COMMENTAAR BIJ DE INSPRAAKREACTIES OP DE SPORTNOTA

EINDVERSLAG INSPRAAKPROCEDURE
met betrekking tot Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2015.
Van de inspraakmogelijkheid op het ontwerp van de Verordening maatschappelijke ondersteuning
Enschede 2015 is vier keer gebruik gemaakt. In deze notitie worden de inspraakreacties kort
becommentarieerd. De reacties hebben ten dele aanleiding gegeven om de ontwerp-verordening of
toelichting aan te passen. In de bespreking hierna is cursief de kern van de opmerking weergegeven,
in normale letter is ons commentaar geschreven. De schriftelijke reacties zijn als bijlage toegevoegd.
Ontvangen schriftelijke inspraakreacties van:
1. Wmo-raad Enschede
2. Zorgbelang Overijssel
3. Seniorenraad Enschede
4. ANBO, PCOB en KBO
1. Wmo-raad
Opmerking 1: gevaar van rechtsongelijkheid
Vanwege maatwerk en de daarbij behorende subjectiviteit bestaat het gevaar dat rechtsongelijkheid
optreedt.
Reactie:
In het advies wordt de indruk gewekt dat het leveren van maatwerk leidt tot willekeur en
rechtsongelijkheid. We geven op dit punt graag een toelichting omdat dit de kern van de Wmo 2015
raakt. De verplichting om maatwerk te leveren, is onder andere neergelegd in artikel 2.3.2 lid 4 van de
Wmo 2015. In dit artikel wordt aangegeven dat onderzoek moet worden gedaan naar de behoeften,
persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt. Afhankelijk van de individuele situatie kan het
onderzoek leiden tot verschillende uitkomsten. De individuele situatie kan er toe leiden dat in meer of
mindere mate gebruik gemaakt wordt van de volgende oplossingsrichtingen: (1) de eigen kracht en/of
gebruikelijke hulp, (2) mantelzorg en/of andere personen uit het sociale netwerk, (3) algemene
voorzieningen en/of maatschappelijk nuttige activiteiten (4) maatwerkvoorzieningen. Het bereiken van
vastgestelde resulta()at(en) is hierbij leidend, maar de wijze waarop het resultaat bereikt wordt kan
verschillend zijn. Maatwerk is dus geen arbitrair begrip, omdat de wet voldoende waarborgen biedt.
Ook nu al wordt in Enschede maatwerk geleverd bij het uitvoeren van de compensatieplicht in de
huidige Wmo. Gekozen is hierbij voor consulenten op HBO-niveau vanuit het besef dat een
professionele beoordeling noodzakelijk is.
Wij verwijzen u ook naar onze reactie bij opmerking 37.
Opmerking 2: Verwijzing naar jurisprudentie
Voor de verwijzing naar jurisprudentie adviseren we om deze op te nemen in voetnoten.
Reactie:
Wij zijn het eens met deze opmerking en hebben de tekst op dit punt gewijzigd.
Opmerking 3: Informatie van college naar Wmo-raad
Wij zullen de uitvoering van de verordening nauwgezet volgen. Wij verwachten regelmatig en proactief
op de hoogte te worden gehouden door B&W en zien graag een toezegging tegemoet op dit punt.
Reactie:
Er zijn twee sporen waarlangs wij de Wmo-raad op de hoogte houden:
- Via de reguliere overleggen met de Wmo-raad;
- Door de voortgangsbrieven aan de gemeenteraad in CC aan de Wmo-raad te sturen.
Opmerking 4: begripsomschrijvingen in de ontwerpverordening
Wij adviseren onderstaande ontbrekende begrippen op te nemen of te verduidelijken.
1
4.1 Over inleiding: geadviseerd wordt om de passage ‘burgers een eigen verantwoordelijkheid laten
dragen’ - te verduidelijken.
Reactie:
Naar aanleiding van uw opmerking hebben wij in de ontwerp-toelichting –onder Kenmerken van
nieuwe Wmo-beleid- de alinea ‘Eigen kracht centraal’ aangevuld. De nieuwe tekst luidt:
‘Eigen kracht en verantwoordelijkheid centraal
Met de Wmo 2015 wordt aangesloten bij de wil van mensen om zolang en zoveel mogelijk regie te
nemen en te houden over hun eigen situatie door zich in te spannen om deel te nemen aan het
maatschappelijk leven in de leefomgeving en elkaar, waar nodig en mogelijk, meer te helpen.
Wij sluiten aan bij de volgende passage in de Memorie van Toelichting op de Wmo 2015, Algemeen
deel, onder 3.2: Meer eigen verantwoordelijkheid voor mensen: ‘Een uitgangspunt van onze
samenleving is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook
voor hun zelfredzaamheid en participatie. Het streven van de regering is er dan ook op gericht dat
zoveel mogelijk ingezetenen die verantwoordelijkheid zelf kunnen dragen, zelfredzaam zijn en
participeren. Dit uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid is in dit wetsvoorstel nadrukkelijker
opgenomen dan in de Wmo.’
4.2 Over ‘maatschappelijk nuttige activiteiten’ in artikel 3.2. Geadviseerd wordt om dit begrip op te
nemen in artikel 1.1 of artikel 3.2 weg te laten
Reactie:
Wij zijn het eens met de eerste opmerking en hebben de volgende teksten ingevoegd of gewijzigd:
In ontwerp-verordening:
‘Ad n: Maatschappelijk nuttige activiteiten: activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of
participatie van de cliënt en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving.’
‘Artikel 3.2 Stimulering van maatschappelijk nuttige activiteiten
Het college stimuleert dat plekken tot stand komen waar de cliënt maatschappelijk nuttige activiteiten
kan verrichten.’
In ontwerp-toelichting:
‘Ad n: Maatschappelijk nuttige activiteiten
Deze omschrijving is ontleend aan de Memorie van Toelichting, artikelsgewijs deel, onder artikel 2.3.2
onderdeel d.’
‘Artikel 3.2 Stimulering van maatschappelijk nuttige activiteiten
Deze bepaling vloeit voort uit de volgende passages in de Memorie van Toelichting:
- Artikelsgewijs deel, onder artikel 2.3.2 onderdeel d:
Dit onderdeel d geeft het college ook de mogelijkheid te verkennen of betrokkene door het
verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan komen tot zelfredzaamheid of
participatie. Onder maatschappelijk nuttige activiteiten worden verstaan activiteiten die
bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van betrokkenen en daarnaast iets bijdragen
aan de samenleving. Indien uit het onderzoek blijkt dat iemand eenzaam is en hij uit zijn
isolement zou kunnen komen door een actieve rol te vervullen in het buurthuis, zou met het
verrichten van die activiteiten in zijn behoefte, verminderen van eenzaamheid, kunnen worden
voorzien.’
- Algemeen deel, onder 3.2: Meer eigen verantwoordelijkheid voor mensen:
Een te verkiezen mogelijkheid om de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie van
een cliënt te verbeteren is, waar mogelijk, het verrichten van maatschappelijk nuttige
2
-
activiteiten. Indien dit voor iemand mogelijk is, moet die kans uiteraard ook benut worden. De
cliënt die maatschappelijke ondersteuning ontvangt, kan zichzelf helpen door het verrichten
van die activiteiten en daardoor niet alleen zijn eigen maatschappelijke participatie verbeteren,
maar ook ‘iets terugdoen’ en dat geeft mensen een sterker gevoel van eigenwaarde dan
wanneer men alleen ‘ontvangt’ –hoe noodzakelijk ook. Eenzaamheid kan mogelijk worden
verminderd door bijvoorbeeld ouderen te laten voorlezen op de voorschoolse opvang voor
kinderen met een taalachterstand; of de gepensioneerde boekhouder die rolstoelgebonden is,
wordt vrijwilliger in het kader van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Zo kan het mes ‘van
twee kanten snijden’: de maatschappelijke participatie van de betrokkene neemt toe en draagt
bij aan het oplossen/beperken van een maatschappelijk probleem.
De regering wil de inzet van cliënten voor maatschappelijk nuttige activiteiten in het kader van
dit wetsvoorstel geen dwingend karakter geven; de cliënt kan niet gedwongen worden.
Algemeen deel, onder 1.2: Uitbreiding van gemeentelijke verantwoordelijkheid:
Dit wetsvoorstel biedt, in samenhang met de Participatiewet, nieuwe mogelijkheden voor het
bieden van ondersteuningsvormen die tevens gericht zijn op het opdoen van (betaalde)
werkervaring of het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten. Dit wetsvoorstel
voorziet daarom in een grote mate van beleidsruimte voor gemeenten.
4.3 Over ‘georganiseerde activiteiten’ in artikel 8.3.c.
Reactie:
Dit is een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel. Het gaat hier om de nieuwe
maatwerkvoorziening die in de plaats treedt van de huidige dagbesteding op grond van de AWBZ.
4.4 Over ‘eigen risicosfeer’ in artikel 5.2.2 onder d.
Reactie:
Naar aanleiding van uw opmerking hebben wij de tekst in de ontwerptoelichting onder artikel 5.2.2
onder d aangevuld met de volgende tekst:
‘Een voorbeeld: De ontruiming uit een rolstoelgeschikte woning heeft te maken met de bestaande
alcoholproblematiek. De gemeente hoeft vervolgens geen verhuiskostenvergoeding te verstrekken
omdat deze alcoholproblematiek ligt in de risicosfeer van de cliënt (CRVB:2013:BZ7735).
De onder d genoemde afwijzingsgrond is geenszins bedoeld om het beoefenen van sport te
ontmoedigen. Zo zal een ongeval tijdens een skivakantie, met een beperking tot gevolg, niet leiden tot
een afwijzing van een aanvraag om een rolstoel. De keuze om te sporten wordt cliënt niet
tegengeworpen.’
4.5 Over ‘algemeen gebruikelijke hulp’. Geadviseerd wordt om dit begrip op te nemen naar analogie
van het begrip ‘algemeen gebruikelijke voorziening’.
Reactie:
Naar onze mening voegt het woord ‘algemeen’ niets toe. In de wettelijke begripsomschrijving van
“gebruikelijke hulp” staat immers al dat het gaat om hulp die ‘naar algemeen aanvaarde opvattingen in
redelijkheid mag worden verwacht’. Dit komt sterk overeen met het onderdeel ‘naar geldende
maatschappelijke normen gangbaar’ in de begripsomschrijving van ‘algemeen gebruikelijk’ in de
ontwerpverordening.
4.6 Over ‘leerbaar’ in artikel 5.3.2 onder b.
Reactie:
Naar aanleiding van uw opmerking hebben wij de tekst in de ontwerptoelichting onder artikel 5.3
gewijzigd. De nieuwe tekst luidt:
‘Lid 2 en 3
De maatwerkvoorziening kan voor een kortdurende periode worden verleend. Dit kan het geval zijn als
de behoefte aan ondersteuning slechts tijdelijk is, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname. Een
maatwerkvoorziening kan ook tijdelijk worden ingezet wanneer de cliënt leerbaar is. Leerbaar wil hier
3
zeggen dat het college de inschatting maakt dat de cliënt de benodigde vaardigheden en
competenties kan verwerven om (meer) zelfredzaam te worden en (beter) te kunnen participeren in de
samenleving. Het al dan niet inzetten van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd op dit
ontwikkelingsproces. Dit sluit ook aan bij de bedoeling van de wetgever (zie Memorie van Toelichting
op Wmo 2015, algemeen deel onder 2.1: ‘De ondersteuning door gemeenten dient zo mogelijk ook
gericht te zijn op de ontwikkeling van mensen in hun zelfredzaamheid en participatie en te bevorderen
dat mensen na verloop van tijd minder op ondersteuning aangewezen zijn’.)
Een voorbeeld: een cliënt is niet in staat -met behulp van zijn sociale netwerk of met behulp van
voorliggende of algemene voorzieningen- structuur aan te brengen in het dag- en nachtritme vanwege
een persoonlijkheidsstoornis. Een maatwerkvoorziening binnen het domein ‘ondersteuning bij
zelfstandig leven’ wordt dan kortdurend ingezet om de cliënt te leren een goed dag- en nachtritme te
bereiken en te behouden.’
4.7 Over ‘…van een persoon als cliënt behorend’ in artikel 1.1 onder a.
Reactie:
Uit de jurisprudentie blijkt dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn
en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar
algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt,
niet (bron: VNG-ledenbrief, pag. 52/73, datum 16-9-2014).
Ook een bakfiets voor een gezin met jonge kinderen wordt door de rechter algemeen gebruikelijk
geacht (RBSGR:2011:BQ5651).
4.8 Over ‘ondersteuningsplan’ in artikel 1.1 onder p en artikel 2.1.4.
Reactie:
Wij verwijzen naar onze reactie bij opmerking 5.
4.9 Over ‘mantelzorg en mantelzorger’ in artikel 14.
Reactie:
Wij hebben er bewust voor gekozen het begrip ‘mantelzorg’ niet nogmaals op te nemen in de
begripsomschrijving van de verordening omdat dit begrip al in de Wmo 2015 staat. In artikel 1.1. lid 2
wordt hiernaar verwezen.
Opmerking 5: ondersteuningsplan in artikel 1.1. onder p en artikel 2.1.4.
Wij adviseren (veel) meer aandacht te besteden aan de betekenis, het format, de inhoud, het (laten)
opstellen, het indienen en de beoordeling van het ondersteuningsplan.
Reactie:
Het ondersteuningsplan, dat een weergave is van de uitkomsten van het onderzoek, is een belangrijk
instrument bij de uitvoering van de Wmo 2015. Aan de (door)ontwikkeling van het format wordt de
komende maanden gewerkt. Wat de inhoud van het ondersteuningsplan is, staat in de
begripsomschrijving. Het opstellen van het ondersteuningsplan wordt gedaan door de consulent. Het
ondersteuningsplan hoeft niet te worden ingediend noch beoordeeld. Het plan is richtinggevend bij
een eventuele aanvraag om een maatwerkvoorziening. Naar onze mening hoeft in de verordening
niets nader te worden geregeld over het format en de inhoud van het ondersteuningsplan.
Opmerking 6: mondelinge melding in artikel 2.1.2
Wij adviseren u hier ook de mogelijkheid van een mondelinge melding op te nemen.
Reactie:
Naar aanleiding van uw reactie hebben bij de toelichting bij artikel 2.1 aangevuld met de volgende
tekst: ‘Het eerste contact van de cliënt met de gemeente kan op verschillende manieren plaatsvinden:
schriftelijk, mondeling (aan de balie), telefonisch of digitaal. Naar aanleiding van dit eerste contact
wordt beoordeeld of kan worden volstaan met informatie en advies of dat een onderzoek nodig is. Pas
als dit laatste het geval is, komt het begrip “melding” in beeld. Aan de cliënt wordt dan gevraagd om
een meldingsformulier in te vullen en te ondertekenen.’
4
Het digitaal of schriftelijk aanleveren van dit meldingsformulier heeft de volgende voordelen: 1. Het is
praktisch voor de registratie en ontvangstbevestiging van de melding. 2. Tegelijk met het
meldingsformulier kan ook de toestemmingsverklaring worden aangeleverd (met deze verklaring geeft
de cliënt toestemming om zich te laten vertegenwoordigen). 3. Het schept helderheid voor de cliënt
wanneer onderzoeksperiode van zes weken begint.
Opmerking 7: persoonlijk plan (artikel 2.1.4)
“…de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan…”. Wij hebben begrepen dat het
indienen hiervan verplicht is.
Reactie:
Hier is sprake van een misverstand. Het indienen van een persoonlijk plan is niet verplicht, de cliënt
heeft de keuze om dit wel of niet te doen.
“…uiterlijk binnen zeven dagen…”. Deze termijn is op zich al erg krap, advies: maak er op zijn minst
zeven werkdagen van.
Reactie:
Wij stemmen in met dit advies en hebben de tekst gewijzigd.
Opmerking 8: cliëntondersteuning (artikel 2.2.1)
In ons advies over het beleidsplan hebben wij u al gewezen op de onduidelijke wijze van de ook in
deze verordening aangeboden cliëntondersteuning. Wie gaat/mag deze verzorgen, hoe is de
deskundigheid, de kwaliteit en de onafhankelijkheid gewaarborgd, welke (maximale) kosten worden
vergoed?
Reactie:
In het beleidsplan is aangegeven hoe wij de cliëntondersteuning gaan vormgeven. Naast de
mogelijkheid om zelf iemand (familie, vrienden, mantelzorger e.d.) mee te nemen naar een gesprek,
kan de consulent maatschappelijke ondersteuning of wijkcoach de rol van cliëntondersteuner
vervullen. Als de consulent maatschappelijke ondersteuning of wijkcoach optreedt als
cliëntondersteuner, handelt hij/zij in het belang van de cliënt. (Hij/ zij kan dan niet dezelfde persoon
zijn als diegene die het besluit neemt op de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.) Daarnaast
willen we de mogelijkheid realiseren dat mensen een beroep kunnen doen op een pool van
deskundigen bestaande uit cliënten -en belangenorganisaties. We streven ernaar een dergelijke pool
per 1 januari 2015 beschikbaar te hebben in Enschede, maar uiteraard is dat afhankelijk van de
mogelijkheden van de cliënten - en belangenorganisaties. Hierbij worden ook ervaringsdeskundigen
betrokken.
Opmerking 9: tijdstip van gesprek (artikel 2.3.1)
Gevraagd om een uiterste termijn te noemen waarbinnen het gesprek plaatsvindt.
Reactie:
In de ontvangstbevestiging van de melding leest de cliënt: ‘U kunt binnen vijf werkdagen een contact
met de gemeente verwachten, waarbij een afspraak wordt gemaakt voor een gesprek”. Met deze
werkwijze willen wij voorkomen dat de cliënt in het ongewisse blijft. Door ons wordt de noodzaak van
een uiterste termijn niet erkend. De wet biedt namelijk een stevige waarborg dat de cliënt niet te lang
hoeft te wachten. Het onderzoek moet immers binnen zes weken zijn afgerond.
Opmerking 10: gegevens verzamelen ten behoeve van het onderzoek (artikel 2.3.3)
Gevraagd wordt welke gegevens worden bedoeld en of de privacy van de cliënt niet wordt geraakt.
Reactie:
In hoofdzaak worden de gegevens bij de cliënt zélf opgevraagd (zie ook artikel 4:2 van de Algemene
wet bestuursrecht). Als gegevens worden gevraagd aan een derde, dan wordt hiervoor eerst
toestemming van de cliënt gevraagd. Er is dus geen schending van de privacy. De term ‘gegevens
verschaffen’ heeft een neutrale inhoud en omvat het meedelen van feiten en argumenten.
5
Opmerking 11: verlenging termijn van onderzoek (artikel 2.6)
Gevraagd wordt hoe de cliënt toestemming geeft voor verlenging van de termijn. En wat als cliënt de
toestemming weigert.
Reactie:
Tijdens het gesprek wordt deze toestemming gevraagd (nadat de noodzaak is toegelicht). Verwacht
wordt dat de cliënt hier doorgaans mondeling op reageert. Als de cliënt toch schriftelijk zijn/haar
toestemming wil verlenen, dan kan dit. Voor incidenteel gebruik zal een format worden ontwikkeld
waarmee cliënt schriftelijk toestemming kan verlenen.
Voor deze werkwijze wordt gekozen om de uitvoering “licht’’ te houden en de consulenten niet
onnodig te belasten met administratieve werkzaamheden. Ook de cliënt willen wij niet onnodig
belasten met papieren rompslomp. Als de cliënt geen toestemming geeft voor verlenging, dan kan hij
na afloop van de onderzoeksperiode van zes weken een aanvraag voor een maatwerkvoorziening
indienen.
Opmerking 12: goedkoopst passende bijdrage (artikel 5.2.1 onder b)
“…deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is”. Wij adviseren u dit te wijzigen in de zin
van: de meest adequate bijdrage tegen de laagste kosten.
Reactie:
In de Wvg-periode (1994-2006) gold de term ‘goedkoopst adequaat’. Vanaf 2007 wordt de term
‘goedkoopst compenserend’ gebruikt in verband met de huidige compensatieplicht in de Wmo. In
artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 wordt de nieuwe term ‘passende bijdrage’’ geïntroduceerd. In lijn
hiermee hebben we deze term in de ontwerp-verordening opgenomen. De beoordeling wat een
passende bijdrage is, vindt plaats op basis van en rekening houdend met de resultaten van het
onderzoek. Het ondersteuningspakket is afgestemd op de persoonskenmerken, behoeften en
mogelijkheden van de cliënt (zie ook Memorie van Toelichting, artikelsgewijze deel, onder artikel
2.3.5.) Naar onze mening heeft de term ‘meest adequate bijdrage’’ geen toegevoegde waarde.
Bovendien sluit deze term niet aan op de nieuwe wetgeving. Wij zien daarom geen aanleiding om uw
advies over te nemen.
Opmerking 13: opplussen van voorziening (artikel 5.2.1 onder b)
Bestaat voor de cliënt de mogelijkheid naar eigen keuze en tegen bijbetaling de meest adequate
oplossing naar eigen behoefte op te waarderen? Zo niet, kan deze mogelijkheid worden opgenomen?
Reactie:
Deze mogelijkheid bestaat als gekozen wordt voor een persoonsgebonden budget. De cliënt kan dan
bijbetalen wanneer het tarief van de gewenste aanbieder duurder is dan het door ons voorgestelde
aanbod.
Voor natura-voorzieningen geldt deze mogelijkheid niet, omdat deze optie stuit op praktische en
financiële bezwaren. Wij verstrekken hulpmiddelen namelijk in bruikleen. Bij het opplussen van een
hulpmiddel zou deze, als het middel retour komt, moeilijk(er) inzetbaar zijn. Bovendien kan het
‘opplussen van een voorziening’ ook extra onderhoud met zich meebrengen.
Opmerking 14: veiligheid van maatwerkvoorziening (artikel 5.2.1 onder d)
Wij adviseren u dit artikel op zijn merites te bezien.
Reactie:
Dit artikel ligt in lijn met artikel 2.3.6 lid 2 onder c en artikel 3.1 lid 2 onder a van de Wmo 2015. De
strekking hiervan is dat de maatwerkvoorziening veilig moet zijn.
Opmerking 15: aantoonbare meerkosten (artikel 5.2.2 onder c)
Gevraagd wordt om uitleg over deze bepaling.
Reactie:
Als er geen aantoonbare meerkosten zijn in vergelijking met de situatie van voorheen, dan wordt de
aanvraag inderdaad afgewezen. Enkele voorbeelden: 1) Een persoon was altijd al in het bezit van een
auto en zijn vervoersbehoefte is na het intreden van de beperkingen niet toegenomen. 2) Een persoon
6
die altijd al particuliere hulp had voor het schoonmaken van het huis, vraagt hulp bij het huishouden
vanuit de Wmo nadat deze particuliere hulp ermee opgehouden is. Omdat er in zijn/haar situatie niets
is veranderd, wordt hij/zij geacht de hulp bij het huishouden zelf te regelen en te betalen.
Opmerking 16: omstandigheden in risicosfeer van cliënt (artikel 5.2.2 onder d)
Wij adviseren u dringend dit artikel zeer goed op de merites te beschouwen en aan te passen.
Reactie:
Wij verwijzen u naar onze reactie bij opmerking 4.4.
Opmerking 17: adequaat inspelen op beperkingen en levensfasen (artikel 5.2.2 onder e)
Dit artikel moet zeer goed op zijn merites worden beschouwd en aangepast.
Reactie:
Wij zijn van mening dat een optimale voorlichting voorop staat. De burger mag en moet weten wat van
hem verwacht wordt. Wij zijn van plan hierover voorlichting te geven en onder meer aan de hand van
voorbeelden te verduidelijken wat bedoeld wordt met dit artikel.
Enkele voorbeelden: 1) een persoon met loopproblemen verhuist naar een woning met hoge
drempels. Vervolgens wordt bij de gemeente aangeklopt voor het verkrijgen van drempelhulpen. 2)
Een oudere staat een aantal jaren ingeschreven voor een serviceflat en op het moment van verhuizing
vraagt hij/zij een verhuiskostenvergoeding aan. Deze persoon had deze verhuizing kunnen zien
aankomen en hierop kunnen inspelen. 3) Een persoon van 70 jaar verhuist naar een flat zonder lift.
Wij hebben dit artikel overgenomen van de gemeente Rotterdam. Het artikel heeft raakvlakken met de
afwijzingsgronden ‘vermijdbaar’ en ’voorzienbaar’ die in de modelverordening van de VNG staan. Het
artikel bouwt voort op onze huidige afwijzingsgrond -in artikel 4.7 lid 1 onder c - dat gaat over
voorzienbaarheid.
Al deze artikelen zijn te herleiden tot een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burger.
Deze is vrij om eigen keuzes te maken in het leven, maar -volgens ons- behoren bepaalde keuzes niet
voor rekening te komen van de overheid (gemeenschapsmiddelen).
Opmerking 18: persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij het huishouden (hoofdstuk 6)
De vorm van ondersteuning bij het huishouden middels pgb ontbreekt in de verordening.
Reactie:
Een persoonsgebonden budget is het alternatief voor alle voorzieningen in natura. Daarom is geen
specifieke bepaling nodig voor de maatwerkvoorziening ‘ondersteuning bij het huishouden’.
Opmerking 19: vraag over artikel 6.1.2 onder f
Komt de tekst van dit artikel wel overeen met die in de toelichting?
Reactie:
Ja
Opmerking 20: eisen bij pgb voor persoon uit sociaal netwerk (artikel 6.1.lid 3 en 4)
Aan welke andere eisen wordt gedacht?
Reactie:
Met artikel 6.1 lid 4 wordt het mogelijk gemaakt dat voor een persoon uit het sociaal netwerk niet de
eis geldt van bijvoorbeeld een inschrijving bij de Kamer van Koophandel. De eisen kunnen dus lichter
zijn dan de eisen die gelden voor een aanbieder die beroepsmatig werkt.
Naar aanleiding van uw reactie hebben wij de toelichting bij voornoemd artikel aangevuld.
Opmerking 21: ondersteuning bij het huishouden (hoofdstuk 7)
Wordt rekening gehouden met individuele persoonlijke omstandigheden?
Reactie:
Ja. De aanbieder stemt de ondersteuning bij het huishouden af op de individuele situatie. Bepalend is
of de -vooraf gestelde- resultaten worden bereikt. Om die resultaten te bereiken zal in de ene situatie
meer of andere hulp nodig zijn en worden ingezet dan in de andere situatie. De aanbieder is hiertoe
7
verplicht. Een voorbeeld: als de cliënt niet gebruik kan maken van de kant-en-klaar maaltijd uit de
supermarkt of van de reguliere maaltijdvoorziening aan huis, dan is het aan de aanbieder om een
andere oplossing te zoeken samen met de cliënt. Mocht er vervolgens geen andere oplossing
voorhanden zijn, dan wordt van de aanbieder verwacht dat hij zelf helpt bij het bereiden van de
maaltijd.
Opmerking 22: tarief van persoonsgebonden budget(artikel 6.2.3)
“Het pgb is niet hoger ……… of een vast gemiddeld gewogen tarief”. Dit is voor de niet financieel
ingevoerde lezer onbegrijpelijke taal.
Reactie:
Naar aanleiding van uw opmerking hebben wij het artikel gewijzigd. Het onderdeel ‘of een vast
gemiddeld gewogen tarief’ is verwijderd.
Opmerking 23: formulering van resultaat (artikel 8.2 onder h)
“Met minimale ondersteuning stabiel functioneren”. Advies: vervangen door “adequate ondersteuning”.
Reactie:
De achterliggende gedachte bij het formuleren van dit resultaat is dat de cliënt zo zelfstandig mogelijk
kan functioneren; de eigen kracht staat voorop. Doel is daarom om –aanvullend- zo minimaal mogelijk
te ondersteunen. Met die minimale ondersteuning moet er wél voor worden gezorgd dat de cliënt
stabiel functioneert. Wij nemen uw advies niet over omdat met ‘minimale ondersteuning’ iets anders
wordt bedoeld dan met ‘adequate ondersteuning’.
Opmerking 24: kortdurend verblijf (artikel 8.7 lid 2)
“Het kortdurend verblijf als bedoeld in het eerste lid omvat maximaal drie etmalen per week”. Geldt dit
voor een op zich onbeperkte tijdsperiode?
Reactie:
Dit wordt geregeld in de beschikking en kan dus verschillen per individuele situatie (voorziening voor
bepaalde dan wel onbepaalde tijd).
Opmerking 25: intern medezeggenschap (hoofdstuk 13)
Hier ontbreekt een passage over interne medezeggenschap.
Reactie:
Naar onze mening is een dergelijke regeling niet nodig. De regeling rond inspraak –gebaseerd op
artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015- voorziet namelijk hierin.
Opmerking 26: overgangsrecht (artikel 15.3 lid 3)
“…worden afgehandeld krachtens deze verordening”. Advies: preciseren.
Reactie:
Wij stemmen in met dit advies en hebben de tekst gewijzigd.
Opmerking 27: evaluatie (algemene toelichting)
Wij adviseren u een passage op te nemen over de wijze van evaluatie
Reactie:
Wij nemen dit advies niet over omdat de evaluatie onderdeel uitmaakt van de beleidscyclus; in het
Wmo-beleidsplan 2015-2016 is al het besluit genomen om in 2016 een evaluatie uit te voeren.
Bovendien staat in het raadsvoorstel bij deze verordening dat -gelijktijdig met de periodieke evaluatie
en herziening van het beleid- ook de verordening wordt geëvalueerd en indien nodig aangepast.
e
e
Opmerking 28: tekstuele wijziging (algemene toelichting/ Pag 1, 2 alinea, 2 zin:)
Wijzig “of” in en/of.
Reactie:
Wij zijn het eens met deze opmerking en hebben de tekst gewijzigd.
8
Opmerking 29: melding (artikelsgewijze toelichting/ artikel 1.1. ad n)
Dit hoofdstuk kan aanleiding geven tot miscommunicatie. Een verzoek om informatie waarop een
doorverwijzing naar algemene voorziening geldt kan door de cliënt (in een later stadium) wel degelijk
als een rechtsgeldige melding worden beschouwd.
Reactie:
Wij verwijzen allereerst naar onze reactie bij opmerking 6. Als de doorverwijzing naar een algemene
voorziening niet heeft geleid tot een bevredigende oplossing, dan kan de cliënt alsnog een melding
doen. In het eerste contactmoment met cliënt moet hierover duidelijk gecommuniceerd worden.
Voorkomen moet worden dat de cliënt in de waan is dat hij/zij een melding heeft gedaan, terwijl dat in
werkelijkheid niet het geval is.
Opmerking 30: dak- en thuislozen (artikelsgewijze toelichting/ artikel 5.1 lid 1
Hoe ga je om met dak- en thuislozen?
Reactie:
Mensen die dak- of thuisloos zijn en niet staan ingeschreven in de basisregistratie personen
(voorheen GBA) kunnen een briefadres krijgen.
Opmerking 31: goedkoopste voorziening (artikelsgewijze toelichting/ artikel 5.2 lid 1 onder b
Goedkoopste voorziening vervangen door goedkoopste mogelijkheid voor een bij de cliënt passende
voorziening.
Reactie:
Door de consulent wordt in beeld gebracht welke oplossingen passend zijn voor de cliënt. Uit deze
oplossingen wordt vervolgens de goedkoopste gekozen. Wij zijn het eens met de strekking van uw
opmerking. De huidige tekst is echter naar onze mening correct. Daarom is er geen reden tot
wijziging.
2. Zorgbelang Overijssel
Opmerking 32
Cliëntenparticipatie is een belangrijk instrument in de beleidsvorming. Gepleit wordt voor een
onafhankelijk Meldpunt Wmo vanuit cliëntenperspectief waar de kwaliteit van de aangeboden
maatschappelijke ondersteuning wordt gemonitord.
Reactie:
In essentie zijn er voor het ongenoegen van de burger over het functioneren van de gemeente twee
procedures. Dit is de bezwaarprocedure en de klachtenprocedure. In het coalitieakkoord staat verder
het volgende opgenomen: “Wij willen een onafhankelijke ombudsman die ook op het sociale domein
een rol van betekenis kan spelen. De ombudsman kan klachten professioneel, onafhankelijk en
vertrouwelijk onderzoeken en vervolgens een aanbeveling geven voor het optimaal handelen van de
gemeente.” Middels brief d.d. 23 september is de gemeenteraad geïnformeerd over de mogelijkheden
op welke wijze hieraan invulling gegeven kan worden. De gemeenteraad moet nog een keuze maken.
Wij zijn van mening dat met deze toekomstige ombudsfunctie, tezamen met de bezwaar- en
klachtenprocedure, voldoende mogelijkheden zijn voor de burger om zijn ongenoegen duidelijk te
maken. Uiteraard monitoren wij wat hier wordt ingebracht. Naast monitoring via deze weg, monitoren
wij via andere wegen (zoals het verplichte toezicht en de cliëntervaringsonderzoeken) de kwaliteit van
de aangeboden ondersteuning.
3. Seniorenraad
Opmerking 33: checklist levenslustige wijken voor senioren
Wij adviseren u de checklist breed uit te zetten en het gebruik ervan te stimuleren.
Reactie:
Deze opmerking heeft geen betrekking op de verordening en laten wij daarom hier buiten
beschouwing.
9
Opmerking 34: evaluatie
Wij adviseren u met klem om tijdig evaluatiemomenten in te bouwen in de thans aan de orde zijnde
verordening.
Reactie:
Wij verwijzen naar onze reactie bij opmerking 27.
Opmerking 35: focus op preventie
Wij onderschrijven deze focus volledig en adviseren u hiervoor in de verordening concrete handvatten
aan te reiken.
Reactie:
Naar onze mening is artikel 12.6 voldoende concreet om uitvoering te kunnen geven aan
fraudepreventie. Het is niet raadzaam om nog concreter te worden omdat dit belemmerend kan
werken. Voor ons is van belang dat wij -bij de fraudeaanpak- meteen kunnen reageren als dat nodig
is. Een te strak keurslijf (een limitatieve opsomming) zou daarom averechtse effecten kunnen hebben.
Wij verwijzen u ook naar onze reactie bij opmerking 37.
Opmerking 36: vertrouwenspersoon
In punt 6 van ons advies betreffende het beleidsplan pleiten wij voor de invoering van een “Wmovertrouwenspersoon”. Dit advies herhalen wij hier gaarne.
Reactie:
Zie onze reactie bij opmerking 32.
Opmerking 37: vermijden van algemene terminologie
In ons advies betreffende het beleidsplan adviseerden wij u om algemene terminologie, die voor
meerdere uitleg vatbaar is, zoveel als mogelijk te vermijden. (“hoe concreter, des te beter”). Ook in de
verordening komen regelmatig te algemene (en daardoor vage) termen voor.
Reactie:
Wij verwijzen u naar de Memorie van Toelichting, Algemeen deel onder 2.4: Gemeentelijke
verordening. Hierin staat: ‘Het bieden van maatwerk is voor een dergelijk beleid een vereiste. Hiermee
zal de gemeente bij de uitwerking van de verordening rekening moeten houden. Dit betekent -naar het
oordeel van de regering- dat het niet wenselijk is in de verordening tot in detail vast te leggen hoe de
gemeente in concrete situaties zal handelen; waar een individuele cliënt in zijn situatie het meest mee
gebaat is laat zich niet vooraf vastleggen. De gemeente moet zichzelf (haar professionals) ook de
noodzakelijke beleidsruimte gunnen om het benodigde maatwerk te leveren en hiermee recht te doen
aan de ‘echte’ ondersteuningsvraag van de cliënt.’
De ontwerp-verordening is ontwikkeld in de lijn met deze visie.
4. ANBO, PCOB en KBO
Opmerking 38: ondersteuningsplan is slechts verslag
Om een ondersteuningsplan te kunnen heten, zal toch moeten worden vastgelegd hoe de cliënt zo
lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven wonen.
Reactie:
Wij hebben er voor gekozen om het verslag van het onderzoek tegelijk als ondersteuningsplan te laten
gelden. Dit biedt helderheid voor de cliënt en is praktisch voor de consulent (geen doublures, dus
geen tijdsverlies). In dat verslag annex ondersteuningsplan staat datgene wat beschreven moet
worden. In ieder geval wordt aandacht besteed aan de nieuwe Wmo-doelstelling ‘zo lang mogelijk in
de eigen leefomgeving kunnen blijven’ omdat dit een opdracht van de wet is.
Opmerking 39: ondertekening ondersteuningsplan
Ondertekening van het ondersteuningsplan door beide partijen lijkt ons essentieel, daar een aanvraag
voor een maatwerkvoorziening de volgende stap is.
10
Zoals de wet aangeeft, wordt het onderzoek in samenspraak met de cliënt uitgevoerd (zie artikel 2.3.2
lid 1 Wmo 2015). ‘Op die manier kan een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn omgeving
worden verkregen’, aldus de Memorie van Toelichting op voornoemd artikel.
Instemming van de cliënt met het ondersteuningsplan is niét vereist. Wel wordt met wensen rekening
gehouden. De Memorie van Toelichting zegt hierover: ‘Bij het vaststellen van de behoefte van de
betrokkene gaat het college na wat diens beperkingen en problemen zijn en de hulpvraag precies is.
Daarbij wordt ook naar de wensen van de betrokkene gekeken en in hoeverre daaraan binnen de
grenzen van het wetsvoorstel en de verordening tegemoet kan worden gekomen’.
Wij verwijzen u verder naar onze reactie op opmerking 40.
Opmerking 40: keuzevrijheid bij aanvraag maatwerkvoorondertekening
Als er een maatwerkvoorziening nodig is, vinden wij dat de keuzevrijheid van de cliënt centraal hoort
te staan.
Reactie:
Wat de inhoud van eventuele ondersteuning zou moeten zijn, wordt tijdens het onderzoek beoordeeld.
Hierover is in samenspraak met de cliënt nagedacht. Bepalend is hierbij dat die ondersteuning een
passende bijdrage levert aan behoud of versterking van zelfredzaamheid of participatie. Dit geeft de
wet aan en daar zal de rechter aan toetsen (zie artikel 2.3.5 lid 3 en lid 4 van Wmo 2015 voor
letterlijke tekst).
De inbreng van de cliënt is wettelijk gewaarborgd. Hij/zij kan na de melding een persoonlijk plan
indienen waarin hij/zij aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is
aangewezen (zie artikel 2.3.2 lid 2 van Wmo 2015). Dit persoonlijk plan wordt betrokken bij het
onderzoek/gesprek en is opgenomen in het ondersteuningsplan.
Het inzicht in wat mogelijk en nodig is, is tot stand gekomen tijdens de onderzoeksfase, samen met de
cliënt. Keuzevrijheid op inhoud van de voorziening in de aanvraagfase, is daarom naar onze mening
niet meer aan de orde. Wensen en voorkeuren zijn door de cliënt al in een eerder stadium
uitgesproken.
Als uit het onderzoek naar voren komt dat een maatwerkvoorziening nodig is, dan heeft de cliënt
overigens de keuzevrijheid tussen een voorziening in natura of –als tegenhanger hiervan- een
persoonsgebonden budget*. Deze keuzevrijheid en de wettelijke vereisten hierbij zijn opgenomen in
artikel 2.3.6 van de Wmo 2015.
Wordt niet gekozen voor een persoonsgebonden budget, dan is het ter beoordeling van het college in
welke vorm de maatwerkvoorziening wordt verstrekt: in eigendom, in bruikleen, als persoonlijke
dienstverlening of als voucher. Dit is onder de huidige Wmo ook zo, evenals onder de Wvg in de
periode 1994- 2006. De cliënt heeft overigens – nu en in de toekomst- de keuze vrijheid uit
verschillende aanbieders.
Opmerking 41: algemene criteria maatwerkvoorziening
Artikel 5.2 lid 2 onderdelen d en e moeten geschrapt worden uit de verordening. De behoefte van de
cliënt moet centraal staan binnen de wettelijke regels.
Reactie:
Wij verwijzen u allereerst naar onze reacties bij opmerkingen 4.4 en 17.
Aanvullend hierop willen we benadrukken dat wij bij de uitvoering van de Wmo 2015 moeten voldoen
aan twee belangrijke eisen uit de Algemene wet bestuursrecht: de beschikking moet 1) gebaseerd zijn
op zorgvuldig onderzoek en 2) goed gemotiveerd zijn.
Enschede, 30 september 2014
College van burgemeester en wethouders
11