Ruimtelijke onderbouwing

Ruimtelijke onderbouwing
Ontsluitingsweg Frederiksoord
Zuid (tracédeel 4)
Gemeente Oegstgeest
Planstatus:
ontwerp
Plan identificatie:
NL.IMRO.0579.OWDG1FOZ-ON01
Datum:
2014-05-08
Contactpersoon Buro SRO:
M. de Weerd
Kenmerk Buro SRO:
SR130157
Opdrachtgever:
Gemeente Oegstgeest
Buro SRO
't Goylaan 11
3525 AA Utrecht
030-2679198
www.buro-sro.nl
BTW nummer:
KvK nummer:
Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01
30232281
1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
Inhoudsopgave
1 Inleiding ................................................................................................................................................... 5
1.1 Aanleiding en doel............................................................................................................................................... 5
1.2 Procedure ............................................................................................................................................................ 5
1.3 Ligging projectgebied .......................................................................................................................................... 6
1.4 Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 6
2 Projectbeschrijving .................................................................................................................................. 7
2.1 Gehele wegtracé ................................................................................................................................................. 7
2.2 Vigerende bestemmingsplannen ........................................................................................................................ 8
2.3 Tracédeel 4 en landschappelijke inpassing ....................................................................................................... 11
2.4 Procedure overige tracédelen ........................................................................................................................... 12
3 Beleidskader .......................................................................................................................................... 13
3.1 Rijksbeleid ......................................................................................................................................................... 13
3.2 Provinciaal beleid .............................................................................................................................................. 14
3.3 Gemeentelijk beleid .......................................................................................................................................... 17
4 Uitvoerbaarheid ..................................................................................................................................... 19
4.1 Geluid ................................................................................................................................................................ 19
4.2 Luchtkwaliteit .................................................................................................................................................... 20
4.3 Bodem ............................................................................................................................................................... 21
4.4 Externe veiligheid .............................................................................................................................................. 22
4.5 Water ................................................................................................................................................................ 23
4.6 Ecologie ............................................................................................................................................................. 25
4.7 Archeologie ....................................................................................................................................................... 26
4.8 Cultuurhistorie .................................................................................................................................................. 27
4.9 Milieueffectrapportage ..................................................................................................................................... 27
4.10 Trillingshinder.................................................................................................................................................. 28
5 Economische uitvoerbaarheid .............................................................................................................. 29
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ....................................................................................................... 30
Bijlagen...................................................................................................................................................... 31
Vooronderzoek bodem ........................................................................................................................................... 31
Quickscan flora en fauna | versie D1 ...................................................................................................................... 31
Onderzoek trillingen bouwverkeer ......................................................................................................................... 31
3
4
1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Om twee ontwikkelingsgebieden (Rijnvaert en Frederiksoord Zuid) te ontsluiten, moert worden voorzien in
een alternatieve ontsluiting. In het bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid' (2005) worden deze
ontwikkelingsgebieden mogelijk gemaakt inclusief een bijbehorende ontsluitingsweg. Inmiddels is
duidelijk geworden dat vanwege privaatrechtelijke verhoudingen de ontsluitingsweg verplaatst dient te
worden. Met het ter plaatse geldende bestemmingsplan is de aanleg van de ontsluitingsweg op de
beoogde gronden echter in strijd. De gemeente is voornemens om op grond van artikel 2.12, eerste lid,
onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning te
verlenen om de verplaatsing toch mogelijk te maken. Daarbij dient ook de landschappelijke inpassing van
een deel van de ontsluitingsweg geregeld te worden.
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing omvat de noodzakelijke motivatie voor het verlenen van de
omgevingsvergunning. Hierin wordt uiteengezet waarom de voorgenomen ontwikkeling op de percelen
toelaatbaar zijn en waarom het aanvaardbaar is om in dit geval af te wijken van het eerder vastgestelde
planologische regime ter plaatse.
Nota Bene
In voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt veelvuldig gesproken over ontsluitingsweg. Hiertoe is
gekozen omdat de weg een ontsluitende functie heeft. Verkeerskundig betreft het echter een
erftoegangsweg, met een maximaal snelheidsregime van 30 km per uur.
1.2 Procedure
De voorliggende aanvraag moet worden gezien als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit
bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo. De Wabo stelt in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3,
dat de aanvraag omgevingsvergunning moet worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Voorliggend document vormt deze onderbouwing.
5
1.3 Ligging projectgebied
Het beoogde tracé van de totale ontsluitingsweg loopt vanaf de Rijnsburgerweg naar de Valkenburgerweg.
Daarbij is het tracé deels ten zuiden van de te realiseren nieuwbouwwijk Frederiksoord Zuid en deels door
deze nieuwbouwwijk gepland. De beoogde ontsluitingsweg loopt daarmee zowel over het grondgebied van
gemeente Oegstgeest als gemeente Katwijk. Voorliggende motivatie gaat enkel in op een beperkt
tracégedeelte te Oegstgeest. Dit tracégedeelte wordt tracédeel 4 genoemd en is nader uiteengezet in
hoofdstuk 2. Daarnaast wordt een middels voorliggende ruimtelijke onderbouwing ook de
landschappelijke inpassing van tracédelen 4, 5 en 6 gemotiveerd en geregeld.
Het opgenomen projectgebied is, in verband met gewenste flexibiliteit en landschappelijke inpassing,
breder dan de beoogde ontsluitingsweg. De hiermee te verkrijgen speelruimte is noodzakelijk bij de
uiteindelijke uitvoering en voor de realisatie van de groene geleiding.
Situering tracédeel 4 (in rood)
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de projectbeschrijving. In hoofdstuk 3 is een beschrijving
van het relevante Rijks-, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het
project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en
(milieu)wetgeving. Tot slot bevatten de laatste twee hoofdstukken de economische en maatschappelijke
uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn
opgenomen.
6
2 Projectbeschrijving
2.1 Gehele wegtracé
In de bestaande situatie wordt het gebied ten zuiden van de Katwijkse woonwijk Frederiksoord
overwegend voor (glas)tuinbouw gebruikt. Dit gehele gebied zal op termijn verkleuren naar woningbouw,
inclusief de bijbehorende aspecten zoals infrastructuur en groen. Gestart wordt met de ontwikkeling
tussen de Valkenburgerweg en de Oude Rijn. Voor deze ontwikkeling dient een nieuwe ontsluiting naar de
Rijnsburgerweg te worden gerealiseerd. De nieuwbouwontwikkelingen Rijnvaert en Frederiksoord Zuid
zullen vervolgens op deze ontsluiting aanhaken.
Het bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid' (2005) maakt, middels een verkeers- en een uit te werken
woonbestemming, reeds een ontsluitingsweg mogelijk. Wegens andere planinzichten en het ontbreken
van grondpositie is dit tracé thans niet uitvoerbaar. Voorliggende ontwikkeling gaat derhalve uit van een
gewijzigd tracé. Dit gewijzigde tracé start, gelijk als aan het in 'Frederiksoord Zuid' bedachte tracé op de
Rijnsburgerweg. Vanaf daar loopt het tracé echter westwaarts in plaats van noordwaarts. De
hiernavolgende afbeelding toont een indicatie van het gewijzigde en beoogde tracé. Het tracé kan tijdens
de uitvoering nog op beperkt worden gewijzigd mocht daartoe aanleiding zijn.
Indicatie beoogde tracé (in rood) met de knip in tracédelen
Vanaf de Rijnsburgerweg tegen over huisnummer 78 loopt het tracé westwaarts richting de
Valkenburgerweg. Ter hoogte van het glastuinbouwbedrijf aan de Valkenburgerweg 9 buigt het tracé
richting het noorden af. Daarmee blijft het tracé op gepaste afstand van dit glastuinbouwbedrijf. Langs
de westgrens van het glastuinbouwbedrijf aan Rijnsburgerweg 65 loopt het beoogde tracé de nieuw te
realiseren woonwijk Frederiksoord Zuid binnen. Vanuit daar buigt het tracé richting het westen af om, na
kruising met de Valkenburgerweg, het nieuwbouwontwikkeling langs de Oude Rijn te ontsluiten. Het totale
tracé is in 6 delen opgesplitst. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld om tracédeel 4
mogelijk te maken. Zoals in hiernavolgende paragraven uiteengezet zijn de overige tracédelen op basis
van het vigerende planologische regime reeds realiseerbaar.
De te realiseren ontsluitingsweg zal in het totaal maximaal 463 woningen moeten ontsluiten. Van deze
woningen zijn 313 gesitueerd binnen het Katwijkse gedeelte van Frederiksoord Zuid, 80 binnen het
Oegstgeestse gedeelte van Frederiksoord Zuid en de laatste 70 in Rijnvaert. De woningbouwaantallen uit
Frederiksoord Zuid zijn maximalen. Naar alle waarschijnlijkheid zullen minder woningen worden
gerealiseerd. Als gevolg van de ontsluitingsfunctie wordt de weg zodanig ontworpen dat deze een
etmaalintensiteit van circa 3.000 motorvoertuigen kan verwerken. Deze intensiteit is berekend aan de
hand van een gemiddelde verkeersgeneratie van 6,5 mvt. per woning. Standaard wordt door de gemeente
7
gerekend met een gemiddelde intensiteit van 5 mvt. per woning, daarmee is de aanname in voorliggende
ruimtelijke onderbouwing aan te merken als zogenaamde 'worstcase'.
De beoogde weg wordt, verkeerskundig, als een erftoegangsweg beschouwd. De maximale rijsnelheid
bedraagt 30 km per uur.
Effect op Rijnsburgerweg
Het ontsluiten van de nieuwe woningbouwontwikkelingen op de Rijnsburgerweg heeft invloed op de totale
doorstroom op de Rijnsburgerweg. De woningbouwontwikkeling in het plangebied gaat samen met een
nog aan te leggen afrit 'Flora Holland' op de A44 en een aanpassing van de Rijnsburgerweg (parallelbaan
ter hoogte van Buitenlust). Zoals gemotiveerd in het bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid' leidt deze
combinatie van projecten tot een betere doorstroming op de Rijnsburgerweg.
2.2 Vigerende bestemmingsplannen
Voor het projectgebied zijn thans meerdere bestemmingsplannen van kracht. Hiernavolgend zijn deze
bestemmingsplannen, chronologisch, opgenomen.
Bestemmingsplan
Gemeente
Oegstgeest
Vaststelling
gemeenteraad
12-07-1984
Tracédeel /
delen
4&6
'RijnfrontKamphuizerpolder'
'Rijnfront'
'Frederiksoord Zuid'
'Frederiksoord Zuid'
Oegstgeest
Oegstgeest
Rijnsburg (thans Katwijk)
19-06-2003
27-10-2005
27-10-2005
1
3
2
Uitsnede bestemmingsplan 'Rijnfront-Kamphuizerpolder', gemeente Oegstgeest 1985
8
-
Uitsnede bestemmingsplan 'Rijnfront', gemeente Oegstgeest 2003
Uitsnede bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid', gemeente Oegstgeest 2005
Uitsnede bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid', gemeente Rijnsburg (thans Katwijk) 2005
Het bestemmingsplan 'Rijnfront-Kamphuizerpolder' heeft voor het projectgebied de bestemming
'Agrarische doeleinden, kassen' opgenomen. Binnen het bestemmingsplan 'Rijnfront' heeft het beoogde
tracé de bestemming 'Woondoeleinden 1'. Deze bestemming is een uit te werken bestemming. Voor de
ontwikkeling van dit gebied is thans de 'Herziening 4e Uitwerkingsplan Rijnfront' in voorbereiding.
De bestemmingsplannen 'Frederiksoord Zuid' hanteren de bestemmingen 'Uit te werken woondoeleinden'
en 'Verkeersdoeleinden'. In tegenstelling tot de agrarische bestemming in 'Rijnfront-Kamphuizerweg'
maken de bestemmingen van de bestemmingsplannen 'Frederiksoord Zuid' en 'Rijnfront' het beoogde
tracé reeds mogelijk. Tracédeel 6 is valt binnen de verkeersbestemming van het bestemmingsplan
'Rijnfront-Kamphuizerweg'.
9
Tracédelen en vigerende plannen
Daarmee dient enkel voor tracédeel 4 een separate planologische procedure doorlopen te worden.
Gekozen is hiervoor een uitgebreide Wabo-procedure (ex. art. 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 Wabo) op
te starten. Zoals gesteld vormt voorliggend document de onderbouwing horende bij deze procedure.
10
2.3 Tracédeel 4 en landschappelijke inpassing
Tracédeel 4 is circa 260 meter lang. Gelijk als tracédelen 5 en 6 wordt de ontsluitingweg uitgevoerd met
een gemiddelde breedte van 5,8 meter. Aan weerszijden van de ontsluitingsweg worden bermen van
gemiddeld 1,5 meter voorzien. Hiernavolgende afbeelding toont het ontwerp van deze 3 tracédelen.
Ontwikkeling tracédelen 4, 5 en 6.
Locatie aantakking Rijnsburgerweg en beoogd tracé (tracédelen 4, 5 en 6)
Hoewel tracédelen 5 en 6 reeds realiseerbaar zijn op basis van het huidige planologische regime dienen
deze delen nog wel landschappelijk ingepast te worden. Vanwege de gedeeltelijke ligging in de beoogde
parkzone (zie onder meer paragraaf 3.3) is het namelijk gewenst de ontsluitingsweg landschappelijk in te
passen. Om aan te sluiten bij het beoogde park worden aan twee zijden bomen aangeplant. Tevens wordt
aan de zuidzijde een sloot gerealiseerd. De te realiseren sloot is op basis van het vigerende
bestemmingsplan reeds mogelijk. De sloot zal met een breedte van 2,5 tot 3 meter en een lengte van
315 meter ruimte bieden aan 850 tot 900 m² water.
De landschappelijke inpassing van de trajectdelen 4, 5 en 6 wordt middels voorliggende ruimtelijke
mogelijk gemaakt. De bermen van de ontsluitingsweg worden niet verhard. Gelet op de lengte en de
gemiddelde breedte van tracédeel 4 wordt middels voorliggende ruimtelijke procedure circa 1.550 m²
aan verharding mogelijk gemaakt.
11
2.4 Procedure overige tracédelen
Hoewel voorliggende ruimtelijke onderbouwing formeel enkel betrekking heeft op tracédeel 4 worden
hiernavolgend kort de overige tracédelen behandeld. De uitvoerbaarheid van de aanleg in de overige
tracédelen is reeds onderzocht. Hieruit volgen geen beperkingen, tenzij hieronder nadrukkelijk anders
vermeld.
Tracédeel 1
Tracédeel 1 is gesitueerd in de ontwikkeling Rijnvaert. Voor deze woningbouwontwikkeling wordt
momenteel een uitwerkingsplan en een partiële herziening opgesteld. Middels deze plannen wordt
bouwrecht verkregen voor de woningen. De aanleg van de weg is op basis van de uit te werken
bestemming in het bestemmingsplan 'Rijnfront' reeds mogelijk.
Tracédeel 2
Het tweede tracédeel loopt over het grondgebied van gemeente Katwijk. Het tracé is geheel binnen de
bestemming 'Uit te werken woondoeleinden' (bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid') geprojecteerd. Deze
bestemming laat de realisatie van infrastructuur reeds toe. Voor de gebieden aangewezen als
'archeologisch aandachtsgebied' zal voorafgaand aan de realisatie een aanlegvergunning moeten worden
afgegeven. Deze aanlegvergunning wordt verleend indien blijkt dat er geen archeologische waarden in het
geding zijn.
Tracédeel 3
Het derde tracédeel loopt, gelijk als tracédelen 1 en 2, door nieuw te realiseren woongebied. Het
tracédeel valt binnen het grondgebied van gemeente Oegstgeest. Het bestemmingsplan 'Frederiksoord
Zuid' heeft voor het tracé de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden' opgenomen. Voor dit tracédeel
gelden geen verdere beperkingen.
Tracédeel 5
Het vijfde tracédeel is geprojecteerd binnen de verkeersbestemming van het bestemmingsplan
'Frederiksoord Zuid'. Deze bestemming is bewust voor de ontsluitingsweg opgenomen.
Tracédeel 6
Het laatste tracédeel wordt gevormd door de feitelijke aansluiting op de Rijnsburgerweg. Thans is hier een
sloot, vrij liggend fietspad en een parkeerstrook gesitueerd. De gronden hebben binnen het
bestemmingsplan 'Rijnfront-Kamphuizerpolder' een verkeersbestemming. De aanleg van de nieuwe
ontsluitingsweg is daarmee planologisch al geregeld.
12
3 Beleidskader
In geval van voorliggend initiatief wordt afgeweken van het vigerend planologisch regime. In dit hoofdstuk
wordt getoetst of het initiatief past binnen het geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(Barro)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijken mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk
belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling
van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren,
bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van
defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding
hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde
gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de ‘ladder
voor duurzame verstedelijking’ waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte
in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en
gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een
actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand
stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde
van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd
is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze
regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het
gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en
bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere
overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om
oplossingen te creëren.
Planspecifiek
De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief is van een
dusdanig laag abstractieniveau dat dit geen invloed heeft op het nationaal belang. Evenmin ligt het
initiatief in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft geen regels voor
het plangebied.
13
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale structuurvisie
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland,
ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. Daarnaast is op 23 februari 2011 de 1e herziening
vastgesteld. Jaarlijks wordt de structuurvisie geactualiseerd. De laatste actualisering is vastgesteld op 30
januari 2013 door de Provinciale Staten. In deze actualisering zijn de hoofdlijnen, hoofdopgaven en
provinciale belangen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd gebleven. Het doel van de visie is om duidelijk
te hebben hoe de ruimtelijke ontwikkeling er tot 2040 uit komt te zien.
De kern van 'Visie op Zuid-Holland' is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit
binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische
concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de
provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur.
Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met
ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. De provincie werkt hiervoor
samen met gemeenten en andere partijen. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Deze aanpak sluit
aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale
bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders.
Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie zich nadrukkelijk ook op de
ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben zowel betrekking
op functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en
een kwaliteitskaart.
De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend,
begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Het biedt ruimte aan de diverse belangen in ZuidHolland en is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Op de kwaliteitskaart staan daarnaast
zowel de bestaande als gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal. Terwijl de
functiekaart stuurt op het ‘wat en waar’ stuurt de kwaliteitskaart op het ‘waar en hoe’. De kwaliteitskaart
toont de diversiteit van Zuid-Holland en brengt de ruimtelijke kwaliteiten van provinciaal belang in beeld.
De kaart geeft vanuit een kwalitatieve invalshoek richting en randvoorwaarden aan de ordening en
ontwikkeling van de ruimte in Zuid-Holland.
Planspecifiek
Het projectgebied is op de functiekaart, waar gelegen binnen de toekomstige woonwijk Frederiksoord
Zuid aangewezen als bestaand dorps- en stadsgebied. Het tracé gedeelte ten zuiden van de woonwijk is
aangewezen als stedelijk groen. De realisatie van de weg binnen bestaand dorps- en stadsgebied vormt
geen belemmering. Over het stedelijk groen stelt de structuurvisie: "de provincie beschouwt daarom de
grotere eenheden stedelijk groen als onderdeel van de groenstructuur en streeft ernaar deze beter in te
bedden in de samenhangende groenstructuur. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits behoud van
de groene functies en kwaliteiten voorop staat". De beoogde ontsluitingsweg kan niet losgezien worden
van de gehele gebiedstransformatie. Deze transformatie behelst de realisatie van nieuwe
ontwikkelingsgebieden (deelgebied 1 & Frederiksoord Zuid) en de ontwikkeling van een stedelijk park ter
hoogte van de provinciale aanwijzing van stedelijk groen. Eén van de resultaten van deze gehele
transformatie is dat het gebied meer in lijn wordt gebracht met de provinciale aanwijzing van stedelijk
groen. Daarmee zullen de groene functies en kwaliteiten worden behouden en worden versterkt.
Bovendien kan vanuit het algemeen belang van ontsluiting van de nieuwbouwwijk en de reeds eerder
gemaakte afspraken hierover (onherroepelijk bestemmingsplannen voor de nieuwbouw in de omgeving)
gesteld worden dat de Provinciale Structuurvisie geen belemmeringen geeft voor de verplaatsing van de
nieuwe ontsluitingsweg.
De kwaliteitskaart heeft voor het beoogde tracé de aanwijzingen van kwaliteit in stads- en dorpsgebied en
verbindend en gevarieerd vrijetijdslandschap opgenomen. Deze aanwijzingen komen overeen met de
14
aanwijzingen vanuit de functiekaart. Derhalve wordt terugverwezen naar de hiervoor opgenomen
motivatie.
Het gevarieerde en verbindende vrijetijdslandschap is op de recreatie- en groenkaart opgenomen als
stedelijk groengebied, waarbij de direct ten westen van het plangebied lopende Valkenburgerweg is
aangemerkt als recreatieve verbinding. De ambitie voor het vrijetijdslandschap is het vergroten van de
bereikbaarheid door middel van nieuwe openbare verbindingen en het vergroten van de gebruiks- en
belevingswaarde. De voorliggende ontwikkeling past binnen deze ambitie.
Op de cultuurhistorische kaart is de locatie aangemerkt als een gebied met een zeer grote kans op
archeologische sporen. Daarnaast vormt de westelijke oever van de Oude Rijn de Romeinse grens
(Limes). Langs de Limes liggen diverse Romeinse forten, waaronder één ter hoogte van de huidige kern
Valkenburg. Een provinciale ambitie is om de Limes waar mogelijk beter beleefbaar te maken. De
voorliggende ontwikkeling belemmert deze ambitie niet.
3.2.2 Ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben de Ontwerpvisie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld.
De ontwerpvisie ligt ter inzage van 8 januari 2014 tot en met 18 februari 2014. Naar verwachting wordt
het beleid medio 2014 vastgesteld. In de ontwerpvisie en bijbehorende documenten beschrijft het college
van Gedeputeerde Staten het provinciale beleid, de regels en de wijze van uitvoering voor de ruimtelijke
ontwikkeling en het mobiliteitsbeleid in de provincie Zuid-Holland. Deze totale visie bestaat uit de Visie, de
Verordening Ruimte en de Programma’s Ruimte, Mobiliteit en andere programma's.
De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig
blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief
bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. De visie
geeft tevens zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder
keuzevrijheid biedt, maar bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren
op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen
in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
1.
2.
3.
4.
beter benutten en opwaarderen van wat er is,
vergroten van de agglomeratiekracht,
verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
De huidige ruimtelijke situatie, gecombineerd met de vier rode draden vormen het vertrekpunt voor de
Visie op Ruimte en Mobiliteit. De provincie stelt voorts dat het onderscheidend vermogen van ZuidHolland wordt gevormd door een stedelijk landschap bestaande uit een vooral door het water bepaald
netwerk van moderne én historische stedelijke kernen, internationale economische complexen en
prachtige open gebieden. Op dit onderscheidende vermogen wil de provincie door bouwen.
Planspecifiek
Voorliggend projectgebied is door de provincie in haar op handen zijnde visie aangewezen als bestaand
stedelijk gebied. De realisatie van een ontsluitingsweg in bestaand stads- en dorpsgebied is niet strijdig
aan de visie en de daarin opgenomen ambities en belangen.
15
Uitsnede ontwerp Visie R&M - kaartblad bestaand stads- en dorpsgebied
Voorts wijst de ontwerp visie, gelijk als de vigerende structuurvisie (zie paragraaf 3.2.1), een deel van het
plangebied aan als stedelijk groengebied. Deze aanwijzing is reeds aan bod gekomen. Voorts wijst de
provincie een hoogstedelijke zone aan. Gesteld wordt dat de bevolking in deze zone blijft groeien en
derhalve additionele woningbouw is gewenst. Beoogde ontwikkeling voorziet in een ontsluitingsweg voor
twee nieuwbouwontwikkelingen. Deze ontwikkeling is passend binnen de hoogstedelijke zone-aanwijzing.
Voorts draagt de totale gebiedsontwikkeling op deze locatie bij aan de ambitie agglomeratiekracht te
vergroten. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen de ontwerpvisie.
Uitsnedeontwerp Visie R&M - kaartblad stedelijk systeemvan kennis- en diensteneconomie
3.2.3 Verordening Ruimte
In 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland tegelijk met de Structuurvisie de Verordening Ruimte
vastgesteld (actualisering 2012, vastgesteld d.d. 30 januari 2013). De verordening draagt bij aan het
realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de structuurvisie.
De verordening bevat tevens instructieregels die van belang zijn voor de gemeente bij het opstellen van
hun bestemmingsplannen. De verordening omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria van
provinciaal belang waaraan planvorming moet voldoen. In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen
over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel,
waterkeringen, milieuzonering, lucht- en helihavens, molen- en landgoedbiotopen.
In het kader van de ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit ligt thans tevens een ontwerp Verordening Ruimte
terinzage.
Planspecifiek
Het projectgebied is geheel binnen de bebouwingscontour gesitueerd. Wegens de
verstedelijkingsambities heeft de provincie gesteld dat de ladder voor duurzame verstedelijking ter
plaatse niet van beantwoord hoeft te worden. De verstedelijksambities gaan namelijk uit van uitbreiding
en niet van herstructurering van bestaande stedelijke functies. Daarmee biedt toetsing aan de genoemde
ladder geen meerwaarde.
16
Het projectgebied is niet aangewezen als ecologische hoofdstructuur of cultuurhistorische hoofdstructuur.
Andere beperkingen voor de beoogde ontwikkelingen worden, vanuit de provinciale verordening, niet
gegeven. Vanuit de ontwerp verordening zijn tevens geen andere voorwaarden/belemmeringen
opgenomen.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Strategische Visie Bouwlocaties; kaders voor bouwen (2004)
De Strategische Visie Bouwlocaties (SVB) is door de gemeente Rijnsburg opgesteld om een inzicht te
geven in de verschillende ontwikkelingen die zich in de gemeente afspelen. Er wordt een overzicht
gegeven van de mogelijke bouwlocaties en het beleid en de stappen die worden genomen om het
gewenste beeld te bereiken. Het SVB is als bijlage bij het bestemmingsplan 'Frederiksoord Zuid'
opgenomen.
Planspecifiek
Frederiksoord Zuid is opgenomen in de SVB als deelgebied 8. Inhoudelijk is in de SVB de opmerking
gemaakt dat voor de ontwikkeling van dit gebied (wonen en recreëren) wordt gedacht aan een nieuwe
(primaire) ontsluiting op de Rijnsburgerweg. Voorliggende onderbouwing is hiervan een uitwerking.
3.3.2 Structuurvisie Oegstgeest 2005
In de Structuurvisie Oegstgeest worden de ontwikkelingen die zijn voorzien voor verschillende projecten in
Oegstgeest strategisch op elkaar afgestemd. Inhoudelijk worden een aantal keuzes gemaakt voor de
karakterisering en versterking van bepaalde gebieden binnen de gemeente. Voor grote delen wordt in de
structuurvisie de ontwikkeling gevolgd die al is ingezet. Voor het gebied Frederiksoord Zuid geldt dat in dit
geval grotendeels de strategie van het Strategisch Masterplan Knoop Leiden West wordt gevolgd. Met het
sluiten van vliegveld Valkenburg is de invliegfunnel komen te vervallen. Het gebied is in de structuurvisie
aangewezen als Parkzone Rijnfront. Hiervoor wordt een inrichting als openbare parkzone met een
recreatieve- en stadsparkfunctie geambieerd. Lokaal verkeer loopt langs de Oude Rijn en interlokaal
verkeer loopt via de parkzone.
Planspecifiek
Het beoogde tracé loopt deels door de genoemde parkzone. Deze situering is niet strijdig met de ambitie
het gebeid in te richten ten behoeve van een recreatie- en stadsparkfunctie. Door middel van een goed
ontwerp zal de onsluitingsweg niet als barrière werken maar als verbinding tussen stad en (toekomstig)
park.
3.3.3 Bouwen en verkeer Rijnsburg (gemeente Katwijk)
Het onderzoeksrapport 'Bouwen en verkeer Rijnsburg' is uitgevoerd door buurgemeente Katwijk maar
relevant omdat in dit rapport de consequenties van de nieuwbouw in Frederiksoord Zuid en de
wijkontsluitingsweg zijn onderzocht.
Achtergrond rapportage
De gemeente Katwijk is voornemens in de periode tot 2020 meerdere bouwplannen in Rijnsburg te
realiseren, waaronder het bouwplan voor Frederiksoord Zuid, dat samen met de gemeente Oegstgeest
gerealiseerd wordt. Bij het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure heeft de Raad van State
(RvS) op onderdelen de goedkeuringsbeslissingen van GS vernietigd omdat onvoldoende werd
aangetoond dat het Rijnsburgse wegennet het extra verkeer in 2020 voldoende zou kunnen afwikkelen.
Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Katwijk een uitgebreid en integraal onderzoek gestart waarin
de verkeerskundige consequenties inzichtelijk worden gemaakt. Dit is het onderzoek 'Bouwen en verkeer
Rijnsburg' uit 2009.
Planspecifiek
In de rapportage wordt beschreven hoe de wijk Frederiksoord Zuid ontsloten zal worden, namelijk via
de geschetste ontsluitingsweg welke aantakt op de Rijnsburgerweg (gedeelte tussen de Floralaan te
17
Rijnsburg en Floresstraat te Oegstgeest). Aan de westzijde is ter hoogte van het Valkenburgerveerpad
voorzien in een knip in de Valkenburgerweg om daarmee te voorkomen dat verkeer vanuit Frederiksoord
Zuid via Kleipetten en Frederiksoord gaat rijden. Dit betekent dat realisatie van dit plangebied extra
verkeer genereert op met name de Rijnsburgerweg en Rijnzichtweg. Volgens de rapportage heeft de extra
verkeersgroei van Frederiksoord Zuid en de gekozen ontsluitingswijze niet tot gevolg dat er binnen de
buurgemeente Katwijk, naast de Noordwijkerweg en Rijnsburgerweg, nieuwe knelpunten in het wegennet
ontstaan.
Conclusie ten aanzien van de verplaatsing van de ontsluitingsweg
Voorliggende verplaatsing van de ontsluitingsweg verandert de verkeerskundige situatie niet. De
berekende intensiteiten, die ten grondslag liggen aan de conclusies van het rapport, wijzigen niet.
Uitkomsten van het rapport hebben geen relatie met de verplaatsing van het tracé van de
ontsluitingsweg.
18
4 Uitvoerbaarheid
In geval van voorliggend initiatief wordt de procedure ex artikel 2.12, eerste lid, onder a. onder 3 van de
Wabo toegepast waarbij afgeweken wordt van het vigerend planologisch regime. De uitvoerbaarheid van
deze omgevingsvergunning moet derhalve aangetoond worden. Hieronder valt de onderzoeksverplichting
naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten. In dit hoofdstuk komen deze aspecten aan de orde.
4.1 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De
kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh | per 01-04-2012):


woningen;
geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein
dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid
behoeft);

andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig
aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere
bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen.
De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai,
wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende
voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het plan betreft de realisatie van een ontsluitingsweg (verkeerskundig: erftoegangsweg) met een 30 km/h
regime. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij dit snelheidsregime vanaf circa 1000 motorvoertuigen (mvt)
per etmaal een beoordeling plaats moet vinden naar het wegverkeerslawaai. Zoals uit hoofdstuk 2 blijkt
zal de ontsluitingsweg ter ontsluiting van maximaal 463 woningen worden aangelegd. CROW publicatie
317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) geeft inzicht in het aantal verkeersbewegingen per
woningtypologie. Omdat de woningtypologieën voor de twee ontwikkelingsgebieden nog niet vaststaat
wordt uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie van 6,5 mvt per woning. De totale
verkeersgeneratie komt daarmee op circa 3.000. Daarmee is een nadere beoordeling
van het wegverkeerslawaai gewenst. Deze beoordeling is hiernavolgend opgenomen en alleen voor
tracédeel 4 van toepassing. Bij eerdere besluiten over de aanleg van de weg bij de overige tracédelen is
het aspect geluid reeds in beschouwing genomen. Hieruit volgde geen belemmeringen.
Tracédeel 4 en omliggende woningen
19
Rondom het tracédeel 4 zijn vier woningen gelegen. De woningen zijn op 45 m (woning 1), 80 m (woning
2), 55 m (woning 3) en circa 90 m (woning 4) tot het midden van het tracédeel gesitueerd. Middels
Standaard Rekenmethode 1 is, op basis van de verwachte verkeersintensiteit nader onderzoek gedaan
naar het wegverkeerslawaai. Als maatgevende woning is woning 1 aangehouden. Deze rekenmethode van
bijlage III van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 is bedoeld om voor eenvoudige situaties de
geluidberekeningen uit te voeren. De invoergegevens van deze berekening zijn hiernavolgend
opgenomen.
Resultaten SRM1 berekening
Hieruit volgt dat ter hoogte van de woning 1 een etmaalwaarde van 47,4 dB zal optreden. Hierbij is
uitgegaan van een vrije veld situatie, volledige absorptie en is geen rekening gehouden met de correcties
conform artikel 110g van de Wet geluidhinder en conform artikel 3.5 van het Reken- en meetvoorschrift
geluid 2012. Deze correcties betreffen een aftrek van 5 dB vanwege het in de toekomst stiller worden van
de voertuigen. Zonder deze correcties wordt reeds voldaan aan de voorkeursgrenswaarde vanuit de Wet
Geluidhinder. Aangezien de overige woningen allen op een grotere afstand zijn gesitueerd dan de
maatgevende woning vormt het aspect geluid geen belemmering en kan geconcludeerd worden dat de
aanleg van de weg (tracédeel 4) passend is binnen een goede ruimtelijke ordening.
De ontsluitingsweg is voorts geen gevoelige functie en heeft geen betrekking op industrielawaai of
spoorweglawaai. Het plan is haalbaar wat betreft het aspect geluid.
4.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit
Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit
introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in
betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote
projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat
hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur
‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote'
projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en
stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.
'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent
bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan
de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in
de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
20
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is,
werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te
realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige
bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging
van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft
consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10)
en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft
op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan
weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg)
mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding
van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:



scholen;
kinderdagverblijven;
verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare
functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht
worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of
het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende
mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de
grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt,
kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De te verplaatsen weg zal fungeren als ontsluiting van Rijnvaert en Frederiksoord Zuid, waarbinnen in
totaal maximaal 463 woningen worden gerealiseerd. De gevolgen van deze ontwikkeling op de
luchtkwaliteit en de daarbij horende toetsing is reeds in de bestemmingsplannen 'Frederiksoord
Zuid' (2005) en 'Rijnfront' (2003) gegeven. Daaruit volgt dat de totale ontwikkeling past binnen de wet- en
regelgeving omtrent luchtkwaliteit. Voorts kan worden aangevoerd dat door sec de beoogde
ontsluitingsweg geen aanvullende verkeersbewegingen worden gegenereerd. De verkeersgeneratie is
namelijk een direct gevolg van het beoogde programma, te weten maximaal 463 woningen. Derhalve kan
gesteld worden dat de ontsluitingsweg niet bijdraagt aan een verdere verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.3 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het
grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen
plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Indien sprake is van een
functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie.
Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het
plangebied bij elkaar passen.
21
Planspecifiek
Aangetoond moet worden dat met het aanleggen van het wegtracé personen niet worden blootgesteld
aan eventuele bodemvervuilingen. Een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek) is daarom
noodzakelijk om te bepalen of er aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een verkennend
bodemonderzoek conform de NEN 5740.
Op basis van het vooronderzoek (zie bijlage) wordt verwacht dat de bodemkwaliteit overeenkomt met de
door de gemeente Oegstgeest voor dit gebied vastgestelde bodemfunctieklassenkaart. Voor het gebied
waarin de onderzoekslocatie ligt worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de
landelijk of regionaal geldende achtergrondwaarde voor grond en grondwater. Er zijn geen aanwijzingen
gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Op
basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén
belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de onderzoekslocatie. De
onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek
op analytische grondslag. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van
tracédeel 4.
4.4 Externe veiligheid
In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking
tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR1) en
een plaatsgebonden risico (PR2). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten
en risicovolle bedrijven.
De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen
op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling
"Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van
berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi.
Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van VROM en de Handleiding externe
veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe
veiligheidsrisico’s moet worden omgegaan. Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet
milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven.
In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Planspecifiek
Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen,
buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid
van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site met binnen de rood omlijnde rechthoek het
gebied waarbinnen geschoven wordt met het tracé van de ontsluitingsweg.
Uitsnede risicokaart
22
Uit de risicokaart is op te maken dat er geen risicovolle inrichtingen en/of routes in de nabijheid het tracé
van de ontsluitingsweg zijn gelegen. Enkele honderden meters zuidelijk van het plangebied liggen twee
gasleidingen welke geen invloed hebben op het plangebied. Gezien het karakter van de weg, als
ontsluiting van een woonwijk, zal over de ontsluitingsweg geen vervoer van gevaarlijke stoffen
plaatsvinden. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.5 Water
4.5.1 Beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het
water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden
en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste
jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het
Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige
waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water,
Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet
krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21 e eeuw worden twee principes
(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms
wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het
water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig
opleveren wordt het water afgevoerd.

schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon
wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als
laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’.
Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties
tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water,
grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van
één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische
implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden
verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale
watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief
keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal
Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot
een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft
maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige
generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
23
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan
Op 9 december 2009 is het nieuwe waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap van Rijnland
vastgesteld. Voor de planperiode 2010-2015 is dit WBP van toepassing. In het plan geeft Rijnland aan
wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden
getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
1.
2.
3.
veiligheid tegen overstromingen;
voldoende water;
gezond water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat
rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat
het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden.
Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend
met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale
en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze
ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een
nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende
bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over
het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’
maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en
kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke
regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:



waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde
waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen
uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de
Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het
watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van
Rijnland nader uitgewerkt.
4.5.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze
laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar
een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek
brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten
van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich verder niet in een grondwaterwin- en/of grondwaterbeschermingsgebied. Op
circa 2 km afstand is een waterwingebied (duinen) aanwezig.
Watercompensatie
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied heerst geen wateropgave. Er zijn nog geen
specifieke afspraken gemaakt over de watercompensatie van de extra verharde oppervlakten. Daarmee
wordt teruggevallen op de Keur. In de Keur staat beschreven dat bij een toename aan verharding van =
500 m² tot < 10.000 m² er een compensatie van 15% noodzakelijk is.
24
Zoals gesteld in paragraaf 2.3 is tracédeel 4 circa 260 meter lang en kent een breedte van circa 5,8
meter. De totale verhardingstoename vanuit tracédeel 4 bedraagt daarmee circa 1.550 m². Op basis van
de compensatienorm uit de Keur dient 233 m² water worden gerealiseerd. Gelijktijdig aan de aanleg van
de weg wordt een nieuwe watergang gegraven. Deze watergang biedt ruimte aan 850 tot 900 m² open
water. Daarmee is er een overcompensatie van 600 m². Deze overcompensatie kan gebruikt worden voor
de overige tracédelen.
Waterafvoer
Het hemelwater zal in onderhavig plan zo veel als mogelijk afgekoppeld worden.
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij
wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming
kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet
van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij
ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de
aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet
zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:



Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
beschermde Natuurmonumenten;
wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de
gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden
in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse
natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:



vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke
natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en
dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van
soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten
aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde
besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde
verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dieren plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke
project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort
geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
25
Planspecifiek
Conform de Flora en faunawet dient aangetoond te worden of er door de aanleg van de nieuwe
ontsluitingsweg over de nu nog onbebouwde percelen geen nadelige effecten voor de aanwezige flora en
fauna optreden. Hiertoe is een ecologisch onderzoek (zie bijlage) uitgevoerd. In het onderzoek wordt
uitgegaan van tracédelen 2 tot en met 6.
Gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie ligt binnen de invloedsfeer van het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide. Het
ecologisch onderzoeksbureau geeft aan dat het gebruik van de nieuwe ontsluitingsweg niet zal leiden tot
een verhoging van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide. De weg maakt
namelijk geen nieuwe verkeersbewegingen mogelijk. De invloed op Natura-2000 gebieden dient
derhalve bij besluitvorming van de woningbouw te zijn/worden onderzocht.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek volgt dat er mogelijke impact is op broedvogels, grondgebonden zoogdieren en
amfibieën. Gevolgen op broedvogels kunnen worden voorkomen door maatregelen zoals het uitvoeren
van werkzaamheden buiten het broedseizoen. Gevolgen op amfibieën en grondgebonden zoogdieren
kunnen worden voorkomen door tijdens handelingen aandacht te houden voor de zorgplicht.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
4.7 Archeologie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Het verdrag voorziet in de bescherming en het
behoud van de archeologische waarden. Deze bescherming is in Nederland per 1 september 2007
verankerd in de Monumentenwet 1988 en de Wet op de Monumentenzorg (Wamz). Deze wetgeving zorgt
ervoor dat in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed
meegewogen wordt, zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van een plan een rol spelen.
Sinds 2008 is het archeologiebeleid van de gemeente Oegstgeest neergelegd in de Beleidsnota 2008.
Tevens beschikt de gemeente over een Erfgoedverordening 2010. De Archeologische waardenkaart
maakt onderdeel uit van het archeologiebeleid. Op deze waarden- en verwachtingenkaart is weergegeven
waar informatieve overblijfselen uit het verleden zijn te verwachten. Doelstelling van het gemeentelijk
archeologiebeleid is om archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. Wanneer
waardevolle en informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, dient voorafgaand aan de
geplande bodemingreep verantwoord onderzoek plaats te vinden.
Planspecifiek
Volgens de Archeologische waardenkaart van de gemeente Oegstgeest ligt het tracédeel binnen een
gebied met deels een hoge en deels een gematigde archeologische verwachting. Binnen dergelijke
gebieden dient, voorafgaand aan vergunningverlening bij verstoringsoppervlakken dieper dan 50 cm
alsmede groter dan 100 (hoge verwachting) resp. 250 m² (gematigde verwachting), vroegtijdig een
inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Zowel de diepte- als oppervlaktecriteria
worden overschreden. Het archeologische onderzoek wordt uitgevoerd.
Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtings- en waardenkaart
26
4.8 Cultuurhistorie
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de
MoMo dient bij ruimtelijke ontwikkelingen inzichtelijk te worden gemaakt hoe met de in het gebied
aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierdoor moeten onder andere de facetten
historische (steden)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging.
Het gaat daarbij om zowel beschermde als niet-formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
De gemeentelijke erfgoedverordening 2008 gaat niet alleen in op het aspect archeologie maar tevens op
het aspect cultuurhistorie. Hiernavolgend is de uitsnede opgenomen van de cultuurhistorische
inventarisatie van het plangebied.
Uitsnede erfgoedverordening, kaartblad cultuurhistorische elementen en structuren
Voorgaande afbeelding laat zien dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle
elementen en structuren zijn geïnventariseerd. De beoogde ontwikkeling staat derhalve niet op
gespannen voet met cultuurhistorische waarden.
4.9 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een
volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen
en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in
hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te
kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden
doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
a.
b.
c.
het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve)
drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet
eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan
m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.rbeoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden,
zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager
van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren
van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r.
(als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit
gemotiveerd;
27
d.
de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.:
er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Omdat de ontsluitingsweg onderdeel uitmaakt van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk
ontwikkelingsproject wordt de verplaatsing van de ontsluitingsweg aangemerkt als een activiteit zoals
genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. (categorie D11.2, stedelijk ontwikkelingsproject). Om
te bepalen of een m.e.r. beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de
drempelwaarde worden overschreden. De aanleg van de wijkontsluitingsweg blijft ruim onder de
drempelwaarde van 100 hectare en er dient derhalve een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
In dit bestemmingsplan worden de belangrijkste milieuaspecten waaronder verkeer, flora- en fauna,
geluid en luchtkwaliteit in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling
welke een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
4.10 Trillingshinder
Verkeerstrillingen worden vrijwel altijd veroorzaakt door de interactie tussen een voertuig en de
onvlakheid van de weg. Bij het passeren van vooral zware voertuigen worden ter plaatse van de
onvlakheid kortdurende trillingen gegenereerd (trillingsbron) die zich in de wegconstructie en de
ondergrond voortplanten. Deze trillingen bereiken in verzwakte vorm de bebouwing in de omgeving van de
trillingsbron en kunnen aanleiding geven tot overlast. Deze overlast kan bestaan uit schade aan een
gebouw en/of hinder voor personen in het gebouw. Derhalve dient, in het kader van een goede ruimtelijke
ontwikkeling, inzicht te worden verkregen of door een ontwikkeling trillingshinder kan optreden.
Veel bouwwerken zijn niet expliciet ontworpen om trillingen op te nemen, waardoor er kans op schade
bestaat. Een en ander is afhankelijk van de aard en de constructiewijze van het bouwwerk en de aard, de
sterkte en de frequentie van de trillingen. Daar verificatie van de belasting op gebouwen door trillingen in
relatie met het incasseringsvermogen van bouwwerken in bepaalde gevallen wenselijk is, is in 1993 door
de Stichting Bouwresearch (SBR) een richtlijn (nr. 1) opgesteld voor het meten en beoordelen van schade
aan bouwwerken door trillingen. In augustus 2002 is de SBR-richtlijn 1 vervangen door de SBR-richtlijn A:
'Schade aan Gebouwen'.
De meet- en beoordelingsrichtlijn A, "Schade aan gebouwen" bevat richtlijnen voor het meten en
beoordelen van schade aan gebouwen. De richtlijn maakt onderscheid in de constructiewijze en de staat
van het bouwwerk.
Planspecifiek
De beoogde weg zal, in verband met de realisatie van Rijnvaert, eerst als bouwweg worden aangelegd. In
verband met de ligging van enkele glastuinbouwcomplexen nabij de bouwweg heeft gemeente Oegstgeest
onderzoek (bijlage) laten verrichten naar mogelijke trillingshinder van bouwverkeer. In dit onderzoek wordt
geconcludeerd dat voldaan zou kunnen worden aan de eisen uit SBR-Richtlijn deel A: “Schade aan
gebouwen; Meet- en beoordelingsrichtlijn” van augustus 2002. Schade aan de kassen ten gevolge van
trillingen door (zwaar) verkeerspassages met 50 km/u is op grond van het gestelde in voornoemde
richtlijn en de thans beschikbare gegevens onwaarschijnlijk.
28
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid
Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid,
onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op
grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische)
uitvoerbaarheid van het plan.
Planspecifiek
In geval van voorliggend initiatief wordt de procedure ex artikel 2.12, eerste lid, onder a. onder 3 van de
Wabo toegepast waarbij afgeweken wordt van het vigerend planologisch regime. Dit besluit heeft echter
betrekking op de aanleg van nieuwe verkeersinfrastructuur en past derhalve niet in de categorieën van
artikel 6.2.1 Bro.
Omdat het terrein gemeentelijk eigendom is, kan de gemeente - wanneer zij dat nodig acht - op basis van
haar grondpositie kosten verhalen en hoeft hiertoe geen gebruik te worden gemaakt van het wettelijk
instrumentarium. De kosten voor aanleg van de ontsluitingsweg komen voor rekening van de gemeente.
Dit gaat ook op voor alle kosten in verband hiermee, zoals onderhavige omgevingsvergunning en een
tegemoetkoming in eventuele planschade. Voor al deze kosten geldt dat zij binnen de gemeentelijke
begroting zijn, of kunnen worden, gedekt. Op basis van het voorgaande is de economische
uitvoerbaarheid van voorliggend plan verzekerd.
29
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De
procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide
voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c,
van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder
c, van de Wabo. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit inclusief de daarbij behorende stukken gedurende
zes weken ter inzage ligt, alvorens het college van burgemeester en wethouders een definitief besluit over
de aanvraag voor de omgevingsvergunning neemt.
Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c,
van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de
Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die
redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten en de
inspecteur.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van PM tot en met PM ter inzage gelegen. Gedurende
deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes
weken zijn de volgende reacties ingediend: PM.
30
Bijlagen
Vooronderzoek bodem
Quickscan flora en fauna | versie D1
Onderzoek trillingen bouwverkeer
31
32