het gevonden testament - Heemkunde Felix Walter

HET GEVONDEN TESTAMENT
Tijdens een gesprek van de parochieraad en de kerkmeesters in het Albertinum te
Nijmegen was de vraag gesteld: kunnen de Dominicanen zo maar weggaan, zonder
verplichtingen?
Bij de Langenboomers heerste namelijk de gedachte, dat de gronden van de
Dominicanen (± 50 H.A.) vroeger aan hen onder bepaalde voorwaarden geschonken
waren. Hierop kregen zij het antwoord dat zij sinds 1896 inderdaad zonder verplichtingen
konden vertrekken. De actieve parochieraad is hierop naar de familie Walter gegaan, of
er nog iets te vinden was over de gronden, destijds geschonken door Felix Walter, maar
dit deel van het familiearchief was in leen afgestaan aan het Streekarchief van het Land
van Cuyk. Daar vond men inderdaad een testament over de Langenboomse gronden,
daterend uit 1852.
Er werd een fotocopy in drievoud van gemaakt. Eén werd opgestuurd naar de Provinciaal
van de Dominicanen, één naar het bisdom en één werd bewaard voor eigen archief.
Kort na de ontdekking van het testament in het Streekarchief, werd door pastoor v. Ooy
eenzelfde testament gevonden in de kluis van het klooster te Langenboom. In het
testament stond dat het in drievoud was, waarvan er nu ineens twee bekend waren; het
derde exemplaar bevindt zich waarschijnlijk in het archief van het bisdom Utrecht. Bij het
testament in de kluis van het klooster bevonden zich ook nog enkele andere papieren
o.a. een verkoopakte, waarin stond dat alles “bij wijze van verkoop” was verdaan aan de
Dominicanen. (dit waarschijnlijk om belastingtechnische reden).
Ook de provinciaal van de Dominicanen vond in ’s Bosch (kadaster) een eensluidende
verkoopakte.
Naar aanleiding van de gevonden testamenten en verkoopakten is later een commissie
geformeerd voor onderzoek, bestaande uit 3 juristen van de Dominicanen en 3 juristen
van het bisdom en M. Arts als voorzitter van de parochieraad. Deze commissie is in een
vergadering bij elkaar geweest. Daar kwam men unaniem tot de conclusie dat het
testament “wettelijk” niet geldig was, en wel om de volgende reden: in 1846 is door de
Staat der Nederlanden bepaald, dat, wil een testament rechtsgeldig zijn, het testament
notarieel opgemaakt moet zijn en wel op officieel daartoe bestemd papier.
Het bewuste testament is niet door een notaris opgemaakt, noch door een notaris
ondertekend, noch op voor dat doel bestemd papier geschreven.
Het testament is opgemaakt in 1852 en moest, om rechtsgeldig te zijn, aan de
staatseisen van 1846 voldoen.
Door de “bij wijze van verkoopakte” konden de Dominicanen al meer dan een eeuw lang,
als bezitters van de grond beschouwd worden, maar de strekking van het testament was
echter, dat de gronden en boerderijen (bij onvrijwillig vertrek van de Dominicanen) aan
het bisdom zouden komen, is men later tot overeenstemming gekomen, dat de orde der
Dominicanen de bouw van de nieuwe pastorie zou betalen.