• • •

Aan de leden van de
Vaste Eerste Kamer Commissie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 20017
2500 EA Den Haag
Den Haag, 14 maart 2014
Betreft: Wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet
Referentie: LCR/EK/14-0035 /GvdM/ER/BH
Geachte dames en heren,
De Landelijke Cliëntenraad (LCR) heeft het wetsvoorstel Invoeringswet Participatiewet
bestudeerd. Wij onderschrijven de doelstelling van de wet: iedereen met werkvermogen kan
meedoen aan de arbeidsmarkt en de samenleving. Helaas concluderen wij, net als vele
anderen, dat het wetsvoorstel onvoldoende voorziet in het behalen van die doelstelling.
Regioplan heeft in opdracht van Ieder (in), LCR en Landelijk Platform GGz de effecten van de
Participatiewet op burgers in kaart gebracht. Het rapport, ‘Gevolgen Participatiewet voor
burgers’, is eind december 2013 uitgebracht. Dat was voor het besluit dat herbeoordeelde
Wajongers niet overgaan naar de gemeenten. Daarmee is een deel van de geschetste
gevolgen verdwenen. Voor gemeenten blijven er echter onvoldoende financiële prikkels
bestaan om mensen met een beperking aan het werk te helpen en en het is zeer de vraag of
de afspraken uit het sociaal akkoord inzake de 125 duizend banen haalbaar zijn (zie
hoofdstuk 5 en bijlage en 1 van het rapport).
De LCR vraagt uw aandacht voor de volgende punten:
1. Positie Cliënt
2. Relatie met sociale zekerheidsstelsel
3. studietoeslag
4. Doelgroep baangarantie
5. Loonwaarde bepaling bij LKS
6. Arbeidsplaatsvoorzieningen en no-riskpolis
7. Zorgplicht Wsw
8. VN-verdrag
9. Monitoring
1
Positie cliënt
Ongelijkwaardige positie gemeente en cliënt
Voor de LCR blijft het een knelpunt dat mensen die moeten en willen werken maar niet weten
hoe en waar ze voor hen passend werk kunnen vinden, op grond van de Participatiewet niet
kunnen rekenen op passende ondersteuning van de gemeente.
Waarom borgt de wetgever niet dat mensen kunnen rekenen op maatwerk? Volgens ons
moet er veel nadrukkelijker sprake zijn van een inspanningsverplichting van gemeenten om
mensen te ondersteunen bij het vinden van een baan, als zij daartoe zelf niet (voldoende) in
staat zijn.
Daarnaast dient er een resultaatsverplichting voor gemeenten te komen wanneer iemand (als
gevolg van beperkingen), zonder voorzieningen niet kan deelnemen aan een traject naar
werk of niet kan functioneren in een baan. Werkvoorziening zoals aanpassingen voor visueel
gehandicapten, een jobcoach maar ook bijvoorbeeld kinderopvang zouden een recht van deze
werknemers moeten zijn en niet een zogenoemde ‘kan bepaling’ in de wet.

Bezoekadres
Landelijke Cliëntenraad
Bezuidenhoutseweg 60
2594 AW Den Haag

Postadres
Landelijke Cliëntenraad
Postbus 95966
2509 CZ Den Haag



Tel. 070 – 34 99 790
e-mail: [email protected]
www.landelijkeclientenraad.nl
In het kader van de WMO moeten gemeenten een maatwerkvoorziening treffen ten behoeve
van maatschappelijk participatie. Waarom is dat niet op dezelfde manier geregeld in de
Participatiewet?
2
Relatie met stelsel sociale verzekeringen
De LCR vindt het voor een goede behandeling van de Participatiewet van belang dat erkend
wordt dat deze wet een stevige inbreuk maakt op de pijlers van ons sociale zekerheidsstelsel.
Positie in het sociale zekerheidsstelsel onhelder
Via het stroomschema (zie bijlage) kunt u zien dat het heel ingewikkeld wordt als iemand
met loonkostensubsidie (LKS) gaat werken en vervolgens werkloos of ziek en daarna
gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt.
In ieder geval is sprake van een breuk met de uitgangspunten in SUWI, waarbij de
re-integratieverantwoordelijkheid is gekoppeld aan de inkomens- en
uitkeringsverantwoordelijkheid. Zolang iemand met LKS werkt of zonder LKS niet kan
werken, is de gemeente verantwoordelijk voor zijn re-integratie. Maar bij werkloosheid of
arbeidsongeschiktheid kan wel recht op WW en WGA ontstaan.
Dit leidt bij werkgevers en zieke (ex)werknemers tot grote onduidelijkhei. Het is het volstrekt
onduidelijk hoe regelingen als WGA en LKS materieel met elkaar kunnen combineren.
Inbreuk op SUWI
De inbreuk op de SUWI-uitgangspunten is zo ingrijpend dat de regering op een aantal
belangrijke vragen geen antwoord kan geven. Het betreft de vraag over de casus waarin een
werknemer die werkt met loonkostensubsidie met een loonwaarde van 60 procent WML ziek
wordt. Zijn werkgever biedt hem ander werk aan en met dit werk realiseert hij een
loonwaarde van 30 procent. De vraag is of in deze casus na twee jaar een beoordeling
plaatsvindt in het kader van de WIA en of deze werknemer dan 50 procent arbeidsongeschikt
wordt verklaard in het kader van de WGA. Krijgt deze werknemer een WGA-uitkering op basis
van 50 procent arbeidsongeschiktheid? Hoe combineren de WGA- uitkering en de
aanvullingsregeling als deze werknemer zijn werk verliest en weer werk vindt en
loonkostensubsidie nodig is?
3
Studietoeslag en medische urenbeperking
De LCR is verheugd dat er voor studerenden met een beperking een mogelijkheid is tot het
verkrijgen van een studietoeslag. Maar wij zijn ongelukkig met de omschrijving van de
doelgroep voor deze toeslag. Voor studietoeslag komt in aanmerking: een persoon van wie is
vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk
minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De LCR mist in deze
omschrijving de mensen met een medische urenbeperking.
Ook voor hen geldt dat zij als gevolg van hun handicap en beperkte belastbaarheid langer
over hun studie doen en hun schulden daardoor hoger oplopen. Zeker zij zijn niet in staat bij
te verdienen naast hun studie. Daarom dienen ook zij in aanmerking te komen voor de
studietoeslag.
4
Doelgroep baangarantie
De LCR vindt dat de huidige doelgroepdefinitie voor baangarantie/Quotumwet (welk
wetsvoorstel nog moet worden behandeld) subgroepen van mensen met een beperking op
grotere achterstand zet. Daarmee wordt niet, zoals beoogd door de regering, de groep met
de grootste achterstand aan werk geholpen. De LCR wijst erop dat het uitsluiten van een deel
van de mensen met een arbeidsbeperking alleen te rechtvaardigen is als wordt onderbouwd
dat de arbeidsdeelname van deze subgroep wel gelijk is aan die van andere werknemers. Dit
laatste is niet het geval.
2
Arbeidsmarktpositie
Zo maken staatssecretarissen Klijnsma en Van Rijn zich ernstig zorgen over de
arbeidsmarktpositie van mensen met een psychiatrische beperking en hebben zij ter
verbetering hiervan een project gestart. De handelingsverlegenheid bij werkgevers en
werknemers op de werkvloer bij mensen met psychiatrische beperkingen is oorzaak voor een
slechte arbeidsmarktpositie van deze doelgroep. Voor de arbeidsinpassing zijn deze
werknemers daarom vaak aangewezen op gespecialiseerde jobcoachbegeleiding. Dit is echter
geen criterium om tot de doelgroep van de baangarantie te horen. Loonkostensubsidie (LKS),
de voorwaarde om mee te tellen in het quotum, hebben zij meestal niet nodig.
Jobcarving
Een inclusieve arbeidsmarkt vraagt om passende functies. Deze kunnen met behulp van
jobcarving worden gerealiseerd. Goede jobcarving leidt ertoe dat mensen werk gaan
verrichten in een passende functie die is samengesteld uit bestaande werkzaamheden in een
arbeidsorganisatie. Uitgangspunt hierbij is dat er functies met een loonwaarde van tenminste
het WML worden gecreëerd. Correcte toepassing van jobcarving leidt ertoe dat er geen LKS
nodig is. Gevolg: werkgevers die de moeite nemen om hun bedrijfsprocessen anders te
organiseren en passend werk creëren, snijden in hun eigen vlees. De mensen met een
beperking die zij aannemen tellen niet mee voor de quotumregeling. Deze werkgevers
worden dus gestraft met een hogere heffing op de sociale verzekeringen. Terwijl werkgevers
die hun arbeidsprocessen niet aanpassen dubbel worden beloond. Zij krijgen
loonkostensubsidie voor werknemers met een beperking en voldoen aan de eisen van de
quotumwet. Daarom meent de LCR dat de doelgroep van de baangarantie moet worden
bepaald op grond van het criterium: het hebben van een structureel functionele beperking.
Tot slot vindt de LCR dat mensen zelf moeten kunnen verzoeken om een onderzoek van UWV
of zij tot de doelgroep quotum behoren. Zij hebben met de Participatiewet een stevige
werkplicht. Als zij zelf van mening zijn dat zij tot die doelgroep behoren, moeten zij de
gelegenheid krijgen om langs deze weg hun kansen op werk te vergroten. Uiteraard is dit
punt pas aan de orde als de Quotumwet voorligt, maar de behandeling van de Participatiewet
hangt hier zo zeer mee samen dat de LCR u hier nu al nadrukkelijk op wijst.
5
Loonwaardebepaling bij LKS
De regionale uitvoering van LKS en met name de keuze voor een methode van
loonwaardebepaling zal tot veel bestuurlijke drukte leiden. Een investering van ambtelijke en
bestuurlijke energie in een goed arbeidsmarktbeleid is effectiever. Daarom pleit de LCR voor
één eenvoudige methodiek. Zo valide en betrouwbaar mogelijk. De LCR dringt hier ook op
aan omdat de inzet van LKS (zie ook onder punt positie individuele cliënt en relatie sociale
zekerheid) vergaande gevolgen heeft voor de sociale verzekeringspositie van werknemers.
Op dit moment wordt gewerkt aan het valideren van methoden voor loonwaarde bepaling.
De LCR pleit ervoor dat alleen gevalideerde methoden gebruikt mogen worden.
6
Arbeidsplaatsvoorzieningen en no-riskpolis
We maken ons grote zorgen over hoe werkgevers en werknemers hun verplichtingen kunnen
nakomen wanneer de arbeidsplaatsvoorzieningen en de no-riskpolis niet eenduidig geregeld
worden.
Arbeidsplaatsvoorzieningen
Een arbeidsplaatsvoorziening (aanpassingen van de werkplek, persoonlijke ondersteuning,
doventolk, enz.) wordt beoordeeld in het bedrijf, omdat functiegericht een oplossing moet
worden geboden om het functioneren van een werknemer met een arbeidshandicap mogelijk
te maken. Deze voorzieningen zijn daarom nu ook werknemers- en werkgeversvoorzieningen
en via hun premie worden tegemoetkomingen in de kosten voor die voorzieningen via de WIA
vergoed. Werkgevers en werknemers kunnen er nu op rekenen dat die vergoeding er ook
komt en het staande beleid kent een goed evenwicht tussen gerichte compensatie van
beperkingen met veel mogelijkheden voor maatwerk.
3
De LCR meent dat een landelijk pakket van inpassinginstrumenten als de no-riskpolis en
werkvoorzieningen meer voordelen heeft dan nadelen. Meer eenduidigheid en geen
overgangsproblemen als iemand na twee jaar werken zonder LKS een vervolgvoorziening of
een no-riskpolis nodig heeft. Voor werkgevers is het van groot belang duidelijkheid te hebben
over de verstrekking van werkvoorzieningen. Grote werkgevers zullen met vele verschillende
pakketten (UWV en verschillende gemeenten) te maken krijgen die per werknemer
verschillen en die voor de werknemer kunnen gaan veranderen als hij/zij gaat verhuizen.
Dat helpt niet bij het realiseren van banen voor de doelgroep. En als er iets noodzakelijk is
voor het slagen van de Participatiewet dan is het dat werkgevers banen aanbieden.
Staatssecretaris Klijnsma benadrukt de voordelen van onderbrenging van werkvoorzieningen
bij de gemeente. Dit biedt volgens haar voor gemeenten mogelijkheden om de voorzieningen
en ondersteuning in de thuisomgeving aan te laten sluiten op die van de werkomgeving.
Tegelijkertijd maakt de staatssecretaris duidelijk dat werkvoorzieningen niet op gemeentelijk
niveau maar op het niveau van de arbeidsmarktregio eenduidig zullen worden georganiseerd.
De leefvoorzieningen in de thuissituatie (op grond van de Wmo) worden vanuit de schaal van
wijken bepaald. Voor Wajongers geldt dat zij voor hun werkvoorzieningen aangewezen
blijven op het landelijk beleid (art. 35 WIA) uitgevoerd door het UWV. Het door de
staatssecretaris geschetste voordeel bestaat dus niet. Om ondersteuning in de thuis- en
werksituatie op elkaar te laten aansluiten is het niet noodzakelijk dat de uitvoering op het
gemeentelijke niveau plaatsvindt. Waar het om gaat is dat er voor de cliënt een integraal
plan is, waarin wordt aangegeven wat er nodig is ongeacht regelingen die moeten volgen.
De LCR vindt dat de werkvoorzieningen van mensen die zonder LKS gaan werken direct via
het UWV verstrekt moeten worden en niet pas na twee jaar. Naast het voorkomen van een
ingewikkelde knip en een afstemmingsvraagstuk bij de aanvraag en de verstrekking van de
vervolgvoorziening is er een tweede nog belangrijker reden. Dat betreft de overweging van
de regering om deze groep niet tot de doelgroep quotum te rekenen. Daarmee komt deze
groep achteraan in de rij van de arbeidsmarkt.
Want:
Werkgevers hebben geen belang hen aan te nemen, zij tellen niet mee voor het quotum.
Werkgevers zijn er niet van verzekerd dat de noodzakelijke werkvoorzieningen worden
vergoed. Omdat gemeenten een werkvoorziening kunnen verstrekken terwijl UWV de
plicht heeft tot verstrekken (uiteraard na beoordeling noodzaak en afweging van de meest
goedkope en adequate oplossing).
De woorden van Divosavoorzitter Paas in de rondetafelgesprekken over de Participatiewet
spreken boekdelen. Hij zei niet uit te sluiten dat mensen die om te kunnen werken zijn
aangewezen op alleen een werkvoorziening, daarvoor geen vergoeding krijgen. Overigens
vreest de LCR dat de financiële afweging al speelt wanneer deze mensen om ondersteuning
vragen voor het vinden van werk.
Een werkgever duidelijkheid kunnen bieden over werkvoorzieningen en de no-riskpolis geeft
mensen met een beperking die zonder LKS kunnen werken een steuntje in de rug bij het
vinden van werk. Dat hebben zij hard nodig ten opzichte van de mensen die voor de
baangarantie in aanmerking komen.
No-riskpolis
De no-riskpolis is er gekomen vanwege het landelijk beleid dat werkgevers het loon moeten
doorbetalen van zieke werknemers en een verhoging van premies krijgen als er teveel
werknemers in de WIA stromen. Dit leidt ertoe dat werkgevers meer doen aan preventie van
langdurende ziekte van hun werknemers. Maar brengt ook met zich mee dat werkgevers
risicomijdend gedrag gaan vertonen. Dat zij geen mensen aannemen bij wie zij het risico op
ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid hoog inschatten. Om dit te voorkomen is er landelijk
beleid ontwikkeld, de no-riskpolis.
4
De LCR begrijpt er niets van dat, met de komst van de Participatiewet, gemeenten
verantwoordelijk worden voor de compensatie van landelijk beleid. Met als gevolg dat er vele
no-risk polissen zullen komen. Verschillende polissen die door de verschillende gemeenten
(wellicht per arbeidsmarktregio) worden aangeboden voor werknemers die vanuit de
Participatiewet aan het werk gaan en met LKS werken. En één voor alle andere werknemers
met een beperking, waaronder Wajongers (artikel 29b ziektewet). Waarbij voor werknemers
die vanuit de Participatiewet aan het werk gaan en het minimumloon verdienen geldt dat de
no-riks polis na twee jaar het minimumloon verdienen over kan gaan naar de landelijke
regeling. UWV zal dat recht moeten toetsen omdat niet vaststaat dat de gemeente een noriskpolis heeft afgegeven voor een werknemer met een structurele functionele beperking.
Hoe ingewikkeld wil je het maken? Een landelijke no-riskpolis is niet alleen handig voor
werkgevers. Ook gemeenten hebben er profijt van en hebben er, in het kader van WSW
Begeleid Werken nu, en ook na invoering van de Participatiewet, mee te maken. Werknemers
met een structurele functionele beperking die thans vanuit de WWB aan het werk gaan, doen
nu nog (tot 1 januari 2015) samen met hun werkgever een beroep op werkvoorzieningen uit
de WIA en no-riskpolis.
Oplossingsrichting
Benoem en garandeer een minimale set aan arbeidsplaatsvoorzieningen waar iedereen met
een structurele functionele beperking altijd aanspraak op kan maken (na indicatie).
Dit betreft de mogelijkheid tot LKS, no-riskpolis, arbeidsplaatsvoorzieningen (inclusief
persoonlijke ondersteuning -jobcoaching en doventolk). Wanneer nut en noodzaak van deze
beschikbaarheid vaststaat is het onnodig dat de VNG en sociale partners hierover op landelijk
niveau afspraken maken. Mede omdat de afzonderlijke gemeenten niet verplicht zijn deze
afspraken te volgen.
7
Zorgplicht Wsw
Met het dichtschroeien van de Wsw, waardoor wachtlijsten en beheer wachtlijst Wsw per
1 januari 2015 verdwijnen, is de zorgplicht in de Wsw (huidige artikel 1 lid 3 WSW)
geschrapt. Dit artikel luidt: Het college draagt er zorg voor dat aan zoveel mogelijk
ingezetenen die geïndiceerd zijn een dienstbetrekking wordt aangeboden voor het verrichten
van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Met de invoeringswet Participatiewet
verdwijnt dus de zorgplicht van de gemeente voor Wsw-geïndiceerden. Het ministerie voert
als argument voor deze wijziging aan dat de zorgplicht niet meer nodig is omdat de wachtlijst
Wsw verdwijnt. De zorgplicht is echter niet alleen relevant voor de wachtlijst. De zorgplicht
blijft van belang voor mensen die thans begeleid werken met een
Wsw-indicatie. Als hun werkgever het dienstverband met hen beëindigd is de gemeente, op
grond van de huidige zorgplicht, verplicht deze geïndiceerde elders weer aan het werk te
helpen (bij andere werkgever of in SW-bedrijf). Datzelfde geldt voor gedetacheerde
werknemers. Als de opdrachtnemer de detachering beëindigd moet de gemeente op grond
van het huidige artikel 1 lid 3 voor deze Wsw-geïndiceerde op zoek naar ander werk.
Tot slot is de zorgplicht van belang wanneer er SW-dienstverbanden worden opgezegd op
grond van bedrijfseconomische redenen of faillissement.
De LCR vindt dat het huidige artikel 1 lid 3 Wsw gehandhaafd dient te worden. Zonder deze
zorgplicht zal het animo van huidige Wsw-ers om via begeleid werken te gaan werken nog
verder afnemen.
8
VN-Verdrag
De regering is voornemens het VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een beperking
te ratificeren. Uit dit verdrag, dat al in 2006 door Nederland is ondertekend, vloeit een aantal
verplichtingen voort waar Nederland nu al mee te maken heeft. De Staat dient nu al nieuwe
wetgeving te toetsen aan het VN-verdrag. Ook het College Rechten voor de Mens heeft de
Regering laten weten dat de Participatiewet moet worden getoetst aan het VN-verdrag.
Een toetsing aan een verdrag gaat verder dan het noemen van een doelstelling van een wet,
die overeenkomst met de doelen van het VN-verdrag. Het VN-verdrag verwacht echt meer
van de Staat.
5
De LCR verzoekt u vragen te stellen over twee essentiële onderdelen van het VN-verdrag:
Hoe gaat de Staat om met haar verantwoordelijkheid voor de implementatie van het
verdrag? Zeker door de verregaande decentralisatie speelt die vraag.
Is het denkbaar dat er 400 verschillende interpretaties komen van de rechten van
gehandicapten?
Hoe wil de Staat zich door middel van de verplichte rapportage verantwoorden aan de
VN?
Komt de Staat met een Plan van aanpak of Actieplan en zo ja welke doelstellingen op het
terrein van arbeidsparticipatie stelt zij daarin? Welke zijn hierbij voor rekening van de
Participatiewet, wat betekent dit voor gemeenten en wanneer moeten deze gerealiseerd
zijn?
Het wetsvoorstel ter ratificering van het VN-verdrag wordt binnenkort aan de Tweede Kamer
toegezonden, maar dat is zo laat dat er geen daadwerkelijke koppeling met de inrichting van
het sociale domein door de gemeente kan worden gemaakt. Gemeenten moeten keuzes en
beleid maken, zonder dat voor hen helder is wat er van hen wordt verwacht in het kader van
het VN-Verdrag. Een jaarlijks plan in de Wmo is iets anders dan een Nationaal Actieplan van
de regering waarin de rol van en kaders voor gemeenten duidelijk benoemd staan.
9
Monitoring
In het plan van aanpak ‘monitoring en evaluatie Participatiewet’ wordt met geen woord
gerept over de consequenties voor gemeenten met betrekkingen tot de rapportageplicht van
de landelijke overheid in het kader van het VN-Verdrag.
Verder leest de LCR dat nog bezien wordt of het gebruik van LKS in de BUS of de SRG zal
worden uitgevraagd. De LCR heeft grote twijfels over de betrouwbaarheid van deze uitvraag.
Waarom wordt voor het inzichtelijk maken van LKS niet gebruikgemaakt van de
polisadministratie? In het plan van aanpak is geen enkel oog voor monitoring vanuit
cliëntenperspectief. De LCR ziet graag dat gemeenten inzichtelijk maken voor wie zij
ondersteuning inzetten bij het zoeken en vinden van werk.
Zodat inzichtelijk wordt of nuggers, ANW-ers en mensen met een beperking die zonder LKS
kunnen werken ook ondersteuning krijgen. De effecten van de prikkelwerking van (nu nog)
de WWB dienen inzichtelijk te worden. Het rapport van Regioplan maakt helder dat die
prikkelwerking voor bepaalde groepen averechts werkt.
Als de LCR kijkt naar de huidige opzet van de kernkaart WWB dan laat deze volstrekt
onvoldoende zien wat de effecten van de inzet van middelen zijn. En welke groepen
ondersteuning bij re-integratie hebben gekregen.
De LCR verzoekt u onze overwegingen bij de behandeling van het wetsvoorstel mee te
nemen.
Met vriendelijke groet,
Gerrit van der Meer
Samenstelling Landelijke Cliëntenraad
 Landelijke cliëntenorganisaties: Vakcentrale voor Middengroepen en Hoger personeel / Christelijk Nationaal Vakverbond
(MHP/CNV), Ieder(in) (vertegenwoordiger mensen met lichamelijke beperkingen) , Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO),
Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, publieke sector), Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV, private sector), Landelijke
Vereniging van Arbeidsongeschikten (LVA), Samenwerkingsverbanden Landelijk Overleg Minderheden (LOM), Landelijk Platform GGZ/LOC,
Ieder(in) (vertegenwoordiger mensen met verstandelijke beperkingen),
 vertegenwoordigers van cliëntenraden: cliëntenraden SVB en UWV.
 vertegenwoordigers van de gemeentelijke cliëntenparticipatie: Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid (LocSZ),
Landelijk overleg cliëntenraden Sociale Zekerheid/cliëntenraden G4, vertegenwoordiger Dak- en thuislozen.
Adviseur: Mobility.
6