Gemeenteblad 2013 - Gemeente Rotterdam

Gemeenteblad 2013
Verordening inspraak, burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2014
De raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 november
2013, (raadsvoorstel nr. 1272629); raadsstuk 13GR3059;
gelet op de artikelen 147, 149 en 150 van de Gemeentewet;
overwegende, dat ter invulling van de mogelijkheden tot invloed van de
Rotterdammer een aantal instrumenten in regelgeving vastgelegd worden;
besluit vast te stellen:
Verordening inspraak, burgerinitiatief en referenda Rotterdam
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het
vaststellen of wijzigen van beleid;
b. burgerinitiatief: een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van ingezetenen
aan de raad om te beraadslagen en te besluiten over een door hen
geformuleerd voorstel dat betrekking heeft op een gemeentelijke
aangelegenheid;
c. gebiedscommissie: een commissie zoals genoemd in artikel 1, sub d
van de Verordening op de gebiedscommissies 2014;
d. inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de
voorbereiding van beleid;
e. inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt
gegeven;
f. gebied: de gebieden zoals aangegeven in de Verordening op de
gebiedscommissies 2014;
g. elektronische handtekening: de handtekening als bedoeld in artikel 2:16
van de Algemene wet bestuursrecht;
h. gebiedsreferendum: een volksstemming op initiatief van de bevolking
waarbij het onderwerp betrekking heeft op het gebied zoals bedoeld in
artikel 2 van de verordening op de gebiedscommissies 2014;
i. digitaal stemmen: stemmen met gebruikmaking van de handtekening
als bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht;
j. kiesgerechtigde: degene die voldoet aan de eisen voor een kiezer van
de leden van de raad van de gemeente, zoals bedoeld in artikel B3 van
de Kieswet;
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 1
k. ondertekenaar: degene die op het moment van de ondertekening van
het inleidende of definitieve verzoek de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt,
ingezetene is van Rotterdam, niet uitgesloten is van het kiesrecht, en
indien hij geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie
voldoet aan de vereisten zoals bedoeld in artikel B3, lid 2 van de
Kieswet, met dien verstande dat voor de dag van de kandidaatstelling
gelezen moet worden het moment van ondertekening van het verzoek;
l. raadgevend referendum: een volksstemming op initiatief van één of
meer verzoekers;
m. raadplegend referendum: een volksstemming op initiatief van de raad;
n. referendum: hiermee wordt gedoeld op één van de referenda in deze
verordening;
o. verzoeker: degene die op de dag van het indienen van het verzoek de
leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ingezetene is van Rotterdam, niet
uitgesloten is van het kiesrecht, en indien hij geen onderdaan is van
een lidstaat van de Europese Unie voldoet aan de vereisten zoals
bedoeld in artikel B3, lid 2 van de Kieswet, met dien verstande dat voor
de dag van de kandidaatstelling gelezen moet worden de dag van de
indiening van het verzoek.
Artikel 2 Digitale meningspeiling
1. Onder digitale meningspeiling wordt verstaan: het met moderne
communicatietechnieken peilen van de mening onder de Rotterdamse
ingezetenen.
2. De raad, het college en de gebiedscommissies kunnen besluiten tot
een digitale meningspeiling.
3. Het college stelt nadere regels op over het houden van deze
meningspeiling.
Artikel 3 Inspraak
1. De raad, het college en de burgemeester kunnen besluiten, ten aanzien
van eigen bevoegdheden, of inspraak wordt verleend bij de
voorbereiding van hun beleid.
2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.
3. Geen inspraak wordt verleend:
a. ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder
vastgesteld beleidsvoornemen;
b. indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;
c. indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het
bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;
d. inzake de begroting, de tarieven voor gemeentelijke dienstverlening en
belastingen bedoeld in hoofdstuk XV van de Gemeentewet;
e. indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is
dat inspraak niet kan worden afgewacht;
f. indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de
verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen in de
samenleving;
g. indien de inspraak op grond van een andere verordening is geregeld.
4. Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 2
Artikel 4 Inspraakprocedure
1 Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing.
2. Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een
andere inspraakprocedure vaststellen.
Artikel 5 Eindverslag
1. Ter afronding van de inspraak maakt het college een eindverslag op.
2. Het eindverslag bevat in elk geval:
a. een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;
b. een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of
schriftelijk naar voren zijn gebracht;
c. een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt
aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het
beleidsvoornemen wordt overgegaan.
3. Het bestuursorgaan maakt het eindverslag op de gebruikelijke wijze
openbaar.
Artikel 6 Burgerinitiatief
Ingezetenen van veertien jaar en ouder kunnen een burgerinitiatief
indienen.
Artikel 7 Onderwerpen burgerinitiatief
Een burgerinitiatief gaat niet over:
a. de uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen
of nauwelijks beleidsvrijheid heeft;
b. gemeentelijke procedures;
c. de gemeentelijke organisatie;
d. vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting;
e. gemeentelijke belastingen en tarieven;
f. geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers
dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;
g. handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of
ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van
de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college
vastgestelde klachtenregeling;
h. benoemingen of functioneren van personen;
i. onderwerpen waartegen een bezwaar- of beroepsprocedure openstaat
of heeft opengestaan.
Artikel 8 Indiening burgerinitiatief
1. Het burgerinitiatief wordt digitaal of schriftelijk ingediend bij de voorzitter
van de raad.
2. Het burgerinitiatief wordt ondersteund, op een wijze bedoeld in het
volgende lid, door ten minste het volgende aantal ingezetenen van veertien
jaar en ouder:
a. voor verzoeken met een gebiedsgericht karakter: 50;
b. voor verzoeken met een stedelijk karakter of die meer gebieden betreft:
250.
3. De ondersteuning, bedoeld in het vorige lid, blijkt uit ondertekening door
de ingezetene van een aan het burgerinitiatief gehechte, door het college
opgestelde lijst.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 3
4. Een ondertekening als bedoeld in het vorige lid is pas geldig als naast de
handtekening tevens de naam, het adres en de geboortedatum van de
ingezetene worden vermeld.
5. Elektronische handtekeningen zijn geldig.
6. Als de authenticiteit niet kan worden vastgesteld wordt deze
handtekening niet meegeteld.
Artikel 9 Inhoud burgerinitiatief
1. Het burgerinitiatief bevat een voorstel aan de raad voor een door de raad
te nemen besluit, voorzien van een motivering.
2. Indien uit de realisering van het burgerinitiatief kosten voortvloeien, wordt
daarvan een globale raming gegeven.
3. Het burgerinitiatief vermeldt de naam, het adres (eventueel e-mailadres),
en de geboortedatum van minimaal één en maximaal drie ingezetenen die
als vertegenwoordigers van het burgerinitiatief optreden.
Artikel 10 Eisen burgerinitiatief
1. De voorzitter van de raad bericht de raad binnen vier weken na
ontvangst van een burgerinitiatief of het burgerinitiatief voldoet aan de
eisen bedoeld in de artikelen 8 en 9 en of sprake is van eventuele
uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 7.
2. Indien een burgerinitiatief niet voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 8
en 9 stelt de voorzitter van de raad de vertegenwoordigers bedoeld in
artikel 9, derde lid, gedurende een termijn van ten hoogste vier weken in de
gelegenheid om de vastgestelde gebreken te herstellen.
3. De voorzitter van de raad doet van een besluit als bedoeld in het vorige
lid schriftelijk mededeling aan de vertegenwoordigers en aan de raad.
4. De termijn bedoeld in het tweede lid vangt aan met ingang van de datum
van dagtekening van de schriftelijke mededeling bedoeld in het derde lid.
Artikel 11 Behandeling burgerinitiatief
1. De raad beslist in een volgende vergadering na ontvangst van het advies
van de voorzitter bedoeld in artikel 10, eerste lid, over de behandeling van
het burgerinitiatief.
2. Indien de raad het burgerinitiatief in behandeling neemt, stelt hij
tegelijkertijd vast of gebruik wordt gemaakt van een van de mogelijkheden
genoemd in het derde en het vierde lid van dit artikel en in welke
raadsvergadering besluitvorming over het burgerinitiatief zal plaatsvinden.
3. De raad kan een burgerinitiatief om advies voorleggen aan het college.
Hij stelt daarbij een termijn vast waarbinnen dit advies moet zijn
uitgebracht.
4. De raad kan, bij de verzoeken bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a,
advies inwinnen bij de gebiedscommissie zoals bedoeld in artikel 27, eerste
lid, onder a van de Verordening op de gebiedscommissies 2014.
5. De raad kan bovendien besluiten om over een burgerinitiatief het advies
in te winnen van een raadscommissie. Hij stelt daarbij een termijn vast
waarbinnen dit advies moet zijn uitgebracht.
6. Beraadslaging en besluitvorming over een burgerinitiatief vindt plaats
binnen 13 weken nadat de raad heeft besloten om het burgerinitiatief in
behandeling te nemen. Deze termijn kan, met redenen, ten hoogste
eenmaal met vier weken worden verlengd.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 4
Artikel 12 Toelichting burgerinitiatief
1. De voorzitter van de raad stelt een of meer van de vertegenwoordigers
bedoeld in artikel 9, derde lid, in de gelegenheid het burgerinitiatief toe te
lichten in de raadsvergadering waarin de beraadslaging over het
burgerinitiatief plaatsvindt en eventuele vragen uit de raad te
beantwoorden.
2. De voorzitter van de raad kan een of meer van de vertegenwoordigers
bedoeld in artikel 9, derde lid, toestemming geven om deel te nemen aan
de beraadslaging in de raad over het burgerinitiatief.
3. Indien de raad toepassing heeft gegeven aan artikel 10, vierde lid, zijn
het eerste en het tweede lid van dit artikel van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 13
1. De raad stelt de vertegenwoordigers bedoeld in artikel 9, derde lid,
schriftelijk in kennis van zijn besluit. Indien de raad geheel of gedeeltelijk
afwijkt van het burgerinitiatief geeft hij de redenen daarvoor aan.
2. Indien de raad geheel of gedeeltelijk overeenkomstig het burgerinitiatief
besluit, deelt het college de vertegenwoordigers binnen vier weken na de
raadsvergadering als bedoeld in het eerste lid van dit artikel aan de
vertegenwoordigers en betreffende gebiedscommissie mede:
a. wanneer met de uitvoering van het raadsbesluit zal worden gestart;
b. bij welk(e) cluster/afdeling van de gemeente Rotterdam de
vertegenwoordigers nadere inlichtingen kunnen inwinnen;
c. wat de duur van de uitvoering zal zijn.
Artikel 14 Algemene bepalingen omtrent referenda
1. Onderwerp van een referendum kan, onverminderd het in artikel 16
bepaalde, zijn een voorgenomen besluit van de raad.
2. Elk referendum wordt zo veel mogelijk digitaal uitgevoerd.
Artikel 15 Onderwerpen referendum
Een referendum wordt in ieder geval niet gehouden over:
a. de uitvoering van besluiten van hogere bestuursorganen waaromtrent
de raad geen beleidsvrijheid heeft;
b. gemeentelijke procedures;
c. de inrichting van de gemeentelijke organisatie als bedoeld in artikel
160, eerste lid, onder c, van de Gemeentewet;
d. vaststelling en wijziging van de gemeentelijke begroting en rekening;
e. gemeentelijke belastingen en tarieven;
f. geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers
dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;
g. handelingen en gedragingen van collegeleden, raadsleden of
ambtenaren waartegen een klacht kan worden ingediend op grond van
de Algemene wet bestuursrecht of een door de raad of het college
vastgestelde klachtenregeling;
h. benoemingen of functioneren van personen;
i. beschikkingen;
j. besluiten op grond van een gehouden referendum of in het kader van
deze verordening;
k. besluiten met een spoedeisend karakter;
l. besluiten over een ingediend burgerinitiatief.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 5
Artikel 16 Planning referendum
1. De raad stelt, gelijktijdig met het besluit tot het houden van een
gebiedsreferendum, binnen 13 weken de datum hiervan vast, met dien
verstande dat een referendum niet plaatsvindt in de voor de regio
aangewezen schoolvakanties voor het basis- en voortgezet onderwijs, en
verlengd zonodig de termijn met deze vakantieperiode.
2. Bij het raadplegend referendum en het raadgevend referendum geldt
hierbij een termijn van 26 weken.
3. Het referendum vindt niet plaats in de hierboven benoemde
schoolvakanties.
4. Er kunnen meer referenda op dezelfde dag worden gehouden.
Artikel 17 Inhoud referendum
1. De raad stelt uiterlijk zes weken vóór de datum waarop het referendum
wordt gehouden de vraagstelling en de antwoordcategorieën van het
referendum vast. De raad laat zich voor de formulering bijstaan door
onafhankelijke, externe deskundigen.
2. Bij het raadplegend referendum en het raadgevend referendum geldt
hierbij een termijn van 13 weken.
3. Na de vaststelling van de vraagstelling wordt elk raadslid of het college
in de gelegenheid gesteld uit te spreken welke binding de uitslag van het
referendum voor het raadslid of college heeft.
4. De wijze waarop het stemmen plaatsvindt wordt nader door het college
bepaald.
Artikel 18 Relatie Kieswet
1. De bepalingen van de Kieswet voor wat betreft de raadsverkiezingen zijn
zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, tenzij deze verordening
anders bepaalt.
2. Een referendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden van het
gehele grondgebied van de gemeente Rotterdam. Zij ontvangen hiervoor
een oproeping.
3. De voorzitter van de raad doet een openbare kennisgeving van een
besluit tot het houden van een referendum.
4. De stukken met betrekking tot de te nemen beslissing liggen voor een
ieder ter inzage op door de voorzitter van de raad aan te wijzen plaatsen. In
de openbare kennisgeving wordt daarvan mededeling gedaan.
Artikel 19 Geldigheid referendum
1. Een referendum is geldig, indien ten minste 30% van de
kiesgerechtigden voor dit referendum een stem heeft uitgebracht.
2. De keuzemogelijkheid die de meeste geldige stemmen heeft gekregen
wordt als referendumuitspraak vastgesteld.
3. De raad en het college zijn niet gebonden aan een referendumuitspraak.
4. Het door het college voor dit referendum ingestelde centrale stembureau
als bedoeld in de Kieswet, stelt op de tweede dag na de dag waarop het
referendum is gehouden, het totaal aantal uitgebrachte stemmen vast,
alsmede het aantal geldige stemmen ‘voor’ en ‘tegen’.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 6
Artikel 20 Gebiedsreferendum
1. Onderwerp van een gebiedsreferendum kan, onverminderd het in artikel
16 bepaalde, zijn een voorgenomen besluit van de raad of (voorgenomen)
besluit van het college zijn.
2. Een gebiedsreferendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden
binnen het gebied. Zij ontvangen hiervoor een oproeping.
Artikel 21 Verzoek gebiedsreferendum
1. Een verzoeker kan zowel digitaal als schriftelijk een verzoek voor het
houden van een gebiedsreferendum indienen bij de voorzitter van de raad.
2. Het verzoek geeft aan om welk onderwerp, zoals bedoeld in artikel 15,
eerste lid, jo. artikel 20, het gaat en wordt ten minste een (1) volledige week
vóór de raadsvergadering of twee volledige weken na de
collegevergadering waar het betreffende (voorgenomen) besluit op de
agenda staat, ingediend.
3. Het verzoek voor een gebiedsreferendum dient in een gebied met een
omvang van:
0
- 10.000 inwoners door ten minste 250 ondertekenaars;
10.000 - 30.000 inwoners door ten minste 1000 ondertekenaars;
30.000 - 50.000 inwoners en meer door 2000 ondertekenaars; en
50.000 en meer inwoners door 2500 ondertekenaars te worden
ondersteund.
4. De ondertekenaars geven, op door de gemeente verstrekte lijsten, aan hun:
a. naam;
b. adres;
c. woonplaats;
d. geboortedatum;
en ondertekenen het verzoek.
5. Het verzoek wordt door de voorzitter van de raad aan de in deze
verordening bepaalde vereisten getoetst en vervolgens legt de voorzitter
zijn bevindingen voor aan de raad.
6. Indien het verzoek voldoet aan de in dit hoofdstuk bepaalde vereisten,
besluit de raad de eerstvolgende vergadering tot het houden van een
gebiedsreferendum.
7. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het verzoek zo
spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.
Artikel 22 Raadgevend referendum
1. Een verzoeker kan zowel digitaal als schriftelijk een inleidend verzoek
voor het houden van een raadgevend referendum indienen bij de voorzitter
van de raad.
2. Het inleidend verzoek geeft aan om welk te nemen besluit het gaat en
wordt ten minste een (1) volledige week vóór de raadsvergadering,
waarvoor het besluit dat onderwerp is van het inleidende verzoek is
geagendeerd, ingediend.
3. Het inleidend verzoek dient door ten minste 1000 ondertekenaars te
worden ondersteund.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 7
4. De ondertekenaars geven, op door de gemeente verstrekte lijsten, aan hun:
a. naam;
b. adres;
c. woonplaats;
d. geboortedatum;
en ondertekenen het inleidend verzoek.
5. Het inleidend verzoek wordt door de voorzitter van de raad aan de in
deze verordening bepaalde vereisten getoetst en vervolgens legt de
voorzitter zijn bevindingen voor aan de raad.
6. Indien het inleidend verzoek voldoet aan de in dit hoofdstuk bepaalde
vereisten, besluit de raad in de in het tweede lid bedoelde vergadering de
besluitvorming over het voorgenomen besluit met ten minste acht weken te
verdagen, zodat een definitief verzoek tot het houden van een referendum
kan worden ingediend.
7. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het inleidende verzoek
zo spoedig mogelijk openbaar op de in de gemeente gebruikelijke wijze.
Artikel 23
1. Binnen zes weken na de dag waarop het besluit bedoeld in artikel 23,
zevende lid, is bekend gemaakt wordt door verzoekers een definitief
verzoek tot het houden van een raadgevend referendum bij de voorzitter
van de raad ingediend.
2. Een definitief verzoek ten aanzien van een raadgevend referendum dient
ten minste door 10.000 ondertekenaars te worden ondersteund. De
ondertekenaars die het inleidende verzoek hebben ondersteund, worden
tevens geacht het definitief verzoek te ondersteunen.
3. Artikel 23, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. De daartoe van gemeentewege verstrekte lijsten worden:
a. op bij openbare bekendmaking gemaakte plaatsen neergelegd; of
b. aan ondertekenaars beschikbaar gesteld.
5. Binnen vier weken na de dag van ontvangst van het definitief verzoek
wordt het verzoek door de raad in zijn vergadering aan de in deze
verordening bepaalde vereisten getoetst.
6. Indien het definitief verzoek voldoet aan de in deze verordening
bepaalde vereisten, besluit de raad dat een raadgevend referendum wordt
gehouden.
7. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het houden van een
raadgevend referendum zo spoedig mogelijk openbaar op de in de
gemeente gebruikelijke wijze.
Artikel 24 Raadplegend referendum
1. Eén of meer leden van de raad kunnen een voorstel doen tot het houden
van een raadplegend referendum.
2. Het voorstel wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad en
bevat een probleemstelling met daarbij een toelichting.
3. De raad toetst het voorstel aan de in dit verordening gestelde vereisten
en besluit aansluitend of een raadplegend referendum kan worden
gehouden.
4. De voorzitter van de raad maakt het besluit inzake het houden van een
raadplegend referendum zo spoedig mogelijk openbaar op de in de
gemeente gebruikelijke wijze.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 8
Artikel 25 Raadsvoorstel
1. Indien de raad heeft bepaald dat over een te nemen raadsbesluit een
raadgevend of raadplegend referendum kan worden gehouden, dan wordt
het betreffende raadsvoorstel op de gangbare wijze behandeld.
2. De stemming over het door de raad te nemen besluit zoals dat luidt na
verwerking van de aanvaarde amendementen, wordt aangehouden tot de
eerstvolgende vergadering na de dag waarop de uitslag van het
referendum bekend is, tenzij eerder negatief over de ontvankelijkheid van
het inleidende of het definitieve verzoek wordt beslist.
3. Indien de eerstvolgende vergadering na de uitslag van het referendum
niet binnen vier weken valt, wordt binnen die termijn ten behoeve van de
stemming een extra vergadering bijeengeroepen.
Artikel 26 Referendumcommissie
1. Er is een referendumcommissie.
2. De referendumcommissie verricht haar taken onafhankelijk van de
andere gemeentelijke bestuursorganen.
3. De referendumcommissie stelt een reglement van orde voor haar
vergaderingen en haar andere werkzaamheden op, dat aan de raad en het
college wordt toegezonden.
4. Het reglement wordt binnen 13 weken na benoeming van de
referendumcommissie aangeboden.
Artikel 27 Samenstelling referendumcommissie
1. De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee
en ten hoogste vier leden die voor een periode van zes jaar door de raad
worden benoemd. De voorzitter en de leden kunnen éénmalig worden
herbenoemd voor een termijn van zes jaar.
2. De voorzitter en de leden van de commissie kunnen te allen tijde ontslag
nemen; degenen die aftreden of ontslag nemen blijven hun functie
waarnemen, totdat in hun opvolging is voorzien. Zij zijn nog zes weken
nadat in hun opvolging is voorzien, bevoegd aan de behandeling van ten
tijde van hun aftreden of ontslag lopende zaken deel te nemen.
3. De voorzitter en leden ontvangen een vergoeding op basis van de
Algemene vergoedingsverordening leden commissies Rotterdam 2005.
Artikel 28 Relatie gemeentewet
De artikelen 13 en 15 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 29 Relatie Subsidieverordening Rotterdam 2014
1. De referendumcommissie kan nadere regels als bedoeld in artikel 3 van
de Subsidieverordening Rotterdam 2014 vaststellen, ten behoeve van de
subsidiëring van instellingen die activiteiten ontwikkelen in het kader van
een referendum.
2. De referendumcommissie stelt subsidiecriteria op en maakt deze
bekend.
3. De referendumcommissie verdeelt het door de raad vastgestelde budget
voor voorlichting, campagnes en het vervullen van een platformfunctie.
4. De referendumcommissie is belast met het uitbrengen van adviezen over
klachten, ingediend na inwilliging van het definitieve verzoek, over de
gemeentelijke voorlichting en de wijze waarop gemeentelijke campagnes in
het kader van het referendum worden gevoerd.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 9
5. De referendumcommissie is belast met het behandelen van klachten,
ingediend na inwilliging van het definitieve referendumverzoek, over de
campagnes en platformactiviteiten van de organisaties die voor die
activiteiten van de referendumcommissie middelen toebedeeld hebben
gekregen.
Artikel 30 Vergaderingen referendumcommissie
1. De vergaderingen van de referendumcommissie worden in het openbaar
gehouden.
2. De deuren worden gesloten wanneer een lid daarom verzoekt of de
voorzitter het nodig oordeelt.
3. De referendumcommissie beslist vervolgens of met gesloten deuren zal
worden vergaderd.
4. De raad heeft inzage in de stukken waaromtrent door de referendumcommissie geheimhouding is opgelegd. De referendumcommissie kan
inzage slechts weigeren voor zover zij in strijd is met het openbaar belang.
Artikel 31 Eindverslag referendum
1. Ter afronding van het referendum maakt de referendumcommissie
een eindverslag op.
2. Het eindverslag bevat in ieder geval:
a. een overzicht van de verleende en vastgestelde subsidies;
b. de bevindingen en een oordeel over de campagnes, de
gemeentelijke voorlichting en de ingediende klachten.
3. De referendumcommissie brengt het eindverslag 20 weken na de datum
waarop het referendum is gehouden ter kennis van de raad en het college.
Artikel 32 Evaluatiebepaling
1. De raad is belast met de uitvoering van de evaluatie van het referendum.
2. De raad kan het college opdragen de evaluatie uit te voeren.
Artikel 33 Hardheidsclausule
Het college handelt overeenkomstig deze verordening, tenzij dat voor een
of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere
omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de verordening
te dienen doelen.
Artikel 34 Nadere regels
1. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van deze
verordening.
2. Het college stelt nadere regels op over het houden van een digitale
meningspeiling.
Artikel 35 Intrekking oude regelingen
De Inspraakverordening Rotterdam 2005, de Verordening Burgerinitiatief
Rotterdam, en de Referendumverordening 2007 worden ingetrokken.
Artikel 36 Overgangsbepaling
Reeds ingediende aanvragen en verzoeken worden op grond van de in
artikel 35 genoemde verordeningen afgehandeld.
Artikel 37 Publicatie en inwerkingtreding
Deze verordening wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad en treedt in
werking op 1 juni 2014.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 10
Artikel 38 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening inspraak,
burgerinitiatief en referenda Rotterdam 2014.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 november 2013.
De griffier,
De voorzitter,
R.G.R. Jeene, plv.
L.C. Bruijn, plv.
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 11 december 2013 en ligt op
werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum
Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel
40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen)
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 11
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Ad a - Beleidsvoornemen:
Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het
bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk
zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of
maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze (mede)
kunnen worden gebaseerd. De bepalingen in de Algemene wet
bestuursrecht zijn hierin leidend.
Ad f - Inspraak:
Er zijn veel omschrijvingen van het begrip inspraak. Bij de in dit artikel
opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de
Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en
uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel.
Allereerst wordt aan burgers / belanghebbenden de mogelijkheid geboden
om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Een tweede
doel is dat inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel biedt in
het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke
belangenafweging en de daarbij benodigde inzichten vanuit de
samenleving.
Inspraak is overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet ‘eenzijdig’
gedefinieerd, en op basis hiervan zou een gedachtewisseling met het
bestuursorgaan niet zijn inbegrepen. Wij achten de gedachtewisseling wel
van belang, omdat hiermee het creëren van draagvlak voor
beleidsvoornemens wordt versterkt.
Artikel 2 Digitale meningspeiling
Met dit artikel wordt, los van de verderop in hoofdstuk 4 beschreven
referenda, een vorm van participatie mogelijk gemaakt die snel gegevens
genereert over bepaalde standpunten. Dit is een instrument dat de
gebiedscommissies in kunnen zetten.
Raad en college zijn hier juridisch niet aan gebonden.
Artikel 3 Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn
eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de
voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is
gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(verder Awb) Het omvat raad, college en burgemeester. De
gebiedscommissies verzorgen de uitvoering van deze inspraakprocedure
conform de bevoegdheidsoverdracht zoals opgenomen in de verordening
gebiedscommissies.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 12
Elk bestuursorgaan kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak
onderwerpen. In de Memorie van toelichting op de Gemeentewet is
vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten
aanzien van welke gemeentelijke beleidsvoornemens inspraak wordt
verleend.
Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak
geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij
raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de
mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere
wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te
verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar
worden gemaakt.
In het tweede lid is bepaald dat inspraak altijd wordt verleend indien een
wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hieronder is opgesomd welke
wettelijke verplichtingen gelden. Er is van afgezien om dit op te nemen in
de tekst van artikel 2 zelf, omdat in de eerste plaats bij een nieuwe
wettelijke verplichting direct de verordening moet worden aangepast en in
de tweede plaats het een dermate uitgebreide opsomming is dat de
verordening hiermee onoverzichtelijk wordt.
Wettelijke verplichtingen tot het bieden van inspraak bestaan thans nog bij:
a. de voorbereiding van het gemeentelijk milieubeleidsplan (artikel 4.17,
derde lid, Wet milieubeheer (WM));
b. de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een
afvalstoffenverordening die afwijkt van artikel 10.21 WM (artikel 10.26,
tweede lid, WM);
c. de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke
ondersteuning (artikel 11, eerste lid van de Wet maatschappelijke
ondersteuning);
d. de realisatie en vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen en de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (artikel 42 van de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen en artikel 42 van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers);
e. de voorbereiding van besluiten tot uitsluiting van welstandstoetsing als
bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet
(artikel 12, vierde lid van de Woningwet).
Bij de onder c en d genoemde verplichtingen wordt er op basis van een
specifieke verordening inspraak mogelijk gemaakt. Zie hiervoor ook het
onder het derde lid, sub g genoemde.
In het derde lid is opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend.
In het vierde lid is de omschrijving van de inspraakgerechtigden, uit de
tekst van artikel 150 van de Gemeentewet opgenomen. Het begrip
‘belanghebbende’ is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft
ook gelding voor wetgeving buiten de Awb. In artikel 2 van de
Gemeentewet is het begrip ingezetene gedefinieerd.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 13
Artikel 4 Inspraakprocedure
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard op de inspraak. In
artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na
terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen
belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun
zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure
passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede
lid de inspraakprocedure worden aangepast.
Artikel 5 Eindverslag
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel
3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt
van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is
gebracht.
Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de
gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk
verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het
beleidsvoornemen ter inzage gelegd, enz.?
Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te
bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De
schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de
wettelijke toelichting bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan
worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren
gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting
naar voren hebben gebracht.
Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het
bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de
gebruikelijke wijze openbaar maakt. Wij willen hier wel benadrukken dat de
bekendmaking van de resultaten van de inspraak uitermate belangrijk is.
Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar
van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen
worden gepubliceerd in een krant en op de gemeentelijke website.
Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het
volstaan met een algemene bekendmaking. Het is aan te bevelen om
tijdens de inspraakavond al duidelijkheid omtrent de communicatie te
verschaffen.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 14
Burgerinitiatief
Artikel 6
Voor de leeftijd van 14 jaar is ook in de vorige versie van de verordening
Burgerinitiatief gekozen met het oog op het bevorderen van de
jongerenparticipatie. Alle Rotterdamse jongeren van 14 jaar en ouder
hebben de mogelijkheid een burgerinitiatief in te dienen of te ondersteunen.
Daarnaast is gezien de mogelijkheden van de verschillende niveaus van
een burgerinitiatief ook het gebied gedefinieerd.
Artikel 7
Onder andere zaken waarvoor een hoger overheidsorgaan het beleid
bepaald zijn uitgesloten.
Artikel 8 en 9
Het voorstel moet ondersteund worden door een deel van de bevolking;
afhankelijk van het schaalniveau worden er eisen gesteld aan de mate van
ondersteuning van het voorstel.
De elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de
Algemene wet bestuursrecht, wordt hier toegestaan. Waar nodig zal er
controle op de authenticiteit plaatsvinden.
De gemeente controleert het voorstel onder andere op: valt het onderwerp
binnen de competentie van de gemeente, is het voldoende concreet,
raming van de kosten etc.
Artikel 10 en 11
Deze artikelen geven aan welke termijnen er in acht genomen moeten
worden door de raad.
Ook de gebiedscommissie (als bedoeld in de verordening op de
gebiedscommissies) kan worden betrokken bij het advies, evenals een
raadscommissie.
Artikel 12 en 13
Het instrument van burgerinitiatieven kan verwachtingen wekken bij de
bevolking. Indien de raad afwijkt zal het dan ook goed moeten motiveren
waarom het voorstel van de initiatiefnemers niet wordt gevolgd. Belangrijk
is dat burgerinitiatieven snel worden afgedaan. Daarom zijn de termijnen zo
kort mogelijk gehouden.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 15
Het gebiedsreferendum, raadplegend en raadgevend referendum
Algemene toelichting
De huidige referendumverordening beoogt burgers meer bij het bestuur van
hun stad te betrekken. Met andere woorden: om burgers meer invloed te
geven op besluitvorming die voor hen van belang is.
De voorliggende verordening zou moeten leiden tot een reële mogelijkheid
tot burgerparticipatie, niet alleen op stedelijk niveau, maar ook in het
gebied.
Het opnieuw inrichten van deze verordening rechtvaardigt het aanpassen
van de termijnen en het toepassen van moderne technieken. Het nieuwe
bestuursmodel maakt het mogelijk om ook op gebiedsniveau het
referendum te gebruiken. Met het nieuwe wettelijke kader voor de
gebiedscommissies en de onderhavige voorstellen wordt het een uitdaging
om te zoeken waar referenda en andere initiatieven het Rotterdammer
gerichte aspect kunnen ondersteunen.
In de nieuwe verordening is dan ook wederom de bepaling opgenomen dat
elk raadslid zich vóór een referendum kan uitspreken en welke binding de
uitslag van het referendum voor het raadslid zal hebben. Die uitspraak
levert zoals gezegd geen juridische binding op, maar wel de meeste
duidelijkheid voor burgers over wat de raad met de uitslag van een
referendum zal gaan doen.
De uitslag van elk referendum is overigens niet bindend. De Grondwet
bepaalt namelijk (artikel 129, zesde lid) dat gemeenteraadsleden stemmen
zonder last. Alleen een grondwetswijziging kan dit veranderen.
Het referendum wordt zoveel mogelijk digitaal afgenomen. Dat is een
belangrijke wijziging om de toegankelijkheid en snelheid in de
besluitvorming te vergroten en de organisatiekosten te verlagen. Het
referendum kan in ieder geval niet worden uitgeschreven ten aanzien van
een burgerinitiatief, gemeentelijke belastingen en andere in de verordening
beschreven zaken.
Na installatie van de gebiedscommissies, gaat het college een lijst
opstellen met onderwerpen die referendabel zijn.
Artikel 14, eerste lid
Het moment waarop een referendumverzoek kan worden ingediend.
Het referendumverzoek moet worden ingediend vóórdat de raad een
formeel besluit heeft genomen.
Dat houdt in dat, indien formele besluitvorming in de raad heeft
plaatsgevonden, géén referendumverzoek meer kan worden ingediend
over dat onderwerp. Indien het mogelijk zou worden om na besluitvorming
in de raad een referendumverzoek in te dienen, zou dat betekenen dat veel
besluiten met vertraging inwerking zullen gaan treden hetgeen de
rechtszekerheid niet bevordert. Uitgangspunt is dat er bij onderwerpen die
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 16
veel stof doen opwerpen burgers (of raadsleden) al vroeg op het
vinkentouw zitten om voldoende steun voor een referendum te mobiliseren.
Met de huidige communicatiemiddelen is het op gang brengen van een
discussie voor nagenoeg alle Rotterdammers mogelijk.
Veel onderwerpen worden in commissies of in andere gremia besproken,
voordat de raad erover besluit.
Artikel 15 en 16
Het uitgangspunt is dat de referenda over zoveel mogelijk onderwerpen
moeten kunnen gaan. Artikel 15 geeft hiervoor de basis en de onderwerpen
die niet referendabel zijn worden in artikel 16 opgesomd. Voor de goede
orde wordt opgemerkt dat bij het burgerinitiatief de bezwaar- en
beroepsbepaling wél een uitzonderingsgrond is. De reden is dat beide
instrumenten een verschillend doel hebben. Het burgerinitiatief is primair
bedoeld om nieuwe ideeën en initiatieven op de politieke agenda te zetten,
en moet dus niet kunnen worden ingezet als verkapt hoger beroep.
Sub l. is een aanvullende uitzondering om te voorkomen dat een soort
hoger beroep wordt gecreëerd voor indieners bij afgewezen
burgerinitiatieven, danwel voor derden die het niet eens zijn met een
positief besluit over een burgerinitiatief.
Veel besluiten met een groot maatschappelijke belang zijn voor bezwaaren beroep vatbaar. Met een uitsluiting van deze besluiten – die daarmee
niet referendabel zouden zijn wordt het instrument goeddeels onbruikbaar.
Om die reden is gekozen om onderscheid te maken tussen beschikkingen
die een individueel karakter kennen (niet referendabel) en besluiten van
algemene strekking, de zogenaamde ‘bassen’ (wel referendabel). Zo zijn
subsidiebesluiten en vergunningen voor bijvoorbeeld bepaalde
evenementen niet-referendabel.
Het referendum is bedoeld om de mening te peilen over een
(voorgenomen) besluit met een groot maatschappelijk belang. Dat type
besluiten staat bijna per definitie open voor bezwaar en beroep. Daarom
wordt dit in het hoofdstuk referendum niet als uitzonderingsgrond
opgenomen, en is dat in de bepalingen over een burgerinitiatief wél het
geval.
Artikel 17
De raad stelt in de huidige verordening de vraagstelling vast en kan zich
desgewenst laten adviseren door een aparte vraagstellingcommissie.
Verder is voorgesteld om eventuele bezwaren tegen besluiten van de
commissie in handen te stellen van kamer III van de algemene
bezwaarschriftencommissie. Dat is de kamer die ook bezwaren in
behandeling neemt tegen besluiten van de gemeenteraad en waar om die
reden geen raadsleden zitting in hebben.
De tekst van de vraagstelling die aan de bevolking wordt voorgelegd zal als
regel niet dezelfde tekst zijn als die van het ontwerpbesluit. De vraag moet
immers duidelijk met ja of nee te beantwoorden zijn. De vraag ‘of men het
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 17
eens is met het voorliggende ontwerpbesluit’ zal anders in veel gevallen
kunnen leiden tot onduidelijkheid. De vraagstelling zal dan ook apart
worden vastgesteld. Voor het opstellen van een goede tekst is bepaald dat
de raad hiervoor bij elk referendum externe deskundigen inschakelt. Een
referendum levert geen juridische binding op, alleen een politieke.
Dit belangrijke onderscheid zal bij elk referendum duidelijk aan burgers
worden uitgelegd.
Artikel 20 en 21
Voor het gebiedsreferendum wordt de stap van een inleidend verzoek niet
gehanteerd. De fase van een inleidend verzoek en vervolgens een definitief
verzoek is bij deze categorieën referenda te bureaucratisch en doet geen
recht aan de doelstelling zoals hier bovengenoemd. Wel is het van belang
om uit kostenoverwegingen hier zoveel mogelijk de digitale vorm van het
referendum open te stellen. Vanzelfsprekend tenzij de raad anders besluit.
Ook de gestelde ondersteuning qua aantal handtekeningen is veel lichter
van aard. Daarnaast is voor het gebiedsreferendum ook mogelijk dat
collegebevoegdheden onderwerp van referendum worden. Procedureel
blijft echter de raad verantwoordelijk.
Om ook burgers die niet beschikken over een computer, of zij die niet
digitaal willen stemmen, deel te laten nemen worden beide middelen bij het
organiseren van het referendum mogelijk gemaakt. Bijvoorbeeld door een
oproepingskaart qua vorm vergelijkbaar met het opgeven van het water- en
elektriciteitsverbruik. Dat kan ook digitaal of door het invullen van de kaart.
Als peilmoment voor de omvang van het gebied wordt
1 januari van het jaar voorafgaand aan het referendum genomen. Voor een
referendum in 2014 zou dit 1 januari 2013 zijn.
Artikel 22 en 23
Bij het raadgevend referendum voor de stad als totaal blijft de tweedeling in
een inleidend verzoek en een definitief verzoek gehandhaafd. Dit geldt
eveneens voor het raadplegend referendum.
Artikel 23, zesde lid, bepaalt dat de formele besluitvorming in de raad wordt
uitgesteld totdat duidelijk is óf er een referendum wordt gehouden en zo ja,
wat de uitslag daarvan is.
Voorgesteld wordt om het huidige aantal benodigde handtekeningen
(10.000) voor een raadgevend referendum te handhaven. Dit aantal sluit
aan bij het aantal stemmen dat ongeveer nodig is om de kiesdrempel te
halen.
Om te voorkomen dat een verzoek (met 10.000 handtekeningen) niet in
behandeling wordt genomen, wordt voorgesteld te werken met een
inleidend verzoek voor een raadgevend referendum waar minder
handtekeningen voor nodig zijn.
De drempel voor een inleidend verzoek zou niet te hoog moeten zijn omdat
het verzoek relatief kort vóór formele besluitvorming moet zijn ingediend.
Voorgesteld wordt de drempel te houden op 1.000 geldige handtekeningen,
10% van het uiteindelijke aantal benodigde handtekeningen. Het inleidende
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 18
verzoek wordt vervolgens getoetst aan de uitzonderingsgronden waarna
een definitief verzoek in kan worden gediend.
Na een inleidend verzoek besluit de raad of het aangedragen onderwerp
referendabel is. Gedurende die tijd besluit de raad niet over het onderwerp.
De aanvragers dienen vervolgens binnen een termijn van zes weken
10.000 geldige handtekeningen te verzamelen. De 1.000 handtekeningen
voor het inleidende verzoek tellen daar voor mee.
Net als bij het burgerinitiatief zal door middel van een steekproef de
geldigheid van de handtekeningen bij het inleidende en definitieve verzoek
worden getoetst door de cluster Dienstverlening/Publiekszaken.
Van belang is dat in de verordening imperatief is opgenomen dat de raad –
indien aan de procedurele vereisten is voldaan – gehouden is de volgende
stap te nemen die de verordening voorschrijft.
Artikel 24
Voor een raadplegend referendum (voorstel vanuit de raad) zijn geen
handtekeningen nodig zijn. Als de raad zelf bij meerderheid besluit een
referendum te organiseren is de verplichting overbodig om hiervoor
handtekeningen te verzamelen.
Een referendumverzoek vanuit de raad kan worden gedaan als een
voorstel van orde, met dien verstande dat dit schriftelijk dient te gebeuren.
Het zal vervolgens op dezelfde wijze worden getoetst aan de verordening
als een raadgevend referendumverzoek.
Voor beide soorten verzoeken geldt, dat deze moeten worden ingediend
minimaal een (1) week vóór de raadsvergadering waarin het onderwerp op
de agenda staat.
Artikel 26
De commissie heeft als taak subsidies toe te kennen aan instellingen die
activiteiten ontwikkelen in het kader van een referendum. De
referendumcommissie adviseert verder over klachten tijdens het
referendum, toetst voorlichtingsactiviteiten en rapporteert hierover in haar
eindverslag.
Artikel 27
De raad dient een nieuwe referendumcommissie te (her)benoemen. Gelet
op het geringe aantal referenda in de afgelopen jaren wordt gestreefd naar
ambassadeurs voor deze vorm van participatie.
Verder ontvangen de leden van de commissie een vergoeding per
vergadering.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 19
Slotbepalingen
Artikel 33 tot en met 38
In de artikelen is onder andere een hardheidsclausule opgenomen om te
voorkomen dat de uitvoering van deze verordening onredelijke gevolgen
oplevert.
Zo geeft artikel 34 het college de mogelijkheid om nadere regels bij digitale
meningspeiling en hetgeen bepaald is in deze verordening te stellen. Dit ter
bevordering van de uitvoering van hetgeen hier is opgeschreven.
Het 3-tal genoemde verordeningen wordt met dit besluit ingetrokken. Oude
initiatieven en lopende procedures worden afgehandeld op basis van de
oude verordeningen.
Gemeenteblad 2013
Nummer 169
pagina 20