OPINIE Een goede toekomst voor woonboulevards… wie durft? Laten we de vele matig renderende woonboulevards wegkwijnen? Tot nog toe durft vrijwel niemand zijn nek uit te steken. Met dit artikel zetten de auteurs de discussie op scherp en dagen zij alle betrokkenen uit te reageren. DOOR MANON SNEL EN RONALD VAN VELZEN* V anaf de jaren 90 tot circa 2008 zijn in rap tempo woonboulevards ontwikkeld. Samen met de destijds al bestaande (eerste en tweede generatie) meubelboulevards zijn er momenteel bijna 190 grootschalige winkelgebieden. De laatste jaren is vrijwel iedereen het erover eens dat dit te veel is. Wij denken dat ongeveer de helft van dit aanbod niet voldoende rendeert en dat deze situatie niet tijdelijk, maar grotendeels structureel is. Dit vergt een actieplan. Het zomaar verder laten wegkwijnen van woonboulevards is immers in niemands belang en het draagt niet bij aan een goede ruimtelijke ordening, waarin Nederland een traditie heeft op te houden. Toch zien we op dit moment veel apathie. Op enkele ad-hocvoorstellen na durft vrijwel niemand zijn nek uit te steken. Met dit artikel willen we de discussie over de aanpak van woonboulevards concreter maken en dagen we iedereen die ermee te maken heeft uit om te reageren. WAT SPEELT ER NU EIGENLIJK? Het kader 'feiten en cijfers' maakt een aantal zaken klip-en-klaar duidelijk. Het winkelvloeroppervlak op grootschalige concen68 SCN 2014 | 3 traties verdubbelde bijna (toename 92%) in de periode 2000–2014. Daarmee is dit winkelgebiedstype de grootste groeier in het winkellandschap. Tegelijkertijd is het in dezelfde periode niet gelukt om de zogenaamde ‘verspreide bewinkeling’ in te dammen. Integendeel, verspreide bewinkeling is met een toename van 60% zelfs de op een na grootste groeier geweest. Dat klemt des te meer, omdat concentratie toch een belangrijke beleidsmatige drijfveer was achter de opkomst van woonboulevards. In dezelfde periode zien we, na een aanvankelijke groei aan het begin van het vorige decennium, de bestedingen in de branchegroep ‘in en om het huis’ afnemen. De economische crisis en de crisis op huizenmarkt zijn hierbij belangrijke factoren. De bestedingen per hoofd zijn nu zo’n 15% lager dan in het jaar 2000. Laten we eens aannemen dat het omzetvolume – enige compensatie treedt op door bevolkingsgroei en prijsstijgingen – vrijwel gelijk is gebleven, dan kan het niet anders of de omzetperformance per vierkante meter is op grootschalige locaties enorm gekelderd. Dit is niet een tijdelijk maar een structureel probleem. Wij verwachten dat – ook als de economie en de huizenmarkt weer aantrekken – de branche op een lager niveau zal blijven functioneren, vanwege: → de opkomst van internet (en cross-channeling) als aankoopkanaal; → een blijvend minder grote ‘drive’ om regelmatig interieur of woning te vernieuwen (meer aandacht voor duurzaamheid, minder ‘competitiedrang’, kleine veranderingen volstaan ook); → de tweedehandsmarkt is salonfähig geworden en internet biedt een makkelijk alternatief voor verkoop en aankoop (Marktplaats etc.); dit blijkt juist voor woninginrichting interessant; → het verdienmodel van de branche is door veranderend consumentengedrag krap- Eigenlijk is het aantal woonboulevards dat echt goed functioneert op de vingers van een hand te tellen Palazzo, Lelystad OPINIE FEITEN EN CIJFERS OP EEN RIJ grootschalige concentraties 188 grootschalige winkelconcentraties met bijna 4.800.000 m2 (15% van totale wvo in NL). Daartoe behoren: → eerste- en tweedegeneratie-meubelboulevards: spontaan gegroeid, met niet aaneengesloten winkelpanden en individuele parkeerplaatsen op eigen kavel → woonboulevards: planmatig opgezette concepten met een grotendeels aaneengesloten winkelfront en gemeenschappelijk parkeren → woonmalls: grotendeels overdekte concepten met enkele gemeenschappelijke entreepartijen → gemengde concepten met een breder aanbod dan de woonbranche aanbod branchegroep ‘in en om het huis’ (branches woninginrichting, doe-het-zelf, auto en fiets, plant en dier) 13.350.000 m2 in NL, waarvan 3.900.000 m2 op grootschalige concentraties (29%). De overige 71% bevindt zich dus op verspreide locaties en in reguliere winkelgebieden verspreide locaties/bewinkeling winkels op locaties die niet behoren tot de winkelstructuur, waarvan de meeste solitair of in kleine clusters van enkele (maximaal vier) winkels gevestigd zijn, bijv. op bedrijventerreinen leegstand op grootschalige concentraties 466.000 m2 (10%) toename aanbod op grootschalige concentraties 2000-2013 van 2.500.000 naar 4.800.000 m2 (+92%) toename aanbod naar winkelgebiedstype alle winkelgebieden: +40% verspreide bewinkeling: +60% index bestedingen ‘woonbranche’ 2000 = 100 en 2012 = 85 omzetperformance ‘aanbod in en om het huis’ per m2 nu tot circa de helft lager dan omstreeks 2000 BRON: LOCATUS, JANUARI 2014, DETAILHANDELINFO.NL (DECEMBER 2013), BEWERKING CITYWORKS per geworden: aanbieders moesten zakken met prijzen voor meubels, keukens en badkamers en/of meer service leveren. WAAR EN WAAROM VALLEN DE KLAPPEN? Was in de jaren 50 de ‘kinderwagenafstand’ een leidend principe bij de ontwikkeling van boodschappencentra, het leek in de jaren 90 wel of iedere inwoner op een half uurtje wandelen een bankstel moest kunnen kopen. Eigenlijk is het aantal woonboulevards dat écht goed functioneert op de vingers van een hand te tellen. Ondanks alle goede bedoelingen van retailers, ontwikkelaars en gemeenten zijn ook de jongste concepten niet vanzelfsprekend succesvol en van de grootste jongens uit de klas (Villa Arena, Haaglanden Megastores en Alexandrium) komt alleen de laatste goed mee. Met een te fijnmazig aanbod beschikt Nederland nu over een woonwinkellandschap met veel kleine woonboulevards zonder toegevoegde waarde, met een waterig concept en/of met een onvoldoende breed en diep assortiment. Er zijn te veel verouderde eerste en tweede generatie meubelboulevards die qua winkelcomfort, uitstraling en aantrekkingskracht al evenmin aansluiten op de eisen van de consument. De klappen (zullen) vallen: → op oude meubelboulevards waar behalve meubelaanbieders veel functies zitten zonder publieksfunctie en waar onvoldoende ‘winkelcomfort’ wordt geboden, bijvoorbeeld doordat je alleen met de auto van winkel A naar winkel B kan. Voorbeelden: Beverwijk, Stadionweg Rotterdam; Toch is het wel degelijk mogelijk succes te behalen, ook in de woonbranche → bij kleine woonboulevards van een recenter datum met onvoldoende breedte en diepte in het assortiment (de helft van de grootschalige concentraties is kleiner dan 15.000 m2 wvo. Trekken we daar één of twee bouwmarkten vanaf dan biedt het aanbod in de branche wonen zeer beperkte oriëntatiemogelijkheid). Voorbeelden: Soesterberg en Joure; → bij overgedimensioneerde woonboulevards waar nu al leegstand optreedt of waar outlets, prijzenwinkels of verbloemde leegstand steeds dominanter worden in het functiebeeld. Voorbeelden: Palazzo Lelystad, Runshopping Center Noorderveld te Wormerveer; → op overige concentraties op verkeerde locaties (te dure locaties, met een slechte bereikbaarheid of met veel concurrentie in de omgeving). Voorbeelden: Villa Arena, Haaglanden Megastores en Amsterdam Westpoort. Toch is het wel degelijk mogelijk om succes te behalen, ook in de woonbranche. IKEA is hiervan wel het duidelijkste voorbeeld. Als geen ander weet IKEA te appelleren aan de (latente) wensen van de consument: beleving, totaalconcepten aanbieden, zelf-doen, goede prijs-kwaliteitsverhouding, vernieuwing. Ook andere retailers doen het nog altijd goed. Het kan dus wel, ook nu. WAT MOET ER GEBEUREN? Er is actie nodig op drie schaalniveaus. Op het niveau van het rijk en provincie moet worden nagegaan of het huidige planningsysteem nog wel voldoet. Een van de onderdelen daarvan zou de vraag moeten zijn of de bijzondere status van volumineuze en grootschalige detailhandel nog wel past. Het wordt steeds duidelijker dat dit gekunstelde onderscheid niet (meer) werkt. Het is immers maar zeer ten dele gebaseerd op consumentengedrag en is bovendien door telkens veranderende assortimenten (het woord ‘branchevervaging’ is ons een gruwel) steeds moeilijker te handhaven. → SCN 2014 | 3 69 OPINIE Behoefte aan een nieuw afwegingskader voor ons retaillandschap Eigenlijk is ons land toe aan een geheel nieuw denkkader voor retailplanning. Maar voordat in Nederland een integrale discussie over zo’n nieuw planningsmechanisme is gevoerd en is geïmplementeerd zijn we waarschijnlijk jaren verder. De wereld van vandaag kunnen we niet in een klap omzetten in de wereld van morgen. Maar er zijn nú problemen die nú een oplossing vragen. Als één ding duidelijk is, is het dat ons winkellandschap te fijnmazig is geworden. Wat tot ver in de vorige eeuw voldeed, voldoet nu niet meer. We zien die fijnmazigheid bijvoorbeeld terug in veel buurt- en wijkwinkelcentra. Maar in weerwil van hedendaags consumentengedrag is het in stand houden en beschermen van de fijnmazige winkelstructuur vrijwel overal nog steeds de leidraad. Dat is jammer en achterhaald. Nederland gedraagt zich als het gaat om retailplanning als een fietser op de snelweg. Gebruik woonboulevards om schaalsprong in fijnmazigheid te realiseren Wij denken dat sómmige woonboulevards (zeker niet allemaal en zeker niet overal) een kapstok kunnen bieden in het bereiken van een minder fijnmazige winkelstructuur. Daarom moet functieverruiming op woonboulevards niet vanzelfsprekend worden uitgesloten. Ruimer denken is nodig. Wij vragen ons bijvoorbeeld af – zonder dit te willen presenteren als dé ultieme redding voor woonboulevards – of het toevoegen van bijvoorbeeld een PUP van Albert Heijn, of zelfs een complete supermarkt, per definitie zo’n slecht idee is. Vrijwel steeds als iemand deze discussie opent, roepen tien anderen ‘precedentwerking’ of ‘het einde van het buurt- of wijkwinkelcentrum!’. Terwijl bij druk op de markt, de verdrukte vaak wél in beweging komt en deze druk dus kan leiden tot verbetering. Een buurtcentrum minder past bovendien uitstekend in de grotere actieradius waarin we ons sinds tientallen jaren bewegen en van de steeds grotere aankoopalternatieven die internet biedt. In het enkele geval waarin wel een supermarkt is terecht gekomen op een woonboulevard zien we overigens ook helemaal geen dramatische effecten. Daarnaast kan brancheverruiming in de non-foodsector serieuzer worden onderzocht. Zo zijn bijvoorbeeld in een binnenstad met veel kleinschaligheid, zelfstandig ondernemerschap en een historisch decor bepaalde ketens qua uitstraling gewoon minder passend. Ze doen eerder afbreuk aan het gewenste imago dan dat ze er aan bijdragen. Hoe erg is het dan als je een formule als Action of Big Bazaar op een nabijgelegen woonboulevard een plek geeft? 70 SCN 2014 | 3 ← VERVOLG VAN PAGINA 69 Op regionaal niveau is het wenselijk om het toekomstperspectief van woonboulevards te inventariseren: kansloos, kansrijk of kansrijk na aanpassingen. Vervolgens kunnen dan op gemeente- of locatieniveau de volgende stappen worden doorlopen: → STAP 1: Maak een werkstructuur voor het opstellen van een visie. Een goede visie maak je interactief: ondernemers, eigenaren, gemeente (en daarbinnen weer alle disciplines). Dit lijkt een open deur, in alle schoolboekjes staat dat top-down-planning niet werkt, maar het is nog steeds de praktijk van alledag; → STAP 2: Ontwikkel die visie en zorg daarbij voor draagvlak en investeringsbereidheid (indien kansrijk) of waarde-afboeking en/ of functieverandering (indien kansloos). Zorg ervoor dat die visie zowel gaat over de fysieke, functionele als organisatorische aspecten; → STAP 3: Zorg voor uitvoering. Alweer een open deur, maar de hoeveelheid plannen van aanpak die in een bureaulade verdwijnen zijn nog altijd legio. Laat trots, uniciteit, samenwerking en participatie trefwoorden bij de uitvoering zijn. DE ACTIEMOGELIJKHEDEN OP EEN RIJ Woonboulevards zijn er in soorten en maten. Maar grosso modo zijn er drie ontwikkelingsperspectieven te onderscheiden. → Blijf investeren in goed draaiende perspectiefrijke woonboulevards: intact laten, zorgen voor goede ondernemers en een dito vestigingsklimaat. Grote maatregelen zijn niet nodig, wel het versterken van de samenwerking en de branding. Telkens vooruitkijken en anticiperen op nieuwe ontwikkelingen is een vanzelfsprekende maar nog niet altijd uitgevoerde actie die hierbij hoort. Bij De Centrale in Leeuwarden wordt met internet, nieuwe media en apps goed ingespeeld op het nieuwe woonwinkelen; → Anders investeren in minder goed draaiende, perspectiefrijke woonboulevards op dito locaties: nadenken over mogelijkheden om meer traffic te genereren (bijvoorbeeld door branche-aanpassingen zoals het toevoegen van een PUP, een relocatie van een nabijgelegen kwijnend wijkwinkelcentrum). Andere mogelijkheden van OPINIE Waar goed wordt samengewerkt gaat het beter In winkelgebieden waar goed wordt samengewerkt en vanuit een visie wordt geopereerd gaat het beter dan in winkelgebieden waar dat niet het geval is. We zien goede resultaten in binnensteden als Den Haag, in de nabijgelegen Zeeheldenbuurt en in de Sassenstraat in Zwolle. Op planmatig ontwikkelde woonboulevards met één of enkele eigenaren bevindt de samenwerking zich vaak al op een redelijk hoog niveau, maar op oudere meubelboulevards met versnipperd eigendom valt nog een wereld te winnen. De voorbeelden uit Den Haag en Zwolle tonen aan dat ook bij versnipperd eigendom sprongen voorwaarts zijn te maken. Dit geldt voor marketing en promotie, maar ook door een goede gesprekspartner te zijn voor de gemeente en daarmee bijvoorbeeld herinrichting van de openbare ruimte vlot te trekken. Van de meubelboulevards met een verdeeld eigendom zien we daarin onder andere Capelle XL goed opereren. Kortom: samenwerken loont! brancheverruiming of thematisering zijn een afhaalboulevard (take away)/ fysieke ‘marktplaats’ en/of nadrukkelijke prijssegmentatie (volledig design/exclusief of volledig discount) en/of aanvulling met leisure of horecafuncties (fastfood, gaming, leisure, escort). Zo’n aanpak –waarvan we onderdelen terugzien in Haaglanden Megastores- dient plaats te vinden vanuit een totaalvisie op de voorzieningenstructuur; → Afboeken en/of herprofileren van slecht draaiende woonboulevards op minder goede locaties: geheel of gedeeltelijk (stapsgewijs) herprofileren tot een andere (lees: niet retail)functie en passend maken tot de juiste schaal. Bijvoorbeeld: leisure, bedrijfsterrein, kantoren, werkplekken. SAMENVATTEND Op veel fronten past het huidige detailhandelsbeleid niet meer in deze tijd van pijlsnelle veranderingen. Andere planningsmechanismen en een andere regie zijn nodig. Een van de eerste zaken die aandacht vragen is het PDV-GDV-denken. Slecht functionerende woonboulevards vragen echter om snellere acties dan dat nieuw beleid is neergedaald. Van de 190 grootschalige concentraties functioneert maar een handvol woonboulevards echt goed en de meerderheid ronduit slecht. We kunnen dit negeren en de slecht functionerende concentraties aan hun lot overlaten. De vraag is echter of dat in het belang is van een goede ruimtelijke ordening en van een gezond economisch beleid. Iemand heeft ons wel eens geleerd dat ruimtelijke ordening niet veel anders is dan het herstellen van in het verleden gemaakte fouten. Iemand anders leerde dat ruimtelijke ordening vooral beoogt om burgers en bedrijven op een zo goed mogelijke manier te faciliteren in hun dagelijkse reis door tijd en ruimte. Beide zijn waar, en beide zijn van toepassing op woonboulevards. Het is tijd voor actie. Er is behoefte aan durf-als die hun nek willen uitsteken. Met dit artikel willen we een aanzet leveren voor oplossingsrichtingen. Reacties zijn meer dan welkom! ← (*) RONALD VAN VELZEN IS OPRICHTER EN Parallelweg, Beverwijk ADVISEUR VAN CITYWORKS. CITYWORKS IS ACTIEF OP HET SNIJVLAK VAN RETAIL, RUIMTE EN CONSUMENTENGEDRAG. MANON SNEL (EM-ON) EN RONALD VAN VELZEN WERKEN VEEL SAMEN IN RUIMTELIJK-ECONOMISCHE PROCESSEN. SCN 2014 | 3 71
© Copyright 2024 ExpyDoc