Studiehandleiding Bachelorscriptie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen
College of Child Development and Education
Nieuwe Prinsengracht 130
1018 VZ Amsterdam
[email protected]
Studiehandleiding
Bachelorscriptie Onderwijskunde (70230390CY)
bachelorjaar: 3
cursusjaar: 2013-2014
semester: 1 en 2
coördinator/contactdocent: dr. E.J. Kuiper ([email protected], kamer G.1.05A)
Amsterdam, november 2013
1
1. Inleiding
De bachelor Onderwijskunde wordt afgesloten met een scriptie. Hiermee laat de student zien in staat te
zijn zelfstandig een vraagstelling voor literatuuronderzoek te kunnen ontwikkelen, dit literatuuronderzoek te verrichten en hierover op wetenschappelijk verantwoorde wijze te rapporteren. De bachelorscriptie vormt een belangrijk onderdeel van de bachelorstudie. Eerder verworven kennis, inzichten en
vaardigheden komen daarbij samen in één studieonderdeel.
De omvang van de bachelorscriptie bedraagt 9 studiepunten (252 uur).1 De praktijk wijst uit dat deze
tijd volledig benut moet worden om de scriptie met succes te kunnen afronden.
De bachelorscriptie is een literatuurscriptie: een systematische en kritische doorlichting rond een zelf te
kiezen onderwerp, aan de hand van relevante theorieën en/of wetenschappelijk onderzoek. De scriptie is
dus een samenhangend en verdedigbare behandeling van een (beperkt) onderwerp. Daarmee is de scriptie een eerste proeve van wetenschappelijke bekwaamheid, maar ook een ‘sollicitatiebrief’. Het kunnen
laten zien van een goed verzorgd, zorgvuldig samengesteld onderzoeksverslag is essentieel voor praktisch elke werksituatie en voor verdere studie.
2. Ingangseisen
Om aan de scriptie te kunnen beginnen moeten alle verplichte onderdelen van het eerste en tweede bachelor jaar met voldoende resultaat zijn afgerond. Wanneer de student nog niet aan de ingangseisen van
de bachelorscriptie voldoet, maar een goede reden heeft om wel te starten kan hij/zij hiertoe (tijdig!) een
gemotiveerd schriftelijk verzoek indienen bij de Examencommissie.
NB: Om recht te hebben op begeleiding en beoordeling van je bachelorscriptie moet je je binnen de
voorgeschreven periode aanmelden conform de door de onderwijsbureau voorgeschreven procedure. De
scriptie start in semester 1. Bij niet-tijdige aanmelding en/of onjuiste inschrijving kan deelname aan het
onderwijs worden geweigerd. Zie voor de aanmeldingsprocedure www.student.uva.nl/pow.
Na de aanmeldingsperiode kun je je niet meer zelf via SIS voor vakken aanmelden. De aanmelding is
dan gesloten. Je kunt dan uitsluitend via de onderwijsadministratie worden aangemeld voor vakken op
een vaste na-aanmeldingsdag* onder de volgende voorwaarden:
1. uiterlijk tot en met de eerste week waarin het vak is gestart
2. uitsluitend dan wanneer er nog plaats beschikbaar is
3. én tegen betaling van 70 euro administratiekosten
* datum van de na-aanmeldingsdag wordt doorgegeven door de onderwijsadministratie via een emailbericht aan alle studenten.
3. Leerdoelen
Door middel van de scriptie geeft de student blijk van het vermogen om relatief zelfstandig (tussen
haakjes de betreffende eindtermen van de bachelor Onderwijskunde, zie bijlage 4):
• een heldere vraagstelling te formuleren die passend is voor een literatuurstudie (9, 12)
• wetenschappelijke (theoretische en/of empirische) literatuur te verzamelen in relatie tot de
vraagstelling (13, 14)
• die literatuur te analyseren en interpreteren in relatie tot de vraagstelling (9, 12, 13, 14)
• aan de hand van die literatuur een heldere en consistente schriftelijke redenering op te bouwen
die toe leidt naar beantwoording van de vraagstelling (16)
• kritisch te reflecteren op zowel de resultaten als het proces van de literatuurstudie (16, 18).
1
Studenten die voor 2010 met hun bachelor zijn gestart moeten in sommige gevallen een scriptie van 10 EC
(280 uur) schrijven. Check even bij de onderwijsbalie als je denkt dat dat voor jou het geval kan zijn.
2
4. Keuze van het onderwerp
De student is (behoudens de goedkeuringsprocedure) vrij in de keuze van het onderwerp, binnen het
vakgebied van de Onderwijskunde. In het algemeen geldt dat zelf een onderwerp kiezen ‘waar je echt
wat mee hebt’ het resultaat én het leerproces tijdens het werken aan de scriptie ten goede komt.
5. Beoordelingscriteria
Bij de beoordeling van de bachelorscriptie worden criteria gehanteerd die betrekking hebben op:
- Abstract
- Vraagstelling
- Literatuur
- Theorie
- Redenering
- Vormaspecten en taalgebruik
- Controleerbaarheid
- Proces
In bijlage 1 worden de criteria verder uitgesplitst, in de vorm van een aantal vragen. Die vragen zijn
richting gevend voor zowel de feedback die de student krijgt (of vraagt) tijdens het proces van werken
aan de scriptie, als de beoordeling van het eindproduct. De criteria zijn daarmee dus een hulpmiddel bij
de begeleiding en de beoordeling van de scriptie.
De criteria hebben betrekking op inhoudelijke eisen die aan de scriptie gesteld worden, op de vormgeving van de scriptie en op het leer- en werkproces van de student. De inhoudelijke eisen en de eisen ten
aanzien van de vormgeving van de scriptie worden in paragraaf 6 en 7 nader toegelicht.
De omvang van de bachelorscriptie is 9000-11.500 woorden (9EC). Dat komt neer op 18-23 bladzijden
en voor de 10EC scriptie op 20-25 bladzijden (1,5 regelafstand, 11 of 12-puntsletter, en exclusief noten,
literatuurlijst, bijlagen, afbeeldingen).
In overleg met de begeleider kan van deze regel worden afgeweken. In het algemeen geldt: hoe beknopter de rapportage zonder aan de kwaliteit van de inhoud afbreuk te doen, hoe beter. Er zijn echter ook
gevallen denkbaar waarin het weergeven van een discussie of het presenteren van materiaal meer ruimte
vergt.
6. Inhoudelijke eisen
Ten aanzien van de inhoudelijke eisen zijn de volgende criteria van belang:
- Abstract
De scriptie bevat een Engelstalig abstract van 200-250 woorden waarin het onderwerp en de vraagstelling én de belangrijkste conclusies kort worden besproken.
- Vraagstelling
Van het onderwerp van de scriptie moet duidelijk worden waarom het interessant en relevant is dit te
behandelen. Die relevantie kan betrekking hebben op zowel maatschappelijke als wetenschappelijke
aspecten. De vraagstelling van de bachelorscriptie moet te beantwoorden zijn door middel van een literatuuronderzoek. Ook moet de vraagstelling enerzijds niet te ruim zijn (beantwoording moet mogelijk
zijn binnen het beperkte kader van de scriptie), en anderzijds niet te beperkt. In deze fase van de scriptie
is overleg met de begeleider essentieel.
- Literatuur
Het onderwerp en de vraagstelling van de scriptie bepalen de aard van de literatuur die zal worden gebruikt: theoretische en/of empirische literatuur. Indien van toepassing, mag daarnaast gebruik gemaakt
worden van beleidsrapporten e.d., maar alleen in overleg met de begeleider. Uit de scriptie moet blijken
dat de student een belangrijk deel van het terrein van het onderwerp overziet. De hoeveelheid te bestude3
ren literatuur is moeilijk formeel vast te leggen in een norm voor het aantal te bestuderen bladzijden. In
het algemeen geldt dat een bachelorscriptie gebaseerd moet zijn op minimaal 20 wetenschappelijke artikelen en/of (delen van) boeken.
In de scriptie moet de student verantwoorden op welke wijze naar literatuur is gezocht: welke databases
zijn gebruikt, met welke trefwoorden? Op welke andere manieren is naar literatuur gezocht? Welke
criteria zijn eventueel gebruikt om literatuur te selecteren, met oog op de relevantie voor de vraagstelling?
- Theorie
Uit de scriptie moet blijken dat de student op de hoogte is van relevante onderwijskundige en andere
sociaal-wetenschappelijke theorieën, deze helder kan weergeven en kan gebruiken voor beantwoording
van de vraagstelling.
- Redenering
De scriptie dient een heldere redeneerlijn te bevatten, met expliciete denkstappen en duidelijke overgangen van paragraaf naar paragraaf en van hoofdstuk naar hoofdstuk. Op die manier ontstaat een systematisch opgebouwd betoog waarin de vraagstelling en behandeling van de literatuur duidelijk op elkaar
aansluiten.
In de conclusies wordt de vraagstelling (en eventuele deelvragen) beantwoord. In de discussie vindt
vervolgens de reflectie op en interpretatie van deze conclusies plaats: het relateren van de gevonden
bevindingen aan de literatuur, het signaleren van overeenkomsten en discrepanties, en het relateren van
de conclusies aan de beschreven maatschappelijke relevantie. Ook een reflectie op het proces van uitvoering van het literatuuronderzoek is onderdeel van de discussie.
- Controleerbaarheid
In iedere wetenschappelijke verhandeling, dus ook in de bachelorscriptie, dienen beweringen zoveel
mogelijk controleerbaar te zijn: de schrijver dient aan te geven op basis waarvan hij of zij tot een bewering komt, zodat de lezer deze eventueel op juistheid kan controleren. Goed gebruik van verwijzingen is
daarbij essentieel. Indien in de scriptie sprake is van het overnemen van teksten uit andere bronnen
(boeken, tijdschriften, digitale bronnen), zonder bronvermelding, is er sprake van plagiaat. In de wetenschap is dit een zeer ernstig vergrijp dat altijd bestraft wordt.
De opleiding controleert de scriptie op plagiaat. Indien dit wordt geconstateerd of vermoed, wordt dit
gemeld aan de examencommissie en zal worden gehandeld conform artikel 3.11 van de Onderwijs en
Examen Regeling.
- Proces
De scriptie is het werk van de schrijver (de student) waarbij de begeleider feedback geeft op zowel de
ideeën en het denk- en schrijfproces als de producten van de student. De mate waarin de student zelfstandig aan de scriptie heeft gewerkt is van belang voor de beoordeling van het resultaat. Ook de mate
waarin blijk is gegeven van creativiteit en van autonomie wordt bij de beoordeling meegenomen.
7. Vormgeving van de scriptie
- Indeling
De scriptie dient achtereenvolgens te bevatten:
• een titelpagina met: titel, eventueel ondertitel, naam en studentnummer van de auteur, naam
van de begeleider, maand en jaar van afronding en de vermelding 'bachelorscriptie
Onderwijskunde Universiteit van Amsterdam'
• inhoudsopgave
• een kort abstract (Engelstalig, 200-250 woorden)
• een inleiding met daarin het onderwerp/de aanleiding van de scriptie en de vraagstelling
• een weergave en verantwoording van de gevolgde werkwijze: hoe is naar literatuur gezocht?
• een of meer hoofdstukken waarin de resultaten worden weergegeven en geanalyseerd
• een conclusie waarin de vraagstelling wordt beantwoord
• een discussie
• literatuurlijst
• (indien relevant) een of meer bijlagen.
4
- Taalgebruik
De scriptie moet geschreven zijn in foutloos Nederlands. Dat betekent minimaal dat spel- en grammaticafouten ontbreken en interpunctie correct wordt gebruikt. Uitgangspunt zijn de spellingsregels volgens het zgn. Groene boekje. Een heel handige website over spelling is http://woordenlijst.org/. Een
scriptie die niet aan de spellings- en grammaticale regels voldoet, moet eerst worden gecorrigeerd
voordat de tekst wordt beoordeeld.
Let op: de spelling in citaten, literatuurverwijzingen en dergelijke mag niet worden veranderd.
Getallen tot 20 (dus tot en met negentien) worden in de lopende tekst voluit geschreven. Dit geldt
natuurlijk niet voor tabellen en andere grafische overzichten, en ook niet voor gebruik van cijfers om
groepen e.d. aan te duiden, bv. ‘groep 3’.
Ten aanzien van de zinsbouw is van belang om niet te lange zinnen te maken. Vermijd ingewikkelde
zinsconstructies en plaats onderwerp en gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Vermijd ook het
veelvuldig gebruik van de passieve werkwoordsvorm (zinnen met ‘worden’).
- Lay out
Let op een goede lay-out: redelijk ruime marges, paginanummering, consistente typografie in hoofdstuken paragraaftitels, etc.
- Controleerbaarheid
De literatuur kan in de tekst op twee manieren verwerkt worden: door in eigen bewoordingen de uiteenzetting van anderen weer te geven of door de mening van de auteur letterlijk te citeren. In het laatste geval moet de letterlijke tekst tussen aanhalingstekens (“….”) worden geplaatst. In beide gevallen
moet de naam van de auteur en het jaar van de publicatie vermeld worden. Voorbeelden van verwijzingen in de tekst:
• In een onderzoek van Janssen (1991)...
• Coleman en Cohen (1985) vonden dat....
• Uit recent onderzoek naar identiteitsontwikkeling (Conger & Conger, 1992; Patterson, 1990;
Steinberg, Lamborn, & Dornbusch, 1992) blijkt ...
• “There are clinical reasons to believe that the adolescent turning away from the whole childhood milieu in many ways repeats this first emancipation” (Erikson, 1968, p.114).
De literatuurlijst moet volledig zijn: alle referenties in de tekst moeten terug te vinden zijn in de literatuurlijst; omgekeerd omvat de literatuurlijst geen referenties die niet in de tekst genoemd zijn.
De literatuurlijst moet worden opgemaakt in APA-stijl. Zie voor precieze aanwijzingen omtrent literatuurlijst en verwijzingen de betreffende website van de APA: http://apastyle.org
- Noten
Eventuele noten dienen alleen om opmerkingen te kunnen maken die wel van belang zijn, maar in de
hoofdtekst de lijn van het betoog zouden onderbreken. Dus bijvoorbeeld commentaren op in de literatuur gevonden beweringen die niet direct van belang zijn voor het betoog, uitleg van een bepaald punt
dat voor de meeste lezers wel duidelijk zal zijn, etc. Nummer noten door, over de hele scriptie en
neem alle noten achterin op (vlak voor de literatuurlijst).
5
8. Procedure
8.1 Aanmelding
De student moet zich voor de bachelorscriptie aanmelden via SIS (70230390CY), wanneer hij/zij voldoet aan de ingangseisen (zie aldaar) van de scriptie.
Vervolgens moet het aanmeldingsformulier (zie achterin deze handleiding) worden ingevuld: naam,
adres, studentnummer, gewenste start- en einddatum, voorkeur voor begeleider/beoordelaar, alsmede
een omschrijving van het scriptieonderwerp en een (voorlopige) vraagstelling.
De student neemt na invulling contact op met de coördinator van de bachelorscriptie Els Kuiper (kamer
G.1.05A, [email protected]) voor een oriënterend gesprek aan de hand van het aanmeldingsformulier.
8.2 Toewijzing begeleider en schrijven scriptievoorstel
De bachelorscriptiecoördinator wijst op basis van het aanmeldingsformulier en eventuele gesprekken
met de student een begeleider aan. De begeleider/beoordelaar is een docent van de afdeling Pedagogiek, Onderwijskunde en Lerarenopleiding (POWL). Bij uitzondering kan het iemand van buiten de
afdeling zijn, indien deze over speciale deskundigheid beschikt en als docent aan een universiteit verbonden is. De scriptiecoördinator moet hierin toestemmen en wijst tegelijkertijd een docent POWL aan
die de scriptie mede beoordeelt. Studenten kunnen zich natuurlijk altijd op informele wijze door externe
deskundigen laten informeren en adviseren.
Na de toewijzing van de begeleider/beoordelaar neemt de student met deze docent contact op. Tijdens
dit eerste contact worden afspraken gemaakt over het schrijven van een scriptievoorstel. Dit scriptievoorstel (2 tot 3 p.) bevat:
• werktitel;
• omschrijving van het onderwerp van de scriptie (inclusief motivering, aanduiding van
wetenschappelijke en eventueel maatschappelijke relevantie);
• (tenminste voorlopige) vraagstelling;
• (voorlopige) inhoudsopgave;
• voorlopige literatuurlijst;
• tijdsplanning.
Het scriptievoorstel wordt besproken met en goedgekeurd door de aangewezen begeleider. Na goedkeuring wordt een kopie verstuurd aan de scriptiecoördinator.
8.3 Begeleiding
Het scriptievoorstel is de basis voor het verder werken aan de bachelorscriptie. Hierbij maken student en
begeleider zelf afspraken over de aard en de frequentie van de begeleiding. Tevens bepalen begeleider
en student in overleg een datum waarop de bachelorscriptie gereed moet zijn (zie 8.4). De student is
verantwoordelijk voor het zich houden aan de tijdsplanning en geeft dus tijdig aan als er sprake is van
een vertraging en de reden hiervan. Indien nodig wordt de planning in overleg met de begeleider bijgesteld.
Voor de begeleiding van een scriptie is maximaal 12 uur beschikbaar. De docent besteedt de begeleidingsuren aan het lezen van de door de student ingeleverde teksten en aan het geven van feedback
(digitaal of in gesprekken). Begeleidingsgesprekken (ongeveer vijf) zijn geëigend op de volgende
momenten:
- een eerste gesprek om onderwerp en vraagstelling alsmede motivatie van de student te verhelderen, relevante literatuur voor te stellen en een tijdsplanning te maken;
- bespreking van het scriptievoorstel en de mogelijke uitwerking daarvan (met name vaststellen van
de vraagstelling en indeling van de scriptie, alsmede de te gebruiken literatuur);
- twee maal een bespreking van onderdelen van de scriptie: een maal de behandeling en verwerking
van de literatuur, eenmaal de conclusies en discussie;
- bespreking van het concept van de eindversie van de scriptie.
Alle gesprekken vinden plaats aan de hand van door de student ingeleverde teksten. Deze dienen tenminste vijf werkdagen voor de bespreking (voorzien van naam en paginanummering) te worden gemaild aan de begeleider.
6
De begeleider van de scriptie zoekt als de scriptie bijna is afgerond een 2e beoordelaar; in het algemeen
een collega van de afdeling. In principe zijn de scriptiecoördinator en de 2e beoordelaar niet bij de begeleiding betrokken.
8.4 Inleverdatum en termijn eindbeoordeling
De uiterste datum voor het inleveren van de eindversie van de bachelorscriptie is vrijdag 6 juni 2014.
Bij een eventuele onvoldoende kan de scriptie aan de hand van de feedback van de begeleider eenmaal
worden herzien. De uiterste inleverdatum van deze herzien versie is vrijdag 4 juli 2014. Dit moet echter
altijd ook worden afgestemd met de begeleider, in verband met de vakantieperiode.
Om niet voor verrassingen te komen staan, is het belangrijk om tijdens het schrijven aan de scriptie regelmatig met de begeleider te kijken naar de criteria voor beoordeling, om op die manier voldoende
feedback te krijgen over voortgang en kwaliteit.
Als de student door overmacht de deadline(s) niet kan halen, moet in overleg met de begeleider en de
scriptiecoördinator een nieuwe inleverdatum worden vastgesteld. Daarbij moet rekening gehouden
worden met afwezigheid van docenten in de zomerperiode. Ook is belangrijk om goed te kijken naar de
toelatingsprocedure voor de masteropleiding; bij de onderwijsbalie kan worden nagevraagd wanneer alle
cijfers daar uiterlijk binnen moeten zijn om in september in de master te kunnen instromen. Tevens is er
een vaste procedure en tijdsschema voor het aanvragen en de uitreiking van het bachelordiploma; raadpleeg daarvoor de studiegids.
De eindversie van de bachelorscriptie wordt door de student digitaal én op papier ingeleverd bij drie
betrokkenen: de begeleider, de 2e beoordelaar van de scriptie en de scriptiecoördinator. Houd rekening
met een termijn van twee-drie weken tussen het tijdstip van inleveren van de scriptie en de eindbeoordeling. Een digitale versie van de eindversie (in Word of als PDF en als één bestand) moet daarnaast op
Blackboard worden ingeleverd (bij assignments) en naar de onderwijsbalie worden gemaild ([email protected]).
8.5 Beoordeling
De begeleider bepaalt het cijfer van de scriptie. De criteria voor de beoordeling (zie bijlage 1) vormen
daarvoor de minimumeisen: de scriptie moet op alle criteria met minimaal een voldoende worden beoordeeld. De 2e beoordelaar toetst marginaal, dat wil zeggen dat er een vergelijking plaatsvindt met de
beoordeling van de andere bachelorscripties. In gevallen waarin de beoordelaars niet tot overeenstemming kunnen komen, stelt de scriptiecoördinator het cijfer vast. In een gesprek of via de mail motiveert
de begeleider aan de student hoe tot het cijfer gekomen is, aan de hand van de criteria in het beoordelingsformulier (zie bijlage 1).
7
Bijlage 1
Crteria beoordeling bachelorscriptie Onderwijskunde
Aspect
Abstract
Vraagstelling
Criteria: In hoeverre…
Feedback
O/V/G
* is de abstract helder en dekt
deze de literatuurstudie?
* wordt de aanleiding voor de
behandelde problematiek helder
verwoord?
* is er sprake van een heldere
vraagstelling (eventueel met
deelvragen)?
* is de vraagstelling passend
voor een literatuurstudie?
* is de student in staat om de
vraagstelling te relateren aan
wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie?
Literatuur
* is verantwoord op welke wijze
literatuur is gezocht en geselecteerd?
* is er voldoende literatuur gebruikt?
* heeft de verwerkte literatuur
een wetenschappelijk karakter?
Theorie
* zijn eventuele theoretische
constructen helder beschreven?
* geeft de student blijk van voldoende theoretisch inzicht c.q.
van het vermogen om theoretische gezichtspunten vruchtbaar
in te zetten?
Redenering
* is er sprake van een heldere
redeneerlijn op basis van de
gebruikte theorie c.q. theoretische gezichtspunten?
* is er sprake van consistentie in
de redenering?
* zijn er als antwoord op de
vraagstelling en op basis van het
literatuuronderzoek conclusies
geformuleerd?
* worden in de discussie deze
conclusies besproken, in relatie
tot de behandelde literatuur en
de beschreven maatschappelijke
relevantie?
8
Vormaspecten en
taalgebruik
* is er een titelblad met de juiste
gegevens?
* heeft de scriptie een adequate
inhoudsopgave?
* heeft de scriptie een inhoudelijk
zinnige en overzichtelijke indeling, met andere woorden is er
sprake van een logische opbouw
van hoofdstukken,
(sub)paragrafen en alinea’s?
* is de literatuurlijst conform de
APA-richtlijnen?
* is er sprake van een verzorgde
lay out?
* is er sprake van correcte spelling, grammatica en zinsbouw?
Controleerbaarheid
* wordt er op correcte wijze gebruik gemaakt van verwijzingen
en bronvermelding?
* is de literatuurlijst volledig en
correct?
Proces
* heeft de student relatief zelfstandig gewerkt?
* is er tijdens het werken aan de
scriptie sprake geweest van
ontwikkeling in de academische
en professionele autonomie van
de student?
* heeft de student blijk gegeven
van persoonlijke inbreng (originaliteit en creativiteit)?
9
Bijlage 2
AANMELDINGSFORMULIER BEGELEIDING BACHELORSCRIPTIE
(digitaal inleveren bij de scriptiecoördinator, e-mail [email protected])
naam student
…………………………………………………………………..
studentnummer
…………………………………………………………………..
adres
…………………………………………………………………..
postcode + woonplaats
…………………………………………………………………..
telefoonnummer overdag
…………………………………………………………………..
e-mailadres
…………………………………………………………………..
voorlopig onderwerp
………………………………………………………………….
………………………………………………………………….
………………………………………………………………….
KORTE OPZET SCRIPTIE (max. 1 A4):
• onderwerp met korte motivatie/aanleiding: waarom is het interessant/belangrijk om op
dit terrein een literatuuronderzoek uit te voeren?
• voorlopige vraagstelling + eventuele deelvragen
• reeds gevonden/gebruikte literatuur
10
Bijlage 3
Eindtermen Bachelor Onderwijskunde
Kennis en inzicht
De afgestudeerde heeft kennis van en inzicht in:
1. hoofdproblemen op onderwijskundig gebied en de theorievorming over deze problemen
2. de ontwikkeling, sturing, opbouw en structuur van het Nederlands onderwijssysteem (inclusief de
verzorgingsstructuur)
3. onderwijsbeleid en schoolorganisatie
4. onderwijs- en leerprocessen in formele onderwijssettings
5. de disciplines pedagogiek, filosofie, psychologie en sociologie in relatie tot de onderwijskunde
6. de historische ontwikkelingen van het onderwijs, het denken over onderwijs en de onderwijskunde
7. opzetten en uitvoeren van sociaalwetenschappelijk onderzoek
8. ethische vraagstukken die een rol spelen in de onderwijskundige praktijk
Toepassen kennis en inzicht
De afgestudeerde is in staat om:
9. theorie te gebruiken om vraagstukken op het gebied van onderwijsbeleid, schoolorganisaties, onderwijs- en opleidingsprogramma’s en onderwijsleerprocessen te benoemen, te analyseren en te
interpreteren
10. deze analyse vervolgens te vertalen in adviezen, handelingsaanwijzingen en onderzoeksplannen
met betrekking tot de inrichting, besturing en vormgeving van onderwijs en opleiding
11. eenvoudig onderwijskundig onderzoek uit te voeren
Oordeelsvorming
De afgestudeerde is in staat om:
12. een sociaalwetenschappelijk probleem (in het bijzonder op het terrein van de onderwijskunde) te
formuleren en te analyseren
13. onderwijskundig onderzoek kritisch te beoordelen
14. sociaalwetenschappelijke publicaties zowel in theoretisch als in empirisch opzicht kritisch te evalueren
15. de onderwijskunde te positioneren ten opzichte van andere disciplines en wetenschapsfilosofische
tradities
Communicatie
De afgestudeerde is in staat om:
16. schriftelijk en mondeling te rapporteren over (de analyse van, of onderzoek naar) een sociaalwetenschappelijk probleem, zowel aan vakgenoten als aan een breder publiek
17. zelfstandig en in groepsverband te werken
Leervaardigheden
De afgestudeerde heeft:
18. vaardigheden die noodzakelijk zijn om zich als onderwijskundige professioneel te blijven ontwikkelen.
11