Geurverordening gemeente Leeuwarden 2014

1
DE RAAD VAN DE GEMEENTE LEEUWARDEN;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van (datum)
overwegende dat het wenselijk is om gebruik te maken van de bevoegdheid om,
binnen de bij wet- en regelgeving aangegeven grenzen, zelf normen te stellen ten
aanzien van geurhinder door veehouderijen,
zodat een gemeentelijk kader ontstaat voor het afstemmen van mogelijkheden voor
bestaande veehouderijen in relatie tot bescherming van het woon- en leefklimaat,
neemt de raad het voorstel van burgemeester en wethouders over.
gelet op artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.118 van het
Activiteitenbesluit
BESLUIT:
vast te stellen de Verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en
veehouderij (de Geurverordening Gemeente Leeuwarden 2014):
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
a. de Wet: de Wet geurhinder en veehouderij;
b. het Besluit: het Activiteitenbesluit;
c. bebouwde kom: de grens van de bebouwde kom wordt bepaald door de aard van
de omgeving: een gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een
woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid
ook daadwerkelijk wonen of verblijven;
d. voor overige van toepassing zijnde definities wordt aangesloten bij de definities
genoemd in de Wet en in het Besluit.
Artikel 2
Deze verordening is van toepassing op veehouderijen, genoemd in Bijlage I van deze
verordening, met een dierenverblijf, waar dieren worden gehouden van een
categorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is
vastgesteld, waarbij het emissiepunt van het dierenverblijf op een kortere afstand is
gelegen dan de van toepassing zijnde afstanden zoals vermeld in artikel 4 lid 1 van
de Wet of artikel 3.117 lid 1 van het Besluit.
Artikel 3
In afwijking van artikel 4 lid 1 van de Wet bedraagt de afstand tussen het
emissiepunt van een bestaand dierenverblijf, waar dieren worden gehouden van een
categorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is
vastgesteld, en een geurgevoelig object:
a. tenminste 50 meter binnen de bebouwde kom;
b. tenminste 25 meter buiten de bebouwde kom.
Artikel 4
Het aantal stuks vee, van een categorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een
geuremissiefactor is vastgesteld, mag niet uitgebreid worden in dierenverblijven,
waarvan het emissiepunt is gelegen binnen de volgende afstanden tot een
geurgevoelig object:
a. 100 meter binnen de bebouwde kom;
b. 50 meter buiten de bebouwde kom.
2
Artikel 5
1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Geurverordening gemeente
Leeuwarden 2014;
2. De verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking in Huis aan
Huis.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 31 maart 2014.
voorzitter,
griffier.
3
Verordening als bedoeld in artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij voor
de gemeente Leeuwarden.
Nota van toelichting
1. samenvatting
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit (AB) geven
grenswaarden voor geurhinder door veehouderijen op geurgevoelige objecten. Deze
geurgevoelige objecten zijn in de meeste gevallen woonhuizen.
De Wgv en het AB geven beide aan gemeenten de mogelijkheid een eigen
geurverordening vast te stellen. De raad krijgt hierdoor de bevoegdheid om, binnen
zekere grenzen, zelf kaders te stellen aangaande aanvaardbaarheid van geurhinder
door veehouderijen. Binnen deze kaders dienen de belangen, tussen de
bedrijfsvoering van bestaande veehouderijen, genoemd in Bijlage I, enerzijds en de
bescherming van het milieu en een goed woon- en leefklimaat anderzijds, te worden
afgewogen.
2. uitgangspunten
De Wgv stelt eisen aan geuremissie en afstand tussen veehouderij en geurgevoelig
object. Artikel 6 van deze wet geeft aan de raad de bevoegdheid om binnen zekere
grenzen af te wijken van deze eisen door het opstellen van een gemeentelijke
geurverordening. Artikel 8 van deze wet geeft de voorwaarden die als basis dienen
voor de afwegingen die de raad in deze maakt. Deze voorwaarden bewerkstelligen
een deugdelijke ruimtelijke inrichting en bescherming van het milieu.
Een aantal veehouderijen valt ook onder de reikwijdte van paragraaf 3.5.8 van het
AB. Dit besluit verwijst in artikel 3.118 naar de bevoegdheid van de raad om op basis
van artikel 6 van de Wgv een eigen verordening op te stellen.
De VNG “handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke
ordeningspraktijk” geeft algemene uitgangspunten ten aanzien van geurbeleid:
 “ het optreden van (nieuwe) hinder wordt waar mogelijk, voorkomen;
 indien geen sprake is van hinder zijn maatregelen niet nodig;
 indien wel sprake is van hinder worden maatregelen op basis van het ALARAprincipe (as low as reasonably achievable) toegepast;
 de mate van hinder kan o.a. via een belevingsonderzoek of klachtenregistratie
worden bepaald;
 de mate van hinder die nog acceptabel is wordt bepaald door het bevoegde
bestuursorgaan. “ (einde citaat)
Wij respecteren deze uitgangspunten. Daarnaast conformeren wij ons aan de
landelijke norm, dat wonen in principe plaatsvindt in woonkernen en dat
landbouwbedrijven zich op het platteland bevinden.
De beoogde ruimtelijke inrichting van de gemeente Leeuwarden is vastgelegd in
bestemmingsplannen. Indien uitbreiding van een veehouderij wordt voorzien, die een
aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk maakt, zal conform de Wet
ruimtelijke ordening, nader onderzoek naar de milieueffecten worden gedaan.
Geurhinder is hierbij een aspect.
4
De verordening is van toepassing op bestaande veehouderijen, gelegen in de
gemeente Leeuwarden, die geurhinder, ex artikel 4 Wgv en paragraaf 3.5.8 AB,
veroorzaken op een geurgevoelig object, omdat zij daar te dichtbij zitten en
daardoor gehinderd worden in de bedrijfsvoering. De adressen van deze
veehouderijen staan genoemd in Bijlage I van de verordening.
De verordening sluit, bij het opstellen van grenswaarden voor de afstand tussen
emissie in geval van uitbreiding van een veehouderij, en geurgevoelig object, aan bij
de afstanden die genoemd worden in artikel 4 Wgv.
De verordening kan gezien worden als een prolongatie van ‘Verordening ingevolge
artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij’ van de gemeente Boarnsterhim.
3. motivering
Het opstellen van de Geurverordening gemeente Leeuwarden is een gevolg van het
samengaan van Leeuwarden met een gedeelte van de gemeente Boarnsterhim op 1
januari 2014.
In voormalig Boarnsterhim was sinds 2008 een geurverordening van kracht. Er is voor
gekozen om na de samenvoeging van Leeuwarden en Boarnsterhim op 1 januari 2014
een geurverordening te blijven hanteren om het bestaansrecht van de in voormalig
Boarnsterhim gelegen bedrijven, die onder Bijlage I van de geurverordening
Boarnsterhim vielen, niet in gevaar te brengen. Dat houdt in dat drie veehouderijen
die al in de gemeente Leeuwarden lagen, na samengaan van de gemeenten ook
onder de verordening komen te vallen.
De meerwaarde van de geurverordening is gelegen in het waarborgen van belangen
van die veehouderijen, die door de in 2007 ingevoerde milieuwetgeving gehinderd
worden in de bedrijfsvoering, gezien hun (historische) ligging in de nabijheid van
geurgevoelige objecten.
Ook maakt de verordening, onder voorwaarden voor de bescherming van een goed
woon- en leefklimaat, in die gevallen bedrijfsuitbreiding mogelijk, waar de Wgv
en/of het AB niet in voorzien.
De feitelijke bescherming van het woon- en leefklimaat komt voort uit de
bevindingen van de milieutoetsing bij een bestemmingsverandering, een aanvraag
omgevingsvergunning of bij een melding op basis van het AB.
De verordening waarborgt de bestaande veebezetting van de bedrijven in Bijlage I.
Voor de in de verordening genoemde mogelijkheden voor uitbreiding van de
veebezetting is aansluiting gezocht bij de afstanden als genoemd in artikel 4 Wgv.
Onder voorwaarden, zoals voor alle veehouderijen geldt, maakt de verordening dus
de in de Wgv aangegeven verruiming van bezetting of uitbreiding van stallen
mogelijk. Hierbij blijft een, op basis van de normen uit de Wgv, acceptabel woon- en
leefklimaat onder de verordening mede gewaarborgd.
Gezien het feit dat er, ten tijde van de invoering van de Wgv, niet voor is gekozen
bestaande bedrijven, die hierdoor niet kunnen uitbreiden, te saneren, is het
wenselijk een verordening vast te stellen die het mogelijk maakt de belangen van die
veehouderijen in de relatie tot een deugdelijk woon- en leefklimaat in detail op
elkaar af te stemmen, waarbij de richtlijnen vanuit de VNG, de Wgv en het AB
leidend zijn.
5
De bedrijvenlijst in Bijlage I is limitatief. De verordening voorziet er niet in dat
bedrijven, die op dit moment op voldoende afstand van geurgevoelige objecten
liggen en die op termijn te dichtbij komen en zo de geurbelasting op die objecten
doen toenemen, ook in Bijlage I van de verordening worden opgenomen.
4. gebiedsvisie
Artikel 8 van de Wgv gaat er van uit dat de raad bij haar afwegingen de huidige en de
te verwachten geursituatie betrekt, alsmede het belang van een geïntegreerde
aanpak van verontreiniging en de noodzaak van een even hoge bescherming van het
milieu. Het artikel gaat er ook van uit dat bij het bepalen van een andere afstand de
gewenste ruimtelijke inrichting en de afwijkende relatie tussen geurbelasting en
geurhinder worden betrokken.
Gezien de omvang van het probleem is er niet voor gekozen de verordening in te
bedden in een geurbeleid voor de hele gemeente Leeuwarden. Ten tijde van het
opstellen van de geurverordening Boarnsterhim is een gebiedsvisie voor Boarnsterhim
opgesteld. Deze gebiedsvisie gaat uit van een situatie waarbij, in het kader van het
leefbaar houden van het platteland, het ongewenst is de van oorsprong in het gebied
aanwezige veehouderijen te saneren. Deze boerderijen, genoemd in Bijlage I van de
verordening, staan door hun historische ligging of door nieuwbouw (dorpsuitbreiding)
dichter op omliggende woningen dan de in de wet genoemde gewenste minimale
afstanden.
De visie gaat er van uit dat een toekomstige milieusituatie voor de omliggende
woningen niet slechter wordt in geval een veehouderij die onder de verordening valt
gaat uitbreiden. In de randvoorwaarden voor uitbreiding, zoals genoemd in de
geurverordening Boarnsterhim, wordt het leefmilieu dan ook ex artikel 8 Wgv,
beschermd.
De Geurverordening gemeente Leeuwarden 2014 sluit aan bij deze gebiedsvisie. Zij
waarborgt tevens in de verordening de grenswaarden van Wgv en AB door deze
expliciet te benoemen bij uitbreidingssituaties.
Voor de drie bedrijven die op het grondgebied van de voormalige gemeente
Leeuwarden liggen, is ten tijde van vergunningverlening- cq meldingstraject de
geurbelasting beoordeeld op grond van aangevraagde veebezetting. Die bezetting
werd, met het oog op de vigerende milieuwetgeving, acceptabel geacht en is in het
kader van de afwegingen ex artikel 8 Wgv aan te merken als ‘huidige geursituatie’.
De vergunde veebezetting is als volgt:
Pundyk 2 , Wytgaard
80 melk- en kalfkoeien >2 jaar
30 vrouwelijk jongvee < 2 jaar
150 schapen
Hegedyk 3, Wytgaard
< 100 melk- en kalfkoeien >2 jaar
< 70 vrouwelijk jongvee < 2 jaar
Schapendijkje 18, Leeuwarden
250 melk- en kalfkoeien >2 jaar
228 vrouwelijk jongvee < 2 jaar
100 schapen
6
Er zijn geen veranderingen in de geursituatie en -verontreiniging te verwachten op
moment van in werking treden van deze verordening, aangezien deze is ingegeven
door het moment van samengaan van twee gemeenten en niet door een feitelijke
verandering in de geurbelasting.
Ten aanzien van de ruimtelijke inrichting en de relatie tussen afstand en geurhinder
zijn afwegingen gemaakt in de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. De bij een
bestemmingsplan behorende beoordeling van de milieu effect rapportage (plan-MER)
houdt rekening met de huidige en toekomstige milieubelasting in het plangebied.
Afhankelijk van de soort en grootte van de bedrijfsuitbreiding is het verplicht een
m.e.r.-beoordeling te laten uitvoeren op grond van het Besluit m.e.r.
Indien de uitbreiding beneden de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordeling ligt,
dient te worden nagegaan of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden
door de bedrijfsuitbreiding. Dit kan tot de conclusie leiden dat er een ‘vormvrije
m.e.r.-beoordeling’ dient plaats te vinden. Indien deze niet wordt uitgevoerd, dient
te worden gemotiveerd waarom niet.
De feitelijke bescherming van het woon- en leefklimaat, door de gecombineerde
belangen vanuit milieu- en ruimtelijke wetgeving af te wegen bij bedrijfsuitbreiding,
waarborgt een integrale aanpak van verontreiniging en een even hoog niveau van
bescherming van het milieu.
5. risico van invoering van de verordening
Het niet invoeren van de geurverordening in de gemeente Leeuwarden na 1 januari
2014, zal nadelige gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van die veehouderijen
die gelegen zijn op het grondgebied van de voormalige gemeente Boarnsterhim en
die baat hebben bij de huidige geurverordening van Boarnsterhim.
Voor drie bestaande veehouderijen gelegen in de voormalige gemeente Leeuwarden,
heeft invoering van de geurverordening een gunstig gevolg.
De invloed op het woon- en leefklimaat zal niet veranderen, aangezien het gaat om
de prolongatie van bestaande situaties die nu deels middels de verordening van
Boarnsterhim en deels via een regulier vergunningtraject mogelijk zijn.
Invoeren van de Geurverordening gemeente Leeuwarden 2014 zal aan deze
rechtsongelijkheid een einde maken.
6. procedure
Het voorstel tot vaststelling van de nota van toelichting en de verordening is, na
vaststelling door het college van B&W, voorgelegd aan de raad d.d. 31 maart 2014.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) noch de inspraakverordening van
Leeuwarden schrijven een openbare voorbereidingsprocedure voor. Gezien het feit
dat de verordening inhoudelijk grotendeels wordt bepaald door de marges die de
Wgv stelt hebben wij, voorafgaand aan de vaststelling, de betreffende veehouderijen
en omwonenden, en LTO Noord Nederland geïnformeerd over uw voornemen. Na
publicatie zal een informatiebijeenkomst worden gehouden, waar veehouders en
burgers zich, mochten er nog vragen zijn, met verzoeken om informatie rechtstreeks
tot de behandelend ambtenaren kunnen wenden.
Er staat geen beroep of bezwaar open tegen het vaststellen van de verordening.