Krimp als uitdaging, de kracht van Sluis

KRIMP ALS UITDAGING
DE KRACHT VAN SLUIS
Rapportage:
Albert Aalvanger
Patricia Alspeer-Belfor
Gerda Greven
Jannie Schonewille
Ton Selten
Lotte Vermeij
Kees de Warle
Eindredactie:
Gerda Greven
Jannie Schonewille
Een publicatie van
de themagroep Burgerschap Regionaal
van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling
September 2014
KRIMP ALS UITDAGING
DE KRACHT VAN SLUIS
Inhoud
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Inleiding ................................................................................................................................ 1
1.1.
Krimp en burgerschap in de gemeente Sluis ............................................................................ 1
1.2.
Het onderzoek........................................................................................................................... 1
Sluis ...................................................................................................................................... 3
2.1.
Situatieschets ............................................................................................................................ 3
2.2.
Participatiebeleid ...................................................................................................................... 5
Hoofdplaat ............................................................................................................................ 6
3.1.
Inleiding..................................................................................................................................... 6
3.2.
Zelfbewust en resultaatgericht ................................................................................................. 6
Cadzand-dorp ........................................................................................................................ 9
4.1.
Een schets van het dorp............................................................................................................ 9
4.2.
Cadzantenaren, ‘mensen van buiten’ en ‘badgasten’ ............................................................ 11
4.3.
Een dorp in transitie................................................................................................................ 12
Het rondetafelgesprek ......................................................................................................... 14
5.1.
Inleiding................................................................................................................................... 14
5.2.
Zoektocht naar de nieuwe rol in relatie tot burgerschap ....................................................... 14
5.3.
Burgerschap en gemeenschapszin in relatie tot bestaande instituties .................................. 16
5.4.
Zwakke sociale netwerken en de ondersteuning door professionals .................................... 16
Gelijke monniken, gelijke kappen? ....................................................................................... 18
6.1.
Inleiding................................................................................................................................... 18
6.2.
De dorpen ............................................................................................................................... 18
6.3.
Spanningsveld en uitdaging .................................................................................................... 19
6.4.
Eenduidigheid en transparantie.............................................................................................. 20
6.5.
Oog voor ongelijkheid en eigenheid ....................................................................................... 21
6.6.
Maatwerk is mensenwerk....................................................................................................... 21
6.7.
Is situationeel handelen mogelijk? ......................................................................................... 22
Referenties .......................................................................................................................... 23
1. INLEIDING
1.1.
Krimp en burgerschap in de gemeente Sluis
‘Minder overheid, meer samenleving’. Dat is een uitspraak die we vaker tegenkomen, zeker in
toekomstbeelden en voorgenomen beleid. Binnen deze context worden ook begrippen als ‘doedemocratie’ en ‘participatiesamenleving’ gebezigd, bijvoorbeeld in de laatste troonrede bij de
opening van het parlementaire jaar 2013-2014.
In krimpgebieden is ontwikkeling in de richting van de participatiesamenleving van een bijzondere
betekenis. Men ziet dat, als gevolg van demografische veranderingen, voorzieningen verdwijnen.
Daardoor ontstaat een gat dat geacht wordt door burgers of door particulier initiatief te worden
opgevuld. Of dit daadwerkelijk gebeurt, is de vraag. Het kan zijn dat de participatie in krimpgebieden
onder druk komt te staan, bijvoorbeeld doordat mensen met sociaal kapitaal vertrekken.
Voor de themagroep Burgerschap Regionaal van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling vormen
krimpgebieden daarom een goed onderzoeksterrein om de werking van actief burgerschap in de
praktijk te toetsen. Wij hebben, tijdens een tweedaags werkbezoek in twee dorpskernen van de
gemeente Sluis, Hoofdplaat en Cadzand-dorp, onderzocht hoe gemeente en maatschappelijk
middenveld zich verhouden tot actief burgerschap. Hoe gaan deze partijen om met verschillen in
burgerschap? Hoe wordt dit door de bewoners ervaren. En wat doen burgers zelf voor hun dorp?
Onze bevindingen zijn gebaseerd op gesprekken met vertegenwoordigers van de gemeente Sluis en
van maatschappelijke instellingen en met bewoners en dorpsraden van beide kernen.
Wij kijken terug op een zeer prettig werkbezoek. Het contact met de bewoners verliep erg plezierig
en het rondetafelgesprek met de gemeente en maatschappelijke instellingen was zeer constructief
en informatief. Wij hopen dat onze bevindingen leiden tot inzichten die ook elders van praktisch nut
kunnen zijn.
1.2.
Het onderzoek
Het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling is in 2009 opgericht door het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijkrelaties. Het is een netwerk van professionals, burgers en bestuurders voor krimp
gerelateerde kennisontwikkeling, informatie-uitwisseling en samenwerking. Binnen dit netwerk
houden de werkgroepen zich bezig met onderwerpen als leefbaarheid en voorzieningen, onderwijs,
zorg, economie, wonen en ruimte, financiën en ‘anticipeergebieden’. De themagroep Burgerschap
Regionaal maakt deel uit van de werkgroep Leefbaarheid en Voorzieningen.
1
Deze themagroep heeft vorig jaar onderzoek gedaan naar de condities waaronder burgerschap zich
ontwikkelt in gebieden waar de leefbaarheid, als gevolg van demografische ontwikkelingen, onder
druk staat. Van dit onderzoek is verslag gedaan in de publicatie Minder mensen, meer initiatief.
Wij concludeerden toen dat de voorwaarden waaronder en omstandigheden waarbinnen
burgerschap gedijt, ongelijk verdeeld zijn. Als bewoners een probleem in hun leefomgeving ervaren,
zoeken zij daarvoor – over het algemeen – zelf een oplossing. Doorgaans beschikken zij daarvoor
over de nodige kwaliteiten, zoals sociaal kapitaal, vaardigheden en zelfvertrouwen. Daar waar een
gemeenschap over voldoende vitaliteit beschikt, kan burgerschap opbloeien en burgerkracht
ontstaan. Bewoners kunnen er al dan niet voor kiezen om burgerschap te ontwikkelen en bepalen
daarin hun eigen doelen en wegen. Daardoor ontstaan verschillen in dorpen en gemeenschappen die
je kan betitelen als ‘gewenste verschillen’.
Echter, daar waar niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan een leefbaarheidsprobleem
ontstaan. Als in die situaties de gemeente en/of het maatschappelijk middenveld achter over leunt
en blijft wachten op initiatieven die niet genomen worden, kan de achterstand in leefbaarheid ten
opzichte van wel actieve dorpen toenemen. Zo kan de fixatie op burgerschap de sociale ongelijkheid
tussen buurten, wijken of dorpen laten groeien. Die ongelijkheid kan ook ontstaan of groter worden
doordat sommige burgerinitiatieven zo expansionistisch of sterk zijn dat ze daardoor andere
initiatieven in de weg zitten. Als verschillen het gevolg zijn van het ontbreken van burgerschap of van
het weggedrukt worden door dominante groepen, kun je spreken van ‘ongewenste verschillen’.
De themagroep Burgerschap Regionaal onderzoekt dit jaar hoe gemeenten – i.c. ‘de gemeente’ en zo
mogelijk ‘het maatschappelijk middenveld’ – in de praktijk met verschillen in het vormgeven van
burgerschap omgaan. Kunnen en willen zij burgerschap actief stimuleren in situaties waar de
voorwaarden en omstandigheden minder gunstig zijn? Kunnen en willen zij situationeel verschillend
handelen?
De centrale vragen van ons onderzoek zijn:

Hoe verhouden gemeenten (en eventueel maatschappelijk middenveld) zich tot verschillen in
burgerschap?

Hoe wordt de inbreng van gemeente en maatschappelijk middenveld door burgers ervaren en
beoordeeld?

Wat doen burgers zelf voor hun dorp en met welk resultaat?
Ons praktijkonderzoek is een verkennend onderzoek. We waren te gast bij de gemeente Sluis in
Zeeuws Vlaanderen. Schoondijke, een ander dorp in die gemeente, was vorig jaar één van de cases in
de publicatie Minder mensen, meer initiatief. De gemeente Sluis stelt ons nu in de gelegenheid om
haar verhouding tot het burgerschap in de dorpen Cadzand-dorp en Hoofdplaat te onderzoeken.
Daarvoor zijn wij de gemeente zeer erkentelijk.
Ons onderzoek beperkt zich tot de twee genoemde dorpen. Dat betekent, dat wij ons slechts over de
situatie in deze twee kernen kunnen uitspreken. Wij zijn er echter van overtuigd, dat onze
bevindingen inzichten bieden die van nut kunnen zijn voor onderzoek in andere situaties.
2
2. SLUIS
Situatieschets
De gemeente Sluis strekt zich uit over het westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen. De gemeente
bestaat uit 17 dorpskernen met in totaal 23.8201 inwoners op ruim 307 km². Van de ruim 23.820
inwoners zijn er 12.070 vrouw en 11.750 man. Zij vormen 11.128 huishoudens. De inwoners wonen
in vijf stadjes, twaalf dorpen en een aantal buurtschappen.
Volgens de cijfers van het CBS is de arbeidsparticipatie 68,9%. Naar verhouding zijn er in Sluis de
minste werklozen van Zeeland. Uit de cijfers van het CBS blijkt dat het percentage werklozen in de
provincie Zeeland 5,8% bedraagt en in Sluis 4%.
Sluis is een zogenaamde krimpgemeente. Volgen de Provinciale Bevolkings- en huishoudensprognose
daalt het aantal inwoners al vanaf 1981. De prognose is dat het aantal bewoners tussen 2010
en 2030 verder zal dalen met 10 procent tot 21.500 inwoners. 2
De grafiek met de bevolkingsopbouw laat zien dat Sluis op een aantal punten belangrijk afwijkt van
Nederland. Verhoudingsgewijs zijn er minder jongeren in Sluis; het aandeel mensen van 66 jaar en
ouder is belangrijk groter vergeleken met Nederland.
Procentuele opbouw
van de bevolking in
januari 2014.
(bron: CBS september
2014)
1
2
Bron: www.gemeentesluis.nl voorlopige bevolkingscijfers per 1 januari 2014
Bron: http://provincie.zeeland.nl/wonen/bevolking/cijfers/, 29 augustus 2014.
3
Sluis is een vooraanstaand lid van de P10-groep. Dit is een groep van dunbevolkte plattelandsgemeenten met een groot grondgebied maar zonder een grotere kern met een regionale functie. De
huidige gemeente is het resultaat van gemeentelijke herindelingen, de laatste in 2003 tussen
Oostburg en Sluis-Aardenburg. Het gemeentehuis staat in Oostburg.
De gemeente Sluis behoort, samen met Delfzijl en Heerlen, tot één van de drie krimpgemeenten
waarmee Amsterdam een stedenband is aangegaan. De hoofdstad wil in eigen land gemeenten die
het sterkst te lijden hebben onder bevolkingskrimp steunen. De gemeenten werken samen op een
aantal ingewikkelde dossiers, zoals onderwijs, zorg en ruimtelijke ordening.
De gemeente grenst aan België. De badplaats Knokke-Heist ligt op tien kilometer afstand. Het
toerisme langs de Belgische Noordzeekust rukt op. Dorpen als Cadzand-Bad en Breskens waren van
oudsher al van grote toeristische betekenis, maar worden nu geconfronteerd met een extra
‘dimensie’. In grote vaart ontstaan bungalowparken en vakantiedorpen. Het tweede woningbezit
neemt, vooral door de komst van Vlamingen, toe. Over de effecten van deze nieuwe dynamiek doen
wij in dit rapport nog verslag.
In 2009 heeft SCOOP – het Zeeuwse instituut voor sociale en culturele ontwikkeling – in opdracht van
de Provincie en in samenwerking met de gemeente en met wooncorporatie Woongoed een
leefbaarheidsonderzoek uitgevoerd. Centrale vragen in dit onderzoek luidden:

Hoe leven mensen samen in de dorpsgemeenschappen binnen de gemeente?

Hoe sluiten de voorzieningen hierop aan? en

Welke conclusies kunnen worden getrokken over de leefbaarheid en de woontevredenheid?
Het onderzoek toonde aan, dat de ervaren leefbaarheid kan afwijken van de veronderstelde
leefbaarheid (de leefbaarheid op basis van de aanwezige voorzieningen en verenigingsleven).
Driekwart van de inwoners van de kleine kernen gaf te kennen tevreden te zijn met de kern als
woonplaats. Een kwart is matig tevreden of zelfs ontevreden.
De kleine kernen aan de kust, waartoe ook Hoofdplaat behoort, beschikken over de minste
voorzieningen maar scoren relatief hoger op woontevredenheid. In het kleinste dorp, Sint Kruis met
± 300 inwoners, ontbreekt zelfs iedere voorziening, maar de tevredenheid is hier het grootst.
Daarentegen scoort Cadzand-dorp (de inlandse pendant van Cadzand-Bad) juist hoog op het
voorzieningenniveau en de veronderstelde leefbaarheid, maar laag op tevredenheid en ervaren
leefbaarheid.
4
2.1.
Participatiebeleid
In het kersverse coalitieakkoord Sluis verbindt – het geheel is meer dan de delen lezen we dat de
gemeente onderkent dat iedere kern zijn eigen identiteit heeft. Door samenwerking, een grotere
participatie van de bewoners en door het zoeken naar verbindingen tussen economie, zorg, wonen,
onderwijs, sociale en maatschappelijke voorzieningen en een goede infrastructuur kunnen kernen
hun leefbaarheid behouden. In het Bestuursconvenant Stads- en Dorpsraden en de gemeente Sluis –
ondertekend door het college en alle 15 stads- en dorpsraden – zijn de kaders voor participatie
vastgelegd. In het convenant krijgen de relaties tussen gemeente en stads- en dorpsraden gestalte
door zaken als communicatie, contactmomenten, informatievoorziening, advisering en financiële
middelen vast te leggen. Op deze manier gelden voor alle kernen dezelfde bestuurlijke kaders
waarbinnen burgerparticipatie zijn lokaal bepaalde vorm kan krijgen.
In aansluiting op het convenant probeert de onlangs aangetreden wethouder Albert de Bruijn (D66)
de stads- en dorpsraden te verleiden een dorpsvisie op te stellen en daarop gebaseerde jaarlijkse
activiteitenplannen. In deze dorpsvisies beschrijven de raden hoe zij de leefbaarheid in hun kern
planmatig willen aanpakken. Hiervoor zet de gemeente subsidies in. Want behalve dat alle raden
recht hebben op een basissubsidie (gerelateerd aan het aantal inwoners), worden de raden die een
dergelijke visie opstellen beloond met extra financiële middelen.
De gemeente heeft een aantal jaren gewerkt met een contactambtenaar voor de dorpen. Om
verschillende redenen is hierin een onderbreking geweest. In de periode dat de functionaris ontbrak,
verliep het contact tussen gemeente en raden grillig. Iedere dorpsraad had zo zijn eigen ambtenaar
waarmee zij haar zaken regelde. In 2010 is opnieuw een contactambtenaar aangesteld. De contactambtenaar fungeert als scharnier tussen gemeente en dorpsraden. Zij regelt alle zaken die in het
bestuursconvenant zijn vastgelegd, waaronder het tweejaarlijks bezoek van het College van B&W aan
alle kernen.
5
3. HOOFDPLAAT
3.1.
Inleiding
Hoofdplaat is, met 771 inwoners per 1 januari 2014, een klein dorp aan de Westerschelde. Het dorp
kent, passend bij zijn omvang, weinig voorzieningen. Wij telden één café-restaurant en één bakkerij
die, na het sluiten van de kruidenier, ook enkele zuivelproducten en andere primaire levensmiddelen
verkoopt. Uit het leefbaarheidsonderzoek van Scoop (2009) maken wij op dat de ervaren
leefbaarheid iets, maar niet spectaculair veel, hoger was dan de veronderstelde leefbaarheid.
Wij bezochten Hoofdplaat in juni 2014 en kregen de indruk dat Hoofdplaat een actief dorp is. De
bewoners organiseren veel activiteiten, zoals de vijfjaarlijkse lustrumviering van het bestaan van het
dorp (in 2013 bestond het 235 jaar).
Alles wat wordt georganiseerd, wordt door vrijwilligers gedaan; jeugdactiviteiten, de jongerenclub,
de voetbalvereniging etc. Zo ontmoetten wij een man die als vrijwilliger met een ploeg niet alleen het
R.K.-kerkhof bijhield, maar ook – en wel met dezelfde ploeg – bij dorpsactiviteiten de krulbollenbaan
(een oude Vlaamse volkssport) aanlegde. Een evenementencomité organiseert de
dorpsevenementen en wel geheel op eigen kracht. Het comité vraagt hiervoor geen financiële
bijdragen bij de gemeente (“duurt te lang”) of de lokale ondernemers (“dan moeten we steeds bij
dezelfde twee ondernemers aankloppen”).
Het dorpshuis is eigendom van de gemeente. De dorpsraad beheert het. Het pand wordt ingericht
voor multifunctioneel gebruik. Er vinden activiteiten plaats voor jong en oud en er worden
voorzieningen getroffen om een huisarts te vestigen.
3.2.
Zelfbewust en resultaatgericht
Hoofdplaat werd aangekondigd als een ondernemend dorp. Dat bleek! Er is veel activiteit. Bewoners
nemen initiatief. Zij wachten niet af. Zo realiseerde Duurzaam Sluis recent de plaatsing van
zonnecollectoren op het dak van het dorpshuis. De plaatsing van de zonnecollectoren is enerzijds een
reactie op de dreigende plaatsing van windmolens in het gebied en voorziet anderzijds in de
energievoorziening voor het dorpshuis. Daarnaast dient de plaatsing van de zonnepanelen als
voorbeeld voor andere dorpen binnen de gemeente. Bewoners hebben verder het plan gelanceerd
om op de Westerscheldedijk een ‘praathuis’ te plaatsen, waar mensen zich kunnen terugtrekken of
juist anderen ontmoeten. Een andere aandachtspunt is de gebrekkige verbindingskwaliteit van
mobiele telefoons.
Ons viel op dat de bewoners met wie wij spraken, trots zijn op Hoofdplaat, op hun saamhorigheid en
op het burgerschap. Zij zijn erg te spreken over de inzet van de dorpsraad die regelmatig spreekuren
6
houdt voor bewoners. Natuurlijk is er een enkele bewoner die van mening is dat sommige
dorpsraadsleden alleen lid zijn van de raad vanwege het jaarlijkse etentje.
Bij de inwoners leeft de gemeente niet echt. Wellicht omdat de contacten met de gemeente vrijwel
uitsluitend via de dorpsraad lopen. Wat wel genoemd is als ergernis tussen gemeente en inwoners, is
het wegspoelende zandstrand. De inwoners vertelden ons dat de Westerscheldedijk enkele jaren
geleden is verstevigd en dat toen ook het zandstrandje is aangelegd. Later bleek dat daarvoor
vervuilde grond was opgespoten. De onzorgvuldigheid en het uitblijven van een structurele oplossing
is voor veel mensen een blijk van bestuurlijk falen.
De inwoners zijn dus tevreden met de dorpsraad. Wij vonden dat opmerkelijk, omdat deze volledig
bestaat uit inwoners die van elders afkomstig zijn. De leden komen uit Hulst en uit andere delen van
Nederland en België. Dat vormt kennelijk geen probleem. Een bewoner zei zelfs dat de mensen uit
Hoofdplaat liever concreet vrijwilligerswerk deden. Zij zijn blij dat anderen invulling geven aan het
bestuurlijke werk binnen de dorpsraad.
De dorpsraad zelf is helder over haar rol: zij vertegenwoordigt de inwoners van Hoofdplaat en zorgt
voor verbinding met de gemeente en met andere instanties. Daarbij laat de dorpsraad het
‘eigendom’ van initiatieven bij de bewoners zelf. De dorpsraad bepleit initiatieven, maar neemt ze
niet over.
De thema’s die de inwoners noemden, kwamen ook aan bod in onze gesprekken met de dorpsraad:
het praathuis op de dijk, de ergernissen over het strand, de verbindingskwaliteit van mobiele
telefonie en internet, de zonnecollectoren en de windmolens, enzovoort. Een opmerkelijke
congruentie. Iedereen is blijkbaar met hetzelfde bezig. Behalve dan de enkele nieuwe inwoners uit
de Midden- en Oost-Europese landen. Zij lijken volledig buiten deze eenheid – of beter: buiten álle
dorpssystemen – te staan.
Wij hebben de dorpsraad als een zelfbewuste groep ervaren met een duidelijke agenda. Zij heeft een
blijmoedige kijk op het eigen functioneren en op haar relatie met de gemeente. En het moet gezegd,
uit de gevoerde gesprekken kregen ook wij de indruk dat de dorpsraad autonoom, verstandig en
geduldig opereert. Tactisch-strategisch slim als men resultaten wil behalen. Ze zorgt voor kant-enklaar uitgewerkte voorstellen. Ze houdt rekening met de stroperige besluitvorming binnen een
ambtelijke organisatie en dat het lang duurt voordat er resultaten geboekt kunnen worden. Daar
stoort ze zich aan, maar ze kan er ook om glimlachen. Met humor en argumenten gaat de raad door
met haar missie om de doelen die ze zich gesteld heeft, te realiseren. Ze is erg blij met de inzet van
de gemeentelijke contactambtenaar en hoopt dat hiermee een deel van de stroperigheid tot het
verleden behoort.
De dorpsraad is ervan overtuigd dat ze goed geïnformeerd is. Zij heeft een – zelfbenoemd –
‘medewerker buitendienst’ die stad en land afreist om kennis te nemen van nieuwe mogelijkheden,
kansen en precedenten. Daardoor achten de leden zich vaak beter geïnformeerd dan de gemeente.
Daardoor weet de dorpsraad ook instanties als KPN, Heidemij en het Agentschap voor de Media voor
7
zich te winnen. Op deze manier worden problemen rondom mobiele telefonie en de financiering van
het praathuis op de dijk getackeld.
De dorpsraad ervaart waardering van de gemeente. Voor haar gevoel is de gemeente het dorp goed
gezind, onder andere doordat zij de ruimte krijgt om veel zaken zelf te regelen. Als voorbeeld
verwijst zij naar het compromis over de drankverkoop bij een evenement. Aanvankelijk wilde de
gemeente geen vergunning verlenen, maar na enig overleg kwamen de bewoners en de gemeente
overeen dat dit wel zou mogen als de drank niet vanuit een tent, maar vanuit een stenen gebouw
verkocht zou worden. Dankzij dit compromis kon de activiteit zichzelf financieel bedruipen. De
dorpsraad realiseert zich dat het vertrouwen dat de gemeente in het dorp en haar vrijwilligers stelt
niet vanzelfsprekend is en zij probeert dit niet te beschamen.
Hoofdplaat komt als een redelijk sterk woondorp naar voren. De inwoners zijn trots en zelfbewust.
De dorpsraad is strategisch-tactisch slim bezig en zorgt ervoor dat de eigen onderwerpen op de
agenda komen én blijven. Ze bereidt haar aanvragen zodanig voor, dat ze met een goed onderbouwd
verhaal bij hun partner aan tafel zit. Daarbij maakt zij dankbaar gebruik van de contactambtenaar. Op
deze wijze omzeilt zij het, naar eigen mening, niet altijd even kundige en snelle handelen van de
gemeentelijke organisatie. Deze werkwijze verloopt, zo lijkt het, naar beider tevredenheid. 3
3
Voor deze beschrijving is gebruik gemaakt van gesprekken met vertegenwoordigers van de dorpsraad, de
projectgroep Duurzaam Sluis en het evenementencomité en met enkele inwoners in de ouderensoos, op straat
en aan de deur.
8
4. Cadzand-dorp4
4.1.
Een schets van het dorp
Cadzand-dorp is een klein dorp, en telde op 1 januari 2014 774 inwoners. Voor een klein dorp heeft
Cadzand veel voorzieningen. Er is nog een school, er is een bakker en een kerkgebouw dat – naast
dat er nog regelmatig kerkdiensten worden gehouden, in de zomer zelfs Duitstalige diensten - ook
gebruikt wordt voor tentoonstellingen. Er zijn twee horecagelegenheden en twee galeries. En er zijn
nogal wat activiteiten en verenigingen in Cadzand. Wie’t Kezantenoartje erop naslaat krijgt een beeld
van de vele dingen die er in het dorp gebeuren. In de voorjaarsaflevering van dit gezellige
kwartaalblad van de dorpsraad, valt te lezen dat de dorpsraad zich bezig hield met de bebloeming van
Cadzand-dorp, de voorbereidingen van de kermis en de klankbordgroep „Kerk, krimp en kansen‟. Ook
biedt het blad ruimte aan andere clubs en organisaties die actief zijn in het dorp, zoals de
peuterspeelzaal, de voetbalvereniging en de Stichting Vredesvlam Cadzand.
Onder de vele dingen die in Cadzand gebeuren zijn ook „zorgende‟ activiteiten. Zo is er een ouderensoos, georganiseerd door het welzijnswerk. Ook is er de Open Eettafel, waarbij een groep vrijwilligers
in de wintermaanden maandelijks kookt voor een groep van 40 alleenstaande ouderen. Het vindt
plaats in een lokaal restaurant en was oorspronkelijk een initiatief van een nieuwe bewoner uit de
stad. Daarnaast zijn er opvallend veel „culturele‟ initiatieven, zoals de regionaal opererende Stichting
tot Behoud van Cadzandse Dracht. Ook worden er exposities in de kerk georganiseerd en is er in het
voorjaar een dag met huiskamerconcerten, waarvan de finale plaatsvindt in de kerk. Het is de start
van het zomerseizoen van de Stichting Cadzand Cultureel waarbinnen onder meer een kunstmarkt
wordt georganiseerd, een boekenmarkt en een streekproductenmarkt rond de molen. Een echte
culturele publiekstrekker is de Wereld Vredesvlam die in 2004 een plek kreeg naast de kerk. Elk jaar
vindt er op 9 mei een wandeling plaats van Cadzand-bad naar de vredesvlam.
Op twee kilometer afstand ligt de badplaats Cadzand-bad, de meest zuidelijke badplaats van
Nederland. In tegenstelling tot Cadzand-dorp is Cadzand-bad de afgelopen jaren enorm gegroeid. In
2011 is begonnen met de bouw van 450 woningen in een nieuw recreatiepark; vlak langs de kust zijn
en worden diverse appartementencomplexen gebouwd. De gemeente Sluis heeft deze ontwikkeling
gestimuleerd. In haar toekomstvisie „Samengoed‟ noemt de gemeente voor de toekomst toerisme als
4
Voor deze beschrijving is gebruik gemaakt van gesprekken met leden van de dorpsraad Cadzand en
met bewoners en van de websites www.cadzand-dorp.nl/ en www.dorpsraadcadzand.nl/.
9
belangrijkste pijler van economie en werkgelegenheid en noemt in dat kader „het Cadzandse gevoel‟
als een droombeeld voor die ontwikkeling.
Deze ontwikkeling heeft invloed op Cadzand-dorp. Het dorp is de afgelopen jaren steeds meer in trek
geraakt bij kapitaalkrachtige mensen uit Brabant en België. De instroom van deze groepen werd
voorheen nog enigszins afgeremd door een gemeentelijke verordening die tweede woningbezit tegen
ging. Maar omdat deze verordening in de praktijk niet werd gehandhaafd, schafte de gemeente deze
onlangs (met een proeftijd van twee jaar) af. Veel woningen die te koop staan worden nu gekocht door
op recreatie gerichte burgers.
Dit heeft belangrijke gevolgen voor de woningprijs in Cadzand. Die steeg de afgelopen jaren dwars
tegen de landelijke trend in. Ook de woningcorporatie Woongoed die huurwoningen te koop aanbiedt,
verkoopt nu woningen als vakantiehuis.
Ondanks het goede voorzieningenniveau en de vele activiteiten ervaren de „Cadzantenaren‟, zoals de
bewoners van Cadzand genoemd worden, de leefbaarheid in Cadzand-dorp niet als bijzonder positief,
bleek in een onderzoek van een paar jaar geleden (Scoop 2009). De zorg om de ontwikkeling van de
leefbaarheid wordt ook verwoord in interviews met dorpsbewoners.
5
De vrees is dat het dorp sterk zal vergrijzen. Jongeren trekken uit het dorp weg omdat er voor hen
geen huisvesting beschikbaar is. De sterke gestegen woningprijs maakt het voor starters en jonge
gezinnen lastig een woning te kopen. Het gebeurt wel dat familieleden elkaar hun woning
doorverkopen voor een vriendenprijs. Maar veel vertrekkende Cadzantenaren gaan voor „de
hoofdprijs‟ en bieden hun woning via een Vlaamse makelaar aan. De verkoop van huurwoningen lijkt
ertoe te leiden dat het voor sommige groepen bewoners (starters, jongeren, ouderen die zorg nodig
hebben) moeilijker wordt om in het dorp te blijven wonen. Volgens één van de deelnemers aan het
groepsgesprek had Woongoed plannen om in Cadzand-dorp appartementen met zorgvoorzieningen
te bouwen voor ouderen, maar komt er nu een complex met koopappartementen, bestemd voor
recreanten.
Ondanks het toerisme verdwijnen er voorzieningen in het dorp. De laatste twee supermarkten zijn
verdwenen, er is geen ontmoetingsplek meer voor jongeren en “ook de bakker heeft het over sluiten”.
De voorzitter van de dorpsraad Cadzand deelt de zorgen. Hij voorziet dat op termijn de school zal
sluiten en het dorpsleven zal verdwijnen.
5
Tijdens ons bezoek aan Cadzand spraken we op straat, in een tuin en aan een keukentafel met (1) een actief ouder
echtpaar, enige tijd geleden verhuisd vanuit een stad, (2) een oudere mevrouw uit de regio, getrouwd met een
‘Cadzantenaar’, (3) een jongere, niet afkomstig uit Cadzand, (4) twee vrouwen van middelbare leeftijd; één als
oorspronkelijk toerist hier komen wonen, één afkomstig uit Cadzand, (5) een jonge moeder, afkomstig uit Cadzand. Daarbij
voerden we een groepsgesprek met enkele leden van de dorpsraad en een dorpsbewoner.
10
4.2.
Cadzantenaren, ‘mensen van buiten’ en ‘badgasten’
Het lijkt erop dat de Cadzandse gemeenschap bestaat uit verschillende groepen bewoners. Grofweg:

de „oorspronkelijke‟ Cadzantenaren – mensen die er geboren zijn of er vrijwel hun hele leven
hebben doorgebracht,

mensen die zich later in Cadzand gevestigd hebben, maar wel bij het lokale leven betrokken zijn
en

nieuwe bewoners, voornamelijk afkomstig uit Vlaanderen of Brabant, die hun huis veelal als
recreant bewonen.
Tussen die drie groepen bestaan duidelijk herkenbare scheidslijnen. Doordat nieuwe groepen in
aantal toenemen, bestaat het gevoel dat het oude vertrouwde dorp verdwijnt. Een dorpsautochtone
vrouw vertelde zelfs dat ze haar zoon aanraadde nog maar eens goed na te denken over zijn plan een
huis te kopen in het dorp. Het dorp zoals hij het kende zou verdwijnen en zijn vrienden zouden er later
zeker niet meer wonen. Dit is wat de dorpsraadvoorzitter zorgen baart als consequentie van de
nieuwe bewoners: het oude dorpsleven verdwijnt en Cadzand wordt een toeristendorp.
Twee inwoonsters wijzen naar een statig net gerenoveerd pand met dichte gordijnen, en beklagen
zich gekscherend over „die badgasten‟, die zich niet laten zien in het dorp, maar zich wel verzetten
tegen bouwplannen in hun buurt. Zelfs als nieuwe bewoners hun woning als permanente woning
gebruiken, lukt het in de onderlinge contacten vaak niet om de klik te krijgen. Als het gaat om
Vlamingen wijten bewoners dit aan culturele verschillen. Zo geeft de gesloten vitrage de dorpelingen
het gevoel dat zij niets met hen te maken willen hebben. Een heikel punt is ook dat de kinderen de
hele dag in Vlaanderen op school zitten en ook in hun vrije tijd zelden buiten spelen en al helemaal
niet op de voetbalvereniging verschijnen.
Heel anders gedraagt die andere groep nieuwe bewoners zich, die in de gesprekken naar voren
kwam. Dit zijn de zijn veelal import bewoners, die vaak al wat langer in het dorp wonen, en met elkaar
een culturele interesse delen. Hoewel deze bewoners zich juist actief inzetten voor het dorpsleven,
behoren zij tot een andere groep. Het is deze groep waaraan een bewoonster refereert als „mensen
van buiten‟ als zij het heeft over de mensen die exposities organiseren in de kerk.
De Cadzantenaren zelf hebben duidelijk een aandeel in het voortbestaan van de sociale scheidslijnen
in het dorpje. „Cadzantenaren zijn stug!‟ lacht een dame die al ruim vijftig jaar in Cadzand woont. Ter
illustratie vertelt ze hoe ze op moest staan, toen ze voor het eerst bij de ouderensoos kwam, omdat ze
op de plaats zat van iemand anders. Een nieuwe bewoner uit de stad ervaart de plaatselijke
autochtone bevolking eveneens als afstandelijk en gesloten. Het duurde lang voordat sommige
dorpsbewoners een praatje kwamen maken. Een jongen van twintig, die als kind naar het dorp
verhuisde, ervaart de ouders van zijn vrienden weliswaar als gesloten, maar zijn leeftijdsgenoten
„vallen wel mee‟. Toch zijn er wegen om het bolwerk binnen te dringen. We spraken een nieuwe
11
bewoonster die vele zomers als toerist in het dorp verbleef. Door de vriendschappen die zij toen
opbouwde met de oorspronkelijke bewoners, voelt ze zich volledig geaccepteerd in het dorp nu ze er
woont.
Ondanks de scheidslijnen is het zeker niet zo dat de Cadzantenaren langs elkaar heen leven en zich
niet om elkaar bekommeren. De bewoners die wij spraken waren positief over de onderlinge hulp en
gaven daar voorbeelden van. Een mevrouw die geen auto rijdt kreeg dagelijks vervoer aangeboden
toen haar echtgenoot in het ziekenhuis lag. Een man bekommerde zich om een buurvrouw die niet
meer mobiel was.
En er vinden in het dorp veel nieuwe, vooral culturele activiteiten plaats. De initiatiefnemers hiervan
zijn veel nieuwe bewoners. Een voormalige stedeling die bij deze initiatieven betrokken is, vertelt
waarom hij hieraan deelneemt: „Als je hier iets doet dan maak je verschil, je voegt iets toe. Als je in de
stad iets doet niet‟. Toch voelt hij weinig waardering voor de culturele initiatieven bij de autochtone
bevolking. Zo heeft hij het gevoel dat veel bewoners zich van achter hun ramen kritisch afvragen:
„Waarom moet dat?‟. Of dit werkelijk de houding weergeeft van de Cadzantenaren, valt te betwijfelen.
Verschillende bewoners gaven aan een kijkje te nemen bij de exposities en hieruit sprak wel degelijk
waardering. Zelf heeft deze bewoner de indruk dat de dorpsraad zich vooral met praktische zaken
bezig houdt - „een bankje, een boompje, een fietspad‟ – die hem niet zoveel interesseren.
Een berichtje op www.cadzand-dorp.nl laat zien dat actieve bewoners goed met elkaar (proberen te)
samenwerken. De “Stichting Cadzand Cultureel” beschikt over een demontabel podium, dat ter
beschikking komt aan alle verenigingen en groepen uit Cadzand die een uitvoering willen geven. Maar
autochtone Cadzantenaren lijken de culturele initiatieven nog niet als eigen te ervaren, waardoor ze
het eerder genoemde gevoel van achteruitgang niet compenseren.
4.3.
Een dorp in transitie
De dorpsraad vervult een aantal duidelijke taken in het dorp. Het krantje ’t Kezantenoartje wordt goed
gelezen en geeft initiatiefnemers en organisaties dus een effectief communicatiekanaal met de
bewoners. De dorpsraad organiseert traditiegetrouw de jaarlijkse kermis in Cadzand met een
dorpsbarbecue en een spelletjesmiddag.
Daarnaast is de dorpsraad een betrouwbare en capabele gesprekspartner van de gemeente waar ze
een goede relatie mee onderhoudt. In dit verband organiseert de dorpsraad jaarlijks een dorpsvergadering voor alle bewoners, waarop onderwerpen aan de orde komen die belangrijk zijn voor
bewoners of de gemeente. Niet alle dorpsbewoners onderschrijven de goede relatie met de
gemeente. Waar de dorpsraad vooral met de gemeente communiceert via de contactambtenaar vanuit
maatschappelijke zaken, doet de culturele commissie zaken met een ambtenaar van de afdeling
ruimte. Tijdens het groepsgesprek werd opgemerkt dat de gemeente beloftes niet na komt;
bijvoorbeeld waar het gaat om huisvesting voor ouderen. Datzelfde wordt ook Woongoed verweten.
12
In het laatste contact dat de dorpsraad met de gemeente had, is opgemerkt dat de gemeente wil dat
de dorpen een participatieplan gaan opstellen: een toekomstplan voor het dorp, waarin ze aangeven
wat ze als dorp zelf hierin willen realiseren.
Het lijkt dat het voor de dorpsraad een moeilijk klus zal worden het dorp als geheel te
vertegenwoordigen en te betrekken bij een gemeenschappelijke toekomst voor het dorp. De cultureel
geïnteresseerde nieuwkomers lijken zich bijvoorbeeld weinig te herkennen in de dorpsraad. In de
ogen van een van hen bestaat de dorpsraad vooral uit dorpsautochtonen en hebben zij weinig met de
culturele projecten. Een groep die al helemaal buiten beeld lijkt in de dorpsdemocratie zijn de
Vlamingen, terwijl zij bijna twintig procent van de dorpsbevolking uitmaken.
De scheidslijnen in het dorp lijken ook de dorpsraad in een moeilijke positie te brengen, wat mogelijk
haar neutrale en soms afwachtende houding verklaart. Bijvoorbeeld in de kwestie van de afschaffing
van de verordening tegen tweede woningbezit. Hoewel veel dorpsbewoners in deze afschaffing een
bedreiging zien van de leefbaarheid, nam de dorpsraad een weinig strijdbaar standpunt in: aangezien
de verordening toch al niet werd gehandhaafd, had het ook geen zin hem te behouden. Over de
toekomst denkt de dorpsraad zorgelijk: de toestroom van Vlamingen is niet te stoppen en ze zullen
hun kinderen toch niet naar de dorpsschool sturen en nemen geen deel aan het dorpsleven zoals de
dorpsraad zich dat voorstelt. De mogelijkheid dat Cadzand zich ontwikkelt tot een gewild woondorp,
waarbij wellicht andere vormen van levendigheid zorgen voor een nieuw dorpsleven lijkt hen te
ontgaan.
De indruk blijft hangen dat Cadzand niet alleen verloor, maar de afgelopen jaren ook verrijkt werd met
nieuw elan, onder meer afkomstig van actieve betrokken nieuwkomers. Maar Cadzand vertoont
tekenen van verzuiling. Dat verschillende groepen bewoners zich laten inspireren door hun eigen
idealen kan positief gewaardeerd worden met de zegswijze „laat duizend bloemen bloeien‟
Cadzand is hiermee te typeren als een dorp in transitie. Met een dorpsraad die, door de samenstelling
uit voornamelijk autochtone Cadzantenaren, misschien nog wat teveel gericht is op het verleden en de
nadruk legt op het verlies van het bestaande in plaats van de winst en kansen van de nieuwe
ontwikkelingen voor de toekomst. Met nieuwe bewoners, die wel nieuwe kansen zien in de
ontwikkelingen en zich daar op richten, maar weinig oog hebben voor de teloorgang van het
traditionele dorpsleven. Doordat Cadzand deze verschillende groepen herbergt, is het voor een
dorpsraad lastig om voor alle partijen een goede vertegenwoordiging te zijn.
13
5. HET RONDETAFELGESPREK6
5.1.
Inleiding
Tijdens het werkbezoek is een rondetafelgesprek georganiseerd met vertegenwoordigers van
gemeente en maatschappelijk middenveld. Onze gesprekspartners vertegenwoordigen de gemeente,
de Raad voor Maatschappelijke en Demografische ontwikkelingen (RMDO), corporatie Woongoed
Zeeuws-Vlaanderen en Stichting Zorg en Welzijn.
Ons doel was een beeld te krijgen hoe deze partijen omgaan met burgerschap en met de verschillen
hierin tussen dorpen. In dit gesprek werden diverse dilemma’s omtrent burgerschap besproken, zoals
de onderlinge afstemming van beleid, het vaststellen van en werken binnen formele kaders en het
benutten/versterken van sociale netwerken.
5.2.
Zoektocht naar de nieuwe rol in relatie tot burgerschap
Iedere maatschappelijke organisatie binnen de gemeente Sluis lijkt nog zoekende te zijn naar haar
nieuwe rol in relatie tot actieve burgers. Enerzijds willen zij ruimte kunnen geven aan burgerschap,
maatwerk bieden en particulier initiatief stimuleren. Anderzijds willen ze – voor zichzelf en voor
anderen – duidelijke bestuurlijke kaders vaststellen en gebruik maken van bestaande structuren,
zoals de dorpsraden. Zowel bij de gemeente, het RMDO, Woongoed als Zorg en Welzijn lijkt er
behoefte te bestaan aan een uniform beleid voor alle kernen. Iedere kern dient op dezelfde manier
benaderd te worden en van elke kern mag hetzelfde worden verwacht.
Echter, het beleid in relatie tot burgerschap verschilt per organisatie. Zij kijken bij de ontwikkeling
van hun eigen beleid dan wel naar dat van andere organisaties; de onderlinge afstemming lijkt
beperkt. Desondanks zijn zij het er wel over eens dat het belangrijk is om duidelijkheid te
verschaffen. Dit zou – deels – kunnen verklaren waarom zij kiezen voor een strakke afbakening van
de groepen bewoners waar zij zich op richten en mee samenwerken. Dat geeft in ieder geval zowel
intern als extern duidelijkheid over hun werkterrein(en) en werkgebied(en).
Zo geven Woongoed en de Stichting Zorg en Welzijn aan, dat ze nog niet echt hebben nagedacht over
hun nieuwe positie. Vooralsnog kiezen beide organisaties voor, wat zij noemen, ‘een signalerende
6
Deelnemers rondetafelgesprek
Albert de Bruijn (wethouder Onderwijs, Participatie, Welzijn en Volksgezondheid, gemeente Sluis), Patricia de
Croock (Hoofd Publiekszaken, gemeente Sluis), Antoine Dierikx (beleidsadviseur Ruimte en Wonen, gemeente
Sluis), Johan Gerrits (Omgeving, Economie en Vastgoed, gemeente Sluis), Michelle Witte (Coördinator stads- en
dorpsraden, gemeente Sluis), Boud Bakels (manager Woondiensten, Woongoed), Joyce Vermue (directeur
Stichting Zorg en Welzijn), Michiel Weernekers (Sociaal Cultureel Werker, Stichting Zorg en Welzijn), Jacques le
Grand (voorzitter, koepelorganisatie Zorg en Welzijn, RMDO), Willem Behr (Koepelorganisatie Cultuur en
Welzijn, RMDO tevens beeldend kunstenaar en betrokken burger), Rina Oosterling (RMDO)
14
rol’. Dit betekent dat ze zich in het vaststellen van beleid vooral richten op (signalen vanuit) hun
huidige achterban en/of doelgroep.
De wooncorporatie Woongoed Zeeuws-Vlaanderen heeft in vrijwel alle dorpen woningbezit. Zij heeft
een portefeuilleplan waarin is vastgesteld welke visie de corporatie heeft op de ontwikkeling van dit
bezit in de verschillende dorpen. De visieplannen over de ontwikkeling van het vastgoed worden
besproken met de gemeente en met de huurdersorganisaties. Dit zijn dus andere gesprekspartners
dan de stads- en dorpsraden; de overlegpartners van de gemeente. Woongoed zet zich ook in voor
de leefbaarheid van dorpen, maar stelt dat aan deze inzet door recente rijksregelgeving meer
beperkingen gesteld worden. Ze voert overleg met huurdersorganisaties maar zet niet sterk in op
het bevorderen van participatie van bewoners.
De stichting Porthos voor Zorg en Welzijn richt zich vooral op het aanpakken van hulpvragen van
individuele bewoners. Zij kiest ervoor professioneel sterke medewerkers te koppelen aan de
moeilijke gevallen en gebiedsgericht te werken met buurtcoaches. De inzet vanuit Zorg en Welzijn
geschiedt meer vanuit het domein van het (activerend) maatschappelijk werk dan vanuit
samenlevingsopbouw of opbouwwerk. De RMDO adviseert het bestuur van de gemeente Sluis op de
beleidsterreinen Zorg, Welzijn, Cultuur en Demografische ontwikkelingen. De RMDO pleit voor
minstens één ontmoetingsplek in elke kern. Zij is geen voorstander van het actief stimuleren van
participatie en actief burgerschap, maar heeft vertrouwen in de sociale veerkracht van de dorpen
Het bestuursconvenant tussen dorpsraden en gemeente biedt voldoende kader voor actief
burgerschap volgens het RMDO. Het is aan de bewoners en de stads- en dorpsraden om daar zelf
invulling aan te geven. Als er onvrede is, bijvoorbeeld omdat de dorpsraad onvoldoende actief is,
staan vanzelf krachten op om daar verandering in te brengen. Elk dorp krijgt de raad die het verdient.
De gemeente kiest ervoor burgerschap te stimuleren door financiële middelen ter beschikking te
stellen. Op dit moment krijgen stads- en dorpsraden een klein bedrag dat ze naar eigen inzicht
kunnen besteden. Voor de toekomst streeft de gemeente een meer ‘planmatige aanpak’ na. Stadsen dorpsraden moeten eerst met een eigen plan – een dorpsvisie – komen, waarna de partijen met
elkaar in gesprek gaan over de nadere invulling en financiering ervan. Daarbij is het ook mogelijk dat
de raden het plan zelf financieren. De wethouder ziet namelijk een “groot probleemoplossend
vermogen” bij sommige stads- en dorpsraden. In de beleving – en ervaring – van deze sterke raden
verkort hun financiële zelfredzaamheid de doorlooptijd bij de organisatie van activiteiten aanzienlijk,
aldus de wethouder.
De wethouder vertelt dat de raden aanvankelijk schrokken van de nieuwe gemeentelijke kaders
rondom de ontwikkeling en uitvoering van dorpsvisies en hun rol daarin. De stads- en dorpsraden
worstelen nog met hun verantwoordelijkheden en capaciteiten. Documenten waarin relaties,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden zwart op wit staan, leggen de zaken wel heel erg vast. Het
gemoedelijke (dorpse?) en licht anarchistische ‘gerommel in de marge’ lijkt daarmee verleden tijd.
15
5.3.
Burgerschap en gemeenschapszin in relatie tot bestaande instituties
Een tweede issue dat naar voren komt, is de relatie tussen burgerschap, gemeenschapszin en de
bestaande instituties. Zoals blijkt uit de voorgaande paragraaf, wil de gemeente ruimte bieden aan
burgerschap en dit zelfs stimuleren. Dit veronderstelt een vrijere rol en meer eigen
verantwoordelijkheid voor dorps- en stadsbewoners. Tegelijkertijd komt uit het gesprek naar voren
dat de organisaties – waaronder de gemeente zelf - heldere kaders wensen. Er is een duidelijke
behoefte om via formele kaders, gevestigde instituties en bestaande instrumenten te werken.
De gemeente bijvoorbeeld kiest er bewust voor alleen samen te werken met een stads- of dorpsraad.
Beide partijen ondertekenen een convenant waarin is vastgelegd hoe zij met elkaar omgaan. Verder
wordt gebruik gemaakt van het instrument van dorpsvisies. De stads- en dorpsraden zijn
verantwoordelijk voor het opstellen en realiseren ervan. Burgers die initiatieven willen ontplooien en
daarvoor geld nodig hebben, worden geacht zich tot hun stads- of dorpsraad te wenden voor
ondersteuning en financiering. De gemeente kiest hier dus voor de formele lijn en probeert de losse
initiatieven ‘met zachte dwang’ bij formele instituten onder te brengen. Het initiatief van de stads- of
dorpsraad zelf wordt financieel ‘afgedwongen’. Geen plan betekent geen geld. Dit betekent echter
niet dat er geen ruimte is voor eigen invulling. De planmatige aanpak moet juist leiden tot een
gedifferentieerder beleid. De details van de plannen worden in onderling overleg ingevuld.
De sterke samenwerking tussen de gemeente en de stads- en dorpsraden roept echter vragen op
over machtsongelijkheid, legitimiteit en democratische verantwoording. In het gesprek wordt
geconstateerd dat ieder dorp een andere voorgeschiedenis heeft en met andere problemen worstelt.
De ‘inzet en kwaliteit’ van de raden is lang niet overal gelijk. Hoewel voor alle raden hetzelfde
convenant geldt, is het dus niet mogelijk ze allemaal op dezelfde manier te benaderen.
Voor de legitimiteit en democratische verantwoording van het gevoerde beleid, wordt naar de
dorpen als ‘gemeenschap’ verwezen. Bij machtsmisbruik of dominante personen die middelen naar
zich toe trekken, is het aan de dorpsbewoners zelf om de raad ter verantwoording te roepen. Per slot
van rekening is de samenstelling van de stads-/dorpsraad een zaak van het dorp.
Kortom, in het gesprek wordt geconstateerd dat ongelijkheid en dominante netwerken een realiteit
zijn. Burgers moeten die accepteren en, al naar gelang hun oordeel daarover, handelen. De
gemeente verwacht dat stads- en dorpsraden op dit punt zelf verantwoordelijkheid nemen en
nadenken over hun rol en verantwoordelijkheden in deze.
5.4.
Zwakke sociale netwerken en de ondersteuning door professionals
De verschillen tussen en binnen de dorpen roepen ook vragen op over de rol van professionals. Niet
elk dorp heeft namelijk een even sterk sociaal netwerk, zo wordt geconstateerd. De vraag is of
professionals ondersteuning moeten bieden bij het ontwikkelen van een sociaal netwerk op
kernniveau en, zo ja, hoe.
In het rondetafelgesprek wordt geconstateerd dat ieder dorp eigenlijk een centrale persoon (een
‘kartrekker’) nodig heeft die de verantwoording op zich neemt en zaken regelt. Ieder dorp heeft wel
16
bewoners die deze rol zouden kunnen vervullen, maar zij zijn niet altijd in beeld. En daar waar zij wél
actief zijn, bestaat het risico, behalve de eerder genoemde dominantie en ongelijkheid, dat de kennis
en het opgebouwde netwerk verloren gaan wanneer deze persoon wegvalt.
Burgerschap betekent niet dat de professionals naar de achtergrond verdwijnen. RMDO geeft aan
dat er in de meeste dorpen een sociaal netwerk is dat problemen kan oplossen: “80 Procent kan het
dorp zelf oplossen, 20 procent is voor de professionals”. De professionals zijn ervoor om mensen die
buiten de boot vallen, te ondersteunen. Dit sluit aan bij de aanpak van Zorg en Welzijn. Zij richt zich
meer op de ondersteuning van individuele gevallen en minder op gemeenschappen als geheel.
Om professionals en initiatieven bij elkaar te brengen, zijn ontmoetingsplekken belangrijk. Vanuit
een centrale plek kan bijvoorbeeld een buurtbeheerder (een dorpsbewoner) zaken signaleren en
doorgeven. In sommige kernen, zoals Sint Kruis, vormt de kerk een centrale plek.
Hoe de relatie tussen formele en informele netwerken verandert, moet de toekomst uitwijzen.
Vooralsnog richten de organisaties zich vooral op bestaande netwerken, zoals de stads- en
dorpsraden. Coaching van raden i.c. raadsleden en van initiatieven is mogelijk, maar daarvoor is wel
kennis van de structuren in het dorp nodig.
17
6. GELIJKE MONNIKEN, GELIJKE KAPPEN?
6.1.
Inleiding
De gemeente Sluis bood een uitstekende setting voor het bestuderen van onze onderzoeksvragen:

Hoe verhouden gemeenten (en eventueel maatschappelijk middenveld) zich tot burgerschap?

Hoe wordt de inbreng van gemeente en maatschappelijk middenveld door burgers ervaren en
beoordeeld?

Wat doen burgers zelf voor hun dorp en met welk resultaat?
Sluis is een gemeente met veel dorpen die van elkaar verschillen, in cultuur, demografie, ligging en
economie. Dorpen die ook variëren in de omstandigheden en voorwaarden waaronder burgerschap
tot stand komt. Hoewel de ‘collectieve redzaamheid’ in Sluis meer onder druk staat dan in andere
Zeeuwse gemeenten (Scoop 2013), zagen wij een scala aan actief burgerschap.
6.2.
De dorpen
Hoofdplaat en Cadzand-dorp zijn dorpen van vergelijkbare omvang op twintig kilometer afstand van
elkaar. Maar de verschillen zijn minstens zo opvallend. Een groot verschil is de aantrekkingskracht
van de dorpen op toeristen en nieuwe bewoners.
In Cadzand heeft het toerisme zich sterk ontwikkeld. Dat heeft te maken met de ligging van het dorp.
Vlak bij Cadzand-dorp, waar veel toeristische accommodaties zijn gebouwd, is veel geïnvesteerd in
de toeristische infrastructuur. Het gemeentelijk beleid heeft die sterke ontwikkeling mogelijk
gemaakt door er ruimte en mogelijkheden voor te bieden. Bijvoorbeeld door het loslaten van de
tweedewoningverordening.
Verschillende groepen hebben van die ontwikkeling geprofiteerd, niet in de laatste plaats de
gemeente zelf. Maar ook wooncorporatie Woongoed en de huizenbezitters hadden hier financieel
voordeel van. De huizenprijzen stegen de afgelopen vijf jaar aanzienlijk. En door het toerisme bleven
bepaalde voorzieningen behouden.
Andere groepen ondervonden echter nadelen van de sterke toeristengroei. De beschikbaarheid van
huurwoningen en goedkope woningen nam af. Vooral voor jongeren, starters op de woningmarkt en
ouderen is het lastig geschikte woonruimte te vinden in Cadzand. Nieuwe bewoners brachten
weliswaar nieuwe initiatieven met zich mee, maar nemen de scheidslijnen binnen het dorp niet weg;
ze versterkten die zelfs. Met name veel autochtone bewoners ervaren een verlies aan
‘gemeenschap’. Cadzand is hiermee een voorbeeld van een dorp dat zijn identiteit als saamhorig
‘autonoom’ dorp verliest, maar zich nog geen identiteit als ‘woondorp’ weet aan te meten.
Hoofdplaat daarentegen is een dorp in de luwte. Voor veel voorzieningen moeten bewoners het dorp
uit en het zandstrand, waar de bewoners hun zinnen op gezet hebben, zal nooit een trekpleister
worden. In Hoofdplaat is niet die enorme toeristische ontwikkeling zoals in Cadzand geweest en
hebben de bewoners minder te dealen met de veranderingen die dat met zich meebrengt. Het
18
verleden wordt er minder gemist en tegenstellingen tussen groepen zijn er minder saillant. Tekenend
is dat nieuwkomers er zonder problemen de rol op zich kunnen nemen van kartrekkers. Hoofdplaat is
hiermee een woondorp waar gedeelde doelen, zoals het dorpshuis en het praathuis, de bewoners
een gemeenschappelijke focus geven.
Het verschil tussen de dorpen weerspiegelt zich in de dorpsraden: terwijl de dorpsraad van Cadzand
zorgelijk aankijkt tegen de toekomst en denkt in termen van bedreigingen en behoud, heerst in de
dorpsraad van Hoofdplaat een vrolijk optimisme. Het verschil vertaalt zich ook in verschillende
behoeften met betrekking tot de gemeente en de wooncorporatie. In Cadzand leken bewoners, zoals
vertegenwoordigd in de dorpsraad, grote behoefte te hebben aan informatie en duidelijkheid, met
name over de beschikbaarheid van woningen. Behalve de dorpsraad zijn er vooral nieuwkomers die
op cultureel en ander gebied diverse activiteiten ontplooien. In Hoofdplaat waren actieve bewoners
uitstekend geïnformeerd en bestond vooral behoefte aan een zo goed en snel mogelijke assistentie
bij het tot stand brengen van initiatieven.
6.3.
Spanningsveld en uitdaging
Nu de overheid steeds meer vertrouwt op de eigen verantwoordelijkheid van burgers is het aan de
gemeenten aan te geven hoe ze om wil gaan met de eigen initiatieven van burgers. En dat is nog een
hele zoektocht. Net als veel andere gemeenten realiseert de gemeente Sluis zich, dat er op dit punt
een spanningsveld bestaat tussen twee algemeen aanvaarde opvattingen.
De ene opvatting is dat de gemeente rechtvaardig behoort te verdelen. Dat zij gelijke monniken gelijk
moet behandelen. Voor de dorpen komt deze opvatting neer op een gelijke verdeling van middelen
of voorzieningen over dorpen.
De tweede opvatting, die steeds algemener aanvaard wordt, is dat de gemeente behoort te
vertrouwen en te bouwen op het zelf organiserend en zelf corrigerend vermogen van
gemeenschappen. In deze opvatting hoort het initiatief te liggen bij de burger en participeert de
overheid in de activiteiten van de burgers in plaats van omgekeerd. Dit betekent dat de overheid
oude doelstellingen moet loslaten en de ‘gelijkheidsfuik’ moet mijden (RMO 2013).
De twee opvattingen botsen waar zich verschillen in burgerkracht voordoen. Het Sociaal Cultureel
Planbureau (zie de Dorpenmonitor, 2013) en hoogleraar samenlevingsopbouw Justus Uitermark
(2014) wijzen erop dat verschillen in actief burgerschap sociale ongelijkheid – tussen gemeenschappen én tussen groepen mensen binnen een gemeenschap – kunnen vergroten. Met andere
woorden, als de bewoners van het ene dorp door grote inspanningen, goede netwerken en goede
connecties mooie dingen voor hun dorp realiseren, en de bewoners van een ander dorp uit
desinteresse, onenigheid of onkunde kansen laat liggen, vergroot het vertrouwen op het zelf
corrigerend vermogen van burgers de ongelijkheid tussen dorpen.
Hoewel zowel Cadzand als Hoofdplaat over veel burgerkracht beschikken, lijken de bewoners van
Hoofdplaat toch een stap verder in het nemen van verantwoordelijkheid voor de koers van het dorp,
19
ook omdat externe ontwikkelingen – waar de gemeente deels debet aan is – de verschillen binnen
Cadzand vergroot en daarmee de Cadzantenaren voor grotere uitdagingen plaatsen.
In de beleving van de werkgroep is het de uitdaging aan de gemeente om eenduidigheid en gelijkheid
te bieden, maar daarbinnen ongelijkheden tegen te gaan en de dorpen tegemoet te treden met oog
voor eigenheid en situationele verschillen. In dit soort situaties mag van gemeenten en maatschappelijke organisaties worden verwacht dat zij hun verantwoordelijkheid nemen en ondersteunend
optreden.
6.4.
Eenduidigheid en transparantie
De gemeente Sluis werkt hard aan de invulling van haar participatiebeleid. Zij streeft naar een
eenduidige structuur waarbinnen stads- en dorpsraden zaken doen met een vaste coördinator van de
gemeente. Een nieuw element in het participatiebeleid is daarbij dat dorpen – naast een
basissubsidie – een extra subsidie kunnen verdienen met een jaarlijks participatieplan. Eenduidig is
deze situatie echter nog niet. Een dorpsraad heeft zeker niet het monopolie op burgerschap. In
Cadzand leek de dorpsraad niet door alle groepen bewoners gedragen te worden en bleek dat een
groep bewoners andere wegen bewandelde langs andere ambtenaren van andere afdelingen om
subsidies te verwerven om zo hun doel te bereiken.
Naast de gemeente hebben ook de wooncorporatie en de welzijnsorganisatie hun eigen gesprekken
met bewoners over leefbaarheidsvraagstukken. Welke bewoners waar invloed uitoefenen blijft
hiermee weinig transparant. De werkgroep adviseert hierom de gemeente een duidelijkere regie op
het proces te voeren waar het gaat om het ontwikkelen en vaststellen van een gezamenlijke visie op
burgerkracht. De gemeente kan bijvoorbeeld het initiatief nemen om instanties rond de tafel te
krijgen om het belang aan te geven van burgerschap en van een goede onderlinge afstemming wat
betreft kanalen, ingangspunten en werkwijzen. Overeenstemming daarover geeft voor alle partijen –
ook voor de dorpsraden – helderheid over rollen en verantwoordelijkheden.
In deze visie moet ook aandacht zijn voor het democratische gehalte van de besluitvorming in het
dorp. Voor veel initiatieven is het geen enkel probleem dat slechts een kleine groep bewoners zich
ermee bezig houdt, maar voor thema’s die het hele dorp aangaan – en als subsidies in het spel zijn
wordt dat al gauw zo ervaren - is het dat wel. Als een subgroep een te sterke stempel drukt op de
besluitvorming rond deze thema’s is dat onrechtvaardig, gaat het ten koste van het draagvlak voor
deze besluiten en worden waardevolle inzichten en vaardigheden buiten deze subgroep niet benut. .
Daarom kan de gemeente eisen stellen aan het democratisch proces bijvoorbeeld door voorwaarden
te stellen aan representativiteit. Als het gaat om dergelijke voorwaarden kan gesproken worden van
gelijke monniken gelijke kappen. Omdat een dorpsraad primair een organisatie van het dorp is en
moet blijven, is het vervolgens aan de dorpsraad zelf om in te vullen hoe zij dit organiseert;
afhankelijk van de eigen dorpscultuur en de mogelijkheden die het dorp heeft. Wel kan de gemeente
vanuit haar regierol dit in de gaten houden en ondersteuning bieden – bijvoorbeeld door
opbouwwerk – als dorpen er zelf niet uitkomen.
20
6.5.
Oog voor ongelijkheid en eigenheid
Maar eenduidig beleid pakt in verschillende dorpen verschillend uit. Voor ‘zelfbewuste’ dorpen als
Hoofdplaat zal het niet moeilijk zijn een dorpsvisie, een jaarlijks leefbaarheidsplan met daaraan
gekoppeld een participatieplan op papier krijgen. Het biedt hen vooral een nieuwe welkome
mogelijkheid om hun plannen te realiseren. Voor een gefragmenteerd dorp als Cadzand biedt het
participatieplan een grotere uitdaging, maar wel een nuttige. Het dwingt hen naar de toekomst te
kijken en op zoek te gaan naar wat de Cadzantenaren bindt. Zij moet hiervoor tegenstellingen
overbruggen en netwerken aan elkaar knopen, waarmee het sociaal kapitaal dat buiten de dorpsraad
aanwezig is (bijv. cultuurgerichte nieuwkomers en de Vlamingen) het dorp als geheel meer ten goede
zal komen.
De werkgroep adviseert de gemeente te erkennen dat de uitdagingen groter zijn voor Cadzand dan
voor Hoofdplaat – mede door ontwikkelingen waar het dorp geen greep op heeft - en te zorgen voor
ondersteuning van de dorpen die daar baat bij hebben. Dit kan bijvoorbeeld via instellingen als
SCOOP, Stichting Welzijn of de Zeeuwse Vereniging Kleine Kernen, maar ook via ambtelijke
ondersteuning.
Bij de introductie van het participatieplan bij de dorpen, opperden zowel gemeente als bewoners het
idee dat dorpen elkaar kunnen ondersteunen bij het schrijven van dit plan. Hiermee maken zij slim
gebruik van de vooruitstrevendheid van dorpen als Hoofdplaat en biedt zij tegelijkertijd een
antwoord op een ander spanningsveld, namelijk dat tussen dorpisme - fixatie op instandhouding van
de eigen dorpssamenleving - enerzijds en het vinden van regionale oplossingen anderzijds. De
binding met het eigen dorp en de competitie met andere dorpen vormen een vruchtbare
voedingsbodem voor burgerinitiatief. Hier staat tegenover dat concurrentie ook noodzakelijke
oplossingen in de weg kan staan (Hospers en Reverda 2012). De samenwerking tussen dorpen rond
de participatieplannen – of op welke andere manier dan ook – gaat dorpisme tegen zonder ten koste
te gaan van de dorpsbinding. Het blijft evenwel belangrijk in de gaten te houden of dorpen er wel
uitkomen. De gemeente moet indien gewenst zorgen voor ondersteuning.
6.6.
Maatwerk is mensenwerk
Contact tussen de gemeente en bewonersgeledingen blijft daarom cruciaal voor het overdragen van
verantwoordelijkheden aan burgers. Het risico bestaat dat het stellen van eenduidige kaders van de
kant van de gemeente ten koste gaat van het zelforganiserend vermogen van de gemeenschappen.
Kaders, voorwaarden en participatieplannen zijn immers formele (lees: ingewikkelde) aangelegenheden. Terwijl de kracht van bewonersinitiatieven juist schuilt in het informele (lees: gezellige)
enthousiasme waarin bewoners elkaar vinden en het relatieve gemak waarmee zaken op de kleine
schaal van de directe omgeving kunnen worden gerealiseerd.
Om dorpsbewoners te laten participeren, moet de gemeente dus aansluiten bij hun beleving. Waar
nodig moet zij coachen zonder op te leggen, motiveren door te inspireren en tijd en ruimte geven,
ook om fouten te maken. Zij moet wheelen en dealen met bewoners om het optimale uit de dorpen
21
te halen. Hiervoor is een positief ingestelde gemeente nodig en de inzet van ambtenaren die gevoel
hebben voor participatie en die de schakelfunctie naar de overlegpartners kunnen vervullen.
De vaste dorpencoördinator heeft de communicatie tussen de dorpen en de gemeente sterk
verbeterd. In het uitbreiden van de verantwoordelijkheden van bewoners zouden ook haar taken
zich moeten uitbreiden. Want burgerparticipatiebeleid is maatwerk en maatwerk is mensenwerk.
6.7.
Is situationeel handelen mogelijk?
In de inleiding van deze rapportage stelden we de vraag: Kunnen en willen gemeenten situationeel
verschillend handelen waar het gaat om stimuleren van burgerschap?
Van de gemeente Sluis kregen wij niet duidelijk de indruk dat ze zich bewust verschillend verhoudt
tot burgerschap in verschillende situaties. Het lijkt erop dat het gelijkheidsprincipe domineert over
andere insteken bij de uitvoering van het participatiebeleid. Vanuit de motieven die daarvoor zijn
aangedragen valt dit te respecteren.
En het is ook maar de vraag of een gemeente openlijk situationeel kan omgaan met burgerschap.
Is het aan de gemeente om uit te spreken waar het goed gaat en waar niet, waar de voorwaarden
beter en slechter zijn dan elders? Heeft de gemeente hiervoor de kennis en het gezag? Of moet dat
bij andere organisaties worden gezocht? Vroeger was die kennis aanwezig bij het maatschappelijk
middenveld; bij woningcorporaties en het opbouwwerk. Zij hadden – middels een sociale kaart –
zicht op het functioneren van dorpsgemeenschappen, de verschillen en de zwakke plekken. Deze
organisaties houden zich niet meer bezig met het ontwikkelen en bijhouden van die kennis.
De participatiesamenleving met zijn actieve burgerschap staat voor wat betreft overheid en
middenveld nog in de kinderschoenen, lijkt het. Principes worden gemakkelijker geformuleerd, dan
dat er in de opstelling en uitvoering effectief mee kan worden omgegaan.
Wat is dan wel het meest realistisch haalbare in de huidige zoektocht naar een participatiesamenleving? Misschien is dat wel een combinatie van de onderstaande ingrediënten:
1. een positief ingesteld gemeentebestuur, dat werk wil maken van actief burgerschap en
participatie en daarop zijn beleid en inzet van middelen richt;
2. de inzet van ambtenaren die gevoel hebben voor participatie en die de schakelfunctie hebben
naar de overlegpartners;
3. het vertrouwen op het zelforganiserend en zelfcorrigerend vermogen van (dorps)gemeenschappen;
4. de bereidheid om ervaringen te delen, expliciet te maken en het debat daarover te organiseren
en daarvoor de burgers en organisaties uit te nodigen.
Het zijn ingrediënten die we in Sluis – in verschillende hoeveelheden – zeker zijn tegengekomen.
22
7. REFERENTIES
Hospers, Gert-Jan en Nol Reverda (2012). Krimp, het nieuwe denken. Den Haag: Boom Lemma
Uitgevers
RMO (2013). Terugtreden is vooruitzien. Maatschappelijke veerkracht in het publieke domein. Den
Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Moerkamp, Jos, Jannie Schonewille en Ton Selten (2013). Minder mensen, meer initiatief. Den Haag:
Werkgroep Leefbaarheid en Voorzieningen van het Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling.
Steenbekkers, Anja en Lotte Vermeij (2013). De Dorpenmonitor. Ontwikkelingen in de leefsituatie van
dorpsbewoners. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Uitermark, Justus (2014). Verlangen naar Wikitopia. Oratie als bijzonder hoogleraar
samenlevingsopbouw, 10 januari 2014.
23