25 eurocent VERKONDIGING op 26 januari 2014 in de Kerk van Onze Lieve Vrouw van de Allerheiligste Rozenkrans te Amsterdam door pastor Pierre Valkering Gelezen: uit het boek van de profeet Jesaja (8, 23b-9, 3) Psalm 27 (ged.), uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinthe (1, 10-13.17) en uit het heilig evangelie volgens Mattheüs (4, 12-23). Zes jaar geleden, in een koude januarinacht, trof de politie op de trappen van onze kerk hier mevrouw An Bader aan. Velen van u zullen haar zeker gekend hebben. Zij was een trouwe parochiaan. In de nacht van de afgelopen vijftiende op zestiende januari is zij te Warmond waar zij inmiddels woonde in een verpleeghuis; daar is zij gestorven, 83 jaar oud. God hebbe haar ziel. In die bewuste januarinacht zes jaar terug moet in haar verwarde geest eenzelfde gedachte hebben gespeeld, in haar hart iets van hetzelfde verlangen hebben geleefd als in hart en geest van de dichter van de zevenentwintigste psalm die wij vandaag samen hebben gebeden: "Eén ding slechts vraag ik de Heer, meer zal ik niet wensen: Dat ik in Gods huis mag leven zolang als ik leef. Dat ik de beminnelijkheid van de Heer mag ervaren, zijn tempel weer met eigen ogen mag zien." De kerk - het huis van God, beeld, in zekere zin, van God zélf die "mijn licht", "mijn leidsman" en "de schuts van mijn leven" is. De kerk, dáár moet ik zijn, dáár ben ik geborgen en veilig. Misschien heeft An het zo beleefd. En dat is heel ontroerend. "Kerk", dat woord komt van het Griekse "kuriakon" - "van de Heer" betekent dat. De kerk is de gemeenschap waarin wij samengeroepen en bijeengebracht worden: alle mensen die door de Heer, door zijn apostelen zijn opgevist in hun netten, alle mensen die opgehaald, "gered" zijn uit de diepe donkere wateren. Je zou misschien verwachten dat het binnen die kerk zeer harmonieus en vreedzaam toegaat, maar dat is toch niet per definitie altijd het geval. Onze tweede lezing vandaag was een passage uit de eerste brief van de apostel Paulus aan de christenen van Korinthe, een Griekse havenstad op het grote schiereiland de Peleponnesos. Uit de voorgelezen passage blijkt dat er veel onenigheid is binnen de christelijke gemeenschap, in de kerk, de parochie van Korinthe. Paulus schrijft: "Ieder van u schijnt zijn eigen leus te hebben: 'Ik ben van Paulus'. 'Ik van Apollos'. 'Ik van Kefas'. 'Ik van Christus'." Ja... De kerk is Gods werk. En tegelijk is het mensenwerk. In de kerk gáát het om en over God - en tegelijk ook om en over mensen, met alle problemen dan ook van dien. Hoe doen we het samen? Hoe zijn we in deze tijd op een goede manier kerk? Wat is de goede koers? Wie heeft de beste ideeën? Wie heeft de leiding? Over het antwoord op zulke vragen zijn we het onderling niet altijd zonder meer eens helaas. En misschien kan dat ook wel niet anders. Want het is in het leven altijd zóeken. En gedoe is er ook altijd en overal, soms méér, soms minder. In dit verband brengt Paulus ook de doop ter sprake. Hij schrijft: "(...) bent u gedoopt in de naam van Paulus? Christus heeft mij niet gezonden om te dopen. Hij heeft mij gezonden om het evangelie te verkondigen." Dat is opmerkelijk... Het één, dopen, heeft toch alles met het ander, het evangelie verkondigen, te máken? Dat sluit toch naadloos op en bij elkaar aan? En: de voorganger binnen de christelijke gemeenschap, de pastor, die doet toch allebei? Ja, ja... We zien en horen het Jezus vandaag zelf doen, dat "verkondigen van het evangelie": "Hij (...) verkondigde de blijde boodschap van het koninkrijk." "Bekeer u, want het koninkrijk der hemelen is ophanden." Alle bekeerde mensen, alle mensen die naar God, op Jezus en op dat koninkrijk zijn gericht die horen bij de kerk. En wat betekent dat dan? En wat geeft dat dan? - dat op God, op Jezus, op dat koninkrijk gericht zijn? Kijken en luisteren wij daarvoor naar de eerste lezing die wij vandaag hoorden, uit het boek van de profeet Jesaja. Het zijn dezelfde woorden die ook klinken in de kerstnacht: "Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet een helder licht. Over hen die wonen in een land vol duisternis gaat een stralend licht op. Uitbundig laat u hen juichen en U overstelpt hen met vreugde." Vreugde! Evangelii gaudium, de 'Vreugde van het evangelie' - de titel van de pasverschenen apostolische exhortatie van paus Franciscus.1 "Zij verheugen zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is bij de oogst (...) Want het drukkende juk, de stang op hun schouders, de stok van de drijver, U breekt ze stuk... (...)." Het gaat, dierbare gasten en parochianen, het gaat dus om vrij zijn, om werkelijk als mens vrij te zijn. Dát is wat God, wat Jezus, wat het behoren tot dat koninkrijk van God dat met en in de Kerk ook begint en waartoe het doopsel de deur is; dát is wat dat betekent en geeft: werkelijke vrijheid. "De vreugde van het evangelie vervult het hart en het hele leven van hen die Jezus ontmoeten. Zij die zich hebben laten redden door Hem, worden bevrijd van de zonde, het verdriet, de innerlijke leegte, het isolement." Zo begint paus Franciscus zijn exhortatie. En dat is me nogal wat, wat hij daar zegt. Wat een belofte! Wat een prachtige belofte... Als het goed is, als wij ons geloof goed beleven, dan ervaren wij dat dus, waarover de paus schrijft. Als het goed is, dan hebben wij daar dus deel aan, aan die "vreugde van het evangelie". Als het goed is, dan is die vreugde in ons en straalt die van ons uit. Verleden week kreeg ik een bijzondere brief. Een zoon zond mij een aan mij gerichte brief die hij gevonden had tussen de paperassen van zijn overleden moeder, die werkelijk een heel vreugdevolle en stralende gelovige was. Ik heb haar heel goed gekend. Maar dat is dus bijzonder: dat iemand zich tot jou richt na háár dood in dit geval. Waarover schreef zij? Ik zou zeggen: zij getuigde in haar woorden van precies die "vreugde van het evangelie" die zij heel haar leven heeft beleefd. Ik citeer: "Vanaf mijn zesde jaar (sinds de begrafenis van mijn vader) heb ik vol verlangen, nieuwsgierigheid en vertrouwen naar deze dag" (die van haar eigen uitvaart en begrafenis) "toegeleefd. Eén worden mèt, verdwijnen in God... daar zijn geen woorden voor." En in een P.S. voegt zij onder haar brief toe: "Heb mijn kinderen nauwelijks en mijn kleinkinderen helemaal niets van ons geloof 'mee kunnen geven'. Helaas." Ik denk: voor veel mensen van haar generatie en haar rompstand, die van deze vrouw, is dat laatste heel herkenbaar: Zij lijden eronder dat wat henzelf zoveel vreugde geeft, dat hun kinderen dat niet van ze hebben willen aannemen, dat ze het niet hebben kunnen overdragen. Ik snap dat. Maar je mag en je kunt andere mensen natuurlijk nooit dwingen om iets van je aan en van je over te nemen, hoe graag je dat ook wilt. En op de eerste plaats geldt dat voor ouders ten opzichte van hun kinderen. En dat je kinderen 'het niet motten', eventueel, dat geloof, dan betekent dat natuurlijk niet dat jij geen goede gelovige bent, laat staan dat jij als gelovige dan mislukt zou zijn of dat dat geloof zelf niet zou deugen. Nee, dierbare gasten en parochianen, laat u niets wijsmaken: ons geloof is een goed geloof. Want God is goed, Jezus is goed. En de boodschap is goed. Evangelie: Goede boodschap. En soms, denk ik, moet de brenger of brengster van die goede boodschap eerst uit het zicht verdwenen zijn alvorens die boodschap echt kan landen, kan doordringen en wortel kan schieten, kan groeien, bloeien en vruchtdragen. Die dame over wie ik sprak en An Bader zijn gestorven. Maar wie zij waren, hun wezen blijft in God bewaard. En bewaard blijft voor ons ook de goede boodschap van hun levens, waarvan zij hebben geleefd: "De Heer is mijn licht en mijn leidsman, wie zou ik vrezen? De Heer is de schuts van mijn leven, voor wie zou ik bang zijn?" Amen. 1 Gepubliceerd: 24 november 2013.
© Copyright 2024 ExpyDoc