 (14 april
1962), 173-175
De rioolwaterzuiveringsinstallatie van de gemeente
Egmond aan Zee. De Ingenieur 64, nr. 48 (28 november 1952), G i 3 i - G ï 3 3
Duitse wet op detergenten in was- en reinigingsmiddelen. Chemisch Weekblad 59, nr. 13 (1963), 179-180
Invloed van aardappelschrapsel op rioolwaterzuiveringsinstallaties. Technische Gids voor Confessionele
en Overheidsinstellingen 12, nr. 141 (1 augustus
1953), 280
Het afvalwater van bietsuikerfabrieken. De Ingenieur
65, nr. 28 (10 juli 1953), G40-G41
Welke hoogte moet een biologisch oxydatiebed hebben? De Ingenieur 65, hr. 43 (23 oktober 1953), G60
Die Abwasserwirtschaft in den Niederlanden. Die
Österreichische Wasserwirtschaft 6, Heft 8/9 (1954),
227-229
De invloed van enzympreparaten op de vergisting van
rioolslijk. Chemisch Weekblad 51, nr. 13 (1955),
235-236
Verontreiniging van Zwitserse meren. Chemisch Weekblad 59, nr. 33 (1963), 45'-452
Nabehandeling van effluenten van rioolwaterzuiveringsinstallaties. Chemisch Weekblad 60, nr. 21 (1964),
294-295
Trennung von Sand und Klarschlamm mittels eines
Hydrózyklons. Das Gas und Wasserfach 105, Heft 48
(27 november 1964), 1343-1344
Aërobe afbraak van afvalwater slib. Chemisch Weekblad 62, nr. 29 (1966), 376-378
Oxydatie van afvalwaterslib met een Zimpro-installatie. Water 50, nr. 20 (6 oktober 1966), 313-316
Die Abwasserklaranlage der Gemeinde Egmond. Das
Gas und Wasserfach 98, Heft 48 (29 november 1957),
1203
Zuivering van rioolwater. Polytechnisch Tijdschrift
(ed. Bouwkunde, water- en wegenbouw) 23, nr. 2
(19 januari 1968), 65-69 en Water 53, nr. 4 (april
1969), 189-193
Droogtrommel voor droging van afvalwaterslib. Chemisch weekblad 64, nr. 20 (17 mei 1968), 27
De schadelijkheid van het afvalwater vanbeitserijen en
galvaniseerbedrijven. Galvanotechniek 2, nr. 2 (juni
1958), 40-44
Toepassing van kunststof bij de zuivering van afvalwater. Chemisch Weekblad 64, nr. 36 (6 september
1968), 21-25
Abwasser der ErdÖlraffinerien. F.E.G.-Informationsblatt nr. 2 (juli 1959), 25-28
Slibbehandeling bij de rioolwaterzuiveringsinstallaties
te Wadenswil en Thalwil, Zwitserland. H 2 0 2, nr. 16
(7 augustus 1969), 386-387
Verbranding van rioolslijk. Chemisch Weekblad 55,
nr. 25 (1959), 297-298
Scheiding van zand en rioolslijk met behulp van een
hydrocycloon. Chemisch Weekblad 55, nr. 50 (1959),
735-736
Industrieel afvalwater. Land en Water 4, nr. 6 (november/december 1960), 274-277
Practical experience and operational costs of sludge
treatment in the Netherlands. ISWA Information Bulletin nr. 1 (september 1969), 18-21
IR. R. VRIJBURG EN DR. IR. P . K. BAAIJ
Invloed van afvalwater van een organisch-chemisch
'De 'trial-and-error-methode' kan om haar
tijdrovendheid beter ltrial-and-terror-methode>
worden genoemd''.
(Ir. Brouwer)
''Aan een Technische Hogeschool is er in de
Afdeling der Scheikundige Technologie zeker behoefte
aan een iwaste-professor\ beter: een 'don't
waste professor','
(Ir. Ribbius)
74
laboratorium op een rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Chemisch Weekblad 64, nr. 17 (1968), 11-13
IR. K. C. ZIJLSTRA
Consequenties van het ruimtelijk toekomstbeeld voor
de technische en organisatorische maatregelen tot het
tegengaan van waterverontreiniging. Tijdschrift voor
Sociale Geneeskunde 43, nr. 3 (5 februari 1965),
86-96
Afvalwaterlozing als vestigingsfactor voor de industrie.
Water 49, nr. 11 (3 juni 1965), 161-166
Bescherming van oppervlaktewateren. Lucht- en waterverontreiniging. (Machevo-congres 1965), 45-57
Nationale aspecten van de waterverontreiniging. De
mens in zijn levensmilieu bedreigd? (4e Drentse Prov.
Gezondheidsdag 1965), 29-41
Bestrijding van waterverontreiniging; een nationale
zaak. De Syllabus, orgaan van de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten (januari 1966), 74-75
Waarom lozing van afvalwater in zee ? Water 50, nr. 24
(1 december 1966), 381-386 en nr. 25 (15 december
1966), 397-401 en nr. 26 (29 december 1966), 417-422
Het vraagstuk van de slibverwerking. H a O 1, nr. 4
(22 februari 1968), 94-99
Ablagerung von festen und fliissigen Abfallstoffen auf
hoher See. F.E.o.-Informationsblatt nr. 15 (december
1968), 66-70
De betekenis van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren voor de industrie. Milieuhygiëne 1969, nr. 2,
8-23
Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren. Waterschapsbelangen 55, nr. 5 (4 maart 1970), 65-70 en
nr. 6 (18 maart 1970), 81-83
Die Abwosserbeseitigung bei der Nahrungsmittelindustrie in den Niederlanden. Wasser und Luft in der
Industrie, 1970, 75-95
1
Afvalwater is van nature een onrustig vak.
De één moet het kwijt, de ander wil en kan het
niet hebben. De verzoening van die belangen kost
handen vol geld en daar koop je niets voor'.
(Ir. Ribbius)
75
j - * - .
76
Inhoudsopgave
Drs. J. A. Bakker
Ir. J. H. Jansen
Ten geleide / blz. 5
Het RIZA en de Wet Verontreiniging
Oppervlaktewateren / blz. 59
Ir. K. C. Zijlstra
Inleiding / blz. 9
Jaarverslagen van het RÏZA / blz. 65
Ir. J. J. Hopmans
Publikaties van het RIZA / blz. 66
De strijd tegen de waterverontreiniging in
Nederland vóór de oprichting van het RIZA /
blz. 13
Ir. F. J. Ribbius
De eerste vijfentwintig jaar / blz. 21
Mr. Th. A. J. Vosters
Het Rijksinstituut voor Zuivering van
Afvalwater en de Waterschappen / blz. 27
Ir. G. S. Bos
Het RIZA en de R.I. / blz. 31
Ir. R. Vrijburg
De ontwikkeling van de zuiveringstechniek
van 1945 tot 1970 / blz. 35
Ir. J. L. Kooien
Het onderzoek van oppervlaktewater en de
activiteiten van de laboratoria / blz. 45
De kringloop van de zuivering van afvalwater:
'Waarom zuiveren wij afvalwater?**
(Ir. Ribbius)
waarom?
'
wa„. .
0
waarmee/
,
\
/
\ .g
wat?
wie?
>
' Wan/ieer wij dan zijn aangeland bij de vraag:
' Waarmee zuiveren wij afvalwater?' en het antwoord
luidt: 'Met dure zuiveringsinstallaties'\ dan begint
men zich weer af te vragen:''Waarom zuivering?*
en begint de kringloop weer van voren af aan'.
(Ir. Ribbius)
77
De gedichtjes onderaan de bladzijden en de uitspraken
van de medewerkers van het RIZA zijn verzameld
door ir. W. A. H. Brouwer.
De foto's op de bladzijden 17, 19, 47, 50, 61,
64 en 71 zijn gemaakt door ir. J. L. Kooien.
De typografische vormgeving werd verzorgd door
K. F. Treebus van het Staatsdrukkerij- en
Uitgeversbedrijf te 's-Gravenhage.
De illustraties zijn van Jan Kruse.
De druk is van N. V. Roepers' Drukkerij
te 's-Gravenhage.
Het bindwerk werd uitgevoerd door Boekbinderij
G. Molier & Zn. te 's-Gravenhage.
79
023964-41