IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 1/18 IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014: resultaten Aan de KULeuven en Universiteit Antwerpen namen in totaal 87 aspirant-studenten deel aan de ijkingstoets bio-ingenieur. In onderstaande figuur kan je de verdeling zien van de scores van deze toets. De gemiddelde score is gelijk aan 6,8/20. Hieronder vind je de vragen, het juiste antwoord, het percentage dat de vraag juist heeft beantwoord en het percentage dat de vraag blanco heeft gelaten. Oefening 1 Definieer de functie f : R → R : x 7→ x cos(x2 ). √ Bepaal de afgeleide van de functie f in het punt 2π/2. √ (A) f ′ ( 2π/2) = −π √ √ (B) f ′ ( 2π/2) = − 2π √ √ (C) f ′ ( 2π/2) = 2π √ (D) f ′ ( 2π/2) = 0 √ √ (E) f ′ ( 2π/2) = 1 − 2π Oplossing: A juist beantwoord: 69 % blanco: 5 % IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 2/18 Oefening 2 De Duitse chemicus Friedrich W¨ohler ontdekte in 1828 dat de koolstofverbinding ureum ((NH2 )2 CO) kan gevormd worden uit anorganische verbindingen. Deze ontdekking was erg belangrijk voor de chemie omdat het aantoonde dat een natuurproduct ook in het laboratorium kon gesynthetiseerd worden zonder gebruik te maken van biologische startmaterialen. Een mogelijke synthese voor ureum is deze evenwichtsreactie: NH2 −− ⇀ CO2 (g) + 2 NH3 (g) ↽ − − O (s) + H2 O(g) C NH2 ureum CO2 , NH3 en H2 O zijn gassen (g), ureum is een vaste stof (solid, s). De reactie is exotherm. Op welke manier moeten we de druk en/of temperatuur aanpassen opdat het evenwicht zich zou verleggen naar de kant van de reactieproducten (meer vorming van ureum)? (A) De temperatuur verhogen en de druk verlagen. (B) De temperatuur verhogen en de druk verhogen. (C) De temperatuur verlagen en de druk verlagen. (D) De temperatuur verlagen en de druk verhogen. (E) De temperatuur verlagen, een drukverandering heeft geen invloed. Oplossing: D juist beantwoord: 43 % blanco: 3 % Oefening 3 Gegeven is de cirkel met vergelijking y 2 − 2y + x2 + 6x − 15 = 0. M = (a, b) noemen we het middelpunt van deze cirkel en R de straal. Bepaal 2a + b + R2 . (A) 10 (B) 14 Oplossing: C juist beantwoord: 40 % blanco: 33 % (C) 20 (D) 24 (E) 30 IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 3/18 Oefening 4 Beschouw de functie f : R → R met onderstaande grafiek. 1 -1 0 1 -1 Verder is g : R → R een willekeurige functie. Welke van onderstaande uitspraken is juist? (A) Als g(x) = g(1 − x) voor alle x ∈ R, dan is f (g(x)) = g(x) voor alle x ∈ R. (B) Als g(x) = g(1 − x) voor alle x ∈ R, dan is g(f (x)) = g(x) voor alle x ∈ R. (C) Als −1 ≤ g(x) ≤ 1 voor alle x ∈ R, dan is f (g(x)) = g(x) voor alle x ∈ R. (D) Als −1 ≤ g(x) ≤ 1 voor alle x ∈ R, dan is g(f (x)) = g(x) voor alle x ∈ R. (E) Als g(x) = g(1 − x) en −1 ≤ g(x) ≤ 1 voor alle x ∈ R, dan is g(f (x)) = g(x) voor alle x ∈ R. Oplossing: C juist beantwoord: 18 % blanco: 47 % Oefening 5 √ ( 3 + i)4 We beschouwen het complexe getal z = √ met i2 = −1. Dan is de som s van het re¨eel deel van z ( 3 − i)2 en het imaginair deel van z (A) s = −4 √ (B) s = −2 + 2 3 √ (C) s = −4 + 4 3 √ (D) s = 4 − 4 3 (E) s = 4 Oplossing: A juist beantwoord: 31 % blanco: 47 % IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 4/18 Oefening 6 De brandstof in de booster-raketten van de spaceshuttle bestond uit een mengsel van ammoniumperchloraat (NH4 ClO4 ) en aluminiumpoeder. E´en van de reacties die plaatsvindt bij ontsteking van dit mengsel is: 6 NH4 ClO4 (s) + 10 Al(s) −−→ 5 Al2 O3 (s) + 3 N2 (g) + 6 HCl(g) + 9 H2 O(g) Waarbij de aanduiding (s) duidt op een vaste stof en de aanduiding (g) op een gas. Stel dat de booster-raketten geladen worden met 11,75 ton ammoniumperchloraat en 2,70 ton aluminium. Hoeveel liter stikstofgas wordt er gevormd onder normale omstandigheden (0 ◦ C en een druk van 101 325 Pa)? Het molair gasvolume bedraagt 22,4 mol/L onder deze omstandigheden. (A) 6.72 × 102 L (B) 1.12 × 103 L (C) 7.47 × 104 L (D) 6.72 × 105 L (E) 1.12 × 106 L Oplossing: D juist beantwoord: 7 % blanco: 41 % Oefening 7 Wanneer je een zinken staafje in een oplossing van tin(II)chloride (SnCl2 ) brengt, zal er tinmetaal neerslaan op het zinken staafje. Tevens zal zink oplossen onder de vorm van Zn2+ -ionen: Zn + SnCl2 −−→ Sn + ZnCl2 Als je echter een loden staafje in een oplossing van tin(II)chloride brengt gebeurt er niets. Pb + SnCl2 −−→ geen reactie Wat kan je hieruit besluiten? (A) Lood is een sterkere reductor dan zink. (B) Tin is een sterkere reductor dan zink. (C) Zink is een sterkere reductor dan lood. (D) Tin is een sterkere oxidator dan zink. (E) Zn2+ -ionen zijn een sterkere oxidator dan Pb2+ -ionen. Oplossing: C juist beantwoord: 74 % blanco: 3 % IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 5/18 Oefening 8 In programmeertalen gedragen variabelen zich als een doos waarin ´e´en waarde kan zitten. Een variabele heeft een naam, bijvoorbeeld x. Met een toekenning steek je een waarde in x: x := 17 vervangt de waarde die in x zit v´o´or de toekenning door de waarde 17. De rechterkant van een toekenning kan ook een rekenkundige uitdrukking zijn, en dan wordt die uitgerekend om de waarde te kennen die aan de variabele links wordt gegeven. Bijvoorbeeld na de drie toekenningen x := 17 y := x − 3 x := x + 1 bevat x de waarde 18 en y de waarde 14. Hieronder staan 6 toekenningen die na elkaar, in de gegeven volgorde worden uitgevoerd. x := 7 y := 8 z := 9 y := y + x x := y + x z := y + x Geef aan welke waarde na deze toekenningen in de variabele z zit. (A) z heeft waarde 38 (B) z heeft waarde 30 (C) z heeft waarde 37 (D) z heeft waarde 22 (E) z heeft waarde 15 Oplossing: C juist beantwoord: 84 % blanco: 1 % Oefening 9 Men tekent een regelmatige zeshoek waarvan de hoekpunten op een cirkel met straal 8 liggen. Deze regelmatige zeshoek splitst men op in driehoeken door ieder hoekpunt te verbinden met het middelpunt van de cirkel. Elk van deze driehoeken wordt gespiegeld ten opzichte van de zijde die behoort tot die driehoek en tot de oorspronkelijke zeshoek. Alle bekomen driehoeken vormen samen een nieuwe vlakke figuur. Wat is de straal van de kleinste cirkel die deze volledige figuur bevat? √ √ √ √ (A) 12 2 (B) 12 3 (C) 8 2 (D) 8 3 (E) 16 IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 6/18 Oplossing: D 61 % blanco: 13 % Oefening 10 Twee motorrijders rijden beiden in tegenwijzerzin op een cirkelvormig circuit. Ze starten gelijktijdig in het punt s (zie figuur). Op het tijdstip T ontmoeten ze elkaar op het punt e van het circuit. Ze hebben elkaar nog niet eerder op dit punt ontmoet (eventueel wel op andere punten van het circuit). De motorrijders rijden aan een constante snelheid, die we respectievelijk als v1 en v2 noteren. Als je weet dat v1 = 7v2 /3, hoeveel volledige ronden heeft de ene rijder dan meer afgelegd dan de andere op het tijdstip T ? α = 3π/2 s e (A) 1 (B) 3 (C) 8 (D) 10 (E) 12 Oplossing: A juist beantwoord: 31 % blanco: 41 % Oefening 11 Een reactie start met een totaaldruk van 100 bar, stikstof en waterstof samen, in een gesloten volume bij constante temperatuur. Men wil ammoniak maken volgens de reactie: N2 + 3H2 → 2NH3 . Bij aanvang is de parti¨ele druk van stikstof 62,5 bar, die van waterstof 37,5 bar. Wat is de totaaldruk nadat de reactie volledig is afgelopen? (A) 25 bar (B) 50 bar (C) 75 bar IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 7/18 (D) 100 bar (E) 125 bar Oplossing: C juist beantwoord: 14 % blanco: 30 % Oefening 12 Veronderstel dat m ̸= 0 een vast natuurlijk getal is. Waaraan is limn→∞ (A) m m−1 (B) m (C) 1 (D) -1 nm m−n gelijk? (E) −m Oplossing: E juist beantwoord: 46 % blanco: 13 % Oefening 13 Een functie f : A → B : x 7→ f (x) van verzameling A naar verzameling B is injectief als voor alle x, y ∈ A geldt: als x ̸= y, dan is f (x) ̸= f (y). Welke van de volgende functies is injectief? (A) f : N × N → N : (n, m) 7→ m + n (B) f : N × N → N : (n, m) 7→ m · n (C) f : N × N → N : (n, m) 7→ 3m · 5n (D) f : N × N → N : (n, m) 7→ mn (E) f : N × N → N : (n, m) 7→ 2m+n Oplossing: C juist beantwoord: 10 % blanco: 70 % IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 8/18 Oefening 14 De functie sgn (signum-functie of tekenfunctie genoemd) wordt gedefinieerd door { sgn(x) = Bereken (A) 8 ∫4 0 x |x| als x ̸= 0 0 als x = 0. x sgn(2 − x) dx. (B) 4 (C) 0 (D) −4 (E) −8 Oplossing: D juist beantwoord: 17 % blanco: 26 % Oefening 15 200,0 mL van een oplossing bevat 0,050 mol Ba(NO3 )2 . Hoeveel bedraagt de concentratie [NO3 − ]? (A) 0,050 mol/L (B) 0,10 mol/L (C) 0,25 mol/L (D) 0,50 mol/L (E) 0,01 mol/L Oplossing: D juist beantwoord: 51 % blanco: 7 % Oefening 16 H2 O2 ontbindt spontaan in water en zuurstofgas: 2 H2 O2 −−→ 2 H2 O + O2 Men voert de ontledingsreactie van H2 O2 tot water en zuurstofgas uit in proef 1 (volle lijn) zonder katalysator, in proef 2 (stippellijn) met katalysator, telkens met een even grote hoeveelheid waterstofperoxideoplossing uit dezelfde fles. Welke van onderstaande diagrammen geeft voor beide proeven correct de reactiesnelheid als functie van de tijd weer? IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 9/18 v v tijd tijd (A) (B) v v tijd (C) tijd (D) v tijd (E) Oplossing: B juist beantwoord: 80 % blanco: 2 % De stippellijn en volle lijn vallen samen in (E). IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 10/18 Oefening 17 Een cilinder met beweegbare zuiger is gevuld met een gas dat zich gedraagt als een ideaal gas. Dit betekent dat het volgende verband geldt tussen de druk p, het volume V en de temperatuur T : pV = nRT , waarbij n de hoeveelheid gas voorstelt en R de gasconstante is. Onderstaande figuren tonen het volume V en de temperatuur T als functie van de tijd t. De tijdsschaal is voor alle grafieken identiek. De hoeveelheid gas n blijft constant. V T t t Welke grafiek is de bijhorende grafiek van de druk p als functie van de tijd? p p (A) t p t (D) t Oplossing: C juist beantwoord: 13 % blanco: 0 % p (B) p (C) t (E) t IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 11/18 Oefening 18 De molaire massa van zwavelzuur is 98 g/mol. Men heeft 100 ml van een 0,10 molaire zwavelzuuroplossing. Hoeveel mL water moeten we toevoegen om een oplossing te bekomen die 4,9 g/L zwavelzuur bevat? (A) 10 mL (B) 50 mL (C) 100 mL (D) 150 mL (E) 200 mL Oplossing: C juist beantwoord: 66 % blanco: 5 % Oefening 19 Gegeven zijn de volgende veeltermen • f (X) = X 3 + 3X 2 − 1 • g(X) = 5 + 7X − X 3 • h(X) = 5X 4 − 3X 3 + 2X − 1. Welke van de volgende veeltermen die hiermee gemaakt worden, heeft de hoogste graad? (A) f (g(X)) + h(X) (B) g(X).(f (X) + h(X)) (C) h(f (X) + g(X)) (D) g(X).f (X) + h(X) (E) f (h(X)) + g(X) Oplossing: E juist beantwoord: 67 % blanco: 5 % IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 12/18 Oefening 20 Noteer met M de grootste waarde die 4x−3y kan aannemen als x en y re¨ele getallen zijn die moeten voldoen aan x2 + y 2 = 100. Dan geldt: (A) 16 ≤ M < 25 (B) 25 ≤ M < 36 (C) 36 ≤ M < 49 (D) 49 ≤ M < 64 (E) 64 ≤ M ≤ 100 Oplossing: D juist beantwoord: 15 % blanco: 25 % Samengestelde oefening 1 Een robotarm is zo ingesteld dat deze een rechthoekige plaat in tegenwijzerzin roteert en verschuift in het xy-vlak (cartesiaans assenstelsel). De plaat kan niet vervormen. De co¨ordinaten (x, y) van de hoekpunten van de plaat voor en na de manipulatie zijn gegeven in onderstaande tabel. Deze co¨ordinaten zijn uitgedrukt in meter (m). punt co¨ordinaat voor manipulatie co¨ordinaat √ na manipulatie p1 (0 m, 0 m) (√ 2 m, 0 m) p2 (2 m, 0 m) ( 2 m, 2 m) p3 (0 m, 1 m) ? p4 (2 m, 1 m) ? Vraag 21 Over welke hoek wordt de plaat geroteerd? (A) 0◦ (B) 30◦ (C) 45◦ (D) 60◦ (E) 90◦ Vraag 22 Welke is de x-co¨ordinaat van het hoekpunt p4 na manipulatie? (A) 2 m √ (B) ( 2 − 1) m √ (C) 2 m √ (D) ( 2 + 1) m √ (E) ( 2 + 2) m IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 13/18 Vraag 23 De manipulatie wordt beschreven via de matrices A en B. [ ′] [ ] x x =A +B y′ y Hierbij zijn (x, y) de co¨ordinaten voor de manipulatie en (x′ , y ′ ) de co¨ordinaten na de manipulatie. Bepaal de som van de elementen van de matrix B. √ (A) 2 m √ (B) ( 2 + 1) m √ (C) ( 2 + 2) m √ (D) 2 2 m √ (E) (2 2 − 1) m Oplossingen: E, B, A juist beantwoord: 63 %, 66 %, 25 % blanco: 8 %, 6 %, 57 % Samengestelde oefening 2 Gegeven de 4 punten P (1, 0, 0), Q(0, 2, 0), R(−3, 2, 1), en S(1, 4, −1) en de rechte l ↔ {x = y + 1, x + y + z = 7} in de driedimensionale ruimte met een cartesiaans assenstelsel xyz. Vraag 24 Noem d de afstand van het punt S tot het vlak dat door P , Q en R loopt. Welke uitspraak is dan geldig? (A) d ≤ 1/4 (B) 1/4 < d ≤ 1/3 (C) 1/3 < d ≤ 1/2 (D) 1/2 < d ≤ 1 (E) 1 < d Vraag 25 Bepaal de doorsnede D van de rechte l met het vlak dat door de drie punten P , Q en R loopt. (A) Er is geen snijpunt. (B) Er zijn oneindig veel snijpunten. (C) Er is juist ´e´en snijpunt met x-co¨ordinaat 5. (D) Er is juist ´e´en snijpunt met y-co¨ordinaat 5. (E) Er is juist ´e´en snijpunt met z-co¨ordinaat 5. IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 14/18 Vraag 26 −−→ −→ De vector P Q is de vector van het punt P naar het punt Q. De vector P R is de vector van het punt P naar −−→ −→ het punt R. Noem α de hoek tussen de vectoren P Q en P R. Welke uitspraak is dan geldig? (A) cos α ≤ 0.2 (B) 0.2 < cos α ≤ 0.4 (C) 0.4 < cos α ≤ 0.6 (D) 0.6 < cos α ≤ 0.8 (E) 0.8 < cos α Oplossingen: B, C, D juist beantwoord: 23 %, 24 %, 37 % blanco: 43 %, 57 %, 37 % Samengestelde oefening 3 √ Gegeven is de functie f , met voorschrift f : D ⊂ R → R : x 7→ f (x) = x − x2 + 5x. √ Hierbij is D de verzameling van alle re¨ele getallen x waarvoor de uitdrukking f (x) = x − x2 + 5x goed gedefinieerd is. Men noemt de verzameling D het domein of definitiegebied van de functie. Vraag 27 Wat is de verzameling D? (A) [0, +∞[ (B) ] − ∞, −5] (C) [−5, 0] (D) ]0, +∞[ ∪ ] − ∞, −5[ (E) [0, +∞[ ∪ ] − ∞, −5] Vraag 28 Welk van volgende uitspraken is waar voor deze functie? (A) De functie is overal stijgend. (B) De functie is overal dalend. (C) De functie heeft twee verschillende nulpunten. (D) De functie neemt geen strikt positieve waarden aan. (E) De functie neemt zowel strikt positieve als strikt negatieve waarden aan. Vraag 29 Welk van volgende uitspraken is waar voor deze functie? IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 15/18 (A) De grafiek van de functie heeft een horizontale asymptoot in +∞ en een schuine asymptoot in −∞. (B) De grafiek van de functie heeft een horizontale asymptoot in −∞ en een schuine asymptoot in +∞. (C) De grafiek van de functie heeft een horizontale asymptoot in zowel +∞ als −∞. (D) De grafiek van de functie heeft een schuine asymptoot in zowel +∞ als −∞. (E) De grafiek van de functie heeft geen asymptoten. Oplossingen: E, D, A juist beantwoord: 76 %, 59 %, 13 % blanco: 3 %, 7 %, 23 % Samengestelde oefening 4 P (5, 9) is een punt op de grafiek van een afleidbare functie f : R → R. De raaklijn aan de grafiek van f in het punt P snijdt de x-as in het punt Q(1, 0). Je mag aannemen dat f (x) ≥ 0 voor alle x ∈ R. Definieer de volgende functies: g : R → R : x 7→ g(x) = f√ (x) − 1 h : R → R : x 7→ h(x) = f (x) l : R → R : x 7→ l(x) = h(x) + g(x) Vraag 30 Bepaal l(5). Welke uitspraak is geldig? (A) l(5) < 5 (B) 5 ≤ l(5) < 7 (C) 7 ≤ l(5) < 9 (D) 9 ≤ l(5) < 11 (E) 11 ≤ l(5) Vraag 31 Bepaal de afgeleide g ′ (5). Welke uitspraak is geldig? (A) g ′ (5) < 0 (B) 0 ≤ g ′ (5) < 1 (C) 1 ≤ g ′ (5) < 2 (D) 2 ≤ g ′ (5) < 3 (E) 3 ≤ g ′ (5) Vraag 32 Bepaal de afgeleide h′ (5). IJkingstoets bio-ingenieur 30 juni 2014 - reeks 1 - p. 16/18 (A) h′ (5) = 3 8 (B) h′ (5) = 3 2 (C) h′ (5) = 1 6 (D) h′ (5) = 9 √ 8 5 (E) h′ (5) = 2 27 Oplossingen: E, D, A juist beantwoord: 66 %, 37 %, 25 % blanco: 24 %, 33 %, 38 % Samengestelde oefening 5 Beschouw de veelterm p(x) = 4x4 − 7x3 + ax2 + bx + 20, met a en b zodanig dat deze veelterm deelbaar is door (x − 1)(x + 2). Vraag 33 Welke van volgende uitspraken is geldig (A) p(−2) = p(0) = p(1) (B) p(−2) < p(0) < p(1) (C) p(−2) > p(0) > p(1) (D) p(−2) = p(1) > p(0) (E) p(−2) = p(1) < p(0) Vraag 34 Bepaal de afgeleide p′ (0) (A) p′ (0) = −29 (B) p′ (0) = 12 (C) p′ (0) = 17 (D) p′ (0) = 29 (E) p′ (0) = 34 Vraag 35 De veelterm q(x) is het resultaat van de deling van p(x) door (x − 1)(x + 2). Bepaal q(−1). (A) q(−1) = 5 (B) q(−1) = 7 (C) q(−1) = 12 (D) q(−1) = 17 (E) q(−1) = −24 Oplossingen: E, B, A juist beantwoord: 38 %, 47 %, 45 % blanco: 22 %, 33 %, 49 %
© Copyright 2024 ExpyDoc