De werkelijke winst van isoleren

74
Energie
Mieke Deurinck en Wout Parys
Minder energie of meer comfort?
De werkelijke winst van
isoleren
In slecht geïsoleerde woningen springen bewoners vaak bewuster om met
kostbare energie. Het energieverbruik is daardoor minder hoog dan verwacht.
Gaat men deze woning isoleren, dan is er minder energie nodig om het binnen
behaaglijk warm te maken. Het wordt dus goedkoper om meer ruimtes en op
een hogere temperatuur te verwarmen. En dat gebeurt dan ook veel. Zo wordt
de energiebesparing door isoleren minder dan verwacht, leggen twee bouwfysici uit. Bewust zijn van dit zogeheten rebound-effect is belangrijk als we
monumenten en andere historische gebouwen energiezuiniger willen maken.
De mondiale bezorgdheid over de klimaatverandering resulteerde in 1997 in het Verdrag van Kyoto.
Onder de 165 landen die het verdrag tekenden, bevonden zich ook België en Nederland. Beide landen
zijn daarin de verplichting aangegaan de uitstoot
van broeikasgassen met respectievelijk 7,5% en 6% te
verminderen ten opzichte van het niveau van 1990.
Om dat te realiseren wordt door Belgische en Nederlandse beleidsmakers vaak nadrukkelijk gekeken
naar de bouwsector. Dat is begrijpelijk. De woningsector in België is immers verantwoordelijk voor ongeveer 31% van het jaarlijkse energieverbruik.1 Voor
Nederland is dit ongeveer xx% . Deze energie wordt
hoofdzakelijk gewonnen uit de verbranding van
fossiele brandstoffen, met de nodige CO2-uitstoot als
gevolg. Bovendien is de mogelijke besparing groot:
veel gebouwen zijn oud en, naar de huidige normen,
niet zuinig met energie.
Hoewel de technische kennis voorhanden is, wordt
dit besparingspotentieel nog niet gerealiseerd. Dat
heeft verschillende oorzaken. Het energiegebruik
in de bebouwde omgeving zou drastisch kunnen
verminderen door oude woningen op energiezuinige wijze te renoveren. Zeker voor monumenten en
andere historisch waardevolle gebouwen betekent
dit een grote uitdaging, aangezien er technische en
esthetische beperkingen gelden die men bij nieuwbouw meestal niet heeft. Tegelijk vergt het benutten
van dit besparingspotentieel veel tijd; de volledige
renovatie of vernieuwing van de bestaande bouw-
75
In goed geïsoleerde woningen springen bewoners vaak kwistiger
om met energie. Foto: Nationaal Archief
Veronderstel dat efficiëntie verbetert, waardoor er
minder energie nodig is om eenzelfde prestatie te
leveren. Bijvoorbeeld een nieuw model auto kan een
bepaalde afstand afleggen met minder brandstof.
Hierdoor zal het goedkoper worden om met die efficiëntere auto een bepaalde afstand af te leggen. Passen we hierop de basiswet van de economie toe, dan
zal de vraag naar zich verplaatsen meteen stijgen. Of
met andere woorden: omdat de verlaagde kostprijs
het toelaat, zullen we meer kilometers rijden met die
zuinigere auto. Een tegengesteld effect dus, ofwel
rebound-effect. Dit effect vinden we ook terug bij
voorraad heeft een termijn van zowat 70 tot 80 jaar.2
Verder blijkt dat een energiebesparende maatregel
in de woning, bijvoorbeeld door het plaatsen van
isolatie, niet altijd de verwachte energiebesparing
oplevert. Bij een hogere energiezuinigheid kan in bepaalde opzichten net een hogere energieconsumptie
plaatsvinden. Dat fenomeen staat bekend als het
‘rebound-effect’.
Wat is rebound-effect?
Een definitie van rebound-effect is ‘het functioneren
van markteconomieën waar efficiëntieverhogingen
overgecompenseerd worden door groei-effecten’.3
Een vrij vage omschrijving dus. De betekenis wordt
wellicht duidelijker door de volgende redenering.
Uit de tijd toen auto’s nog niet zuinig waren. De meest moderne
auto’s van tegenwoordig zijn zeer zuinig, maar we leggen er juist
daardoor ook meer kilometers mee af. Foto: RCE
het verwarmen van woningen. Doordat het na een
energiebesparende ingreep goedkoper wordt om de
woning te verwarmen, zullen de bewoners bewust
of onbewust meer comfort verlangen. Met als
gevolg dat ze een deel van de theoretisch mogelijke
energiebesparing tenietdoen.
Het principe achter het rebound-effect is eenvoudig,
maar de vraag is uiteraard wat we hiervan in de
realiteit terugvinden. Vele milieueconomen hebben
reeds onderzoek gedaan naar het economische
reboundfenomeen. Het zijn voornamelijk weten-
76
Energie
Rebound-effect in de praktijk
Deze bijdrage gaat over een nieuw onderzoek voor
de Belgische situatie, uitgevoerd met gegevens
van de Belgische sociale huisvestingsmaatschappij
‘Zonnige Kempen’. Het gaat hier over een bestand
van 535 woningen, gebouwd tussen 1793 en 1993,
met volgens een steekproef een gemiddeld verwarmd volume van 323 m3. Elke woning heeft een
hoogrendements- of combiketel op aardgas voor
Figuur 1. Grafische voorstelling van het mechanisme achter het
economische rebound-effect (bron: Haas et al.8). Bij een overgang
van een laag efficiëntieniveau η0 naar een hoog efficiëntieniveau
η1 zal de vraag s0 door de verlaagde kostprijs stijgen tot s1, met een
rebound- effect tot gevolg.
schappelijke onderzoeken, waarbij men op basis van
populatiegegevens en getalsmatige analyses vanuit
de economische wetenschap tracht te achterhalen
hoe groot het rebound-effect is. Dat ze het niet altijd
eens zijn over de precieze omvang ervan, blijkt uit
onderstaande tabel.
Auteur
Grootte
rebound-effect
5-50%
Binswanger4
Dubin, Miedema & Chandran
Hirst6
Schwartz & Taylor7
Haas & Biermayr8
5
8-13%
5-25%
1-3%
20-30%
Schatting van de grootte van het rebound-effect door verschillende
Voor een aantal woningen in België is onderzocht of isolatie leidt tot
onderzoekers.
een lager energieverbruik of vooral tot een hoger comfort.
Deze verschillen hangen samen met het proefondervindelijke karakter van het geschatte rebound-effect.
Iedereen gaat immers uit van bepaalde modellen,
waar vaak belangrijke veronderstellingen aan vast
hangen. Afhankelijk van de factoren die meegenomen worden, komt men tot verschillende resultaten.
Over één ding zijn alle deskundigen het absoluut
eens: het rebound-effect bestaat en heeft gevolgen
voor de energiebesparing.
Foto: Pascal Vyncke
ruimteverwarming en warm tapwater. Wanneer
we het gemeten jaarlijkse energieverbruik van elke
woning afzetten tegen de isolatiekwaliteit van die
woning, dan verwachten we een lineaire relatie:
hoe slechter een woning geïsoleerd is, hoe groter
het energieverbruik zou moeten zijn. Dit is duidelijk
niet het geval (zie figuur 2): de slecht geïsoleerde
woningen volgen niet de verwachte lineaire relatie,
77
Figuur 2. Het gemeten en genormaliseerd jaarlijks energieverbruik
i.f.v. het K-peil (hoog K-peil ~ lage isolatiekwaliteit). Het zuinige
stookgedrag van de slecht geïsoleerde woningen is duidelijk
merkbaar door het afwijken van de evenredige relatie tussen
energieverbruik en K-peil (zie pijl).
maken met het rebound-effect? Erg veel, aangezien
bewoners van slecht geïsoleerde woningen meestal
zuinig moeten stoken. Daalt de kostprijs voor
verwarming na een energiebesparende renovatie of
ingreep – zoals na-isolatie van spouwmuren, isolerende beglazing en hoogrendementsketel – dan zal
het voor deze bewoners hoogst aanlokkelijk worden om met het vrijgekomen geld meer comfort
te eisen. Daardoor wordt de theoretisch mogelijke
energiebesparing (deels) tenietgedaan en spreken
we van een rebound-effect. Is het aanvankelijke
comfortniveau reeds voldoende hoog, dan zal het
rebound-effect beperkt blijven. Hierdoor is het een
fenomeen dat vooral voorkomt na renovatie van
slecht geïsoleerde woningen. In dit soort woningen
vallen de behaalde besparingen op het energieverbruik het meest tegen.
maar tonen energieverbruiken die duidelijk lager
liggen dan men naar verhouding mag verwachten.
De reden hiervoor is dat de bewoners van deze
woningen – willen ze hun kosten voor verwarming
binnen de perken houden – gedwongen worden
om zuinig te stoken. Dat zuinig stoken vertaalt zich
onder meer in minder kamers verwarmen, lager
ingestelde binnentemperaturen en inkorting van de
verwarmingsduur. Wat heeft dit stookgedrag nu te
Xxxxxxxxxx xxxxxx xxxxxxxxx xxxxx xxxxxxxxx xxxxxxx.
Xxxxxxxx xxxxx xxxxxxx xxxxx xxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx Xxxxxx
xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxx xxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Foto: RCE
In slecht geïsoleerde woningen is het energieverbruik vaak lager dan
men zou verwachten, omdat de bewoners ruimtes zoals slaapkamers
eerder niet verwarmen. Foto: RCE
Een casestudie op een bestaande woning vóór en
na renovatie leerde ons dat de voorspelde energiebesparingen inderdaad niet gehaald werden.9
Simulatie van het energieverbruik met de Belgische EPB-software (Energie Prestatie Berekening)
voorspelde een theoretische besparing van 47%. In
werkelijkheid werd echter slechts 29% gehaald!
78
Energie
Het rebound-effect blijkt dus wel degelijk te
bestaan. Aangezien het zijn weerslag heeft op de
werkelijke opbrengst van een energiebesparende
renovatie, is het belangrijk dit effect in te calculeren. Dit om een realistisch beeld te krijgen van wat
investeringen kunnen opbrengen. Het betekent bijvoorbeeld dat terugverdientijden soms veel langer
zijn dan gedacht. Inzicht verwerven in de bouwfysische mechanismen erachter is een logische eerste
stap. Het belangrijkste blijkt de rol van de gemiddelde binnentemperatuur te zijn.
Hogere binnentemperatuur
Het energieverbruik in woningen wordt in grote
mate bepaald door de gebouwschil, dus gevels en
daken. Warme lucht verlaat het huis via kieren en
spleten en wordt vervangen door koude buitenlucht, die weer opgewarmd moet worden. Buiten
deze ventilatieverliezen is er ook de warmte die de
woning verliest via geleiding door de buitenmuren.
Tegenover deze verliezen staan de gratis warmtewinsten dankzij bezonning, terwijl ook allerlei
interne winsten zoals verlichting en mensen mee
helpen verwarmen. Verwarming van de woning is
niets meer dan compensatie van het verschil tussen
de twee warmteverliezen en de genoemde winsten.
Hoe groter de verliezen – bij gelijkblijvende winsten –
hoe groter de stookolie- of aardgasfactuur.
Neem nu de geleidingsverliezen. Die hangen niet
alleen af van de isolatiekwaliteit van de woning,
maar ook van het temperatuurverschil tussen binnen en buiten. Wanneer we stellen dat het oppervlak van de gebouwschil waardoor energie verloren
gaat voor en na isolatie gelijk blijft, dan zijn er twee
factoren die kunnen wijzigen na renovatie: ten eerste de isolatiekwaliteit en ten tweede het temperatuurverschil tussen binnen en buiten. Hoe beter de
isolatiekwaliteit, hoe kleiner de geleidingsverliezen.
Hoe groter het temperatuurverschil tussen binnen
en buiten, hoe groter de geleidingsverliezen.
Het is deze dubbele, maar tegengestelde afhankelijkheid die zorgt voor het rebound-effect! Bij
de gangbare berekeningen wordt elke woning op
dezelfde binnentemperatuur verondersteld. Het
temperatuurverschil tussen binnen en buiten blijft
daardoor gelijk. Een verbetering van de isolatiekwaliteit levert dan een evenredige lineaire daling van
de geleidingsverliezen op. Echter, na een energiebesparende ingreep zoals het plaatsen van dakisolatie
zal ook de gemiddelde binnentemperatuur stijgen
(zie hierna), waardoor het temperatuurverschil over
de gebouwschil groter wordt.
De winst die men enerzijds maakt door de
verbeterde isolatiekwaliteit, zal anderzijds deels tenietgedaan worden door de stijgende gemiddelde
binnentemperatuur. Wordt hiermee geen rekening
gehouden, dan onderschat men de nieuwe warmte-
De winst die men maakt door woningen te isoleren, wordt deels
tenietgedaan door grotere warmteverliezen door geleiding die
samenhangen met de gestegen binnentemperatuur. Foto: RDH
verliezen door geleiding. Dit resulteert in een onderschatting van het energieverbruik na renovatie.
De geplande energiebesparing zal dus niet ten volle
gerealiseerd worden; het rebound-effect is een feit.
Na renoveren warmer
De vraag is nu: waarom stijgt na een energetische
renovatie de gemiddelde binnentemperatuur?
De eerste reden is puur economisch: zoals eerder
aangegeven zorgt de stijging van de energiezuinigheid van de woning ervoor dat het verwarmen
ervan goedkoper wordt, wat resulteert in een
grotere comfortvraag. Dat betekent dat bewoners
79
Na een energetische renovatie wordt het goedkoper om de woning te
verwarmen, waardoor bewoners vaker meer kamers gaan verwarmen
en/of een hogere temperatuur instellen op hun thermostaat. Foto: RCE
wezen kreeg, terwijl alle andere parameters zoals
maatvoering en glaspercentage gelijk bleven.11
In zones en niet continu
Om de invloed van (enkel) het niet continu verwarmen te onderzoeken worden in de simulatie
een niet-geïsoleerd en een zeer goed geïsoleerd
woningmodel op drie manieren verwarmd:
–Regime A: de volledige woning wordt constant
verwarmd tot 18 ºC.
–Regime B: de volledige woning blijft 18 ºC tussen
7.00 uur en 23.00 uur.
–Regime C: de volledige woning blijft 18 ºC tussen
7.00 uur en 9.00 uur en tussen 16.00 uur en
23.00 uur.
Vooral bij regime C is dus het meest sprake van een
niet continu verwarmingsregime. Hiermee is voor
beide woningmodellen het temperatuurprofiel
te simuleren van de gemiddelde binnentemperatuur tijdens een koude winterdag (zie figuur 3). De
afkoeling van de woning gebeurt in twee stappen.
meer kamers verwarmen en/of een hogere temperatuur instellen op hun thermostaat.
Een tweede oorzaak is minder rechttoe rechtaan
en vormt een samenspel van deze economische
en bouwfysische factoren. Zelden of nooit zal
een woning, of ze nu uitstekend geïsoleerd is
of niet, gedurende het hele stookseizoen in zijn
geheel verwarmd worden. Er wordt niet continu
verwarmd, maar alleen een deel van de tijd. Ook
wordt een beperkt aantal zones verwarmd, bijvoorbeeld alleen de woonkamer. Beide noemen we
deelstoken.
Via gebouwsimulaties met het dynamische
rekenprogramma TRNSYS is de invloed van dit
verwarmingspatroon op de gemiddelde binnentemperatuur blootgelegd.10 Daarvoor is een
eenvoudig woningmodel gemodelleerd waarbij de
gebouwschil verschillende isolatieniveaus toege-
Figuur 3. Gesimuleerd tijdsverloop van de gemiddelde temperatuur in
het gebouw onder regime C op een koude winterdag.
Een eerste stap is een zeer snelle afkoeling: de
binnenlucht heeft maar weinig warmtecapaciteit
en verliest zijn warmte snel naar buiten. Tijdens de
tweede stap, de trage afkoeling, geven de muren en
vloeren hun opgeslagen warmte af. Zoals verwacht
koelt de goed geïsoleerde woning veel minder af
tussen twee verwarmingsperiodes in dan de niet
geïsoleerde woning. Gemiddeld over de dag gezien
80
Energie
staat deze goed geïsoleerde woning dus op een
hogere gemiddelde binnentemperatuur dan de niet
geïsoleerde woning. Deze conclusie kan worden
doorgetrokken naar het volledige stookseizoen.
Passen we dit toe op de energiezuinige renovatie
van een slecht geïsoleerde woning die niet continu
verwarmd wordt, dan zal de gemiddelde binnentemperatuur gemiddeld over de gehele stookperiode stijgen na renovatie, zelfs als de bewoners niets
veranderen aan hun verwarmingspatroon.
De impact van alleen zones verwarmen is bekeken
door de woningmodellen onder te verdelen in vier
zones. Voor elke woning zijn vier jaarsimulaties
uitgevoerd, waarbij achtereenvolgens één zone,
Figuur 4. Gemiddelde temperatuur door in het jaar in de
twee zones, drie zones en ten slotte de volledige
woning – dus alle vier de zones – constant op 18 ºC
verwarmd worden.
Interessant is het om te kijken naar de uiteindelijke temperatuur in de onverwarmde zones (zie
figuur 4). Hoe hoger de isolatiekwaliteit van de woning, hoe hoger de temperatuur in de onverwarmde zone 4. Dit is logisch, aangezien de geïsoleerde
buitenschil beter in staat is om de warmte van de
verwarmde zones binnen te houden. Het betekent
echter ook dat er in verhouding meer warmte via
deze onverwarmde zone naar buiten verloren gaat,
dan was aangenomen bij de berekening van de
mogelijke energiebesparing door isolatie. Waar
voordien deze relatief koude onverwarmde zone
praktisch geen rol speelde in het warmteverlies
van de gehele woning, wordt ze na renovatie wél
belangrijk. Ook hier neemt het temperatuurverschil
tussen binnen en buiten toe. Kijken we net als bij
het niet continu verwarmen naar de binnentemperatuur, dan zal de gemiddelde binnentemperatuur
in de verschillende zones van de woning onbedoeld
stijgen na een energiezuinige renovatie. Het energieverlies neemt daardoor toe ten opzichte van de
berekening vooraf.
onverwarmde zone 4 bij continue verwarming van X aantal zones
op 18 ºC.
Figuur 5. Jaarlijkse netto energiebehoefte voor ruimteverwarming
Figuur 6. De procentuele besparing op de jaarlijkse netto
met intermitterend verwarmen volgens de regimes A, B en C. Het
energiebehoefte van enkel zone(s) X verwarmen ten opzichte van
verschil tussen de verwarmingsregimes wordt duidelijk kleiner voor
het verwarmen van de volledige woning. De besparing wordt kleiner
woningen met een lager K-peil.
voor woningen met laag K-peil: de efficiëntie van zonaal verwarmen
neemt af naarmate men beter isoleert.
81
Het isoleren van een gebouw zorgt vaak onbedoeld voor een
rendementsdaling van de verwarmingsinstallatie. Foto: NMU
Economische drijfveer
Uit voorgaande analyses wordt één ding duidelijk.
Wanneer men niet continu en alleen bepaalde
zones verwarmt en dit verwarmingsregime onveranderd aanhoudt na een energiebesparende
renovatie, zal de gemiddelde binnentemperatuur
stijgen puur omwille van bouwfysische redenen.
Een hogere gemiddelde binnentemperatuur na
renovatie leidt tot een groter temperatuurverschil
dan normaliter wordt berekend tussen binnen en
buiten. Dit leidt op zijn beurt weer tot hogere geleidingsverliezen dan verwacht.
De bouwfysische werking heeft echter ook zijn
weerslag op het economische mechanisme van het
rebound-effect. Het deelstoken – dus niet continu
en in zones verwarmen om energie te besparen
– levert relatief veel minder besparing op naarmate beter geïsoleerd wordt (zie figuur 5 en 6). Dit
betekent dat het in een goed geïsoleerde woning
niet zo veel uitmaakt of er zuinig, en dus minder
comfortabel, gestookt wordt. De extra kosten voor
het hanteren van een meer comfortabel – maar
dus minder energiezuinig – stookregime is voor de
bewoners vaak miniem. De economische drijfveer
– want geringere extra kosten – is dus aanwezig om
het oorspronkelijke, zuinige verwarmingsregime te
laten varen en te opteren voor meer comfort. Met
als gevolg dat wederom de potentiële energiebesparing, hoewel dus miniem, niet ten volle gerealiseerd wordt.
Niet zo simpel als het lijkt
Uit het voorafgaande is te concluderen dat het
mechanisme van het rebound-effect behoorlijk
eenduidig en algemeen is. Dit is echter niet zo.
Hoewel de warmteverliezen via de gebouwschil
door geleiding een belangrijke factor zijn in de
energiehuishouding van een woning, is het zeker
niet het enige.
Een eerste moeilijkheid is het samenspel tussen het
gebouw en de verwarmingsinstallatie. Deze laatste
is in principe zo gedimensioneerd dat ze optimaal
kan voldoen aan de warmtebehoefte van het gebouw. Als dan het gebouw beter geïsoleerd wordt,
daalt de warmtebehoefte, zodat de verwarmingsketel minder belast wordt. Bij niet-condenserende
ketels daalt daardoor het rendement van de ketel.
Een isolatiemaatregel uitvoeren in het gebouw
zorgt dus in veel gevallen onbedoeld voor een rendementsdaling van de installatie. Ook dit heeft als
gevolg een kleinere energiebesparing dan verwacht,
opnieuw dus een rebound-effect.
Een tweede moeilijkheid is het feit dat het
rebound-effect niet steeds een nadelig fenomeen
is. De impact van een energiezuinige renovatie kan
immers ook groter zijn dan door de gangbare berekeningen werd bepaald. Indien bijvoorbeeld bij het
vervangen van enkelglas door beter presterende
beglazing – een vaak voorkomende renovatiemaatregel – ook de raamprofielen worden vervangen,
dan verbetert niet alleen de isolatiekwaliteit van
de gebouwschil, maar ook de luchtdichtheid van de
gebouwschil. De nieuw geplaatste raamprofielen
leiden immers tot minder luchtlekken en dus tot
een extra afname in warmteverlies. Tegelijk valt ook
de vaak hinderlijke tocht weg. Waar men vroeger
extra moest stoken om deze tocht te compenseren,
is dat nu niet meer nodig. Dit alles kan in de praktijk
een energiebesparing opleveren die groter is dan
berekend, dus een positief werkend rebound-effect.
In monumenten zijn dit soort voordelen eerder
82
Energie
op andere manieren te behalen. Bijvoorbeeld door
uitgezakte, niet meer goed sluitende ramen weer
passend te maken zodat ze beter sluiten, de kierdichting te verbeteren met speciale tochtstrips en
eventueel achterzetbeglazing te plaatsen.
Eerlijkheidshalve moet hierbij gezegd worden dat
het positieve rebound-effect geenszins een zekerheid is. Moderne, luchtdichtere raamprofielen bij
renovaties bijvoorbeeld verminderen de noodzakelijke natuurlijke luchtverversing ten behoeve van
de luchtkwaliteit in de woning. Dit zorgt ervoor dat
de ventilatie op andere manieren zal geschieden,
zoals het frequenter openen van de ramen. Dit leidt
op zijn beurt dan weer tot extra energieverbruik.
Ook is er in monumenten en andere gebouwen met
een traditionele bouwwijze een verhoogd risico
op houtrot en andere schade als de luchtdichtheid
toeneemt.
Tot slot
Is isoleren dan zinloos? Nee, uiteraard niet. Isoleren
is en blijft nog steeds een van de nuttigste manieren om goedkoop energie te besparen. Probleem is
dat bij het ramen van het energieverbruik praktisch
nooit rekening gehouden wordt met een eventueel
rebound-effect. Daardoor wordt de mogelijke energiebesparing in de woningbouw overschat!
Zoals is aangetoond hangt een eventueel reboundeffect af van een samenspel van vele factoren,
waarvan de belangrijkste – het gedrag van de
bewoners – zeer moeilijk te kwantificeren valt. Wat
wel binnen de mogelijkheden ligt, is rekening houden met de onvermijdelijke stijging van de gemiddelde binnentemperatuur na de uitvoering van een
energiebesparende maatregel. Hiervoor is wel nog
aanvullend statistisch onderzoek nodig naar het
verband tussen het isolatieniveau van een woning
en haar gemiddelde binnentemperatuur.
Hoewel het exact inschatten van de energiebesparing voor een individuele woning altijd een utopie
zal blijven, zou het meerekenen van het rebound-effect een grote hulp kunnen zijn bij het realistischer
beoordelen van de mogelijke energiebesparing in
het woningenbestand in België. Naar verwachting
Bewoners kunnen door hun gedrag een deel van de technisch
mogelijke energiebesparing tenietdoen. Foto: RCE
gaat dit ook op voor Nederland. Dit is de enige
manier om onderbouwde en haalbare doelen te
stellen voor de vermindering van de CO2-emissie in
de woningbouw.
Verder is duidelijk dat men het belang van het gedrag van de bewoners niet moet onderschatten: zij
zijn in staat om door hun gedragsverandering een
deel van de technisch mogelijke energiebesparing
teniet te doen. Voor monumenten en andere historische gebouwen is dit extra relevant, aangezien
het aanbrengen van isolatie vaak maar in beperkte
mate of soms helemaal niet mogelijk is. Het is dus
niet wenselijk dat die inspanningen teniet worden
gedaan door bewonersgedrag.
83
1.Bron: FOD Economie ‘Energiemarkt in 2008’; http://economie.
fgov.be/nl/binaries/energiemarkt_2008_tcm325-112137.pdf.
2.Hens, H., G. Verbeeck en B. Verdonck, (2001).’ Impact of energy
efficiency measures on the CO2 emissions in the residential
sector, a large scale analysis’. In: Energy and Buildings, 33 (3), p.
275-281.
3.Khazzoom, J.D. (1980). ‘Economical Implications of Mandated
Efficiency in Standards for Household Appliances’. In: Energy
Journal 1 (4),
p. 21-40.
4.Binswanger, M. (2001). ‘Technological progress and sustainable
development: what about the rebound effect?’.
In: Ecological Economics 36 (1), p. 119-132.
5.Dubin, J.A, A.K. Miedema en R.V. Chandran (1986). ‘Price effects
7.Schwartz, P.M. en T.N. Taylor (1995). ‘Cold hands, warm hearth?:
climate, net takeback and household comfort’. In: Energy
Journal 16 (1),
p. 41-54.
8.Haas, R. en P. Biermayr (2000). ‘The rebound effect for space
heating: Empirical evidence for Austria’. In: Energy Policy 28 (67), p. 403-410.
9.Deurinck, M. en W. Parys (2007). Het Rebound Effect. Master
Thesis K.U. Leuven, Departement Burgerlijke Bouwkunde.
10.TRNSYS, A Transient Systems Simulation Program, Wisconsin
University.
11.De keuze voor een eenvoudig woningmodel eerder dan
voor bestaande woningen was bewust: de eenvoudige
geometrie verhoogt het gebruiksgemak en vergemakkelijkt
of energy-efficients technologies: a study of residential demand
de interpretatie van de resultaten. Het gebruik van een louter
for heating and cooling’. In: Rand Journal of Economics 17 (3), p.
fictieve woning is bovendien verantwoord, aangezien het niet
310-325.
de bedoeling is het rebound-effect realistisch te kwantificeren,
6.Hirst, E. (1987). ‘Changes in indoor after retrofit based on
electricity billing and wheather data’. In: Energy Syst. Policy 10
(1), p. 1-20.
maar eerder om inzicht te verwerven in de fysische werking van
het fenomeen.