De mens als spreekwezen in de psychotherapeutische relatie Peter Walleghem Antwerpen, 17.09.2014 De mens als spreekwezen Vooreerst citeer ik uit Oek de Jongs essay Wat alleen de roman kan zeggen: “Iedereen is onophoudelijk bezig om zijn ervaringen vorm te geven – door erover te vertellen. We zijn onophoudelijk bezig verhalen te vertellen, door de telefoon, op een terras, aan tafel, waar we elkaar maar zien. Al pratend ontwikkelen we onze gedachten, al pratend diepen we onze ervaringen verder uit, al pratend begrijpen we vaak veel beter wat we hebben meegemaakt, wat een bepaalde gebeurtenis ons heeft gedaan” (de Jong, 2013: 92). Ongeveer 25 eeuwen terug stelde Aristoteles dat de mens het enige dier is dat spreekt. Dieren communiceren uiteraard wel maar spreken – uitgezonderd in de la Fontaines fabels – doen ze niet. Dit betekent dat de metaforische dimensie van de taal in het dierenrijk ontbreekt. Dierlijke communicatie is eenduidig en van fundamenteel belang om te overleven. Denken we maar aan de signaalgever bij kuddedieren. De signaalgever kan zich geen grapje permitteren. Als hij eenmaal voor de lol een onnodig waarschuwingssignaal geeft dan heeft zijn signaal in de toekomst geen waarde meer en vervalt zijn statuut van signaalgever daar de kudde nooit meer zal weten of ze nu wel of niet op de vlucht moeten slaan wanneer de grapjas alarm slaat. Het menselijke spreken is ambivalent: woorden genereren meervoudige betekenissen waardoor we nooit exact weten wat er precies wordt bedoeld of gezegd. Wanneer we de kinderen van een leefgroep in een MPI op een verlofdag vroegen welke activiteit ze graag hadden ondernomen, riepen ze luidkeels in koor: “Á la mer/mère!”. Anderzijds weten we ook dat hulpverleners graag in team werken. Wanneer twee kennissen elkaar onverwacht in een bar ontmoeten, vraagt de ene aan de andere: kom jij hier ook vaak in de contreien? Freud fundeert de psychoanalyse onder andere op dit ambivalente karakter van de humane taal en bijgevolg op de hypothese van het onbewuste dat hij definieert als een weten waarvan we niet weten dat we het weten. Freud werkt dit grondig uit in zijn drie kapitale werken over het onbewuste. (De droomduiding, Psychopathologie van het alledaagse leven en De grap en haar relatie tot het onbewuste). 1 Lacan elaboreert dit talige karakter van de psychoanalyse via het Franse structuralisme (Foucault, Barthes, Lévi-Strauss) verder uit en komt zo tot zijn stelling van het primaat van de betekenaar, van de symbolische dimensie van de taal. Lacan refereert dan ook herhaaldelijk aan de beroemde eerste regel van het eerste vers uit het Johannesevangelie: “In het begin was het Woord” (Joh. 1:1). Wanneer hij in Seminarie VIII uitvoerig de overdrachtsproblematiek behandelt, parafraseert hij dit vers en stelt hij dat er “In het begin de liefde was” refererend aan de liefdesrelatie tussen Breuer en Anna O. die Freud voor het eerst confronteerde met de overdrachtsliefde. De taal – en niet de werking van neurotransmitters (het reële) – definieert het wezen van de mens vandaar dat Lacan spreekt over een spreekwezen: parlêtre. Dit spreekwezen is gedeeld door de taal; de mens is een gedeeld subject, gedeeld door de talige metaforische dimensie. Het gedeelde subject is dan ook geen statisch maar een dynamisch concept. Het verschijnt in de kloven en gapingen van het onbewuste die zich pulserend even openen om zich daarna alras te sluiten. Dit lacaniaanse onbewuste valt niet te zoeken in diepe duistere krochten van het zielenleven maar valt in de plooien van de taal aan de oppervlakte te beluisteren. Ons spreken neemt ons op sleeptouw en de drift brengt ons op dreef: we verhaspelen woorden en verspreken ons. Zo zei ik eens in een bomvol auditorium tegen kersverse eerstejaars studenten na een voorstelling van hun toekomstige werkvelden: “En dit zijn dan de werkvelden waarin jullie later terechtgesteld zullen worden”. Het onbewuste lapt ons er bij en haalt streken uit. Heel vaak neemt ons spreken een loopje met ons. Hoe dikwijls horen we niet “dat had ik niet zo bedoeld + de bijbehorende verontschuldiging”. Het is niet bedoeld maar wel gezegd. In de psychoanalyse nemen we onze woorden niet terug. Dit is een ethische kwestie. Analysant en analyticus zien zich verplicht de verantwoordelijkheid van hun spreken te assumeren. Daar gaat uiteraard een flinke dosis waarheidsliefde mee gepaard. Dit is niet alleen liefde voor de waarheid maar evenzeer liefde voor het waarheidspreken. Ik refereer hier aan het Griekse begrip parrhêsia – dat Michel Foucault opnieuw onder de aandacht bracht1. Parrhêsia betekent vrijmoedig, oprecht en waarheidsgetrouw spreken. Deze vorm van waarheidspreken – le dire vrai – betekent voor hem dat de spreker eerlijkheid, subjectiviteit en waarheid verkiest boven het herhalen van clichés, dat hij zich kritisch durft uitspreken tegen de heersende opinies en de morele plicht stelt boven het eigenbelang. Parrhêsia houdt ook in dat de spreker in het verwoorden van zijn of haar ‘waarheid’ risico’s moet durven nemen en de eigen sociale positie op het spel wil zetten (Hermsen, 2014: 16). Ik ben van mening dat ik de waarheid geen geweld aandoe als ik stel dat de leden van onze huidige westerse consumptiemaatschappij die bereid zijn een dergelijk risico te nemen eerder dun bezaaid zijn. 1 Foucault, M. (2011 [2009]. De moed tot waarheid. Het bestuur van zichzelf en de anderen II. Colleges aan het Collège de France (1983-1984). Amsterdam, Uitgeverij Boom. 2 In een psychoanalytisch dispositief nodigt de analyticus de analysant uit om te spreken. Dit is niet zomaar een gezellige babbel of social talk wat Lacan een leeg spreken (une parole vide) noemt. De psychoanalytische kuur daarentegen viseert een vol spreken dat de subjectieve waarheid reveleert (une parole pleine). Door dit particuliere spreken wordt de analysant vroeg of laat met zijn subjectieve waarheid – een particuliere waarheid die we liever voor iedereen verborgen houden – geconfronteerd. Soms wordt de patiënt – door zijn eigen toedoen of door het gehaast van de analyticus – zijn waarheid te vroeg of te bruusk in het gezicht geslingerd. Dit resulteert vaak in het afbreken van de kuur of de therapie. Men gaat op de loop voor zijn eigen waarheid die maar al te vaak menig zekerheid in het leven op haar grondvesten doet daveren. Liever zand in de ogen strooien dan die uit te steken zoals Oedipus deed wanneer hij zijn particuliere waarheid ontdekte – buiten zijn weten om doodde hij zijn vader en sliep hij met zijn moeder. Een vol spreken vergt tijd. Een psychoanalytische kuur is dan ook een langdurig proces. Dit gegeven staat haaks op de huidige tijdsbeleving van onze neoliberale meritocratische maatschappij waarin alles liefst zo snel mogelijk verandert…. Nemen mensen nog de tijd om het woord te nemen in een tijd waar vingers met supersonische snelheden over toetsenborden razen en waar een alomtegenwoordig beeldconsumentisme steeds meer het woord in het vergeethoekje drumt? Besteden we nog voldoende zorg… aan het woord? Willen we zo snel mogelijk van onze symptomen verlost worden of nemen we nog de tijd om die in cultuur te nemen en eruit te leren? Zijn we nog geïnteresseerd in de betekenis van symptomen of moeten die asap verdwijnen? In het psychoanalytisch dispositief lezen we alvast in het symptoom de verhouding van het subject tot de taal. Het psychoanalytisch dispositief In het psychoanalytisch dispositief onderscheiden we twee posities: de positie van de analysant en die van de analyticus. Voor elk is een duidelijk omschreven taak weggelegd. De analysant spreekt en de analyticus luistert (en duidt). De analyticus nodigt de analysant uit om zonder restrictie alles te zeggen wat in hem of haar opkomt. Op het eerste zicht lijkt dit een eenvoudige vraag die in de praxis vaak een uiterst moeilijke opgave blijkt te zijn. De woorden komen niet, stokken in de keel, komen er gebroken of omfloerst uit, komen er al hortend en stotend uit. Zo kan een van mijn analysanten geen woorden die uit de seksuele sfeer komen uitspreken. Ze maak op dit punt van haar spreken een soort raadsels: ‘naar bed gaan’ wordt ‘naar [b . d] gaan’ of ‘seks’ wordt het vieze woord met de drie letters beginnend met een ‘S’ of het even vieze woord eveneens bestaand uit drie letters en beginnend met een ‘Z’: zin hebben…in seks wel te verstaan. 3 Soms gebeurt het ook dat er een niet meer te stoppen zondvloed aan woorden komt die de analysant en/of de analyticus overspoelt en naar ongekende continenten meesleurt. Het statuut van de luisteraar creëert het statuut van de spreker. Opdat de analysant zou kunnen spreken moet de analyticus zwijgen en luisteren of zoals Shakespeare in Hamlet stelt: “Leen elk je oor, maar weinigen je stem” (Shakespeare, 2014 [1600-1602/3]: 749; I.3). Spreken wordt analytisch spreken als het analytisch wordt beluisterd. Of zoals Melanie Klein stelt dat het kinderspel op de speelplaats pas een analytische observatie wordt wanneer het door een psychoanalyticus wordt geobserveerd. Een analyticus en een kleuterjuf zien een ander kinderspel waarbij een psychoanalytisch van een pedagogische discours wordt onderscheiden (Walleghem, 2003). Wat beweegt de analysant? Waarom komt de analysant met de analyticus spreken? Omdat hij bij de analyticus een weten veronderstelt, bijvoorbeeld over zijn symptomen. Lacan noemt dit de positie van het met weten veronderstelde subject (sujet supposé savoir). De klemtoon ligt op dit veronderstelde statuut. Doorheen de kuur leert de analysant dat hij het weten dat hij bij de analyticus veronderstelde zelf bezit. We herinneren aan Freuds definitie van het onbewuste. Hij moet de antwoorden niet van de ander verwachten maar die zelf (re)construeren. In de psychoanalyse gaan we uit van de premisse dat de patiënt en niet de therapeut het weten bezit of zoals Freud stelt in de Droomduiding: om te weten wat een droom betekent, moet je het aan de dromer zelf vragen. Dit impliceert dat de analyticus het weten niet in pacht heeft maar de analysant op weg helpt dit weten zelf te ontdekken. Dit is een uiterst lastige onderneming voor de analysant. In ieder geval lastiger dan een korte gelukzalige borstvoeding sessie waarbij het door de meester geproduceerde weten zoet de wijd opengesperde mond van de hongerige patiënt binnenstroomt, die in slaap gewiegd zijn dromen vol illusies of zijn nachtmerries ongestoord verderzet. De analyticus bekleedt geen meesterpositie – zoals in het medische model – van waaruit hij een weten produceert of zoals Lacan in La direction de la cure et les principes de son pouvoir poneert: de analyticus stuurt weliswaar de kuur maar hij stuurt onder geen beding zijn patiënt: “Le psychanalyste assurément dirige la cure. Le premier principe de cette cure, (…), c’est qu’il ne doit point diriger le patient” (Lacan, 1966 [1958] : 586). Het is uiteraard zo dat de patiënt constant een appel doet op de analyticus en hem een weten probeert te ontfutselen. Onder het mom van professioneel advies vraagt men: moet ik scheiden van mijn man of niet? Moet ik de job aannemen of niet? Wat zou jij doen in mijn plaats,…..? De analyticus is verondersteld te weten dat hij niet alleen geen weten hierrond mag produceren maar het structureel ook niet 4 kan. Hij weet alleen dat hij niet weet net zoals Socrates die beweert dat dat het enige is dat hij weet. Daarom laat de analyticus de door het verlangen geschraagde vragen van de analysant open. Volgens de metonymische structuur van het verlangen vraagt de patiënt: weiger me wat ik vraag want het is dat niet. Hieruit volgt dat antwoorden structureel onmogelijk is en per definitie de bal misslaat. De analyticus zwijgt dus niet omdat hij niets te zeggen heeft of er genot uit puurt maar omdat hij het spreken van de patiënt alle kansen wil bieden zodat zijn verhaal zich in alle mogelijke geledingen kan ontplooien. Voorwaarde hierbij is dat de analyticus zijn weten opschort. Dit slaat niet alleen op zijn eigen onbewuste weten maar ook op het universitaire weten van het universitaire discours (= één van de vier discours uit Lacans discourstheorie, naast het meester-, hysterisch en analytisch discours). Het valt pasafgestudeerden na een jarenlange universitaire studie vaak niet gemakkelijk om het weten op te schorten of om te leren zwijgen. Het narcisme behoeft hier een pijnlijke maar noodzakelijke jaap. Na een jarenlange analyse lukt het soms. Besluit Als besluit citeer ik uit het essaybundel Uit het raam van een auteur die mij nauw aan het hart ligt, Julian Barnes: “We zijn in het diepst van ons wezen narratieve dieren en altijd op zoek naar antwoorden. De beste fictie verschaft zelden antwoorden, maar weet de vragen bijzonder goed te formuleren” (Barnes, 2012: 10). Een accuratere descriptie van het psychoanalytisch dispositief valt er niet te geven. Ik dank jullie voor jullie aandacht! Bibliografie Barnes, J. (2012). Uit het raam. Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Atlas Contact. De Jong, O. (2013). Wat alleen de roman kan zeggen. Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Augustus. Foucault, M. (2011 [2009]. De moed tot waarheid. Het bestuur van zichzelf en de anderen II. Colleges aan het Collège de France (1983-1984). Amsterdam, Uitgeverij Boom. 5 Hermsen, J.J. (2014). Kairos. Een nieuw bevlogenheid. Utrecht, Amsterdam, Antwerpen, Uitgeverij De Arbeiderspers. Lacan, J. (1966 [1958]). La direction de la cure et les principes son pouvoir. Écrits. Paris, Éditions du Seuil: 585-645. Shakespeare, W. (2014 [1600-1602/3]) (Vert. Courteaux, W.). Hamlet. Verzameld Werk: Tragedies. Antwerpen, De Bezige Bij: 699-855. Walleghem, P. (2003). De overdracht in de kinderanalyse volgens Melanie Klein en Françoise Dolto. Over het verlangen van de analyticus. Pegasos, 15. Gent, Idesça. 6
© Copyright 2024 ExpyDoc