Wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader ingediend

.
1 JULI 2014
PENSIONS
Wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader ingediend
Het voorstel van Wet aanpassing financieel toetsingskader (het "wetsvoorstel") beoogt
een nieuw type pensioencontract te regelen dat gekenmerkt wordt door een methode om
financiële schokken uit te smeren, duidelijke regels over indexatie en een stabiele
premie.
Het wetsvoorstel regelt tevens de nieuwe solvabiliteitseisen waaraan pensioenfondsen
moeten voldoen. Verder wil de regering onder meer de toepassing van de prudent
person-regel verduidelijken. Aan het wetsvoorstel heeft de regering vijf beleidsconclusies
ten grondslag gelegd. Die zullen wij hierna citeren. Vervolgens vatten wij samen hoe de
regering de knelpunten in de beleidsconclusies wil oplossen. Tot slot noemen wij enkele
overige opmerkelijke wetswijzigingen die de regering voorstelt.
Beleidsconclusie 1
Abrupte omvangrijke kortingen [van pensioenen] dienen zo veel mogelijk te worden
voorkomen. Het in de tijd gespreid verwerken van mee en tegenvallers is wenselijk.
Daarbij moet tegelijkertijd worden voorkomen dat maatregelen uit worden gesteld.
Achtergrond hiervan is dat het huidige financieel toetsingskader in geval van
onderdekking dwingt tot het opstellen en uitvoeren van herstelplannen binnen een
strakke tijdspanne. Een kortetermijnherstelplan moet binnen drie jaar de dekkingsgraad
op circa 105% brengen. Het langetermijnherstelplan dient te resulteren in een
dekkingsgraad van gemiddeld 120% binnen vijftien jaar. Als zich vlak voor het verstrijken
van deze termijnen een financiële schok voordoet (ten gevolge van ontwikkelingen op
financiële markten of levensverwachting), dan moet die binnen de oorspronkelijke termijn
.
.
van het herstelplan worden opgevangen. Dit betekent dat de kans op een forse korting
toeneemt naarmate het einde van de driejaarstermijn nadert.
Oplossing
Een 'doorrollend' herstelplan, waarbij niet langer een einddatum voor een herstelplan
geldt. Elk jaar waarin het pensioenfonds niet beschikt over het vereiste eigen vermogen
moet een nieuw herstelplan worden gemaakt met een nieuwe looptijd van tien jaar. Dit
betekent dat pensioenfondsen die op het meetmoment kampen met een tekort, telkens in
het eerste daaropvolgende jaar een tiende van het vermogenstekort moeten wegwerken.
Als het fonds op grond van de door hem gemaakte prognoses niet in staat is om dat
binnen die tien jaar te realiseren, zal het (ex ante) aanvullende maatregelen moeten
treffen. Die moeten evenredig in de tijd herstel te zien geven. Te denken valt aan een
verhoging van de pensioenpremie en het beperken of het geheel achterwege laten van
indexatie. Als ook die maatregelen ontoereikend zijn, mag het fonds korten op de
pensioenaanspraken en –rechten. Wij lezen de memorie van toelichting zo dat die
eventuele premieverhoging, 'indexatiestop' en korting gespreid zullen worden over de
komende tien jaren en die maatregelen elk jaar – vanwege de doorrol-methodiek –
opnieuw zullen worden geijkt.
Het doorrollend herstelplan zou ertoe kunnen leiden dat het pensioenfonds nooit uit
herstel komt. Om dat te voorkomen, worden er in het wetsvoorstel twee aanvullende
maatregelen voorgesteld. Een pensioenfonds mag nooit langer dan vijf opeenvolgende
jaren kampen met een dekkingstekort. Als die termijn wordt overschreden zal er een
eenmalige bijstorting moeten plaatsvinden of zal het fonds "een directe eenmalige
korting" moeten toepassen waardoor de barrière van het minimaal vereist eigen
vermogen (105%) wordt geslecht. Die korting mag eenmalig zijn, maar ook in maximaal
tien jaarlijkse termijnen worden gespreid. Dat kortingsbesluit is onvoorwaardelijk en mag
ten tijde van het kortingsbesluit in de boekhouding (en dus ook in de dekkingsgraad)
worden verwerkt. Deze korting staat dus niet bloot aan jaarlijkse herijking. Het
kortingsbesluit moet in de daarop volgende jaren worden uitgevoerd. Vervolgens geldt er
wederom een termijn van tien jaar om het minimaal vereist vermogen te brengen op het
niveau van het vereiste eigen vermogen.
Beleidsconclusie 2
Het beleggingsbeleid dat gericht is op het realiseren van een geïndexeerd pensioen dient
niet in de knel te komen door de vaste looptijd van het langetermijnherstelplan.
Pensioenfondsen moeten risico's nemen in hun beleggingsbeleid om het rendement te
behalen dat nodig is om een geïndexeerd pensioen te bieden. Dit betekent dat zij, om
hun indexatie-ambitie waar te maken een aanzienlijk deel van hun vermogen moeten
beleggen in aandelen. Op dit moment leidt dit tot een beleggingsspagaat. Als de
dekkingsgraad van een pensioenfonds richting de kritische grens van 105% beweegt,
mag het nog niet overgaan tot korting van pensioenen. Het fonds moet risico's uit zijn
portefeuille halen in een poging weg te blijven van die 105% (beleggingen in aandelen
worden geliquideerd en de middelen worden herbelegd in obligaties), als een ultieme
poging om de dekkingsgraad van het pensioenfonds te stabiliseren. Als echter
vervolgens de markten weer aantrekken, heeft het pensioenfonds onvoldoende aandelen
in portefeuille om daarvan te profiteren. Het hobbelt achter de marktontwikkelingen aan.
Dit betekent in de huidige situatie dat het grote moeite kost om de dekkingsgraad terug
te brengen op het peil van het vereist eigen vermogen (waarna pas weer volledige
indexatie mogelijk is).
.
.
Oplossing
De introductie van het "doorrollend" herstelplan. Zolang het vereist eigen vermogen
tekortschiet, heeft een pensioenfonds tien jaar de gelegenheid om dat probleem –
evenredig in de tijd – op te lossen. Alle financiële schokken (of die nu het gevolg zijn van
ontwikkelingen op financiële markten, in de levensverwachting of anderszins) mogen in de
volgende tien jaar worden geabsorbeerd. De herstelmaatregelen worden jaarlijks herijkt.
Beleidsconclusie 3
Het is wenselijk de invloed van dagkoersen in het financieel toetsingskader te voorkomen
zodat bij de financiële sturing van pensioenfondsen meer stabiliteit kan worden bereikt.
De pensioenverplichtingen moeten worden verdisconteerd tegen de risicovrije rente op
de kapitaalmarkt. Elke pensioenverplichting wordt contant gemaakt tegen een rente die
correspondeert met een punt op de rentecurve van de actuele rentetermijnstructuur. Dit
betekent dat de discontovoet sterk afhankelijk is van dagkoersen. Daardoor is de
omvang van de pensioenverplichtingen zeer volatiel. Dit komt door de lange gewogen
gemiddelde looptijd (duration) van pensioenverplichtingen. Die ligt bij de meeste
pensioenfondsen tussen de 15 en 25. Een wijziging van de discontovoet met één
procentpunt leidt tot een wijziging van de dekkingsgraad in een orde van grootte van 15
tot 25 procentpunten. Deze hefboom wordt in het wetsvoorstel gematigd door te werken
met gemiddelden. In de eerste plaats introduceert het wetsvoorstel een
beleidsdekkingsgraad. Dat is het voortschrijdend gemiddelde van de actuele
dekkingsgraden over 12 maanden. Daarnaast wordt de discontovoet minder bewegelijk
door de toepassing van de ultimate forward rate ("UFR"). Vanaf de 20-jarige looptijd in
de rentetermijnstructuur, groeit de discontovoet naar de UFR. De UFR is gelijk aan de
gerealiseerde gemiddelde 20-jaars forward rentes in de voorgaande tien jaar. Dit komt
per eind juli 2013 neer op een UFR van 3,9%.
Beleidsconclusie 4
Het financieel toetsingskader dient de volatiliteit in de premie niet te vergroten. Anders
gezegd, de eis dat de premie moet bijdragen aan herstel, dient te vervallen
De premie die het pensioenfonds in rekening brengt, mag worden gedempt. Bij de
berekening van de hoogte van de premie mag worden uitgegaan van het rendement dat
naar verwachting zal worden behaald. Deze regel lijdt (onder het bestaande
solvabiliteitsregime) uitzondering als een pensioenfonds kampt met onderdekking. Als de
dekkingsgraad lager is dan 105%, dan zal de hoogte van de premie moeten bijdragen
aan herstel. Dit veroorzaakt macro-economisch ongewenste effecten: in economisch
moeilijke tijden moet de premie aanzienlijk worden verhoogd, wat ten koste gaat van de
bestedingen.
Oplossing
De regel dat de premie in een tekortsituatie moet bijdragen aan het herstel, wordt
volgens het wetsvoorstel afgeschaft.
Beleidsconclusie 5
De wettelijke zekerheidsmaatstaf van 97,5% vereist een hogere buffer.
De wetgever heeft een zogenoemde zekerheidsmaat opgenomen in de PW. Het vereist
eigen vermogen van een pensioenfonds moet van een zodanig niveau zijn dat er een
kans is van 2,5% dat het op een horizon van een jaar in onderdekking geraakt.
.
.
Uit de evaluatie van het bestaande financieel toetsingskader is gebleken dat die
doelstelling niet wordt gerealiseerd met de huidige solvabiliteitseisen. Om die reden zal
het pensioenfonds hogere buffers moeten aanhouden. Het vereiste eigen vermogen zal
stijgen met 5%, gemiddeld van 21,7% naar 26,6%. Daarnaast worden strengere eisen
gesteld aan de niveaus waarop een pensioenfonds indexatie mag verlenen. Er komt een
indexatiedrempel, waarbij de regering wil bepalen dat een pensioenfonds pas tot
indexatie mag overgaan als de beleidsdekkingsgraad 110% of meer bedraagt. Daarnaast
komt er een indexatieregel, die inhoudt dat slechts mag worden geïndexeerd als in de
toekomst naar verwachting permanente toeslagverlening op hetzelfde niveau mogelijk is.
Praktisch betekent dit dat er ongeveer één procent indexatie kan worden verleend voor
elke tien dekkingsgraadpunten boven een beleidsdekkingsgraad van 110%.
Overige opmerkelijke voorgestelde wetswijzigingen
•
Prudent person-regel
Pensioenfondsen moeten beleggen in overeenstemming met de prudent personregel. Dit is een open norm. Zoals blijkt uit het wetsvoorstel wordt aan
pensioenfondsen gevraagd de toepassing van de prudent person-regel in hun
eigen individuele situatie te concretiseren. Dit gebeurt langs kwalitatieve en
kwantitatieve weg. In kwalitatieve zin zal het pensioenfonds moeten vastleggen
hoe het waarborgt dat zijn beleggingsbeleid voldoet aan 'good practices'. De
kwaliteit van de organisatie moet zijn toegespitst op de complexiteit van de
beleggingsportefeuille, het beleggingsproces moet worden gekenmerkt door
checks & balances en aan het beleggingsbeleid moet een strategisch plan ten
grondslag liggen dat consistent wordt uitgevoerd en gemonitord.
De kwantitatieve vereisten hebben betrekking op strategische en tactische
gewichten van asset classes in de portefeuilles. Het wetsvoorstel spreekt over
het expliciteren van "de richtniveaus en bandbreedtes binnen het gevoerde
(strategische) beleggingsbeleid". Op basis daarvan kan DNB beoordelen of het
beleggingsbeleid feitelijk hiermee in overeenstemming is: doet het pensioenfonds
wat het heeft aangekondigd te zullen doen.
•
Toeslagenmatrix komt te vervallen
Het wetsvoorstel vraagt van pensioenfondsen om het toeslagenbeleid vooraf vast
te stellen. Volgens de regering wordt daardoor de bestaande toeslagenmatrix
overbodig. Dit zal nader worden uitgewerkt in wettelijke voorschriften ten aanzien
van de wijze waarop pensioenfondsen over het indexatiebeleid moeten
communiceren.
•
Inhaalindexatie en ongedaan maken kortingen onder restricties
De regering wil voor zowel tekorten als overschotten een smoothing-mechanisme
introduceren. Als het eigen vermogen van het pensioenfonds uitstijgt boven het
niveau van het vereist eigen vermogen en het niveau waarop volledige indexatie
wordt toegekend volgens de beleidsdekkingsgraad, mag er inhaalindexatie
worden verstrekt. De daarvoor beschikbare ruimte mag echter in enig jaar voor
hooguit 10% worden aangewend. Dezelfde systematiek geldt ook voor de
compensatie van kortingen die het pensioenfonds eerder heeft moeten
toepassen.
•
Premie-effecten
Per 1 januari worden nieuwe grenzen gesteld aan de fiscaal gefacilieerde
pensioenopbouw. Die aanpassingen van het zogenoemde Witteveenkader, in
combinatie met de effecten van dit wetsvoorstel, leiden per saldo tot een
premieverlaging van 11% (4,4 miljard) in 2017. Daarbij gaat de regering ervan uit
dat de premieverlaging van 16% die mogelijk is door het nieuwe Witteveenkader
geheel wordt aangewend om de premiestijging van 5% te compenseren die het
gevolg is van dit wetsvoorstel.
.
.
•
Continuïteitsanalyse
In artikel 95 PW is de consistentietoets opgenomen. De geambieerde indexatie,
de financiering van de pensioenregeling en verwachtingen die de
pensioenuitvoerder wekt in zijn communicatie, moeten overeenstemmen.
Daartoe verricht een pensioenfonds een continuïteitsanalyse. De
pensioenuitvoerder moet waarborgen dat zijn beloften passen bij de financiële
onderbouwing en bij wat is overeengekomen in het pensioencontract.
Het wetsvoorstel wil regelen dat de consistentietoets voortaan alleen nog zal
gelden voor de verzekeraar als pensioenuitvoerder. Voor het pensioenfonds zal
een haalbaarheidstoets worden geïntroduceerd. Daaruit moet blijken dat er een
balans is tussen het actuele verwachte pensioenresultaat, de risicohouding van
het pensioenfonds en de onderliggende financiële opzet.
•
Lopende herstelplannen vervallen
Alle lopende herstelplannen komen met ingang van 1 januari 2015 te vervallen.
Het eventueel nog openstaande reserve- of dekkingstekort mag worden
opgenomen in het nieuw op te stellen doorrollende herstelplan van tien jaar.
Aangezien gelijktijdig de buffervereisten 'in één klap' met 5% stijgen, krijgen
pensioenfondsen twee jaar extra de tijd om het niveau van het vereist eigen
vermogen te bereiken. Wij interpreteren dit aldus dat fondsen vanaf 2017
gebonden zijn aan de 10-jaars doorrollende periode.
Ten slotte
De beoogde datum van inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is 1 januari 2015. De
staatssecretaris gaf eerder te kennen dat elementen uit het wetsvoorstel mogelijk al door
pensioenfondsen kunnen worden toegepast met ingang van 2015. In haar brief van 25
juni 2014 licht zij toe hoe zij een en ander voor zich ziet.
Zij kondigt aan bij nota van wijziging te zullen regelen dat overgangsrecht wordt
opgenomen in het wetsvoorstel. Pensioenfondsen zullen hun beleidsplannen 2015
vaststellen op basis van de nu geldende wetgeving. Voor alle besluiten die na 1 januari
2015 door pensioenfondsen worden genomen (waaronder besluiten over de premie en
indexatie) zal het nieuwe wettelijk kader van toepassing zijn. In het overgangsrecht zal
worden bepaald dat pensioenfondsen die met een tekort kampen, in 2015 drie maanden
extra de tijd krijgen voor de indiening van een herstelplan op basis van het nieuwe
solvabiliteitsregime. De eerste herstelplannen zullen uiterlijk op 1 juli 2015 bij DNB
moeten worden ingediend. Pensioenfondsen moeten uiterlijk per 1 juli 2015 voldoen aan
de nieuwe eisen voor de actuariële en bedrijfstechnische nota, de haalbaarheidstoets,
het financieel crisisplan, het indexatiebeleid en het beleggingsbeleid (waaronder de
concretisering van de prudent person-regel).
De staatssecretaris geeft blijk van een groot vertrouwen in de coöperatieve opstelling
van vooral de Eerste Kamer om dit wetsvoorstel in korte tijd tot wet te verheffen. De
vraag rijst of van pensioenfondsen mag worden verlangd om de komende maanden (in
hun beleidsagenda's met het oog op 2015) eveneens te anticiperen op een welwillende
houding van de Eerste Kamer.
Contact
Als u vragen heeft over of naar aanleiding van deze Legal alert, kunt u contact opnemen met:
René Maatman / T +31 20 577 1551 / E [email protected]