Koersdocument hervorming sociaal domein

Koersdocument hervorming sociaal domein
onderdeel Participatie
[3]
Colofon
Uitgave
Gemeente Leeuwarden
Dienst Welzijn
Datum
Juni 2014
Behandeling in college
15 april 2014
Vastgesteld door gemeenteraad
26 mei 2014
2
INHOUDSOPGAVE
1
1.1
1.2
2
3
3.1
3.2
3.3
3.4
4
5
5.1
6
6.1
6.2
Participatiewet
Opgaven en de urgenties 4
Visie en ambities van Leeuwarden 5
Veranderstrategie 5
Uitwerking: lokaal en regionaal 6
Regionaal: versterken bedrijvigheid 7
Kracht en kansen van de regio 7
Mensen aan de slag 8
Instrumenten 8
Handhaving 10
Doorgaan met vernieuwen en verbeteren van de dienstverlening 10
Lokaal: inzet op participatie 12
Tegenprestatie en maatschappelijk nuttig werk 13
Succes behalen met onderwijs 13
Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt versterken 14
Aansluiting van kwetsbare jongeren 14
3
Participatiewet
1
Opgaven en de urgentie
Vanaf 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. De gemeente wordt vanaf die
datum verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben.
Deze mensen zitten nu in de WWB (de wet Werk en Bijstand) en de Wsw (de Wet sociale
werkvoorziening) en verder gaat het om mensen met arbeidsvermogen in de Wajong.
De gedachte achter de Participatiewet is: één regeling die de Wet werk en bijstand (WWB),
Wajong en Wsw vervangt. Door de concurrentie tussen regelingen weg te nemen en werkgevers de gelegenheid te bieden om mensen tegen realistische loonkosten aan de slag te laten
gaan, krijgen alle uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt betere
kansen.
De Participatiewet kent naar verhouding weinig beleidsruimte en veel regionalisatie/concentratie van taken en regelingen. De wet geeft aan wat er moet gebeuren maar de
manier waarop vraagt om goede regionale en gemeentelijke keuzes. De experimenten in
Leeuwarden en ook in de regio kunnen voor niet alleen een andere, maar ook een betere en
effectieve aanpak zorgen. Daarvoor gaat de gemeente in Leeuwarden en Friesland meer mensen matchen op participatie en werk en voldoen aan de vraag van werkgevers.
De transformatie op het gebied van werk en inkomen is inmiddels ruim drie jaar in volle gang.
Zo werd het Visiedocument dienstverlening Werkplein al in de zomer van 2011 vastgesteld.
Dit document vormde de basis voor transformatie (vernieuwing) van de dienstverlening met
het oog op het toenmalige wetsontwerp “Werken naar Vermogen”, de voorloper van de Participatiewet die het niet heeft gehaald.
Hoofdpunten Visiedocument:
o
o
o
o
o
o
keuzes inzet dienstverlening, indeling in doelgroepen;
inzet is gericht op werk en zelfredzaamheid;
streng voor mensen die niet willen;
verbinding zorg, wijkaanpak en schuldhulpverlening;
partnerschap met partijen rondom de arbeidsmarkt;
inzet op regionale werkgeversbenadering.
Evenals de Wet Werken naar Vermogen bestaat ook de Participatiewet voor het merendeel uit
aanpassing van WWB-wetteksten; veel relevante keuzes zijn daardoor al gemaakt en daarom
nog steeds bruikbaar. De ambities die we in de volgende paragraaf formuleren lopen daarom
parallel aan het genoemde visiedocument en de verordeningen en beleidsregels die daaruit
zijn voortgekomen. Sommige keuzes zullen moeten worden herbevestigd, andere keuzes moeten op accenten worden aangepast, nog worden gemaakt of steviger worden geaccentueerd.
Net als in de WWB blijft er een strikte scheiding in bevoegdheden tussen raad en college. De
raad bepaalt de regels in verordeningen en controleert het college op rechtmatigheid en
doeltreffendheid. Het college is en blijft verantwoordelijk voor het effectief inrichten van de
voorzieningen en de uitvoering van het gemeentelijk beleid. Sommige keuzes worden expliciet in dit beleidsdocument gemaakt of (her-)bevestigd, of er wordt op bepaalde keuzes voorgesorteerd die nog in verordeningen en beleidsregels medio 2014 worden uitgeschreven.
4
1.1
Visie en ambitie van Leeuwarden
De visie van Leeuwarden ten aanzien van de invoering Participatiewet (gecombineerd met
Maatregelen WWB) vindt zijn grondslag al in het visiedocument Dienstverlening Werkplein,
door de raad vastgesteld in 2011. Kern van de daarin neergelegde visie is:
Participeren binnen de samenleving betekent naar vermogen deelnemen aan die samenleving. Werken is het doel, participeren naar vermogen de norm.
Hierbij wordt uitgegaan van maximale deelname en inzet van iedere burger binnen een inclusieve arbeidsmarkt. De gemeente is hierbij niet altijd meer de aangewezen partij om die
beweging tot stand te brengen. De burger/klant is probleemhouder en is nu ook vooral zelf
aan zet, dat past ook bij het streven naar zelfredzaamheid binnen de Participatiewet. Inzet is
gericht op het verhogen van het zelf organiserend vermogen van de werkzoekende. Deze
uitwerking blijft een scherpe prioritering naar de beschikbare middelen nodig maken. Dat
betekent: maximale uitstroom naar werk, beperking instroom. Dus welke keuzes maken we
ten aanzien van de inzet van het budget? Wat moet wettelijk gezien en wat kan, waar liggen
de keuzes? Onze ambitie daarbij is minder overheid en meer samenleving.
De invoering van de Participatiewet past in een beweging waarin we meer van onze burgers
vragen. Dat heeft ook alles te maken met het feit dat er minder geld beschikbaar is.
We verwachten meer initiatief, meer eigen kracht en meer eigen verantwoordelijkheid. Maar
ook minder overheid. Minder regels, minder voorgekookte procedures en meer vrijheid om
maatwerk te bieden. Meer mogelijkheden om ondersteuning kleinschaliger en gerichter te
(laten) organiseren.
Lokaal gaan we de Participatiewet waar mogelijk in samenhang met de decentralisaties
WMO, Zorg voor de Jeugd én Amaryllis uitvoeren. Op regionaal niveau is de Participatiewet
sterk van invloed op de regionale werkgevers- en werknemersdienstverlening.
1.2
Veranderstrategie
Leidende principes
De invoering van de Participatiewet valt op te delen in transitie en transformatie. Bij transitie
gaat het om het op de juiste wijze implementeren van de Participatiewet binnen de financiele, inhoudelijke en wettelijke kaders per 1 januari 2015. Dit houdt in dat er aanpassingen
moeten plaatsvinden in verordeningen, beleidsregels en werkinstructies. Binnen de uitvoeringsorganisaties Sociale zaken, KCC en de sociale wijkteams vertaalt zich dit in aanpassingen
van klantprocessen, beschikkingen en ICT. Parallel aan deze transitie vindt de transformatie
plaats. Deze transformatie is al vanaf de totstandkoming van het Visiedocument Dienstverlening Werkplein gaande en zal op onderdelen moeten worden bijgeschaafd.
Bij transformatie gaat het om beleidsontwikkeling waarbij we de gedachte van de inclusieve
arbeidsmarkt en de Participatiewet zo goed mogelijk terug willen laten komen in onze uitvoering. We zetten veranderingen in gang en maken keuzes in wat we wel en niet meer doen als
gemeente. Hierbij is het van belang te beseffen dat Sociale Zaken niet meer de enige uitvoeringspartner is; er is een belangrijke taak weggelegd voor de sociale wijkteams, voor werkgevers, wijkorganisaties, wijkbedrijven en burgerinitiatieven. Het gaat dus om een verandering
in de wijze waarop we tegen onze dienstverlening aankijken. Daarnaast brengt de Participatiewet instrumenten met zich mee waar we als gemeente gebruik van maken. Deze kunnen
we als gemeente zelf aanbieden of via andere partijen beschikbaar stellen. Beide onderdelen
zijn nauw met elkaar verbonden.
Wat gaan we doen?
Uitvoering van de Participatiewet gaat zorgen voor een verschuiving in rollen, taken en functies. Dat geldt ook voor de gemeente: terugtreden, meer maatwerk, acceptatie van verschillen, mensen zelf verantwoordelijk maken en daarmee intrinsieke motivatie aanboren om
investeringen die mensen in hun loopbaan en leven doen te verzilveren. We willen ruimte
geven aan maatschappelijke initiatieven en burgers zelf zeggenschap over hoe ze met problemen omgaan in hun eigen situatie. Dit houdt in dat we niet alleen anders tegen onze eigen
rol aankijken, maar dat we ook een andere insteek van onze burgers verwachten. In Leeuwarden is veel vrijwilligerswerk, mantelzorg en burgerkracht. Het gaat niet om iets nieuws naast
het bestaande te maken. Het gaat er om de kracht van mensen aan de onderkant van de
5
arbeidsmarkt te ontdekken en optimaal te benutten en in verbinding te brengen met andere
netwerken.
We moeten maatwerk leveren om de burger die dat nodig heeft te geven wat hij/zij in haar
eigen specifieke situatie nodig heeft. Dat houdt in dat we af moeten van categoriale regelingen. Het wetsvoorstel WWB maatregelen regelt een meer individuele bijzondere bijstand met
minder categoriale regelingen. Voorzieningen moeten dichtbij de burgers worden georganiseerd. Sociale wijkteams zullen daar een belangrijke rol in spelen. Maar als we echt recht
willen doen aan de maatschappelijk creativiteit, dan zullen we ook bepaalde zaken níet meer
moeten regelen. Dit vraagt een andere houding van professionals en casemanagers Werk en
Inkomen.
Meer ruimte geven aan het maatschappelijk initiatief houdt ook in dat we meer verschil moeten willen accepteren. Want verschillende groepen in de samenleving zullen niet altijd dezelfde keuzes maken in dezelfde situatie. In Leeuwarden maken we nadrukkelijk de keuze
deze verschillen te accepteren. De weg naar participatie en werk kan verschillend verlopen.
MAU
Ook de afspraken de met het rijk zijn gemaakt in het kader van de toekenning van een meerjarige aanvullende uitkering ter compensatie van de gemeentelijke tekorten op de bijstand
(MAU) staan in lijn met de Participatiewet.
In het verbeterplan is aangegeven met welke gerichte maatregelen de instroom beperkt zal
worden en de uitstroom bevorderd. Dit gebeurt door een extra inzet op jongeren (o.a. met de
Werkschool), de inzet van een verificatieteam aan de voorkant van het proces (poortwachter)
en door gerichte, kortlopende interventies bedoeld om de toeleiding naar werk (ook tijdelijk
werk) te vergroten. Ondersteunende maatregelen zoals handhaving, terugvordering, verhaal
en invordering zijn daarbij van groot belang. Daarnaast is voor klanten die langdurig in de
uitkering zitten voorzien in trajecten voor vrijwilligerswerk waarmee met behoud van uitkering werkervaring en arbeidsritme wordt opgedaan. Uiteindelijk doel is de klanten stappen te
laten maken op de participatieladder en de kans op uitstroom naar werk te vergroten, kortom, participatie als hefboom.
In december 2013 hebben we officieel bevestiging gekregen dat we een toekenning van de
MAU tegemoet mogen zien voor de periode 2013-2015. De verbetermaatregelen zijn door de
toekenning bindend en dus sturend ten aanzien van de inzet van activiteiten. Het ministerie
geeft de toekenning onder een belangrijk voorbehoud omdat er per 2015 een nieuw bekostigingssysteem WWB/Participatiewet zal worden ingevoerd. Die invoering kan gevolgen hebben
voor de toegekende MAU-uitkering. Vanuit het ministerie is een “certificaat van bekwaamheid” afgegeven ten aanzien van de beleidswijzigingen die in de afgelopen jaren zijn doorgevoerd op het gebied van werk en inkomen. Dit pleit dus voor een (her-)bevestiging van gemaakte keuzes.
Samenhang met andere decentralisaties
Het leveren van ‘maatwerk inkomensvoorzieningen’ is een voorbeeld van een dwarsverband
tussen de decentralisaties Wmo en WWB. Dat betreft de toegang van mensen tot voorzieningen in de Wmo en bijzondere bijstand. Beide voorzieningen kennen verschillende ingangen,
terwijl klanten met één vraag bij beide ingangen terecht kunnen komen. Ook binnen dagbesteding vanuit de Wmo en het instrument beschut werken zijn verbindingen te leggen die tot
nu toe niet gemaakt werden. Mensen die een uitkering ontvangen kunnen bovendien in hun
eigen omgeving op grond van het wederkerigheidsbeginsel iets terugdoen voor de samenleving.
2
Uitwerking: regionaal en lokaal
De uitvoeringsorganisaties Sociale Zaken en het Klantcontactcentrum (KCC) van Publiekszaken
van de gemeente en de sociale wijkteams leveren ieder op hun eigen manier een bijdrage aan
de uitvoering van de Participatiewet. In de Kadernota richtinggevende kaders 3D heeft de
gemeente het voornemen vastgelegd om de Participatiewet in samenhang met de overige
twee decentralisaties (WMO en Jeugdzorg) en gekoppeld aan de gebiedsgerichte frontlijnaanpak (Amaryllis) tot uitvoering te brengen. Dit betekent dat werkzaamheden van het KCC en
Sociale Zaken aan de sociale wijkteams worden gekoppeld en expertise wordt toegevoegd
voor de taken werk, participatie en ten dele ook op inkomen.
6
Op regionaal niveau heeft de Participatiewet gevolgen voor de regionale werkgevers- en
werknemersdienstverlening. Bij de in te vullen vrije beleidsruimte gaan we zoveel mogelijk
regionaal samenwerken. Daar waar geen vrije ruimte is worden processen, het beleid en de
uitvoering bij de gemeenten en het UWV zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.
Kennis wordt gedeeld op bestuurlijk, management-, beleids- en projectleidersniveau; de spil
hiervan wordt gebundeld en vormgegeven binnen het regionale Werkbedrijf. De centrale
opdracht voor de arbeidsmarktregio is het matchen van vraag en aanbod. Afspraken over
genoemde onderdelen worden gemaakt binnen de arbeidsmarktregio Fryslân; daarin neemt
Leeuwarden de positie van centrumgemeente in.
Daarnaast ligt in de Participatiewet vast dat besturen samenwerken in de regio om te komen
tot een samenhangende uitvoering van de aan gemeenten opgedragen taken. Het is mogelijk
dat de wetgever over de mate en vorm van samenwerking nog nadere voorschriften (amvb's)
geeft. Dit kan betrekking hebben op de samenwerking rondom het Werkbedrijf, het instrument Beschut werk, de loonkostensubsidie en de doelgroep die daarvoor in aanmerking kan
komen. In Fryslân is het samenwerken in een netwerkstructuur een gebruikelijke praktijk en
er vindt meer en meer afstemming op deze wijze plaats. De Participatiewet maakt een doorontwikkeling daarvan mogelijk.
3
Regionaal: versterken van bedrijvigheid
3.1
De kracht en de kansen van de regio
Arbeidsmarktregio Fryslân
De gemeente Leeuwarden heeft als centrumgemeente de taak de regie te voeren om regionaal arbeidsmarktbeleid tot stand te brengen. Dit is vastgelegd in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). Op grond van die wet zorgen UWV en gemeenten ervoor dat er in iedere regio één aanspreekpunt is waar werkgevers terecht kunnen voor
informatie en advies. Regionaal arbeidsmarktbeleid moet bijdragen aan het beter op elkaar
laten aansluiten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Het bij elkaar brengen van ondernemers, onderwijsinstellingen en overheden en werknemers met als doel:
- scheppen van een klimaat waar de economie groeit en bloeit.
- behouden van werkgelegenheid of zelfs groeien van werkgelegenheid.
- ontwikkelen van de beroepsbevolking door kennis en kunde (startkwalificatie).
- realiseren van een bredere participatie bij burgers met achterstand op de arbeidsmarkt.
Het is aan de centrumgemeente om het samenwerkingsproces vorm te geven dat moet leiden
tot een regionaal arbeidsmarktbeleid. Dit doen we samen met alle samenwerkingspartners.
Er wordt aangesloten bij bestaande overlegstructuren zoals het Bestuurlijk- en Coördinerend
Platform Economie en Arbeidsmarkt en de Vereniging Friese Gemeenten (Werk & Inkomen en
Economische zaken). Hierin zijn alle relevante samenwerkingspartners vertegenwoordigd. De
wethouder Werk & Inkomen van de gemeente Leeuwarden is voorzitter van het Bestuurlijk
Platform Economie en Arbeidsmarkt. Binnen de arbeidsmarktregio worden een aantal instrumenten aangeboden aan werkgevers, zoals bijvoorbeeld beschut werken en loonkostensubsidie.
Regionale werkgevers- en werknemersdienstverlening
De meeste Werkpleinen in de provincie zijn de afgelopen tijd gesloten. Momenteel wordt alle
dienstverlening van het UWV vanuit het Werkplein in Leeuwarden aangeboden. De adviseurs
van het Werkgeverservicepunt werken sectorgericht en zijn verdeeld over vier regio’s in
Friesland. Op deze manier wordt de verbinding tussen vaste contactpersonen UWV met de
regio gemaakt. Begin 2012 is gestart met de regionale samenwerking met de gemeenten. Er
zijn basisafspraken tussen alle gemeenten, het UWV en de drie SW-bedrijven gemaakt. Uitgangspunt voor de regionale samenwerking is dat de vraag van de werkgever centraal staat.
Daarnaast is er ruimte voor lokale specifieke focus. Voor 2014 wordt een gezamenlijk marktbewerkingsplan en een gezamenlijke aanpak Social Return opgesteld.
7
3.2
Mensen aan de slag
Werkbedrijf
In het sociaal akkoord heeft het kabinet de afspraak gemaakt dat sociale partners en gemeenten landelijk 35 Werkbedrijven gaan vormen om mensen met een arbeidsbeperking aan de
slag te helpen bij reguliere werkgevers of via beschut werk. Insteek is dat elk van de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland een netwerkstructuur opzetten waarin werkgevers, werknemers en gemeenten samenwerken aan plaatsing van mensen met een arbeidsbeperking. Per
regio worden hierover concrete afspraken gemaakt. Regionale uitwerking van de baangaranties en/of quotumregeling vindt ook plaats in het Werkbedrijf. Gemeenten hebben de lead bij
de vorming van de Werkbedrijven en werken daarbij nauw samen met sociale partners en
UWV.
Met de wijze waarop we in onze regio werken hebben we in feite al een constructie zoals die
met het Werkbedrijf wordt beoogd. De Wet Suwi regelt de juridische grondslag voor de Werkbedrijven, een netwerkorganisatie. Het is geen dwingend construct, samenwerking is nu ook
al vanuit SUWI noodzakelijk. In de Participatiewet wordt een stok achter de deur opgenomen
voor die gevallen waarin regionale samenwerking niet van de grond komt. Dan kan bij algemene maatregel van bestuur door het rijk een verplichte samenwerking worden opgelegd.
Landelijk is afgesproken dat onder regie van het Werkbedrijf een aantal functionaliteiten zal
worden aangeboden. Het gaat hierbij om activiteiten zoals de dienstverlening aan werkgevers, het zorgdragen voor een eenduidige inzet van instrumenten (zoals loonkostensubsidie,
proefplaatsing en jobcoaching), de verstrekking van voorzieningen (zoals werkplekaanpassingen), de inzet van de no-riskpolis en het maken van afspraken over de organisatie van beschut
werk. Het is aan de regio wie de uitvoering hiervan doet, er is ruimte voor regionale differentiatie. De keuzes die hierin in de loop van 2014 gemaakt zullen worden, worden op basis van
de intensivering van de regionale samenwerking gemaakt.
3.3
Instrumenten
Loonkostensubsidie
In de Participatiewet wordt het instrument loonkostensubsidie opgenomen. Het is de bedoeling dat de gemeenten het instrument gaan inzetten voor de doelgroep met een loonwaarde
van maximaal 100% van het minimumloon. Het doel is hiermee de klantgroep met een arbeidsbeperking de kans te bieden een baan te vinden en de werkgever deels te compenseren
voor de verminderde capaciteit van de werknemer. Concreet wordt de hoogte van de loonkostensubsidie afgestemd op de aanwezige loonwaarde; hoe meer loonwaarde hoe minder loonkostensubsidie. Mensen krijgen een combinatie van loon en uitkering.
Er is nog een andere wet van belang voor de inzet van de loonkostensubsidie en dat is de
Quotumwet, hierin worden de bepalingen van de garantiebanen opgenomen waaraan werkgevers zich hebben geconformeerd. Het gaat hier om de toezegging van landelijk 125.000 extra
banen die (tot 2026) voor mensen met een arbeidsbeperking die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen worden gecreëerd.
De hoofdopdracht voor gemeenten wordt om vanuit de te bedienen doelgroep van de Participatiewet zoveel mogelijk loonwaarde in de markt te zetten. Het matchen van vraag en aanbod staat centraal. Loonkostensubsidie wordt het re-integratiemiddel voor mensen die niet
structureel lijken te zijn aangewezen op bijstand. Bij het instrument loonkostensubsidie
wordt expliciet de noodzaak van een loonwaardebepaling benoemd. De methodiek voor de
bepaling van loonwaarde die gebruikt kan worden vanuit de Participatiewet zal in een nog
nader uit te werken AmvB geregeld worden. De formele randvoorwaarden voor het instrument zijn erg ruim en beslaan eigenlijk de gehele doelgroep van de Participatiewet. Het is
van belang dat het college deze doelgroep nader afbakent en daarbij de uitgangspunten hanteert die afgesproken zijn in het genoemde Visiedocument Dienstverlening Werkplein.
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de loonwaardebepaling kan centraal belegd
worden in de arbeidsmarktregio (Werkbedrijf of UWV), maar een duidelijke noodzaak hiervoor
is er niet. Belangrijker is dat we uniforme afspraken in de regio kunnen maken. Een regionaal
geaccepteerde loonwaardebepaling is zeker nodig om helderheid te creëren richting werkgevers en onderlinge concurrentie tussen gemeenten binnen de regio uit te sluiten. Het is een
integraal onderdeel van de al ingezette regionale werkgeversbenadering.
8
Op dit moment worden er aanpassingen verricht ten aanzien van de bestaande Regeling subsidie Loonkostensubsidie. Hierbij ontstaat er een tijdelijke regeling subsidie Loonkosten in het
overgangsjaar 2014 met de Participatiewet als uitgangspunt.
No-Riskpolis
De No-riskpolis dekt loonschade bij ziekteverzuim van de werknemer. Werkgevers zijn vaak
goed geholpen met de polis. Een werknemer met arbeidsbelemmeringen kan hierdoor sneller
in dienst worden genomen, omdat het werkgevers vaak net even over de streep trekt. Er
wordt al meer dan vijf jaar gebruik gemaakt van de Nieuwe Start Zonder Risico-polis van
Achmea; de enige aanbieder van een dergelijke polis.
In het kader van de Participatiewet zijn gemeenten straks verplicht zelf de hoogte en duur
van deze no-riskpolis te bepalen voor mensen met beperkingen die tot de doelgroep van de
Participatiewet behoren. Dit biedt ruimte voor integraal beleid en maatwerk.
Bij de invoering van de Participatiewet blijft de gemeente nog twee jaar lang verantwoordelijk voor het verstrekken van voorzieningen vanaf het moment dat de werknemer ten minste
het minimumloon verdient. Na deze twee jaar gaat de verantwoordelijkheid over naar het
UWV. Dit brengt een zeker financieel risico met zich mee voor de gemeente en de werkgever.
Er wordt vanuit de gemeente met de verzekeraar meegedacht over het vormgeven van de
nieuwe Participatiepolis.
Beschut werken
Beschut werken maakt onderdeel uit van het geheel aan instrumenten dat voor de doelgroep
van de Participatiewet beschikbaar komt. Met beschut werken kunnen mensen in een dienstbetrekking werken. Het gaat om mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding en aanpassingen van de werkplek nodig
hebben, dat niet van een reguliere werkgever verwacht mag worden dat hij deze mensen in
dienst neemt. Deze groep stroomt straks niet meer in de sociale werkvoorziening in. Het kan
bij beschut werken gaan om bijvoorbeeld fysieke aanpassingen aan de werkplek of de werkomgeving, een uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur voor de categorie mensen met een zeer lage loonwaarde waarvan zeker
is dat begeleiding noodzakelijk blijft. Een combinatie van loonkostensubsidie en begeleiding
lijkt dan het verlies aan loonwaarde te moeten compenseren, zodat opname in het reguliere
arbeidsproces mogelijk wordt. De verschillende (nieuwe), maar ook bestaande instrumenten
moeten in onderlinge samenhang worden beoordeeld en ingericht.
Een regionaal gedeelde visie op beschut werken helpt om te komen tot regionale afspraken
voor werkplekken voor de doelgroep van beschut werken. Ook hier zijn de formele randvoorwaarden voor het instrument ruimer dan er plekken beschikbaar zijn. Deze werkplekken liggen bovendien niet voor het oprapen en komen deels overeen met de huidige werkplekken
voor de sociale werkvoorziening. In de Participatieverordening zullen er daarom regels moeten worden opgenomen over de voorziening beschut werk.
Landelijk is afgesproken dat het Werkbedrijf wordt ingezet bij de organisatie van beschut
werken. Daarnaast stroomt een categorie in de Participatiewet in die voorheen in aanmerking
kwam voor de Wajong. Een deel van deze nieuwe instroom past prima in het profiel van het
instrument beschut werken. Tevens zal een deel van de huidige doelgroep van de WWB in
aanmerking gebracht kunnen worden voor beschut werken.
De door het Rijk ingeschatte loonwaarde van deze doelgroep wordt waarschijnlijk op voorhand gekort op het Inkomensdeel van de rijksbijdrage voor de WWB, wat gemeenten verplicht
om die loonwaarde ‘terug te halen’. Daarmee is de inzet van het instrument verre van vrijblijvend. We gaan het instrument daarom inzetten conform de taak die de gemeente Leeuwarden heeft: 200 plekken invullen tot 2045.
Overige instrumenten
Maatwerk op klantniveau blijft aan de orde. Het kan nodig zijn om aanvullend aan de dienstverlening die de uitvoeringsorganisaties (Soza, Talent Centrum Friesland, sociale wijkteams)
zelf bieden, nog instrumenten/dienstverlening extern in te kopen. Op klantniveau wordt
beoordeeld welk aanvullend instrument nodig is. Dit betekent dat er geen reden meer is om
grootschalig aan te besteden in omvangrijke percelen.
9
3.4 Handhaving
Om het draagvlak voor de sociale zekerheid overeind te houden is het nodig dat de regels
goed gehandhaafd blijven. Handhaving is ondersteunend en dienstbaar aan participatiedoelstellingen. Er moet een goede balans zijn tussen preventie en repressie. Leeuwarden hanteert
het principe van Hoogwaardig handhaven (informeren, detecteren, sanctioneren).
Preventie
Preventie is al lang een nadrukkelijk onderdeel van ons proces ‘Poortwachter’. Met iedere
klant wordt een uitgebreid intakegesprek gevoerd waarin uitvoerig wordt geïnformeerd over
de rechten en plichten en over de werkwijze van de dienst op het gebied van handhaving.
Tijdens de intake staan we bewust niet alleen stil bij de inkomenskant (correct omgaan met
de voorwaarden voor het ontvangen van een uitkering), maar wordt ook nadruk gelegd op het
aspect ‘werk’: de klant draagt ook zelf verantwoordelijkheid om uit de uitkering te raken.
Wanneer bij intake en bij overige klantcontacten twijfels zijn over de rechtmatigheid van het
handelen van de klant, wordt het team Handhaving ingeschakeld om bij het bij het gesprek
aanwezig te zijn of om mee te gaan op huisbezoek.
Repressie
Handhaving is een integraal onderdeel van beleid en uitvoering. Het is bekend binnen het
klantproces welke afspraken er met een klant gemaakt zijn. De medewerkers zijn hiervan op
de hoogte, zodat handhaving op maat mogelijk is: persoonlijk en op de individuele klant gericht. Ook wordt gezorgd dat het effect van handhaving meer zichtbaar is.
Bij alle (nieuwe) aanvragen wordt een uitgebreid vooronderzoek ingesteld. Dit beperkt zich
niet slechts tot verificatie van de ingeleverde gegevens met de gegevens in onze systemen,
maar ook informatie uit bijvoorbeeld de sociale media wordt hierbij betrokken. Medewerkers
zijn fraudealert en pakken signalen adequaat op, waardoor fraude zo snel mogelijk wordt
opgespoord en tot lik-op-stuk acties kunnen leiden. Het aantal fraudetips neemt toe en alle
tips worden onderzocht.
4
Doorgaan met vernieuwen en verbeteren van de
dienstverlening
Uitvoeringsorganisaties Sociale Zaken en KCC
De uitvoeringssector sociale Zaken zal passend binnen de nieuwe kaderstelling moeten kijken
naar de uitvoering van zijn werk. Zo zal een verdere ontwikkeling van het Talent Centrum
Fryslân en de doorontwikkeling van de Sociale Wijkteams bij het organiseren en faciliteren
van participatie er toe leiden dat een specifiek team Participatie als onderdeel van Soza niet
meer nodig is. Gelet op de ontwikkelingen met betrekking tot regionale werkgevers- en werknemersdienstverlening en het Werkbedrijf geldt hetzelfde voor een team Werk.
De uitvoerende teams moeten onderling goed samenwerken en ten dienste van de klant een
betere doorstroom realiseren. De verschillende onderdelen van de uitvoeringsorganisaties zijn
geen concurrenten van elkaar. De organisatie wordt dus niet gezien als een aantal teams die
elk voor zich zelfstandig werken en het resultaat van dat werk na verloop van tijd doorgeven
aan de volgende afdeling; wij beschouwen het als een klantproces dat als geheel wordt aangestuurd. De dienstverlening aan de klant staat centraal en niet de diverse bij het proces
betrokken teams c.q. actoren.
Het beleid voor de toegang blijft streng aan de poort , maar heeft oog en aandacht voor
kwetsbare gevallen. Belangrijk aandachtspunt is de toon naar mensen en het respectvol omgaan met informatie die we over mensen hebben. Burgers hebben last van het niet goed kunnen reproduceren van klantinformatie en het van het kastje naar de muur doorverwijzen.
Klantbejegening is een cruciaal onderdeel van de effectiviteit van onze aanpak.
Het KCC vormt een belangrijk onderdeel in de decentralisaties. Het materieel beschikbaar
stellen van bijzondere bijstand, een uitkering of een WMO-verstrekking kan daar plaatsvinden
nadat een eerste screening en intake in de sociale wijkteams heeft plaatsgevonden. Het KCC
is dan de backoffice van het sociale wijkteam. Ook willen we gaan onderzoeken of taken met
betrekking tot mensen die in contact staan met de sociale wijkteams in zijn geheel op wijkniveau kunnen worden afgehandeld.
10
Flexibilisering
De huidige wet- en regelgeving in de WWB is vooral gericht op volledige (en duurzame) uitstroom uit de bijstand. We zien echter dat er steeds meer tijdelijke- en deeltijdbanen komen. We willen hier flexibeler mee om kunnen gaan. Deze inzet draagt bij aan een besparing
op het I-deel. Elk gewerkt uur heeft waarde en versterkt de eigen waarde. Onze klanten moeten door flexibilisering meer ruimte krijgen, maar ook meer verantwoordelijkheid om zelf
actief te werken aan het verwerven van een baan. Mensen moeten geen belemmeringen voelen bij het accepteren van flexibel of parttime werk als gevolg van administratief gedoe of
bureaucratische belemmeringen. Werk boven uitkering, ook kortdurend en deeltijd, en hier
consequent op handhaven is het doel. We willen klanten belonen op ‘goed’ gedrag door bijv.
tegemoet te komen in verwervingskosten (reiskosten, scholing, e.d.). Ook de Participatiewet
is, net als de WWB, niet gericht op flexwerk. Het flexibiliseren zal dan in eerste instantie
lokaal aangepakt moeten worden.
De professionals bij de verschillende uitvoeringsorganisaties hebben een belangrijke rol in de
cultuurverandering bij klanten. Ook bij onze eigen organisatie. Hier ligt, zeker in het uitdragen van de visie ‘participeren als hefboom’ veel missiewerk. Het belang van werken en actief
zijn moet worden ingezien, ondanks het feit dat men er door arbeidsdeelname mogelijk niet
direct financieel op vooruit gaat. Werkzoekenden moeten meer bewust gemaakt worden dat
werk naar werk leidt en flexwerk een opstap kan zijn naar duurzame uitstroom. Daarnaast
verandert de wereld om ons heen en zijn vaste contracten anno 2014 niet meer vanzelfsprekend. Klanten worden gestimuleerd en waar nodig vind handhaving plaats; het uitgangspunt is
werk boven uitkering. Hierover moeten we duidelijk blijven communiceren.
Talent Centrum Fryslân
Het Talent Centrum Fryslân (TCF) is een instrument binnen Sociale Zaken dat WWB’ers bedient, ingedeeld op trede 2, 3 of 4 op de participatieladder, waarvan verwacht mag worden
dat zij:
een bijdrage kunnen gaan leveren aan de maatschappij;
en waarvan deelname aan de arbeidsmarkt nu nog niet mogelijk is.
Kenmerk is onder andere dat gewerkt wordt met kortstondige, intensieve interventies, iets
waar de markt op dit moment (nog) geen pasklaar antwoord op kan bieden. Dit vereist in
eerste instantie meer inzet van eigen formatie. TCF biedt aan deze groep dienstverlening
gericht op verrijking van de mogelijkheden en benutten van talenten. Het TCF werkt met een
modulair programma waarin training, werk en coaching ingezet wordt op basis van een persoonlijk ontwikkelplan. Een basisprogramma van twee weken met een modulair vervolg tot
maximaal drie maanden. Ook taal en ondersteuning bij financiële problemen maken deel uit
van het instrumentarium binnen het TCF.
Deze vorm van dienstverlening aan klanten leidt tot andere behoeften op het terrein van
inkoop van externe dienstverlening. Op specifieke vormen van dienstverlening die we niet
zelf in huis hebben kan de markt een aanbod doen. Het Talentcentrum vervult een regiefunctie op de re-integratie- en participatieactiviteiten en zal een centrale positie ontwikkelen in
het klantproces werk en participatie. Dit betekent dat er geen behoefte meer is aan het
grootschalig aanbesteden in omvangrijke percelen.
In de komende periode zal worden verkend hoe het Talentcentrum zijn werkzaamheden aan
zal kunnen laten sluiten op de taken die in het regionaal Werkbedrijf uitgevoerd gaan worden. Dit vereist een aanpak waarbij het klantverrijkingsproces zal moeten worden uitgebreid
met directe aansluiting op de regionale werkgevers- en werkzoekendenbenadering en de
voorzieningen die daarbij kunnen worden ingezet. Er moet duidelijk een opwaartse werking
uitgaan van het TCF en in verbinding met de stad, ook op wijkniveau.
Sociale wijkteams
De Sociale wijkteams vervullen een cruciale rol in het realiseren van de resultaten in gemeentelijk beleid. In de visie Dienstverlening Werkplein wordt al gesproken over ‘linking pins’ en
‘gedetacheerd casemanagement’ vanuit Sociale Zaken. Het sociale wijkteam is hiermee een
onderdeel van de uitvoeringsorganisatie naast Sociale Zaken, evenals andere partners in de
wijk.
In de afgelopen jaren is er op verschillende manieren geëxperimenteerd met werk- en inkomenstaken in de wijkteams. Deels door specialisten en deels door generalisten aan de teams
toe te voegen. Vanwege effectiviteit en het trouw zijn aan de afspraken die we in de door-
11
ontwikkeling van de sociale wijkteams maken, gaan we in 2014 fundamentelere keuzes maken. De veel genoemde ‘stip aan de horizon’ met daarin o.a. de decentralisatie van de Participatiewet vraagt om meer aan te sluiten op dat wat er nodig is om mensen zelf eigenaar van
hun situatie te laten zijn. Niet het systeem is hierin leidend, maar de mogelijkheden van de
burgers en de wijk.
Voor participatietaken lijkt het allemaal niet zo ingewikkeld. Participeren in de breedste zin
van het woord, is “de norm” voor het generalistisch werken in de wijk. Participeren voorkomt
sociale uitsluiting, inactiviteit en daarmee ook armoede. Mensen die actief zijn, zijn vaak
gezonder, flexibeler in het vinden van oplossingen en het gebruik maken van netwerken. Door
deze investering zullen de kosten op andere posten in het sociale domein teruglopen. Hoe
meer taken rondom werk, participatie en inkomen in het sociale wijkteam worden ondergebracht, des te meer kan samenhang met de overige decentralisaties worden bevorderd.
Niet alles wat met het klantproces in het licht van de Participatiewet van doen heeft kan
een-op-een in de sociale wijkteams worden ondergebracht. Zo is een regionale aanpak nodig
om de vorming van het Werkbedrijf mogelijk te maken. Ook is de voorportaal- en eerstelijnsfunctie van het sociale wijkteam niet universeel inzetbaar. Het sociale wijkteam leent zich
met name voor de meer mens- en maatwerk-gerichte processen en taken uit de Participatiewet: de menselijke maat, aandacht, klant- en vraagverheldering en meer mandaat waar de
situatie daarom vraagt. Dat kan onder ander door het verstrekken van bijzondere bijstand.
5
Lokaal: inzet op participatie
De sociale wijkteams zijn gericht op het vergroten of stabiliseren van de zelfredzaamheid
van mensen die het (even) niet zelf redden. Doel is om mensen ‘op maat’ te ondersteunen,
aanvullend op datgene waar zij wél toe in staat zijn en gericht op het zo min mogelijk afhankelijk worden van professionals.
De wijkteams werken gebiedsgericht en zijn dicht bij inwoners georganiseerd. Kenmerkend
voor de ondersteuning die vanuit de teams wordt geleverd is dat het eenduidig, herkenbaar,
vrij toegankelijk beschikbaar is voor alle inwoners. Leeuwarders hoeven niet door een ingewikkelde intakeprocedure voordat ze uiteindelijk bij iemand terecht kunnen. ‘Zo eenvoudig
mogelijk’ is hét leidende principe in de aanpak. De ondersteuning wordt geleverd door hoogwaardige generalistische professionals die situaties snel goed in kunnen schatten en richt zich
op bewoners die (semi)zelfstandig zijn gehuisvest in de desbetreffende buurt. Overigens is
het uitgangspunt niet: ‘u vraagt, wij draaien’. We gaan uit van dialooggestuurde ondersteuning, waarbij iedere partij – naar vermogen - zijn steentje bijdraagt. De Leeuwarders die zich
melden wordt altijd gevraagd wat zij zelf, of hun omgeving, kunnen bijdragen om de eigen
problemen aan te pakken.
Sociale activering van alle bewoners is een wezenlijk onderdeel van de begeleiding door het
sociale wijkteam met een verbinding naar activiteiten in de buurt en het wijkwelzijnswerk.
Spoor 1:
Vanuit het sociale wijkteam vindt vooral de coaching naar maatschappelijke activiteiten
plaats. Het concrete aanbod op het gebied van sociale activering zit in de relatie met de
buurt, de informele ondersteuning en in de samenleving zelf. Dagbesteding gericht op maatschappelijke participatie sluit sterk aan bij de doelstellingen en inzet van spoor 2.
Spoor 2:
Uitgangspunt bij de activering is dat de sociale wijkteams niet worden belast met handhaving. De regie is en blijft bij de Leeuwarder zelf. Het sociale wijkteam werkt daarbij niet
vrijblijvend. Er worden afspraken gemaakt over zowel de inzet van het wijkteam als van de
persoon zelf om de problemen op te lossen. De professionals spreken hem of haar aan op het
nakomen van de afspraken. Handhaving blijft bij Sociale Zaken en de beoordeling vindt centraal plaats.
Wat we willen bereiken met wijkparticipatie is dat we:

investeren in mensen in plaats van beschikkingen verstrekken;

burgers niet in de weg zitten als ze de wet niet overtreden;
12


5.1
eigenaarschap teruggeven door aandeelhouders te benoemen. Dit kan aan wijk, buurt,
straat, coöperaties en individuen, door initiatieven als reparatiecafés, energiecoöperaties, moestuinen;
de markt de ruimte geven om maatschappelijke initiatieven die de problemen in de zorg
en sociale zekerheid ontstaan op te lossen.
Tegenprestatie en maatschappelijk nuttig werk
De gemeente Leeuwarden is in 2013 ertoe overgegaan voor het ontvangen van een uitkering
een tegenprestatie te vragen door het verrichten van maatschappelijk nuttig werk. Deze
bevoegdheid heeft in de Participatiewet een wettelijke basis gekregen. Wij vinden de tegenprestatie een belangrijk instrument voor het bevordering van solidariteit en zelfredzaamheid.
Beleidsmatig sluit het aan op de eerder vastgestelde ‘Visie op de dienstverlening Werkplein’
en past het in het motto “werken is het doel, participeren is de norm”. De gemeente voert
daarom een actief beleid om zoveel mogelijk mensen via werk in hun inkomen te laten voorzien of wanneer dat niet mogelijk is in ieder geval actief te laten participeren in de maatschappij. Uit resultaten van de gemeentelijke stemwijzer in 2013 bleek dat 67% van de Leeuwarder bevolking het principe van wederkerigheid ondersteunt.
De tegenprestatie bestaat uit maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel zijn
ten opzichte van reguliere arbeidsmarktaanbod, en waarvoor geen beloning wordt ontvangen.
Dat kan gaan om koffieschenken in een verzorgingshuis, wandelen met ouderen en het verbeteren van de leefbaarheid in de wijk. Wanneer een Leeuwarder die een WWB-uitkering ontvangt rechtstreeks of via een re-integratietraject kans heeft op een baan, dan geldt altijd het
principe: werk gaat voor uitkering. Maatschappelijk nuttig werk mag niet leiden tot verdringing. Het initiatief voor het soort tegenprestatie dat iemand wil leveren ligt bij de klant.
Deze krijgt de gelegenheid om zelf met een voorstel te komen over de wijze waarop hij/zij
de tegenprestatie wil leveren.
Het instrument kan in de sociale wijkteams worden ingezet om participatie te bevorderen,
ter versterking van de zelfredzaamheid en als bijdrage aan verbondenheid tussen de burgers.
We gaan bij het onderzoek naar de mogelijkheden tot werk/participatie kijken naar de mate
van wederkerigheid die de klant in zijn omgeving kan bieden. Daarvoor is het nodig om inzicht
te krijgen in de behoefte aan ondersteuning die op wijkniveau in de directe leefomgeving
wordt gevoeld. Deze behoeften zullen na 2015, met name voor bewoners die niet kunnen
terugvallen op hun eigen sociale netwerk, sterk toenemen doordat sommige banen binnen de
zorg weg kunnen vallen. Maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen onderdeel gaan
uitmaken van collectieve arrangementen voor hulp en ondersteuning op voorwaarde dat dit
voor degene die een tegenprestatie een aangewezen voorziening is en het de kansen op het
vinden van werk niet belemmert. Er kan sprake zijn van een win-win situatie, wanneer de
tegenprestatie tijdelijk en passend is en aansluit op behoeften in de directe leefomgeving. Zo
kan een werkzoekende hand- en spandiensten verrichten voor inwoners die een beroep doen
op vervoersvoorzieningen of hulp bij de huishouding. Ook kan ondersteuning worden geboden
bij de opvoeding, bij leren, spelen, vrijetijd, bij klussen in huis of bij verbeteringen in de
openbare ruimte. Al dit soort bezigheden leveren een bijdrage aan het reduceren van de
tekorten die kunnen gaan ontstaan door het wegvallen van de bekostiging van voorzieningen
van overheidswege.
6
Succes behalen met onderwijs
De problematiek van jongeren in de bijstand legitimeert een aparte aanpak ten aanzien van
deze groep. Hierbij ligt de focus op “school boven werk”. Er wordt specifieke en intensieve
begeleiding ingezet en er is een aparte inzet van instrumenten nodig. Hierbij moeten onderwijs, werkgevers en overheid intensief samenwerken maar ‘last but not least’ ook de jongeren zelf.
De inzet is erop gericht dat de jongere zonder startkwalificatie teruggaat naar school en
daarbij ondersteuning ontvangt van de gemeente. Ook de jongere mét een startkwalificatie
gaat terug naar school in het geval er nog geen aansluiting is op de arbeidsmarkt. Is daarbij
ondersteuning nodig, dan is dit mogelijk. De jongere wordt zoveel mogelijk begeleid naar
school en dit wordt gevat in een plan van aanpak. Lukt dit niet, dan is het plan van aanpak
erop gericht om een zorgtraject in te zetten via de sociale wijkteams of externe partijen. Bij
13
jongeren is “werken het doel, studeren de norm”. De inzet is gericht op het verhogen van het
zelforganiserend vermogen van de jongere werkzoekende. Een duurzaam perspectief op werk,
waaronder in ieder geval het behalen van een startkwalificatie behoort, is een belangrijk
uitgangspunt.
6.1
Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt versterken
Een goed functionerende arbeidsmarkt is de kurk waarop de economie drijft. Het (beroeps)onderwijs moet ervoor zorgen dat de juiste mensen beschikbaar zijn voor de toekomstige vraag en dat jonge mensen adequaat zijn opgeleid voor de banen die beschikbaar komen. Onderwijs en arbeidsmarkt zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en staan samen
voor de opgave om de onderlinge aansluiting te verbeteren. Jongeren verdienen extra aandacht omdat veel jongeren uitvallen in het onderwijs en in een uitkering belanden. Een groot
deel van de groep met een uitkering heeft geen startkwalificatie en vaak is er sprake van
complexe, meervoudige problematiek. Ook is het voor deze groep extra lastig een baan te
vinden omdat werkervaring ontbreekt. Daarnaast zien we dat jongeren met een afgeronde
opleiding op dit moment door de economische crisis niet aan het werk komen.
De gemeente Leeuwarden heeft daarom het programma arbeidsmarkt-onderwijs opgesteld om
te voorkomen dat een verloren generatie dreigt te ontstaan. Samenwerking tussen gemeente,
werkgevers, uitzendbureaus, onderwijs en natuurlijk de jongeren zelf is het uitgangspunt bij
de uitvoering van dit programma. Waar de jongeren het niet zelf redden, wordt samengewerkt met ouders en eerste- en tweedelijns instellingen. Die samenwerking is de basis om
leren en werken dichter bij elkaar te brengen. Onze ambitie is om meer dynamiek te brengen
in die samenwerking, zodat bestaande initiatieven een optimaal effect sorteren en er nieuwe
initiatieven ontstaan.
De vraag van de werkgevers is steeds het uitgangspunt. De gemeentelijke rol die gekozen
wordt is afhankelijk van de verantwoordelijkheden die partijen hebben. De gemeente kan
optreden als ondersteuner en/of financier en/of uitvoerder. We willen partijen er te allen
tijde op aanspreken om problemen gezamenlijk op te pakken en op te lossen. De gemeente
stuurt actief op verbinding in de netwerken.
Het programma bestaat uit vier speerpunten: leren en werken in groeisectoren aantrekkelijk
maken; jongeren stimuleren een diploma/startkwalificatie te halen, het stimuleren van ondernemerschap en stimuleren van dynamiek op de arbeidsmarkt. In de formuleringen van
maatregelen bij de speerpunten worden werkgevers gevergd op het beschikbaar stellen van
banen, leerwerk- en stageplaatsen. De gemeente kan dat alleen doen wanneer ze als werkgever ook zelf een uiterste inspanning levert.
6.2
Aansluiting van kwetsbare jongeren
Bij 15 tot 20% van de jongeren lukt het niet op eigen kracht een startkwalificatie te halen. Dit
leidt vaak tot schoolverzuim en schooluitval. Wij zien de school als een belangrijke (en natuurlijke) vindplaats en werkplaats voor die jongeren die met problemen te kampen hebben.
Het vaktechnische onderwijs heeft onze specifieke aandacht. Wij willen meer kruisbestuiving
tussen onderwijs en arbeidsmarkt om zo de kwaliteit van het onderwijs, de doorstroming en
de aansluiting te verbeteren.
We geven invulling aan een specifieke aanpak gericht op risicojongeren. Wij zien dat ongeveer 75% van de jongeren die een uitkering ontvangen geen startkwalificatie heeft. Deze
risicojongeren hebben vanwege ontbrekende kwalificaties een moeilijke positie op de arbeidsmarkt en door belemmeringen zijn ze onvoldoende in staat een hoger niveau te bereiken. Dat betekent ongeschoold en ongekwalificeerd werk zoeken en dat sorteert vrijwel zeker
voor naar een nieuwe generatie langdurig werklozen, maar leidt ook tot armoede. Dat vinden
we onaanvaardbaar en willen we met alle kracht voorkomen. Om die reden besteden we,
anders dan in andere aandachtsvelden, expliciet aandacht aan jongeren door deze als doelgroep in het sociale beleid te benoemen.
Een schakelpunt tussen onderwijs en arbeidsmarkt is de Werkschool, bedoeld voor jongeren
tot 21 jaar die niet in staat zijn om een startkwalificatie te behalen, maar die wel kunnen
werken. Voor deze leerlingen bij wie uitval dreigt zijn in de regel op school onvoldoende
mogelijkheden voorhanden. De aanpak draagt als motto: werk staat voorop, onderwijs en
14
zorg ondersteunen. Deze jongeren hebben profijt bij een meer praktische vorm van onderwijs
gericht op werk. Aanmelding vanuit het voortgezet speciaal onderwijs, de praktijkscholen en
het mbo verloopt via de partners uit de zorg, het UWV en het werkgeversteam van de gemeente. De beschikbare informatie en kennis van de scholen wordt gedeeld met deskundigen
en in gezamenlijkheid omgezet in een stappenplan op maat. Voor deze jongeren is extra
aandacht en geduld nodig –ook van werkgevers- om ze te kunnen plaatsen op een traject
richting arbeidsmarkt. Hun specifieke situatie en problematiek vereist persoonlijk maatwerk,
flexibiliteit en een netwerk dat op de momenten dat het ertoe doet snel kan schakelen. De
meerwaarde ligt in de preventieve vorm van samenwerking die al start terwijl de jongere nog
op school zit (in plaats van te wachten aan de poort voor een uitkering).
De Werkschool Leeuwarden heeft in Nederland een koploperspositie als het gaat om draagvlak
binnen het onderwijs, de zorg, de arbeidsmarkt en de overheid (gemeente, UWV). We zien
het als een zeer bruikbare infrastructuur bij de implementatie van andere ontwikkelingen op
het snijvlak onderwijs – arbeidsmarkt.
15