Barcelona, 20 maart 2014 De taal van de ombudsman is de taal van de verzoening Korte inhoud – De ombudsman legt uit dat de Vlaamse overheid, in de dagelijkse praktijk, de taalwetgeving meestal toepast met de nodige zin voor pragmatisme en klantvriendelijkheid. Eerder uitzonderlijk zoeken betrokkenen aan beide zijden van het spectrum (dus zowel zij die vaak taalproblemen zien, als zij die weinig of geen taalproblemen zien) bij de ombudsman de polarisatie op. Als dat toch gebeurt, dan is de taal van de Ombudsman, zoals steeds, die van de verzoening. Toespraak - Eerst een sterk veréénvoudigde schets van België, mét excuses omdat de 80.000 Duitstalige landgenoten even buiten beschouwing blijven. Zoals u wellicht wel weet, is België een federaal land met 11 miljoen inwoners, met ongeveer 60% Nederlandstaligen in het Noordelijk gelegen Vlaanderen, 40% Franstaligen in het Zuidelijk gelegen Wallonië. Centraal ligt het tweetalige Brussel met 1,2 miljoen inwoners. Sommige dingen, zoals onze sociale zekerheid of onze defensie (het leger) beslissen we allemaal samen op het Belgisch federale niveau. Andere aangelegenheden, leefmilieu, openbaar vervoer, onderwijs, cultuur, …. beslissen Franstaligen en Nederlandstaligen elk voor zich apart. Ikzelf ben daarbij overigens de ombudsman van alles wat de Vlaamse overheid zelf beslist voor de Nederlandstaligen uit het Noorden. Na een lange taalstrijd, hebben we ondertussen ook al vele jaren Taalwetten, die ervoor zorgen dat we mekaar verstaan en die steunen op het principe “de streektaal is ook de bestuurstaal”. Met dank aan deze Taalwetten, zijn de in het Noordelijke Vlaanderen gelegen ziekenhuizen en scholen Nederlandstalig en hebben we bijvoorbeeld sedert 1968 een eigen Nederlandstalige universiteit in Leuven. We hebben trouwens de pretentie dat onze oude taalwetten, van diep uit de vorige eeuw, soms verrassend actueel en relevant kunnen zijn in een moderne samenleving, die overal ter wereld antwoorden zoekt op moeilijke vragen die gepaard gaan met het almaar meer en vaker combineren van verschillende talen in een beperkt gebied. We nemen onze Taalwetten trouwens ook écht serieus. Zo komen bijvoorbeeld afen-toe anderstalig opgeleide leerkrachten bij de ombudsman klagen. Ze vertellen me dan dat ze in hun school alom geapprecieerd worden als een goede leerkracht en dat ze hun lessen ook geven in het Nederlands, weze het dat ze zelf hun lerarendiploma niet in het Nederlands behaald hebben. Maar hun klacht is dat ze zelf toch maar blijven mislukken in dat “onredelijke” centrale taalexamen Nederlands, dat de overheid organiseert voor al wie les wil geven aan onze kinderen in onze scholen. Maar daar zijn we dus streng in: dat speciale taalexamens heeft redelijke gemiddelde slaagcijfers en dus dulden we geen uitzonderingen. Ook de ombudsman zal die uitzonderingen niet bepleiten. En breder is er eigenlijk eerder zelden een terechte, gegronde taalklacht bij de ombudsman. Ik zie daarvoor twee verklaringen. Wat pragmatisme Een eerste verklaring ligt zeker bij het pragmatisme, waarmee we onze Taalwetten toch ook wel handhaven. Neem nu de reclame op onze trams en bussen. We hadden eerst een hele tijd een flinke taalregel die voorschreef dat de zijruitreclame op tram en bus enkel in het Nederlands kon. Op een bepaald moment, komt er een burger bij de ombudsman. Hij toont een lange reeks foto’s met vooral heel veel verschillende Engelstalige reclameslogans op de trams en bussen van “De Lijn”, dat is onze eigen Vlaamse vervoersmaatschappij. Deze burger wees op de taalregel en merkte heel terecht op dat onze busmaatschappij zelf zich daar wel bijzonder weinig leek van aan te trekken? Wat volgde, was eerst een vrij principieel politiek debat over taalrespect (“reclamecampagnes op de bussen moeten in het Nederlands” versus “doe niet zo eng-geestig”), dat uiteindelijk eindigde in pragmatisme. De overheid besloot dat een bus voortaan wel degelijk door Antwerpen mag rijden met bijvoorbeeld de slogan “Barcelona es much mas!” en dat zo’n slogan dus niet per definitie vertaald moet worden naar het Nederlandse “Barcelona is veel meer!”. Tegelijk blijft de overheid er strikt op toezien dat de dienstverlening zelf correct in het Nederlands verloopt. Zo zal je in Vlaanderen dus enkel bussen zien die naar “Luik” of “Brussel” rijden. Pas over de taalgrens, op het Franstalig of Brussels grondgebied, zal dat “Liège” of “Bruxelles” worden. Een illustratie van realistische, pragmatische omgang met de taalwetgeving, Ik zie er nog andere. Zo toont de overheid veel geduld voor een multinational die niet onmiddellijk alle wezenlijke arbeidsrechtelijke documenten in het Nederlands voorhanden heeft in de Vlaamse vestiging en de overheid zal ook geen eisen stellen tot in het oneindige. En wanneer een burger zich daar af-en-toe over opwindt, dan zal het niet de ombudsman zijn die de overheid gaat verplichten om wél eisen tot in het oneindige te stellen. En ook wie louter klaagt over een adressering of een aangehecht overschrijvingsformulier in een verkeerde taal, moet écht niet denken dat hij of zij bijvoorbeeld enkel om die reden aan een belasting zal kunnen ontsnappen. En aan de andere kant, zullen we ook mee de zachte aanpak ondersteunen bij bijvoorbeeld de taalbereidheidsregel in de sociale huur. Zo heeft de ombudsman er mee voor gepleit dat sociale huurders, die geen Nederlandstalig onderwijs volgden, hun kennis van het Nederlands kunnen aantonen in een eenvoudig gesprek. En ook de overheid zélf zal maar uiterst zelden ook écht effectief boetes opleggen aan sociale huurders die onvoldoende taalbereidheid tonen (in zes jaar toepassing totnogtoe zijn er voor gans Vlaanderen nog maar 2 boetes opgelegd). En ook enige relativering Maar is er op taalgebied dan niet meer aan de hand dan dat? Natuurlijk wel, taalproblemen zijn er wel degelijk. Denk maar aan de hele gevoeligheid in de Nederlandstalige randgemeenten rond Brussel met grote groepen Franstalige inwoners, die dezer dagen bijvoorbeeld moeite hebben met de taalvereisten die Vlaanderen oplegt aan de private kinderopvang of aan sommige Brusselse ziekenhuizen, waar er nog steeds meldingen zijn van Nederlandstaligen die niet in hun eigen taal geholpen kunnen worden. En steeds meer natuurlijk, die andere taalproblematiek voor andere groepen: mensen uit Oost-Europa, Roma, … waar de problemen veel dieper gaan dan louter het Belgische taalaspect alleen. En dan zijn er nog de vermomde taalproblemen natuurlijk, wanneer er politieke debatten worden gevoerd over andere zaken, zoals de sociale zekerheid of bijvoorbeeld het jeugdsanctierecht en waar je dan goed voelt dat de discussie eigenlijk gaat over een verschil van mening tussen de beide grote taalgroepen van het land. Maar daar kom ik bij mijn tweede punt en daarbij relativeer ik mezelf: enig realisme en relativering rond de rol van een algemeen ombudsman in een moderne maatschappij. De hier, in dit onderdeel van mijn betoog, geïntroduceerde problemen zijn stuk-voor-stuk het voorwerp van de meest verhitte debatten in België en in Vlaanderen. Debatten die breed gevoerd worden. In het parlement, in de pers, in het middenveld. Met tal van specifieke actoren ook. Politieke partijen maken er hun strijdpunt van, actiegroepen ook. En we hebben er heel specifieke overheidsorganen voor, zoals bijvoorbeeld een Vaste Commissie voor Taaltoezicht of een Raad van State, met heel speciale bevoegdheden voor alles wat de taalproblematiek aangaat. Tegen zulke achtergrond is een algemene ombudsman met louter algemene bevoegdheden op taalgebied, niet meteen de eerste persoon waar mensen aan denken wanneer ze hun punt willen maken op het vlak van de taalproblematiek. Besluit Ik hoop dat ik u een beetje duidelijk heb kunnen maken waarom er bij de ombudsman relatief weinig taalklachten zijn: dat is namelijk omdat de burger ook andere kanalen heeft om zijn ongenoegen te uiten én omdat de overheid, in de dagdagelijkse praktijk, de taalwetgeving meestal met de nodige zin voor pragmatisme en klantvriendelijkheid toepast. Eerder uitzonderlijk zoeken betrokkenen aan beide zijden van het spectrum bewust de polarisatie op: als ze dat doen bij de ombudsman, dan is de taal van de Ombudsman – zoals steeds - die van de verzoening. Ik denk ook niet dat we onze Taalwetten gauw overboord zullen gooien, al zien de complexiteit toenemen, zeker ook met het Europese vrij verkeer van personen erbij, dat trouwens ook durft te botsen met onze grondwettelijke opvattingen over het taalgebruik. Een allerlaatste voorbeeld: de financiële steunregeling van mijn overheid, die cheques geeft aan werknemers uit de private sector om zich bij te scholen. Om hiervoor in aanmerking te komen, geldt er een dubbele voorwaarde: je moet wonen én werken in het Vlaanderen. Een Nederlandstalige die in Vlaanderen werkt maar nét over de taalgrens in Wallonië woont, krijgt die cheques niet. Wallonië kent een gelijkaardige regeling. Burgers die over onze interne taalgrens pendelen vallen zo uit de boot, maar EU-burgers dan weer niet, want zij steken een grens over en genieten van het recht op vrij verkeer van personen. Maar op Belgen, in België, die onze interne taalgrens oversteken, op hén is dat Europese vrij verkeer niet van toepassing. Een typische situatie waarin ik als Ombudsman oproep om samen te werken en de regels in Vlaanderen en Wallonië op mekaar af te stemmen, maar waar een ombudsman tegelijk bereid moet zijn om in te zien dat het laatste woord daarover elders gesproken wordt.
© Copyright 2024 ExpyDoc