groei 3 PERSONEELSMAGAZINE VAN DE GROEILING | JAARGANG 4 | NOVEMBER 2014 DE GROEILING, STICHTING VOOR KATHOLIEK EN INTERCONFESSIONEEL PRIMAIR ONDERWIJS GOUDA EN OMSTREKEN STICHTING VOOR KATHOLIEK EN INTERCONFESSIONEEL PRIMAIR ONDERWIJS Inhoud Colofon Groeilink, november 2014 De CAO PO 2014-2015 4 Dit personeelsmagazine is een uitgave van De Groeiling, stichting voor katholiek en interconfessioneel primair onderwijs Gouda en omstreken INTERVIEW Marijke van Beijeren 8 Redactie: Harry van de Kant Tom Streng Auteurs: Tony Bouwsma Erwin Hoekstra Aart Langerak Ellen Mannens Bevlogenheid in Ouddorp aan Zee en Gouda 10 De leraar aan het roer! 12 Collectief leren in de leerkring 14 Opbrengst- en handelingsgericht werken in de onderbouw 16 Redactiesecretariaat: De Groeiling Harry van de Kant Aalberseplein 5 Gouda T. 0182 670051 Postbus 95 2800 AB Gouda [email protected] Passend Onderwijs in Oslo en Stockholm 18 INTERVIEW John Kamp 20 Vormgeving en productie: The Happy Horseman Rotterdam Het ambassadeursnetwerk ICT 22 Kunst in de school: St. Catharinaschool in Haastrecht 24 Oplage: 700 exemplaren 2 Voorwoord Harry van de Kant Passie & bevlogenheid 4 CAO Primair Onderwijs Inmiddels nadert het einde van het kalenderjaar met rasse schreden. Nog enkele weken en de schooldeuren worden voor de laatste keer in 2014 gesloten. Op naar het nieuwe jaar, waarin ongetwijfeld weer het nodige zal gaan gebeuren! De naderende kersttijd nodigt ook uit om terug te kijken op het afgelopen jaar; datgene wat heeft plaatsgevonden in je leven, in je werk, in de maatschappij. Enkele gebeurtenissen in het werk betreffen: de invoering van passend onderwijs en z’n consequenties; de nieuwe CAO PO; de start van zittende en nieuwe directeuren op een school en de komst en het vertrek van nieuwe medewerkers op het bestuurskantoor. 10 Bevlogenheid in Ouddorp Om met dit laatste te beginnen: na een dienstverband van ruim tien jaar heeft Marijke van Beijeren afscheid van De Groeiling genomen. In die jaren lag haar passie en bevlogenheid bij de zorg voor het personeel. Zij geeft nu een andere wending aan haar eigen loopbaan en in dit blad gaat ze op deze - en andere zaken - nader in. In de periode dat Marijke vertrok trad John Kamp bij ons in dienst als medewerker Huisvesting en Onderhoud. John gaat de werkzaamheden die WPS tot 1 januari a.s. uitvoert overnemen. Hij stelt zich in dit blad nader voor. Ik noemde passie en bevlogenheid hierboven al; het zijn belangrijke facetten van je werk. Dat beseffen steeds meer leidinggevenden en hun teams. In de afgelopen periode hebben drie scholen meegegaan aan de pilot ‘passie en bevlogenheid’ onder leiding van Jos van Kessel en Jessica van Wingerden. In eerdere nummers van Groeilink hebben we aandacht besteed aan het nut van de pilot en in dit blad laten we scholen aan het woord die meegedaan hebben aan de pilot. Voor de andere Groeilingscholen is deze pilot een aanrader! Doet ook hier goed voorbeeld volgen? Ook is er aandacht voor de nieuwe CAO PO 2014-2015. Naast het verdwijnen van de BAPO-regeling en de komst van duurzame inzetbaarheidsuren is professionalisering een centraal thema. Hiervoor worden ook extra middelen beschikbaar gesteld. 16 Toetsen: een vies woord? Eén van de aspecten van professionalisering is leren van en met elkaar. In dit blad schenken we aandacht aan drie voorbeelden: het ambassadeursnetwerk (ict), de leerkring (kwaliteitskring) en ‘de leraar aan het roer’. Tony Bouwsma neemt ons mee naar het onderwijs in twee Scandinavische landen: hoe is daar het onderwijs geregeld; hoe gaan zij om met passend onderwijs, de rol van de inspectie, de kwaliteit van het onderwijs, opbrengstgericht werken en professionalisering? Opbrengstgericht werken in de eigen organisatie krijgt ook vorm in de onderbouw; hoe gaat dat? Tenslotte sluiten we weer vertrouwd af met kunst in de school: de St. Catharinaschool in Haastrecht. Ook via deze weg wens ik u allen namens de redactie alvast fijne feestdagen en een goed en gezond 2015 toe! HARRY VAN DE KANT IS VOORZITTER COLLEGE VAN BESTUUR VAN DE GROEILING 22 Ambassadeursnetwerk ICT 3 Eerste stap naar modernisering arbeidsvoorwaarden > TEKST Harry van de Kant < CAO Primair Onderwijs 2014 - 2015 B egin juli jl. sloten de vakbonden (vertegenwoordigers van de werknemers) en de PO-Raad (vertegenwoordiger van de besturen) een onderhandelaarsakkoord over een nieuwe CAO PO 2014-2015. Na de ledenraadplegingen in september jl. bleek de meerderheid van de achterbannen in te stemmen met het akkoord. Vervolgens is dit akkoord omgezet in een CAO PO die een looptijd heeft tot 1 juli 2015. In onderstaande gaan we nader in op een aantal aspecten van de nieuwe CAO PO. 4 Aanloop De totstandkoming van de nieuwe CAO PO had de nodige voeten in de aarde. In het najaar van 2013 startte het overleg tussen de vakbonden en PO-Raad nog voortvarend, maar begin 2014 kwam de klad in het overleg. Er bleken grote verschillen te zijn op verschillende onderwerpen die onoverbrugbaar leken. Na een time-out werd onder leiding van een externe voorzitter opnieuw overlegd met als uiteindelijke uitkomst een onderhandelaarsakkoord op 2 juli jl. Inmiddels was een deel van de scholen met zomervakantie en de rest van Nederland volgde kort daarna. In de periode juli-begin september organiseerden de partijen bijeenkomsten voor de leden en andere belanghebbenden (bijv. administratiekantoren) om het akkoord toe te lichten. In september jl. konden de leden van de partijen hun stem uitbrengen en na instemming is het akkoord omgezet in de CAO PO 2014-2015 met een looptijd tot 1 juli 2015. CAO Primair Onderwijs 2014 - 2015 THEMA’S Een onderhandelaarsakkoord bevat geen uitgewerkte CAO-artikelen, maar afspraken/regelingen/ voornemens die nader uitgewerkt worden in CAO-artikelen nadat de leden hebben ingestemd met het akkoord. We lopen de thema’s in onderstaande na. THEMA Loonverhoging Vanaf 1 september jl. zijn alle salarisschalen van alle functies in het primair onderwijs met 1,2% verhoogd. Uitbetaling van deze verhoging vindt vanaf november plaats omdat dit niet eerder mogelijk bleek in RAET (in november is de loonsverhoging vanaf september opgenomen). Als blijkt dat het kabinet in 2015 meer middelen beschikbaar stelt voor loonruimte dan nu wordt aangenomen, dan kan het percentage van 1,2% wellicht nog worden verhoogd. Medio 2015 wordt dit duidelijk. THEMA Werkdruk Bij alle personeelsleden wordt de 40-urige werkweek ingevoerd. Op jaarbasis blijft het aantal uren 1.659 voor voltijders (deeltijders naar rato). Bij een 40-urige werkweek hoort 428 uur verlof, inclusief de feestdagen. Het aantal van 428 kan verlengd worden, afhankelijk van de leeftijd (t/m 39 jaar: 8 uur verlenging, 40 t/m 44 jaar: 16 uur verlenging, et cetera). De werktijdfactor wordt bij een 40-urige werkweek berekend door de huidige werktijdfactor te vermenigvuldigen met 40 uur, waarbij ook de minuten tellen. Een voorbeeld: Huidige werktijdfactor is 0,6217 x 40 uur = 24,868. Dit is 24 uur en 0,868 x 60 minuten = 52 minuten. Totale wekelijkse werktijd is dus 24 uur en 52 minuten. Bij een nieuwe benoeming wordt de werktijdfactor berekend door het aantal uren te delen door 40. De CAO bepaalt niet dat elke werkdag 8 uur is met een wtf van 0,2; het is aan het schoolbestuur om hier invulling aan te geven. Het schoolbestuur kan kiezen voor het gelijke dagenmodel, maar ook andere varianten zijn mogelijk (bijvoorbeeld elke dag 8,5 uur en de woensdag 6 uur). Binnen De Groeiling wordt dit met de GMR afgestemd. Basismodel en overlegmodel Momenteel geldt een maximale lessentaak van 930 uur bij voltijders (deeltijders naar rato). Dit noemen we het basismodel. Een leraar wordt voor maximaal 930 lesuren ingeroosterd. De overige uren zijn niet vrij: er is dus geen compensatieverlof (vrije dagen). Bij een 40-urige werkweek zou alleen sprake zijn van verlof als het rooster meer zou zijn dan 40 uur. Dat is niet het geval. Als een leraar geen les geeft (bijvoorbeeld omdat het maximale aantal lesuren gegeven is) dan is hij/zij wel aan het werk (overige taken/werkzaamheden: administratie, commissies, voorbereidingen e.d.). Nieuw is de mogelijkheid om het overlegmodel in te voeren. Bij dit model is er geen maximale lessentaak, maar kan een leraar meer lesuren ingeroosterd worden dan 930 (bijvoorbeeld 1.000 lesuren). Voor het voor- en nawerk wordt een opslagfactor vastgesteld die minimaal 35% van de lessentaak (350 uur als de lessentaak 1.000 uur is) en maximaal 45% (450 uur bij een lessentaak van 1.000 uur). Er blijven vervolgens nog uren voor professionalisering over en minder uren voor overige werkzaamheden. Voor een voltijder betekent dit: Lessentaak 1.000 uur Opslagfactor 450 uur Professionalisering 80 uur Overig 119 uur Totaal 1.659 uur Bij het basismodel is de opslagfactor nu gemiddeld 40% van de lessentaak en wordt het aantal uren ‘overig’ beduidend groter (279 uur). Het bestuur kan, na instemming van de personeelsgeleding van de GMR, overstappen op het overlegmodel. Elke school kan dan zelf bepalen hoe de inzet van uren er uit gaat zien. Op schoolniveau is instemming van de personeelsgeleding van de MR nodig en de meerderheid van het personeel (helft + 1). Na drie jaar moet het overlegmodel opnieuw ter instemming worden voorgelegd aan het team en de personeelsgeleding van de MR. Als een van de geledingen niet akkoord gaat (de PMR is wel akkoord maar er is geen meerderheid in het team, of omgekeerd) dan blijft het basismodel van kracht. Binnen De Groeiling wordt momenteel met de directeuren besproken wat de consequenties en de voor- en nadelen van beide modellen zijn, en vervolgens wordt de uitkomst besproken in elk team en in de GMR. De uitkomst (handhaven van het huidige basismodel of kiezen voor het overlegmodel) wordt aan alle teams en MR’en kenbaar gemaakt, zodat hier tijdig rekening mee gehouden kan worden bij de formatie voor het schooljaar 2015-2016. 5 CAO Primair Onderwijs 2014 - 2015 THEMA Professionalisering Partijen stellen dat elke werknemer zelf verantwoordelijk is voor de eigen professionalisering. Voor onderwijspersoneel, professionals, moet dit ook vanzelfsprekend zijn. Niet de werkgever moet met een scholingsaanbod komen, maar het personeelslid heeft een scholingsvraag. Het vak en de eisen die gesteld worden veranderen immers voortdurend waardoor sprake is van ‘een leven lang leren’. In de nieuwe CAO is de 10% deskundigheidsbevordering losgelaten. In plaats hiervan heeft elke werknemer 2 klokuren per week (deeltijders naar rato) in de normjaartaak. Per voltijdbaan (dus niet per persoon) is gemiddeld € 500,- beschikbaar voor professionalisering. Teamscholing maakt hier ook deel van uit, zowel wat de besteding van de uren deskundigheidsbevordering in de normjaartaak betreft als de inzet van het budget per voltijdbaan. Basisbekwaam en vakbekwaam Een ander aspect van professionalisering is de indeling in ‘basisbekwaam’ en ‘vakbekwaam’. Een leraar die start (minder dan drie jaar werkervaring heeft) dient na drie jaar basisbekwaam te zijn. In een bijlage van de CAO PO wordt aangegeven wat onder ‘basisbekwaam’ begrepen wordt en hoe je dit kunt meten. Kijkend naar de basisvaardigheden zoals de Inspectie van het Onderwijs die beschrijft dan gaat het onder andere om zaken als: duidelijk kunnen uitleggen, het creëren van een taakgerichte werksfeer en het actief kunnen betrekken van de leerlingen bij het onderwijs. Om de startende leraar te ondersteunen worden extra uren in de normjaartaak beschikbaar gesteld voor bijvoorbeeld coaching, klassenobservaties bij andere collega’s kunnen doen, scholing, e.d. Als een leraar na drie jaar nog niet basisbekwaam is dan kan dat rechtspositionele consequenties hebben (reden tot ontslag). Is een leraar al na twee jaar basisbekwaam dan stijgt hij/zij in de salarisschaal een extra periodiek (van LA regelnummer 3 naar 4). Die stijging kan eerder zijn dan per 1 augustus. Binnen zeven jaar dient een leraar vakbekwaam te zijn. Ook hier geldt dat nog nader wordt omschreven wat hieronder verstaan wordt. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld de vaardigheid om het onderwijsaanbod te differentiëren voor specifieke leerlingen of leerlingengroepen. Is een leraar eerder vakbekwaam dan kan ook sprake zijn van een extra periodiek. Als een leraar na zeven jaar niet vakbekwaam is kan dit eveneens rechtspositionele consequenties hebben (bijvoorbeeld geen doorgroei in salaris). Binnen De Groeiling wordt gewerkt met een Kijkwijzer; deze kan wellicht worden gebruikt om de verschillende niveaus (basisbekwaam, vakbekwaam) inzichtelijk te maken. Daarnaast heeft de PO-Raad een overzicht van criteria en instrumenten die ook gebruikt kunnen worden. THEMA Duurzame inzetbaarheid Per 1 oktober jl. is de BAPO-regeling afgeschaft. Voor degenen die nu van de BAPO-regeling gebruik maken geldt het overgangsrecht. Alle personeelsleden van 52 jaar en ouder hebben begin oktober jl. via hun leidinggevende een brief gehad over de overgangsbepaling dus dit laten we hier verder buiten beschouwing. Aan alle personeelsleden, ongeacht de functie en de leeftijd, worden duurzame inzetbaarheidsuren toegekend. Bij een voltijdbaan is dit 40 uur per jaar en bij deeltijders naar rato (werktijdfactor x 40 uur). Voor startende leraren wordt dit aantal uren in de eerste drie jaar verdubbeld (tot ze basisbekwaam zijn). Vanaf 57 jaar worden extra uren beschikbaar gesteld met een maximum van 130 uur per jaar bij een voltijdbetrekking (deeltijders naar rato). De duurzame inzetbaarheidsuren voor personeelsleden jonger dan 57 jaar zijn geen verlofuren. Er wordt ook geen eigen bijdrage over deze uren betaald door het personeel. De uren kunnen worden besteed aan bijvoorbeeld: leren met en van elkaar (intervisie, klassenconsultaties), coaching, studieverlof, oriëntatie op mobiliteit. Of de inzet van uren tijdens de lessentaak plaats 6 vindt is onderdeel van het overleg dat elk personeelslid heeft met de leidinggevende. Elk personeelslid legt tijdig (ruim voor de zomervakantie) aan zijn/haar leidinggevende een plan voor hoe de uren worden ingezet, zodat hier in het nieuwe schooljaar rekening mee kan worden gehouden. Wordt geen plan ingediend, dan wordt hier in de organisatie dus ook geen rekening mee gehouden. In de gesprekkencyclus (POP-gesprek, functioneringsgesprek) wordt verantwoording over de besteding van de uren afgelegd, evenals over de inzet van uren voor professionalisering. Voor personeelsleden vanaf 57 jaar komen er extra uren bij. Vanaf deze leeftijd kan wel worden gekozen om alle uren, of een gedeelte van de uren, op te nemen als verlof. Over de extra uren (maximaal 130) wordt dan een eigen bijdrage van 50% betaald (personeel t/m schaal 8: 40%). Als niet voor (gedeeltelijk) verlof wordt gekozen dan gelden dezelfde bestedingsdoelen als bij de 40 uur. Daarnaast kan gedacht worden aan extra handen in de klas (ruim 4 uur per week bij een voltijdbetrekking). THEMA Overige onderwerpen Naast bovengenoemde onderwerpen zijn er over wat specifieke zaken aanvullende afspraken gemaakt. Zo hebben personeelsleden van de MR, GMR en Ondersteuningsplanraad recht op 60 uur in de normjaartaak. Bij het lidmaatschap van meerdere organen wordt 100 uur beschikbaar gesteld en als een personeelslid voorzitter of secretaris is dan komt er nog 20 uur bij. Er wordt een werkgroep ingericht die zich ondermeer buigt over de gevolgen van de Wet werk en zekerheid, eventuele aanpassing van de WOPO, vereenvoudiging van het loongebouw en het herschrijven van de CAO-tekst. Ook moeten nog een paar bijlagen worden ontwikkeld. Betaalbaarheid Gevolgen in dit schooljaar De uitwerking van de zaken uit het onderhandelaarsakkoord kosten uiteraard geld. Scholen moeten middelen hebben om bijvoorbeeld de 40 uur duurzame inzetbaarheid + de extra uren voor starters en oudere personeelsleden te kunnen betalen. Ook het overgangsrecht van de BAPO kost geld, evenals de loonsverhoging van 1,2%. Een deel van de kosten wordt betaald uit de huidige budgetten. Zo is in de lumpsum een opslag van 2% voor de BAPO opgenomen. In werkelijkheid kost de BAPO 3,2% en dit percentage wordt ook ingezet voor de nieuwe maatregelen. Dit betekent wel dat scholen minder lumpsum krijgen en bij daling van het aantal leerlingen dus een hoger tekort hebben op hun begroting. Dit leidt tot boventalligheid van personeel (zoals in de afgelopen jaren steeds het geval was). Door het Rijk wordt het budget voor de loonsverhoging beschikbaar gesteld. Daarnaast heeft het huidige kabinet vorig jaar een aantal akkoorden gesloten (waaronder met de Stichting van het onderwijs en met drie oppositiepartijen in de Tweede Kamer) waarin extra middelen beschikbaar worden gesteld vanaf 2015. Uit deze middelen is een ‘greep’ gedaan om de CAO betaalbaar te houden. Wanneer en hoe die middelen beschikbaar worden gesteld moet nog nader worden uitgewerkt. Zo is de loonsverhoging voor al het personeel al ingegaan vanaf september jl., maar ontvangen de besturen pas in 2015 de middelen van het Rijk. Dit moet dus ‘voorgefinancierd’ worden door het bestuur en levert een negatief exploitatieresultaat op voor de scholen in 2014. Het was uiteraard wenselijk geweest als de nieuwe CAO ruim voor de zomervakantie in werking was getreden. Dan had er rekening gehouden kunnen worden met het schooljaar 2014-2015. Dit is echter niet gebeurd: begin juli jl. werd het akkoord bereikt en gepubliceerd terwijl de zomervakantie al gestart was en bij alle scholen de planning voor het nieuwe schooljaar afgerond was. Eind september jl. is het akkoord omgezet in een CAO die met terugwerkende kracht per 1 juli jl. is ingegaan, terwijl de loonsverhoging per 1 september jl. in ging en de BAPO-regeling per 1 oktober jl. afgeschaft werd. Kortom: de meeste afspraken kunnen pas in het schooljaar 20152016 worden ingevoerd: de toekenning van duurzame inzetbaarheidsuren, de invoering van de 40-urige werkweek, de keuze voor het basis- of overlegmodel. Dit is ook in overeenstemming met de teksten van de nieuwe CAO PO die verschenen zijn. Wel is de loonsverhoging geëffectueerd en de afschaffing van de BAPO (en verhoging van de eigen bijdrage in het overgangsrecht). De volledige tekst van de nieuwe CAO PO 2014-2015 wordt op intranet en op de website van De Groeiling geplaatst, zodra die beschikbaar is. De nieuwe salaristabellen zijn begin oktober jl. al op intranet geplaatst. 7 Marijke van Beijeren Gevoel & zakelijkheid > TEKST Tom Streng < M iljoenen Nederlanders zitten wekelijks aan de beeldbuis gekluisterd om te genieten van het komische programma Ik hou van Holland. Het verjaardagspel is één van de vaste onderdelen van de RTL-show, waarin Linda de Mol, Guus Meeuwis, Jeroen van Koningsbrugge en die kleine Meneer Cheung Hoi Chi de hoofdrol spelen. Het is een hilarisch spel waarbij de gasten een groot cadeau moeten doorgeven dat uiteindelijk op de schoot van één van de gasten tot feestelijke ontploffing komt. Lachen, gieren en brullen. 8 In gesprek met Marijke van Beijeren Ook op het afscheidsfeestje van Marijke van Beijeren, (inmiddels ‘voorheen’) stafmedewerker personeelszorg van De Groeiling, zaten de gasten in een gezellige oud-Hollandse verjaardagskring en ook aan cadeautjes ontbrak het niet. De vrolijk versierde pakketjes werden aan Marijke doorgegeven en wat was ze blij met de vele bloemen, de Boeddhistische Scheurkalender 2015 (‘Oh, die van 2014 staat ook al op mijn toilet’) en de prachtige Oudewaterse paraplu. Toch was de sfeer bij het afscheidsfeest van Ik hou van Marijke anders dan bij het verjaardagspel van Ik hou van Holland. Het was gezellig, maar het was zeker geen ‘lachen, gieren en brullen’. Dat hoort ook niet bij een afscheidsfeest. Unaniem waren alle gasten het erover eens dat Marijke gemist gaat worden bij De Groeiling. Het werd uitgesproken door veel directeuren, maar juist de kleine blijken van waardering uit ‘het veld’ deden Marijke enorm veel goed. Marijke, zelf ernstig ziek geweest, had altijd een luisterend oor voor anderen, maar wist gevoel en zakelijkheid ook uitstekend van elkaar te scheiden. Juist die warmte en eerlijkheid waardeerde iedereen zo in Marijke. Hoe begon het? ‘Ik ben bij De Groene Waarden aangenomen als secretaresse. Het was een leuke tijd op de zolder in de Noordstraat in Bodegraven. We hadden het goed met elkaar en de onder ons huizende advocaat kwam regelmatig met een zoute haring of vijgen aanzetten. De sfeer was ongedwongen en relaxed. Veel directeuren wisten de weg naar de zolder te vinden en dat vond ik leuk. Met Harry ging ik regelmatig in gesprek over mijn functie. Hij vroeg me welke aspecten van het werk ik nog leuk vond en wat er nodig was om het nog leuk te vinden over vijf jaar. Dat wat ik ambieerde paste ook nog goed in de organisatie en zodoende heb ik me steeds verder ontwikkeld in de functie die ik nu heb. In het Groene Waarden-tijdperk heb ik de opleiding stress en burn-out begeleiding gedaan en ben ik met de coachopleiding gestart. Deze heb ik afgerond eind 2009. Daarna heb ik nog een opleiding voor vitaliteitscoach gevolgd.’ Uitdagend werk? ‘Eerst was ik stafmedewerker personeel en organisatie. Toen de fusie een feit was en wij per januari 2009 als Groeiling verder gingen veranderde mijn functie in stafmedewerker personeelszorg. Een baan die heel goed bij me past(e). Ik kon mijn passie in de praktijk brengen en al snel werd een groot deel van mijn werk in beslag genomen door het coachen en begeleiden. Er zijn de afgelopen jaren veel verschillende trajecten geweest. Ik heb veel mensen begeleid die na een ziekteperiode terugkeerden naar hun werk, maar ook mensen met psychische problemen of mensen die tijdelijk even een uitlaatklep nodig hadden of die bij zichzelf wilden onderzoeken of het onderwijs nog wel ‘hun ding was’. De afgelopen jaren bleef het voor mij voortdurend een uitdaging om de balans te vinden tussen zorgzaamheid en zakelijkheid. Die zakelijkheid was ook nodig om mensen te laten inzien dat we beiden verplichtingen hadden gedurende een periode van ziekte en afwezigheid. De wet Verbetering Poortwachter verlangt immers van zowel werkgever als werknemer inspanningen. Natuurlijk is dat lang niet altijd even makkelijk geweest, maar het lukte altijd wel om die bewustwording op gang te brengen. Wat ik vooral heb gemerkt is dat de eerste zes weken van een ziekteperiode essentieel zijn. Het is zó belangrijk in deze fase (maar natuurlijk ook daarna) met de medewerker in gesprek te blijven en samen te onderzoeken wat er nodig is om een snelle terugkeer naar de werkvloer mogelijk te maken. Natuurlijk helpt het als het contact goed is en de sfeer veilig. Ook in deze situatie wordt een beroep gedaan op het zelf reflecterend vermogen van de medewerker. Leg niet alles bij de school, je collega of de stichting. Kijk wat je er zelf aan kunt doen en blijf in gesprek!’ dan twee jaar bij een werkgever. Zoals ik al eerder heb aangegeven sluit ik eerst het Groeiling tijdperk af. Pas na 1 november ga ik onderzoeken wat ik graag wil met de rest van mijn leven en ik hoop dat het een héél lang leven zal zijn. Ik weet best wel dat ik een risico neem maar diep van binnen voel ik nog steeds dat het wel goed komt. Dat ik wel weer iets vind dat bij me past en waar ik ook energie van krijg in deze fase van mijn leven.’ Wat wil je De Groeiling meegeven? ‘Ik vind De Groeiling een prachtig bedrijf. Ik denk wel dat er best nog een slag te maken valt. Wellicht een cultuurverandering? Een cultuur waarin mensen zich veilig voelen en ook durven zijn wie ze daadwerkelijk zijn. Een cultuur waarin mensen aan zelfreflectie doen en zichzelf durven te bevragen. Waarin mensen elkaar op een respectvolle manier durven confronteren. Ik heb zelf wat moeite met slachtoffergedrag en dingen eerst bij de ander neerleggen, dus ik hoop dan ook dat onze medewerkers de kracht en de veiligheid voelen bij zichzelf te onderzoeken hoe ze het beste tot hun recht komen bij De Groeiling en daar dan ook aan te werken. Ik ben trots op de prachtige gesprekken die ik de afgelopen jaren heb mogen voeren met hele bijzondere mensen die het aandurfden in beweging te komen, maar ik ben ook trots dat ons ziekteverzuim in verhouding tot het landelijk verzuim best wel laag is. Dat heeft veel inspanning gekost en ik hoop dat het laag blijft.’ Waarom stoppen? ‘Ik ga nu stoppen omdat ik merk dat ik toe ben aan een andere uitdaging, maar óók omdat ik vind dat het best veel energie kost. Na de kanker is mijn energie niet meer volledig teruggekomen en ik merk dat ik wat meer moeite heb met loslaten en dus ook slechter slaap. Ik vind dat ik daar zelf wat aan kan doen en daarom heb ik het besluit genomen om te stoppen. Tien jaar is voor mij mooi, vroeger hield ik het niet langer vol 9 W as in RCN Vakantiepark Toppershoedje in het Zuid-Hollandse kustplaatsje Ouddorp waar het team van de Goudse basisschool De Triangel dit voorjaar bijeen kwam voor ’t een tweedaagse ‘heide-bijeenkomst’. In de inspirerende omgeving van zee, strand en duin was bevlogenheid één van de kernthema’s. ‘De Triangel heeft dus geen bevlogen team?’ is dan ook de eerste, prikkelende vraag die tijdens het interview wordt gesteld aan directeur Angenieta Kaatee. Zonder onmiddellijk in de verdediging te schieten pareert Angenieta de subjectief gestelde vraag door haar team als ‘gepassioneerd’ te omschrijven. Haar woorden worden onderstreept door de resultaten van de Kwaliteitenquête Beekveld & Terpstra, die vorig schooljaar onder de leraren van De Triangel werd afgenomen. Zo behaalde de school op de onderdelen ‘werkklimaat’ en ‘ontwikkelmogelijkheden’ scores die boven de benchmark liggen. ‘Kunst is echter om deze bevlogenheid te onderhouden,’ vertelt Agnenieta en ze verklaart 10 daarmee gelijk één van de doelen waarmee het team van De Triangel afreisde naar Goeree Overflakkee. ‘Zonder passie en bevlogenheid red je het niet in het onderwijs. Door de grote administratieve druk in het onderwijs, de toenemende groep leerlingen met een ontwikkelingsproblematiek en de meer eisende rol van ouders ervaren leraren constant het gevoel onder druk te staan. Bevlogenheid komt dan al snel in het gedrang en leraren kunnen een gelaten houding over zich heen krijgen,’ aldus de Goudse directeur. ‘Bevlogenheid moet je onderhouden’ Eerste sessie Tweede sessie De studiedag, met als thema ‘Werken aan bevlogenheid’, stond onder leiding van Jos van Kessel. De meester doctorandus adviseert en traint teams in het versterken van bevlogenheid. Dit doet hij o.a. door te kijken waar leraren die bevlogenheid van krijgen en hoe je deze bevlogenheid kunt terugvinden wanneer deze ondergesneeuwd dreigt te raken door de alom bekende waan van de dag. De studiebijeenkomst startte met een theoretische introductie op het onderwerp. ‘Een deel van de leraren gaf hierbij aan graag ‘de actie in te willen gaan’ en niet in de theorie te willen blijven hangen. Dat was echter ook het voornemen van Van Kessel en het vervolg van de dag bestond dan ook uit tal van praktische opdrachten. In de Rapportage van het Bevlogenheidsonderzoek, dat door de Erasmus Universiteit Rotterdam werd opgesteld na afloop van het door De Triangel gevolgde traject, lezen we: ‘Door het inzetten van de ‘energiemeter’ en de ‘speed-feedback’ werd praktisch aangetoond wat respectievelijk energie oplevert of kost en werd ervaren wat de energie kan stimuleren.’ Bij de tweede sessie, die eind mei werd gehouden, wisselden de deelnemers hun ervaringen uit. Duidelijk was hierbij dat er bij de collega’s draagvlak bestond om zelf de regie te nemen om te werken aan het verbeteren van de bevlogenheid van het team. Afgesproken werd om in bouwvergaderingen en werkgroepen meer de nadruk te leggen op eigen verantwoordelijkheid en autonomie. Ook gaven de deelnemers elkaar feedback betreffende de job crafting. Jos van Kessel kon na afloop van deze sessie de volgende resultaten benoemen: - Bewustwording randvoorwaarden bevlogenheid. - Bewustwording eigen rol bij bevlogenheid (van zichzelf en het team). - Versterken open, onderlinge communicatie. - Meer begrip voor elkaar (in gesprek treden gericht op verbinding). - Versterken teamgevoel (meer uitwisseling). Doordat teamleden zich bij deze bijeenkomst duidelijk naar elkaar moesten uitspreken zaten er voor een aantal van hen emotionele momenten in dit deel van de scholing. Ondanks deze aanwezige emotie waren de collega’s echter bereid om goed naar elkaar te luisteren en elkaar te helpen. Volgens de cursusleider was de oprechte betrokkenheid van de teamleden opvallend: ‘Juist het gestructureerd van gedachten met elkaar wisselen werd als meerwaarde ervaren.’ Bij de opdrachten werd gelet op het mixen van de generatiestromen (zeer ervaren leraren, gemiddeld ervaren leraren en de jongere leraren). ‘Alleen dat leverde al energie op. Het ‘wij-zij’ denken valt grotendeels weg en de meerwaarde van uitwisseling en het weghalen van aannames werkt verfrissend.’ Angenieta Kaatee: ‘Ik vond het vooraf spannend. Zo’n dag maakt veel los bij collega’s en als leidinggevende voel je je toch verantwoordelijk. Ik heb het dan ook als een best pittige dag ervaren.’ ‘Bevlogenheid moet je onderhouden’ Mede ten behoeve van het onderzoek van de Erasmus Universiteit vulden alle deelnemers aan de training een vragenlijst in. Deze vragenlijst had betrekking op aspecten als: autonomie, feedback, ontplooiingsmogelijkheden, sociale steun, mentale belasting, werkdruk, job crafting, stress-bestendigheid en prestatie. Na de training werd dit onderzoek herhaald. Een opvallende toename werd geconstateerd o.a. bij feedback en job crafting. Een afname werd geconstateerd bij mentale belasting. Het gevolgde trainingsprogramma werd daarmee als ‘succesvol’ bestempeld. Illustratief hiervoor is ook dat het onderzoek in algemene zin heeft uitgewezen dat het mentale ziekteverzuim wordt teruggedron- gen wanneer mensen bevlogen in hun werk staan. Om de positieve effecten van het programma vast te houden wordt geadviseerd om te blijven werken aan bevlogenheid. Angenieta Kaatee onderschrijft dat: ‘Er moet altijd ruimte blijven voor passie en bevlogenheid. Dit moet onderhouden worden!’ ‘Bevlogenheid moet overal voelbaar zijn’ Job-crafting De teamleden van De Triangel ontvingen aan het eind van de eerste sessie ook het werkboekje ‘Werken aan bevlogenheid – Job Crafting Plan’. In dit boekje moesten de cursisten beschrijven op welke wijze ze zelf aan de slag wilden gaan met het vergroten van de sociale hulpbronnen (bijv. het geven en ontvangen van feedback van collega’s, leerlingen en ouders), de structurele hulpbronnen (bijv. het creëren van ontwikkelmogelijkheden in het werk) en uitdaging (bijv. het denken in kansen en die oppakken). De voorgenomen plannen moesten worden uitgevoerd in een periode van zes weken en zouden moeten leiden tot het meer betekenisvol ervaren van het werk. Gepassioneerd als ze is merkt Angenieta overigens ook op dat passie en bevlogenheid een grotere rol zouden moeten hebben in de totale Groeiling-organisatie. In dat kader schetst Angenieta de conferentie over passie en bevlogenheid waar ze tezamen met Harry van de Kant, voorzitter van het College van Bestuur van De Groeiling, werd uitgenodigd om plaats te nemen in het panel. Angenieta sprak in dat debat uit dat bevlogenheid zicht- en voelbaar moet zijn in alle lagen van de organisatie: ‘Bevlogenheid moet onderuit de organisatie komen, maar ik vind dat er ook bovenin de organisatie nog wel een slag is te winnen.’ 11 Kwaliteit van het onderwijs: De leraar aan het roer! I nvesteren in de leraar voor de klas staat hoog op de kwaliteitsagenda van het Kabinet. In het Actieplan Leraar 2020 staat dat de leraar ertoe doet en, samen met de schoolleider cruciaal is voor de kwaliteit van het onderwijs en onmisbaar is voor de verbetering ervan. Enerzijds vraagt dit een actieve opstelling van de leraar zelf (willen leren, van en met elkaar) en anderzijds moet de schoolleider voldoende ruimte bieden om die professionele ontwikkeling ook mogelijk te maken. Professionele ontwikkeling Onder professionele ontwikkeling verstaan we: ‘Een continue proces binnen de context van het werk waarbij leraren nieuwe kennis, nieuwe vaardigheden, andere opvattingen en attitudes en/of ander gedrag verwerven en gebruiken om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren’. Deze definitie geeft aan dat er een actieve rol gevraagd wordt van de leraar. In de praktijk zien we ook leraren die wachten tot ze een opdracht krijgen van hun leidinggevende. Zelf actief zijn is nog niet voldoende. De lat ligt hoger. De vraag is of leraren zich bewust zijn van de claim die er vanuit de overheid en vanuit de maatschappij ligt. Kan elke leraar de volgende prestatie-indicatoren voor professionele ontwikkeling met ‘JA’ beantwoorden? • Ik maak een continue proces door in mijn werk, waarin ik steeds nieuwe kennis construeer en nieuwe vaardigheden aanleer. • Ik kom voortdurend tot nieuwe inzichten, andere opvattingen en attitudes en/of gedrag. • Ik heb daarbij zelf een actieve rol en neem zelf initiatieven om te leren. • Ik laat zien dat ik zelf verantwoordelijk ben voor mijn eigen ontwikkeling en professionalisering. • Ik zorg ervoor dat ik ruimte krijg van mijn leidinggevende en waar nodig eis ik die ruimte zelf op. 12 > TEKST Harry van de Kant < Uit onderzoek blijkt dat slechts een kleine groep leraren deze prestatie-indicatoren kent en met ‘JA’ kan beantwoorden. Dat zorgt voor dilemma’s bij schoolleiders. In de praktijk ontstaat er een spanningsveld tussen ‘ruimte geven’ en ‘sturen’. Wanneer ruimte geven niet tot de gewenste resultaten leidt (namelijk: onderzoeken met elkaar wat nodig is om het onderwijs goed en met elkaar vorm te geven) zal de schoolleider sturend optreden om het leren van leraren op allerlei manieren direct te beïnvloeden. Eigenaarschap Binnen scholen zien we complexe processen om (alle) leraren zelf in beweging te laten komen als het gaat om professionele ontwikkeling. ‘Eigenaarschap’ opent nieuwe mogelijkheden. Uit onderzoek blijkt dat leraren meer plezier in hun werk hebben, als zij het gevoel hebben dat zij controle en invloed hebben op de taak en hun professionele ontwikkeling. Zij zetten zich meer in om de taak goed gedaan te krijgen, steken meer tijd in hun eigen professionele ontwikkeling en zij hebben een sterker commitment met de schoolorganisatie waarin zij werken. Wanneer de leraar zich eigenaar voelt, uit zich dat in allerlei positieve effecten. Om tot eigenaarschap in je ontwikkeling te komen moet de kerntaak aan een aantal kenmerken voldoen: • Identificatie met de taak: de taak moet passen bij de individuele motieven waardoor het kan leiden tot een gezamenlijke ambitie. • Aanspreken op kwaliteiten: de taak moet voldoende uitdaging bieden en een beroep doen op aanwezige of latente kwaliteiten. • Belang van de taak: betekenis hebben voor de leraar, het team, de organisatie of de omgeving. • Ruimte voor eigen inbreng: voldoende ruimte om zelf een aantal zaken te reguleren. • Feedback geven en ontvangen: dit geeft verbinding met andere taken, leraren en organisatie en verschaft de leraar informatie over de plek en de betekenis van hun taak en hun functioneren. Leiderschap Leidinggevenden hebben verschillende mogelijkheden om het eigenaarschap van leraren te bevorderen: • Commitment organiseren voor een heldere opdracht met duidelijk persoonlijke taken. • Collectieve en individuele verantwoordelijkheid voor een realistisch resultaat organiseren (afspreken, bespreken en aanspreken). • Ruimte en tijd organiseren om samen te creëren met collega’s. • Oprecht en op tijd leraren mee laten denken in de beleidskeuzes. • Een beroep doen op teamleden om vanuit eigen interesse en deskundigheid bij te dragen aan kwaliteitsverbetering. In deze eeuw vraagt de schoolontwikkeling om gedeeld onderwijskundig leiderschap (coördinerend, stimuleren van participatie) met een focus op de professionaliteit van de leraren. Hierbij komen vragen naar boven als: Hoe verlopen leerprocessen van volwassen professionals? Hoe kan ik (toets)resultaten van leerlingen interpreteren en deze kennis gebruiken in professionele leergesprekken met de leraren? En hoe organiseer ik de ondersteunende structuur en cultuur voor het leren van professionals? Bereiken de leerlingen de doelen en hoe kan het beter? Gedeeld leiderschap brengt de leraar in positie. De leraar wordt uitgenodigd om actief mee te denken, vanuit zijn/haar perspectief. De persoonlijke betekenisverlening krijgt vorm en eigenaarschap groeit. Leraren gaan zichzelf zien als personen die in belangrijke mate een bijdrage leveren aan het succes van hun onderwijs. Daardoor wordt de doelmatigheidsbeleving sterker, raken ze meer gemotiveerd om actief te participeren in informele samenwerkingsverbanden (‘leerkring’ of ‘kwaliteitskring’, netwerken) ter bevordering van hun eigen ontwikkeling. De stap naar collectief leren is dan snel gemaakt. Een effectieve schoolleider organiseert het leren: • Eigenaarschapgericht: door te werken aan een lerende organisatie met nieuwe vormen van (samen) werken en organiseren. • Ontwikkelingsgericht: door persoonlijke ontwikkeling en schoolontwikkeling transparant te verbinden. • Opbrengstgericht: planmatig, systematisch en gericht op opbrengsten van het onderwijs. Perspectieven bij eigenaarschap en professionele ontwikkeling Bij het individueel perspectief speelt de leerdoeloriëntatie een belangrijke rol. Leerdoeloriëntatie geeft de mate aan waarin een leraar gemotiveerd is zijn/haar competenties te verbeteren door het aangaan van nieuwe taken of werkprocessen. Leraren met een lage leerdoeloriëntatie komen in de regel niet met allerlei initiatieven om zich professioneel te ontwikkelen. In dat geval is het aan de schoolleider te achterhalen of leraren niet willen of kunnen, of een combinatie van beiden, om vervolgens gerichte interventies uit te voeren. Leraren met een hoge leerdoeloriëntatie gaan in de regel op eigen initiatief aan de slag met hun professionele ontwikkeling. De schoolleider is hier faciliterend, legt verbinding met de schoolambitie en stimuleert de onderlinge samenwerking. Bij het team perspectief is het van belang inzicht te krijgen hoe eenieder bijdragen kan leveren aan het gezamenlijk ontwikkelen, het werken aan de collectieve ambities en zo leren en ontwikkelen met elkaar. Tenslotte is er het perspectief van de leidinggevende. Die stuurt bewust en actief op gedeelde ambities en gedeeld leiderschap, resulterend in doelen en inhouden die uitgevoerd worden en leiden tot concrete opbrengsten in lijn met taken en werkzaamheden van het team. Column Erwin Hoekstra Het zwartepieten is begonnen ... Sinterklaas is volgens mij één van de leukste tradities van ons land. Liedjes, gedichtjes, creativiteit en gezelligheid. We vieren dit feest in Nederland al eeuwen lang op onze eigen manier. Sinterklaas is de grote kindervriend en Zwarte Piet is zijn grappige assistent. En bij deze Piet ligt volgens een groeiende groep tegenstanders het probleem. Mensen vergelijken Zwarte Piet met de rol van de negers tijdens de slavernij. Terug naar Zwarte Piet. In het huidige Sinterklaasfeest is hij zwart. Dat valt niet te ontkennen. Of dat nou wel of niet komt door het feit dat hij door de schoorsteen is gekomen, is eigenlijk niet zo belangrijk. De kleur blijft zwart. Sommige mensen willen de Pieten een andere kleur geven. Of zoals in Gouda veranderen in StroopwafelPiet en KaasPiet. Maar dat lijkt me vragen om problemen. Maak je hem blauw, dan krijg je misschien de Smurfen op je dak. Wordt hij groen, dan raken wellicht de blaadjes aan de bomen van slag. Uit een rondgang langs ruim 200 gemeenten bleek onlangs dat Zwarte Piet ook dit jaar zwart blijft. Slechts enkele gemeenten twijfelden nog of aanpassingen nodig zijn. Nog zie ik voor me hoe jaren geleden een juf in een onderbouwgroep zich in de klas omkleedde tot Zwarte Piet. Zij zette een pruik op en maakte haar gezicht zwart. De kinderen zagen alles en zeiden daarna tegen haar:… ’Zwarte Piet, onze juf is weg!’ Ze speelden het spel direct mee, want dat is het wel! Een prachtig spel, dat al heel lang een jaarlijks terugkerende traditie is. Afrondend Elke leraar is zelf verantwoordelijk voor de eigen professionele ontwikkeling. Dit is eveneens een uitgangspunt in de nieuwe CAO PO. Die ontwikkeling doe je niet alleen, maar samen met je collega’s. De leidinggevende biedt ruimte om die ontwikkeling mogelijk te maken. In de praktijk blijkt dit niet altijd eenvoudig te zijn. Toch zijn er al de nodige ervaringen opgedaan om die ontwikkeling in gang te brengen. Binnen het nieuwe strategisch beleidsplan van De Groeiling is ‘eigenaarschap’ een van de thema’s om deze gewenste ontwikkeling ook hier mogelijk te maken. Op heel veel scholen zal dit spel weer gespeeld worden. Het mooie van dit geheel zit niet in de pakjes, de gedichten of de surprises, maar in het samen kinderen en volwassenen - plezier hebben aan het meedoen in dit spel. Ik hoop dat dit nog heel lang en veel gespeeld zal worden … en dat we stoppen met zwartepieten naar elkaar. Bronnen: Ministerie van OCW (2012). Actieplan Leraar 2020. Een krachtig beroep. Den Haag. Ministerie van OCW. Rosa Hessing e.a. (2013) De leraar aan het roer! Handreiking voor het bevorderen van eigenaarschap van professionele ontwikkeling. ’s Hertogenbosch. KPC Groep. ERWIN HOEKSTRA IS LERAAR BIJ DE ST. MICHAËLSCHOOL 13 Collectief leren in de leerkring ‘De leraar is weer aan > TEKST Ellen Mannens < W at doe je als je kansen ziet voor verbetering binnen jouw vak, school of het onderwijs? Wacht je tot het een keer op de agenda komt of ga je op onderzoek uit om de oplossing te vinden die werkt voor jou en je leerlingen? Kies je voor de laatste aanpak, dan kies je voor de leerkring-aanpak. ‘Onderwijs is van ons’, zo schreven Castelijns, Koster & Kools drie jaar geleden. Met hun uitgave promootten de schrijvers en onderwijsdeskundigen het collectief leren binnen scholen. Voortaan moet niet meer van bovenaf worden bepaald wat er moet gebeuren in de klassen, maar is de leraar zelf weer aan zet, zo vinden de schrijvers. Immers, juist in landen waar het goed gaat met het onderwijs, is het de leraar die bepaalt. Met deze kennis in het achterhoofd voerde De Groeiling de leerkring in. Tijdelijke groepen van collega’s die van elkaar of met elkaar iets willen leren. ‘Vaak ingegeven door de ambitie iets te willen veranderen. Een oplossing ergens voor te zoeken’, legt Fons Mannens, De zes stappen van de leercirkel 1 Ambitie ➜ wat willen we realiseren? 2 Informatie verzamelen ➜ welke feitelijke gegevens hebben we nodig? 3 Informatie interpreteren ➜ wat vinden we opvallend? 4 Consequenties verbinden ➜ welke actie kunnen we ondernemen? 5 Actie uitvoeren ➜ doen we wat we hebben afgesproken? 6 Evalueren proces en product ➜ Is de ambitie gerealiseerd? Zijn we tevreden over hoe we dit hebben gedaan? stafmedewerker onderwijs en kwaliteit, uit. ‘Iedereen kan zijn eigen leerkring starten. Het begint met een vraag, een probleem, de behoefte om iets te veranderen.’ De leerkring werkt eenvoudig. Wie een onderwerp wil bespreken, zoekt medestanders of geïnteresseerden voor zijn leerkring. Vervolgens wordt de vraag of het probleem met de groep tot de kern ontleed om met een gerichte vraag onderzoek te doen. ‘Je onderzoekt met elkaar wat er al is verschenen over dit onderwerp. Eventueel roep je de hulp in van een extern persoon. Met al die informatie bepaal je wat de juiste aanpak is voor jouw situatie.’ De leerkring voegt hiermee een extra laag toe aan de gangbare manier van werken. ‘We werken in het onderwijs vaak met actie/reactie. Er is iets aan de hand, dus we nemen maatregelen. In de leerkring komt daar nog de stap van onderzoek tussen en evaluatie achteraf.’ ‘Vragen stellen betekent niet dat je niet slim bent, je geeft juist aan je te willen ontwikkelen’ Hoewel de leerkring voor alle mogelijke onderwerpen kan worden ingezet, lenen situaties die dicht bij de alledaagse praktijk staan zich het best. ‘Het idee van de leerkring is dat je onderwerpen snel en grondig kunt aanpakken. Het liefst bestaat een leer- Wat kunnen ouders en de school voor elkaar betekenen? De vraag van de leerkring Ouderkracht leidde tot een oudercafé waar één van de ouders een workshop gezonde voeding verzorgde. 14 zet’ In de leerkring bedacht De Cirkel een oudercafé om aan de hand van verschillende workshops met ouders in gesprek te gaan. kring maar acht weken. Het meest ideaal werkt het wanneer je de ene dag met elkaar een oplossing bedenkt die je de volgende dag al kunt uitproberen.’ Een handige werkwijze, omdat juist de uitprobeerfase een belangrijke is. ‘Durf feedback te vragen. Test iets en kijk of het werkt. Dan kom je verder. Vragen stellen wil niet zeggen dat je niet slim bent, je geeft juist aan je te willen ontwikkelen.’ De uitkomst van een leerkring is altijd een product, in welke vorm dan ook. Zo ontwikkelden de talentcoaches in hun leerkring de checklist voor hoogbegaafden die op steeds meer scholen wordt gebruikt. ‘Wat voor effect heeft wat ik doe op het leren van de kinderen?’ Met die voorwaarde – er moet altijd een product uit de leerkring komen – is deze vorm van collectief leren ook een prima invulling van de tien procent tijdsinvestering in de persoonlijke ontwikkeling. ‘De aanpak vraagt wel om een kleine verandering in de huidige manier van werken. De leerkracht bepaalt voortaan zelf waarmee hij aan de slag gaat en wordt minder gestuurd door agenda’s. Maar uiteindelijk is de insteek hetzelfde. We moeten ons binnen De Groeling namelijk bij alles wat we doen blijven afvragen: wat voor effect heeft wat ik doe op het leren van de kinderen?’ De leerkring in de praktijk: leerkring Ouderkracht ‘Het rendement van de leerkring is groter’ Anne-Marie Nobel, directeur De Cirkel: ‘De wetenschappelijke achtergrond van de leerkring triggerde me: niet zomaar met elkaar bespreken wat we ergens van vinden, maar de diepte in en het onderwerp goed onderbouwen. We hebben de leerkring toegepast op ouderbetrokkenheid met de vraag hoe we meer voor elkaar kunnen betekenen. We begonnen met hulp van een externe specialist, maar dat bracht niet wat we ervan verwachtten. Daarom hebben we met elkaar gekeken wat we zelf wilden en konden uitzoeken. In het proces van de leerkring ontdekten we dat wij als school wel denken dat de drempel laag is voor ouders, maar dat dat door ouders anders wordt ervaren. Uiteindelijk is hieruit het oudercafé ontstaan. Bijeenkomsten waarbij we op gelijkwaardig niveau kijken wat we als school en ouders kunnen leren van elkaar. De leerkring is vooral geschikt voor onderwerpen waarvoor geen pasklaar antwoord bestaat. Wij denken als directie dat we alles wel weten, maar dat is natuurlijk niet zo. Daarvoor is de leerkring juist zo goed: probeer zaken uit, koppel terug en wees eerlijk over eventuele onzekerheden. Ik denk dat het ook goed is om in sommige werkgroepen het principe van de leerkring toe te passen. Het levert veel meer rendement op.’ De drempel voor ouderparticipatie op De Cirkel was toch hoger dan verwacht, zo bleek uit de leerkring Ouderkracht. De oplossing die uit de leerkring voortvloeide was een oudercafé waar leerkracht en ouder elkaar op gelijk niveau ontmoetten. 15 > TEKST Ellen Mannens < W anneer we het hebben over opbrengst- en handelingsgericht werken (OHGW), praten we meestal over de midden- en bovenbouw. Maar waarom deze werkwijze niet ook doorvoeren in de onderbouw? ‘In grote lijnen draait het ook in de onderbouw om dezelfde vraag: wat ga je je kinderen morgen leren, met welk doel en hoe meet je of je dat doel hebt bereikt?’ ‘We moeten ons niet afvragen waarom we in groep 1 en 2 met OHGW aan de slag moeten. We moeten ons afvragen waarom we het nog níet doen’, stelt Ineke van Zijl. De coördinator van De GroeiAcademie is onderdeel van de werkgroep die werkt aan een praktische invulling van OHGW in de onderbouw. ‘Het is een proces van de hele school, dus is het logisch om daar ook de onderbouw bij te betrekken.’ Ingegeven door de eis van het ministerie van OCW, dat aantoonbare opbrengsten en ontwikkelingen van leerlingen wil zien, wordt in de midden- en bovenbouw het opbrengst- en handelingsgericht werken steeds meer toegepast. De werkwijze is samen te vatten in 16 vier woorden: plan, do, check en act. Een leerkracht stelt doelen voor de leerlingen en past daar de lessen op aan. Het resultaat van die aanpak wordt gecheckt door middel van toetsing om op basis van de uitslag doelen en werkwijzen bij te stellen. Een aanpak die steeds meer wordt gebruikt in de groepen 3 tot en met 8, maar in de onderbouw iets lastiger uit te voeren is. ‘In Nederland bestaat nog steeds het idee dat kinderen in de onderbouw spelenderwijs moeten leren’, zegt Ineke van Zijl. ‘Maar dat ontdekken en spelen doe je uiteindelijk ook met een doel, dus waarom niet wat letters in de speelhoek leggen om de kinderen te prikkelen? Ook kleuters willen leren. Het is zonde om daar niets mee te doen.’ De werkgroep onderzoekt op dit moment vooral welke middelen nodig te zijn om OHGW door te voeren in de onderbouw. Volgens Ineke zijn veel voorwaarden en capaciteiten echter al aanwezig. ‘Waar het om gaat is dat je je afvraagt: wat ga ik mijn leerlingen morgen leren en hoe help ik hen daarmee een stap verder in hun totale ontwikkeling? Dat gebeurt voor een groot deel al. Het verschil is dat het nu vaak in het hoofd van de leerkracht zit. Als je het plan- ‘Ook kleuters willen leren. Het is zonde om daar niets mee te doen’ TOETSEN hoeft geen vies woord te zijn Opbrengst- en handelingsgericht werken in de onderbouw matig aanpakt, zie je of je je doelen bereikt en kun je, waar nodig, bijsturen.’ Ook Ineke begrijpt dat een planmatige aanpak kan afschrikken. Planmatig werken, betekent administratie bijhouden en dus meer werk. ‘Het moet niet zo zijn dat het plannen maken een doel op zich wordt. Je plan moet ondersteunend zijn aan je werk voor de klas. In het geval van OHGW kan een simpel plannetje in steekwoorden al genoeg zijn. Het gaat erom dat je even bewust stilstaat bij je doelen en deze vastlegt, zodat je kunt controleren of je de gestelde doelen daadwerkelijk hebt bereikt.’ Een tweede heikel punt is het meten van de resultaten. Toetsen in de onderbouw klinkt als een zwaar middel. ‘Maar toetsen hoeft geen vies woord te zijn’, benadrukt Ineke. ‘Je wilt meten om te weten dat datgene wat je hebt aangeboden ook echt voor voldoende vooruitgang bij je leerling zorgt. Dus zoek je een instrument dat past bij jouw doel. Van observatie tot Cito. Maar het draait uiteindelijk om de leerlingen. Heeft jouw manier van werken het gewenste effect op de ontwikkeling van je leerlingen of moet je het anders aanpakken?’ ‘Je wilt meten om te weten of je vooruitgang bij de leerling boekt’ zien op scholen. Daarmee zegt het ministerie niet dat leerlingen niet mogen ontdekken en spelen. Daar kunnen we in de onderbouw dus gewoon mee doorgaan, maar misschien iets gerichter door plannen te maken, doelen te stellen en te meten. Als het ministerie het heeft over hoge opbrengst, wil dat niet zeggen dat alle leerlingen straks naar het Gymnasium moeten uitstromen. Het gaat erom dat we eruit halen wat erin zit.’ Voor de werkgroep is het niet meer dan logisch dat ook in de onderbouw opbrengsten handelingsgericht wordt gewerkt. ‘De aanpak is erop gericht de capaciteiten van onze leerlingen te benutten en uit te bouwen. Daar kun je al in de onderbouw mee beginnen. Het zou zelfs nog mooier zijn als je aansluit op de peuterspeelzaal. Op die manier weet je in welke situatie een leerling bij je binnenkomt als hij vier is. Je kunt nog eerder inspelen op zijn behoeften.’ Volgens Ineke van Zijl is de invoering van OHGW in de onderbouw voor een groot deel een proces van bewustwording. ‘Die bewustwording is voor een groot deel al aanwezig. Het grootste deel van de leerkrachten in de onderbouw kiest bewust voor het werken met kleuters, omdat je aan de basis staat van de ontwikkeling van een kind. Als leerkracht is het dus belangrijk je doelen voor hen voor ogen te houden. Te weten dat je ertoe doet. Wat je aanbiedt en hoe je het aanbiedt is van groot belang, ook bij kinderen van 4 en 5 jaar.’ De aanpak naar de leerlingen toe zal echter niet opvallend veranderen. ‘Het ministerie wil een hoge opbrengst en ontwikkeling 17 Passend Onderwijs in Oslo en Stockholm > TEKST Tony Bouwsma < Verslag van een studiereis AD -verslaggever Mark van der Werf werd in 2011 leraar op een basisschool in de Rotterdamse binnenstad. Hij schreef over zijn belevenissen als leraar een boek onder de titel ‘Meester Mark draait door’. In zijn boek vertelt hij waarom hij het binnen twee jaar al weer in het onderwijs voor gezien hield. In zijn tweede jaar ‘runde’ meester Mark een bovenbouwgroep en vroeg zich regelmatig vertwijfeld af hoe hij ooit had kunnen denken dat een leraar zich vooral zou bezighouden met lesgeven. Iedere opmerkelijke uitspraak of beweging in de groep moest worden vastgelegd in het leerlingvolgsysteem. Zodra een praatje met ouders het ‘goedemorgen’ oversteeg moest daar een ouderverslag van worden gemaakt. Nog meer tijd vergde het meester Mark om zijn groepsplannen in drie niveaus op te stellen, waarin stond hoe hij slimme leerlingen 18 meer moest gaan uitdagen en de minder slimme uit het slop moest proberen te trekken. Door al deze administratie had meester Mark nauwelijks tijd over om er ook daadwerkelijk in de klas iets mee te doen. Om alles te realiseren had hij eigenlijk drie onderwijsassistentes nodig, maar die dienden zich gedurende het schooljaar niet aan. Uiteindelijk gaf Mark van der Werf na twee jaar de spreekwoordelijke onderwijspijp aan Maarten. Mark dacht een beroep te hebben gevonden dat hij heel erg leuk zou vinden, maar hij bleek zich te hebben vergist. Veel leraren - ook werkzaam binnen onze stichting - zullen zich met meester Mark kunnen identificeren. Door de bovengenoemde administratieve werkzaamheden is de werkdruk voor veel leraren enorm toegenomen. Door de invoering van Passend Onderwijs zal de ervaren werkdruk waarschijnlijk alleen nog maar meer toenemen. Geen punt van discussie is dat leraren op onze scholen hard werken. Maar doen we de dingen die we moeten doen en die er vooral ook toe doen? Gaan we uit van het leerproces van kinderen of is alleen het eindresultaat belangrijk, omdat we de hete adem van het bestuur en de inspectie in onze nek voelen? Passend Onderwijs Voor de zomervakantie kreeg ik een uitnodiging van het Marnix Onderwijscentrum in Utrecht om in de herfstvakantie deel te nemen aan het studieprogramma Passend Onderwijs in Noorwegen en Zweden. Tijdens deze studiereis bezocht ons gezelschap, be- staande uit leraren, ib-ers, studenten en directeuren, in Oslo en Stockholm diverse scholen om te zien en vooral in de praktijk te ervaren hoe aan Passend Onderwijs in deze twee landen vorm wordt gegeven. Waarom gaat het leraren in deze twee Scandinavische landen in onze beleving min of meer van een leien dakje en ervaren Nederlandse leraren vooral een administratieve werklast en komen ze, net als Mark van der Werf, veel minder toe aan het echte lesgeven? Het antwoord daarop hoopte ik in Noorwegen en Zweden te vinden. In Oslo en Stockholm bezoeken wij diverse scholen om te zien hoe inclusief onderwijs, de Scandinavische variant op Passend Onderwijs in de praktijk vorm wordt gegeven. Daarvoor is het belangrijk eerst iets meer over het onderwijssysteem in deze landen te weten. Kinderen in Noorwegen en Zweden beginnen op de basisschool in het jaar dat ze zes worden. Tot dan hebben ze ‘de barnehage’ bezocht, een kruising tussen een crèche en een kleuterschool, waar in het laatste jaar begonnen wordt met het voorbereidend leren (cijfers, letters, vormen). De leerplicht in Noorwegen en Zweden bedraagt tien jaar, na het basisonderwijs (klas 1-7) volgt de onderbouw van het voortgezet onderwijs (klas 8-10). Op de meeste scholen kun je voor beide onderwijsvormen terecht, kinderen gaan dan ook vaak tot hun zestiende naar één en dezelfde school. Uitgangspunt is dat alle kinderen naar dezelfde school (inclusief onderwijs) moeten kunnen gaan. Speciaal- en buitengewoon onderwijs bestaat door de uitgestrektheid van deze twee landen slechts op kleine schaal. Kinderen die minder goed of slecht kunnen leren en kinderen met een handicap gaan dan ook vaak naar dezelfde school als hun vriendjes en vriendinnetjes. Als het nodig is, worden op school aanpassingen gerealiseerd zodat deze kinderen zo goed mogelijk mee kunnen doen aan het lesprogramma. Alles wat ze met de andere leerlin- gewerkt. Binnen deze niveaus tref je vooral leerlingen aan met dezelfde leerbehoeften. Leraren zijn goed op de hoogte van de onderwijs stimulerende en belemmerende factoren van hun leerlingen en de doelen die ze moeten behalen. Kinderen kunnen in gesprekjes aangeven hoe het hen op school bevalt, of ze ergens mee zitten en of er iets anders of beter zou kunnen. Het aantal personeelsleden per school oogt voor Nederlandse begrippen groot. Kinde- gen kunnen doen, doen ze zo veel mogelijk gezamenlijk. Activiteiten die buiten hun mogelijkheden liggen, worden vervangen door eigen (les)programma-onderdelen. ren groeien vanaf de basisschool op met verschillende leraren; behalve van hun eigen vaste leraar (de contactleraar) krijgen ze ook les van diverse vakleraren. Tevens beschikt een school over klassenassistenten en speciale leraren voor leerlingen die extra zorg nodig hebben. De groepsgrootte is redelijk vergelijkbaar met Nederland. Het beschikbaar gestelde onderwijsbudget vanuit de landelijke overheid en de gemeente biedt momenteel nog wel meer mogelijkheden op personeelsgebied dan in Nederland, maar scholen merken wel dat de inkomsten door bezuinigingen ook hier omlaag gaan en het steeds lastiger wordt om als school eigen keuzes te maken en extra financiën voor de school binnen te halen. De verwachting is dat de controle door de Inspectie op de (eind)opbrengsten de komende jaren ook zijn intrede zal doen. Beide landen koesteren echter het sociale karakter van het onderwijssysteem, maar zien ook dat elders in Europa wordt ingezet op kennis. Sociale omgang Scholen in Scandinavië zijn minder prestatiegericht ingesteld dan scholen in Nederland. Dit heeft voor een groot deel te maken met het feit dat de scholen door de Inspectie van het Onderwijs niet worden beoordeeld op de (eind)resultaten. Kennis is belangrijk, maar er wordt evenveel, zo niet nog meer aandacht besteed aan de sociale omgang met elkaar. De overdracht van normen en waarden en het gebruik in het dagelijks leven, op school en daarbuiten, spelen een centrale rol binnen en buiten de lessen. Kinderen wordt geleerd dat ze samen met anderen op school zitten, dat ze voor elkaar moeten zorgen en elkaar moeten helpen als het nodig is. Op alle bezochte scholen wordt uitgegaan van de leerbehoeften van kinderen en is de focus gericht op de mogelijkheden van het kind in plaats van de belemmeringen. Het onderwijs wordt voor de leerlingen zeer uitdagend gemaakt. Leerlingen mogen eigen keuzes maken zijn daardoor veel meer gemotiveerd om de gestelde leerdoelen te halen. Er wordt op Scandinavische scholen steeds vaker gebruik gemaakt van verschillende leermethoden, maar de methode wordt zeker niet slaafs gevolgd. Er wordt m.n. gekeken wat leerlingen nodig hebben en op verschillende niveaus met kinderen Wat neem ik nu van deze studiereis mee? Inclusief Onderwijs is in Noorwegen en Zweden al jaren binnen het onderwijs een gemeengoed. Wij mogen in dat opzicht dan ook best trots zijn op wat wij in Nederland met Passend Onderwijs in zo’n korte tijd al bereikt hebben. De focus van leraren is in Scandinavische landen wel veel meer gericht op het leerproces dan op het behalen van goede resultaten. Wat heeft dit kind nodig? Hoe motiveer je kinderen het beste om te leren? Hoe maak je leerlingen eigen- aar van hun eigen leerproces waardoor de gestelde doelen met minder bemoeienis van de leraar veel eerder en gemakkelijker bereikt worden? Dat neemt niet weg dat ook in deze landen werkdruk een steeds vaker gehoorde kreet is! Bevlogenheid De bevlogenheid van het onderwijzend personeel was ronduit opvallend en zeer inspirerend. Hier geldt m.n. de theorie dat een zich ontwikkelende en enthousiaste leraar er in grote mate aan bijdraagt dat ook de leerlingen zich veel beter ontwikkelen. Ik ben er na deze studiereis van overtuigd geraakt dat wij in Nederland op de goede weg bezig zijn maar er nog een flink aantal stappen gezet kunnen worden. Daarnaast moeten wij m.i. nog veel meer leren om nog bewuster om te gaan met de verschillen tussen kinderen. Tenslotte mogen wij ook best vaker ons vertrouwen naar kinderen toe uitspreken. Maar dan moeten we niet vergeten hen wel de juiste handvatten aan te reiken en ze vooral zelf - met vallen en opstaan - de grote ontdekkingsreis van het leren LEREN te laten ondergaan. Show me my possibilities, not just my difficulties. Open doors in all directions. Let me test different methods. Let me understand that I don’t need to be afraid. Don’t deprive me the happiness of my own discoveries. Let me know that I am competent. TONY BOUWSMA IS DIRECTEUR VAN BASISSCHOOL DE AKKER IN BOSKOOP 19 Interview met John Kamp Ik ben er een beetje ingerold S inds 1 oktober jl. is John Kamp in dienst getreden van De Groeiling. Hij is verantwoordelijk voor het opstellen van onderhoudsplannen voor de schoolgebouwen en het toezien op de uitvoering hiervan. Daarnaast verricht hij nog andere werkzaamheden in het kader van het onderhoud van schoolgebouwen van De Groeiling. Voorheen werden deze werkzaamheden door WPS scholenbeheer uitgevoerd; het contract met WPS eindigt eind december a.s. Een nieuw gezicht in de organisatie: reden om nader kennis te maken met John Kamp. Wie is John Kamp? Ik ben 48 jaar oud. Getrouwd met Diantha alweer ruim 23 jaar, ik heb 2 dochters, Ixora van 18 jaar en Myrthe van 20 jaar. Ja, hele mooie namen. Allemaal bloemen die ik in huis heb. Ik heb ze zelf niet verzonnen, die namen, die eer is voorbehouden aan mijn Diantha. Zij coördineert de TSO bij de basisschool waar mijn kinderen ooit zijn begonnen. Verder is ze een heel creatief persoon. Mijn oudste dochter volgt de academische Pabo. De jongste is net begonnen aan Fysiotherapie. Ik heb MTS Weg- en Waterbouw en Bouwkunde gedaan, die combinatie was toen nog mogelijk met een extra jaar. Hierna heb ik in avondstudie een HBO opleiding BNA opzichter/tekenaar Bouwkunde gedaan. En verder heb ik vele cursussen gevolgd. Daarnaast heb mijn Lifeguard, instructeur zwem ABC en instructeur Fifty fit bij de zwemvereniging gehaald. Tot slot heb ik ook mijn EHBO/reanimatie/ AED diploma gehaald. En 20 hiervoor woon ik ieder jaar weer de herhalingen bij om bij te blijven en dit diploma geldig te houden. Ik heb veel hobby’s en nog niet zo veel tijd hiervoor. Het gezin is belangrijk. Er worden regelmatig spelletjes gespeeld, gezwommen, gewandeld en andere leuke dingen. Ik knutsel graag. Kaarten snijden waar mijn vrouw vervolgens weer 3D-kaarten op maakt. Glas graveren, kaarten snijtechnieken, postzegels verzamelen en ik doe bijna alle klussen in en om het huis. In ons nieuwe huis heb ik bijna alles zelf gedaan. Tegelen, behangen, schilderen, badkamer ontworpen en gebouwd, veranda gemaakt, tuin ontworpen en gemaakt, kasten gebouwd enz. enz. Ik ben een ‘beetje’ perfectionistisch en wil graag zelf alles kunnen doen. Verder ben ik begonnen met een modelbouw boot. Het wordt een 3 master een zogenaamd ‘tallship’ de Danmark. Deze wordt ongeveer 1 meter lang, 70 cm hoog en 25 cm breed. Ook staan we met hele gezin in het weekend aan de badrand zwemles te geven aan kinderen en volwassenen. Ik sta bij de zwemvaardigheden, dit komt na het zwem ABC. En op de vrijdag ochtend geef ik ook Fifty fit les aan ouderen. Ja echt, ouderen: de gemiddelde leeftijd is ongeveer 75 jaar. De oudste deelnemer is een man van 94 jaar. Dit is zo leuk en dankbaar. Via de kinderen ben ik hier in gerold eerst als flippervader, helpen bij het snorkelen met het uitzoeken van de zwemvliezen en snorkel en duikbril, van de kinderen. Nooit gedacht en verwacht dat ik dit lesgeven zo leuk zou vinden. Waarom heb je voor dit beroep gekozen? Tja. Gekozen? Ik ben er een beetje ingerold. Ik wist het eigenlijk niet. Een vriend van me deed MTS Weg- en Waterbouw. En na een open dag vond ik dit wel een mooi vak eigenlijk. Als extra vijfde jaar kon je Bouwkunde er bij nemen. Wel veel extra werk maar het was goed te doen. Via stage dus aan de bouwkundige kant gekomen. Maar het was wel Bouwkunde en alle overige disciplines. En dat vind ik juist zo mooi. Die veelzijdigheid en variatie in het werk. Projecten doen van idee tot en met ingebruikname. Zorgen voor de onderhoudsplannen. Begeleiden van een veeleisende klant en helpen om een mooi en efficiënt gebouwde omgeving te maken. De contacten met vele partijen en de mensen in vele disciplines zijn een leuke en mooie uitdaging. Vertel wat over je werkzaamheden bij vorige werkgevers Ik heb maar twee werkgevers gehad voor ik bij De Groeiling kwam. Dat is binnen de gezondheidszorg (gehandicaptenzorg.) Hier ben ik begonnen als stagiaire. Hierna kon ik direct aan de slag bij een interieurbouwer als werkvoorbereider. Na een paar maanden werd ik gebeld vanuit Het Westerhonk, een zorginstelling, om daar te komen werken. Ik heb geen moment getwijfeld en heb de overstap gedaan. Bij het Westerhonk ben ik van medewerker Bedrijfsbureau, opzichter Bouwkunde, projectleider bouw, projectleider bouwbureau doorgegroeid naar Vastgoed projectleider. Ik heb hier 25 jaar gewerkt. Een reorganisatie heeft er voor gezorgd dat ik de baan ben kwijtgeraakt. Na enige tijd ben ik aan een parttime baan, 16 uur, begonnen bij administratiekantoor OHM in Leiden. Hier ben ik via een personeelsdag in contact gekomen met De Groeiling. Dat heeft geresulteerd in deze baan. Waaruit bestaan je werkzaamheden bij De Groeiling? Ik zit nu in mijn inwerkfase bij De Groeiling. De functie is nieuw en ik kan alles van nul af opbouwen. Informatie vergaren bij alle scholen en het bedrijf dat dit nu nog doet. Een mooie uitdaging. Verder zijn mijn taken in een notendop: - Adviseren van het College van Bestuur inzake nieuwbouw verbouwingen huisvesting, beheer en onderhoud. - Het verzorgen van meerjarenonderhoudsplanning van alle scholen van De Groeiling. - Uitvoerende werkzaamheden die hieruit voortvloeien uitbesteden en begeleiden. - Ondersteunen en adviseren van de directeuren van de scholen in de breedste zin betreffende huisvestingszaken. Wat heeft de komende maanden prioriteit? Prioriteit is het gegevens verzamelen en zorgen dat de cijfers voor de begroting op tijd worden aangeleverd. Verder zorgen voor een goed en duidelijk digitaal gebouwarchief. Ook wil ik proberen zoveel mogelijk van de scholen nog dit kalenderjaar te bezoeken en nader kennis te maken met een ieder. Wat verwacht je van De Groeiling als werkgever? Mijn eerste kennismaking in het directeuren overleg voelde voor mij al erg goed. De gesprekken hiervoor bij het bestuur met Harry en de eerste kennismaking met de collega’s daar voelde als een warme deken. Dat is natuurlijk al een goede start. Wat kan je nog meer verwachten! Verder verwacht ik een open en prettige structuur waar we kritisch op elkaar kunnen zijn. En open kunnen praten over ideeën en wensen. Ik zal proberen binnen mijn mogelijkheden hier veel aan mee te werken. Column Aart Langerak Verantwoordelijkheid en verantwoording ‘Kinderen laten leren, dat is de maatschappelijke opdracht voor alle scholen in het primair onderwijs’. Met deze woorden opent de ‘Code Goed Bestuur’, het document waarin de gezamenlijke schoolbesturen hun uitgangspunten hebben geformuleerd voor goed bestuur en intern toezicht. Voor het werken aan deze opdracht ontvangt het onderwijs een flink deel van de overheidsuitgaven en van die investering wordt veel verwacht. De lat ligt dus hoog en dat maakt het werken in het onderwijs tot een verantwoordelijke klus. Want worden alle beschikbare onderwijsmiddelen ook doelmatig ingezet en wat leveren onze inspanningen uiteindelijk op? Slagen we er in om onze verantwoordelijkheid waar te maken? Het beantwoorden van deze vragen zorgt voor maatschappelijke legitimiteit. Het gaat dan om het afleggen van verantwoording. Resultaatgericht werken, transparantie en uitleg geven zijn relevant geworden op alle niveaus binnen de organisatie. Leraren, ondersteunend personeel, schoolleiding, College van Bestuur en Raad van Toezicht; elke geleding draagt een eigen verantwoordelijkheid en is hierop aanspreekbaar. Op stichtingsniveau krijgt dit onder andere inhoud door het opstellen van het ‘stakeholderbeleid’. Hierbij gaat het om vragen als: Wie zijn de belanghebbenden van de organisatie? Aan wie en waarover leggen we dan verantwoording af? Uit deze vragen blijkt dat er een eigen keuze mogelijk is: verantwoording afleggen omdat het moet of omdat we het belangrijk vinden als input voor kwaliteitsverbetering. We kunnen bijvoorbeeld toetsen afnemen omdat de Inspectie van het Onderwijs dit vraagt of omdat we met de uitkomsten het onderwijsproces willen evalueren en verbeteren. Dat het afleggen van verantwoording juist een kracht en een aanjager voor verbetering kan zijn, wordt nog niet altijd zo ervaren. Ook de Raad van Toezicht zoekt nog naar versterking van de ‘horizontale dialoog’. Op dit moment licht de Raad van Toezicht haar werkzaamheden toe in het jaarverslag en worden gesprekken gevoerd met verschillende ‘belanghebbenden’ van De Groeiling zoals de GMR, Inspectie en een afvaardiging van de directeuren. De positieve ervaringen met deze ontmoetingen bevestigen dat verantwoordelijkheid dragen en verantwoording afleggen hand in hand kunnen gaan. Voor je zaak gaan staan en er op aanspreekbaar zijn, het lijkt onmisbaar bij het werken aan onze gezamenlijke opdracht: kinderen laten leren! AART LANGERAK IS VOORZITTER RAAD VAN TOEZICHT VAN DE GROEILING EN WERKZAAM ALS LEIDINGGEVENDE IN HET PRIMAIR ONDERWIJS 21 > TEKST Ellen Mannens < Ambassadeursnetwerk ICT: ‘Investeer niet alleen in materiaal, maar vooral ook in kennis’ I n het ambassadeursnetwerk ICT van De Groeiling worden sinds vier jaar alle zaken op het gebied van ICT besproken. Kennis opdoen, kennis delen en kennis overdragen aan collega’s buiten het netwerk, zijn de voornaamste taken. ‘Je hoeft als ambassadeur niet zelf alles van ICT te weten, het gaat erom dat je weet bij wie je terecht kunt met je vragen.’ Wat wil je leren en wat kom je brengen? Met die twee vragen starten de 24 vertegenwoordigers van het ambassadeursnetwerk altijd het nieuwe schooljaar. Een essentiële vraag, want aan de hand van de antwoorden wordt niet alleen het jaarprogramma vastgesteld, maar wordt ook bepaald wat de ambassadeurs in het netwerk van elkaar kunnen leren. Vier jaar geleden zag het ambassadeursnetwerk het levenslicht, ingegeven door de vraag hoe de ICT’ers van de verschillende scholen verenigd konden worden na de fusie van de twee schoolbesturen. Het ambassadeursnetwerk van Kennisnet gaf inspiratie voor een eigen netwerk. In het netwerk van Kennisnet komen sleutelpersonen op het gebied van onderwijsinnovatie en ICT samen om kennis en ervaring te delen. De ambassadeurs vormen daarbij de schakel tussen het schoolbestuur en de praktijk. ‘De voorwaarde van het netwerk was dat iedere school een vertegenwoordiger zou uitroosteren om vijf keer per jaar deel te nemen aan de bijeenkomst’, legt kartrekker Trees Vos uit. ’Digiborden hebben geen nut als personeel er niet mee overweg kan’ Ambassadeursnetwerk Twee jaar werd het netwerk financieel ondersteund met een subsidie waarmee het inhoudelijke programma ingevuld kon worden. Maar ook nu de subsidie is opgehouden, heeft het netwerk een manier gevonden om met elkaar een sterk inhoudelijk programma samen te stellen. ‘Ik vraag iedere ambassadeur om iets uit te zoeken binnen het werkveld waar hij of zij trots op is en daarover een presentatie te geven. Zo hebben we vier sterke presentaties per bijeenkomst.’ Deze werkwijze geeft meteen de essentie weer van het netwerk: niet iedereen hoeft alles te weten van ICT en digitale middelen. De ambassadeurs komen verder met elkaars kennis. Trees: ‘Je ziet dat het werkt. Vooral ook door de vraag die we stellen aan het begin van het schooljaar: Welke speerpunten heb je dit jaar? Hierdoor weten scholen van elkaar waarmee ze bezig zijn en kunnen ze samenwerken. Zo zijn er bijvoorbeeld scholen die samen onderzochten wat beter was: laptops of tablets. Vervolgens koppelt de ambassadeur dit terug in het netwerk, waardoor we die kennis weer kunnen delen.’ Werkvelden De ambassadeurs zijn de ogen en oren binnen de organisatie. Ze weten welke vragen er spelen op ICT-gebied. ‘Veilig werken met social media en digitaal pesten zijn onderwerpen die op dit moment sterk spelen op de scholen. Het bestuur heeft ons daarom ook gevraagd een protocol voor het gebruik van social media op te stellen.’ De overige werkvelden waarmee de ambassadeurs zich bezighouden zijn infrastructuur (apparaten en wifi), vaardigheden van de leerkracht en leerlingen en visie op het toepassen van ICT in het onderwijs. 22 Vooral infrastructuur blijkt een belangrijk onderwerp. ‘Je kunt je school volhangen met digiborden, maar als personeel er niet mee overweg kan, heeft het geen nut. We merken dat leerkrachten over het algemeen steeds beter worden in het toepassen van apps in hun lessen, maar als de hardware het laat afweten, wordt al snel teruggegrepen naar oud, niet digitaal, lesmateriaal.’ Om daar op in te spelen organiseert het ambassadeursnetwerk op 14 januari 2015 een studiemiddag voor het personeel van De Groeiling. Een laagdrempelige middag waarop wordt ingegaan op de basisvaardigheden voor gebruik van digitale middelen. ‘De aanpak sluit aan bij de manier waarop we in het ambassadeursnetwerk werken. Iedere ambassadeur kiest zijn of haar expertise en geeft tijdens de studiemiddag een workshop over dat onderwerp.’ beeld hetzelfde leerlingvolgsysteem. Een groot deel van de scholen gebruikt dezelfde hardware en we werken met gezamenlijke inkoop. Dat scheelt tijd en geld.’ Maar er is nog een inhaalslag mogelijk. ‘Ik las pas een artikel waarin Maurice de Hond zijn verbazing over het onderwijs uitsprak. Hij heeft een jong kind en komt dus weer op basisscholen. Het viel hem op dat de kinderen daar nog steeds op dezelfde manier les krijgen als dertig jaar geleden. Er is inderdaad nog een slag te slaan. Het digiboard en de toepassingen zijn nog niet overal ingeburgerd. Toen we de digiborden net invoerden op de scholen, hebben we veel aandacht besteed aan het werken ermee. Dat zou nu weer mogen.’ Nog een slag te slaan Scholing en kennisuitwisseling blijft voorlopig van groot belang, vindt Trees. ‘De veranderingen in ICT gaan snel en ICT vormt een belangrijk onderdeel in je dagelijkse lespraktijk. Was de computer tien jaar geleden nog een leerobject op zich, nu is het ondersteunend aan je les. Vroeger was de computer er om kinderen computervaardig te maken, nu is het een middel om kinderen verder te helpen in hun algehele ontwikkeling. Je moet daar als school dus in investeren. Niet alleen in materiaal, vooral ook in kennis. Hoe pas je de middelen die je hebt op een goede manier toe?’ Het ambassadeursnetwerk zorgde de afgelopen vier jaar voor verandering binnen De Groeiling. ‘Alle scholen gebruiken nu bijvoor- Studiemiddag social media Op woensdag 14 januari 2015 organiseert De GroeiAcademie in samenwerking met het ambassadeursnetwerk in basisschool ’t Carillon (Ouverturelaan 10 te Gouda) een middag over de toepassing van ICT in het onderwijs. Hierbij staat het leren van en met elkaar centraal. Voor de deelnemers is het mogelijk om in een aantal workshops kennis te nemen van zowel onderwijskundige toepassingen als van eigen vaardigheden. De middag heeft als thema ‘social media’ en wordt ingeleid door Joost Maarschalkerweerd (Bazalt). Vervolgens kunnen de deelnemers kiezen uit 14 workshops. Opgave kan via [email protected] 23 Uit de kunst! I edere school heeft er wel één. Een kunstwerk met een bijzondere waarde. Gemaakt door leerlingen, gekregen bij een lustrum of speciaal om een heel andere reden. Dit keer op bezoek bij de St. Catharinaschool in Haastrecht. Directeur René van Ommeren: ‘Pas als het kunst is, is het echt’ ( Jan Wolkers) Soort kunstwerk: Beeld Verhaal achter dit kunstwerk: Kunstenaar: Onbekend Een mysterieus kunstwerk. Er is zo weinig over bekend. Dat maakt het kunstwerk toch ook wel uniek en bijzonder. We weten dat het beeld oorspronkelijk op het oude schoolplein van de openbare school heeft gestaan. In 1970 is het daar geplaatst ter gelegenheid van de opening van de toenmalige openbare school. In 2004 is het beeld verplaatst naar het plein van de nieuwe MFA. Titel: Het trappetje naar de maan/ Het mannetje naar de maan Materiaal: Beton In de school sinds: 2014 Afmeting: 2 meter hoog Plaats in de school: Op het schoolplein van de MFA (Multi Functionele Accommodatie) Wat weten we wel van dit kleurrijk kunstwerk? De kunstenaar heeft het kunstwerk de titel 'Het trappetje naar de maan' of 'Het mannetje naar de maan' gegeven. Ook hier zijn de meningen over verdeeld. Het beeld is oorspronkelijk bedoeld als klimobject, maar dat bracht risico's met zich mee. Het klimmen werd dus verboden. Van oorsprong was het beeld niet beschilderd. In een latere periode heeft het de huidige kleuren gekregen. Wat zou de kunstenaar daarvan gevonden hebben? We weten het niet. Een leuke bijkomstigheid is dat 'Het trappetje naar de maan' een bekend Sesamstraatliedje is. Op 20 november 2008 zong Huub van der Lubbe in een aflevering van Sesamstraat het liedje samen met karakter Tommie. De tekst is van Judith Nieken, de muziek van Henny Vrienten. Deze uitvoering is op Youtube te beluisteren. 'Het trappetje naar de maan' .....het zal voorlopig een mysterie blijven. 24 Ook met een kunstwerk van de school in ‘Uit de Kunst?’ Mail naar: [email protected]
© Copyright 2025 ExpyDoc