Herstelplan Bachelor Geschiedenis Universiteit Leiden Opleiding Geschiedenis April 2014 1 Inhoud: Inleiding Hoofdstuk 1: De totstandkoming van het herstelplan: terugblik en vooruitblik Hoofdstuk 2: Samenhang van het Opleidingsprogramma Hoofdstuk 3: Explicatie van de leerdoelen Hoofdstuk 4: Begeleiding van studenten bij het keuzeproces Hoofdstuk 5: Borging eindniveau Bachelor Hoofdstuk 6: Borging van de kwaliteit van de toetsing Hoofdstuk 7: Overige beleidsinitiatieven Hoofdstuk 8: Cultuur van de Opleiding Geschiedenis Samenvatting Bijlagen: Bijlage 1: Projectorganisatie Herstelplan BA Geschiedenis Bijlage 2: Kerncollege ‘De grenzen van de macht’(semester 1) Bijlage 3: Kerncollege ‘Global Connections’ (semester 2) Bijlage 4: Eindtermen BA Geschiedenis vertaald naar leerdoelen Bijlage 5: Eindtermen gekoppeld aan de Colleges Bijlage 6: Leerdoelen gekoppeld aan leerlijnen enerzijds en collegetypen anderzijds Bijlage 7: Format Cursusbeschrijvingen e-gids voor het BA-werkcollege Bijlage 8: Collegeschema Bachelor Hoorcollege/Werkcollege/Seminar Opleiding Geschiedenis Bijlage 8b: Voorbeeld ingevuld Collegeschema Bijlage 9: Beoordelingsformulier Bachelor Werkcollege (BA-WC) Bijlage 10: Beoordelingsformulier Bachelor Seminar (BA-Sem) Bijlage 11: Studieplan Bijlage 12: Begeleidingsprotocol BA Eindwerkstuk. Bijlage 13: Beoordelingsformulier bachelor-Eindwerkstuk Bijlage 14: Taken van de Examencommissie volgens de WHW Bijlage 15: Toetsingscyclus Examencommissie Bijlage 16: Toets je toets. Tien vragen voor hoorcollegedocenten. Bijlage 17: Overzicht gremia opleiding Geschiedenis 2 Inleiding In januari 2013 is de bacheloropleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden gevisiteerd door de visitatiecommissie Geschiedenis en International Relations. De visitatiecommissie is goedgekeurd door de NVAO en begeleid door een secretaris van QANU. Het eindoordeel van de commissie volgde schriftelijk in oktober 2013. De opleiding werd met een onvoldoende beoordeeld op standaarden 2 en 3 van de beperkte opleidingsbeoordeling. Na een verzoek hiertoe door het College van Bestuur van de Universiteit Leiden d.d. 20 december 2013 is het de Opleiding door de NVAO per brief aan het College van Bestuur d. d. 10 april 2014 toegestaan een herstelplan op te stellen. In deze brief gaf de NVAO aan dat in ieder geval de volgende punten aan bod dienden te komen: - Verheldering van de samenhang van het opleidingsprogramma Een duidelijke formulering van de leerdoelen per opleidingsonderdeel Versterking van de begeleiding van studenten bij het keuzeproces Borging van het gerealiseerd eindniveau door verbetering van het academisch niveau van de bachelor-Eindwerkstukken Versterking van de kwaliteitscontrole van de toetsing Het op korte termijn ter hand nemen van de wettelijke taken van de Examencommissie De Opleiding neemt het rapport van de visitatiecommissie zeer serieus en onderschrijft de achterliggende analyse. In het voorliggende herstelplan poogt de Opleiding tegemoet te komen aan de aanbevelingen en kritiekpunten die door de commissie geformuleerd zijn. In haar opzet volgt dit herstelplan de door de NVAO aangedragen aandachtspunten. Dit betekent dat na een korte inleiding de door de commissie geconstateerde onvolkomenheden en aanbevelingen op het gebied van de samenhang van het opleidingsprogramma worden geadresseerd met daarbij achtereenvolgend aandacht voor het curriculum, de formulering van de leerdoelen, en de begeleiding van studenten bij het keuzeproces. Daarna zal de kwaliteitscontrole op de toetsing inclusief de borging van het niveau van de eindwerkstukken aan bod komen. De door de visitatiecommissie in haar rapport naar voren gebrachte kritiekpunten en aanbevelingen zijn zo benoemd en geadresseerd, met uitzondering van een drietal punten t.a.v. de aansluiting bij de beroepspraktijk, inzicht in de maatschappelijke relevantie en de basiskwalificatie onderwijs die apart behandeld worden in hoofdstuk 7. Afsluitend wordt uiteengezet hoe het bestuur denkt de volgens de commissie noodzakelijke cultuuromslag in de opleiding teweeg te brengen. De samenvatting vat alle voorgestelde maatregelen nog eens samen in de vorm van een stappenplan. 3 1. De totstandkoming van het herstelplan: terugblik en vooruitblik In reactie op de onvoldoende beoordeling door de visitatiecommissie op standaard 2 en standaard 3 van de beperkte opleidingsbeoordeling heeft de Opleiding geanalyseerd waarop deze onvoldoendes zijn terug te voeren. Hierin heeft zij vastgesteld dat de gesignaleerde verbeterpunten voor een belangrijk deel betrekking hebben op een gebrekkige aandacht voor de samenhang in het onderwijsprogramma. De aandacht van de docenten van de opleiding heeft zich in de afgelopen jaren vooral gericht op de specifieke door hen verzorgde cursussen en in veel mindere mate op de plaats van deze cursussen binnen het totale onderwijsprogramma. Een andere zwakke plek was de geringe mate van gestructureerde zelfreflectie in de opleiding. Bij een afstandelijke beschouwing kan worden gesteld dat de hoge scores in de jaarlijkse landelijke enquêtes bij opleiding, instituut en faculteit voeding heeft gegeven aan de opvatting dat er geen reden was om het BA-programma vanuit inhoudelijk of onderwijskundig oogpunt opnieuw te overdenken en evenmin reden om dit kennelijk goed geëvalueerde programma ingrijpend te herzien. Met andere woorden, de goede evaluaties van de afzonderlijke cursussen en de positieve beoordelingen van de docenten door de studenten hebben bijgedragen tot een enigszins zelfgenoegzame cultuur. Deze achtergrond maakt begrijpelijk dat de kritische vaststellingen van de visitatiecommissie door sommigen binnen de opleiding als een onaangename verrassing zijn ervaren. Helemaal ‘verrassend’ waren de bevindingen van de commissie echter niet. Een aantal van de door haar geformuleerde kritiekpunten stonden immers al in eerdere externe rapporten, met name het rapport van de midterm review commissie 2010. Erkend moet worden dat indertijd te weinig is gedaan met de door eerdere visitatoren gedane suggesties tot verbetering. In de weken en maanden na het uitbrengen van het visitatierapport heeft in de opleiding een fundamentele cultuuromslag plaatsgevonden. De door de visitatiecommissie geformuleerde kritiekpunten worden nu door alle betrokkenen als terecht en opbouwend gepercipieerd. Verder kan worden geconstateerd dat dankzij de inspanningen van de leiding van het Instituut voor Geschiedenis en het bestuur van de Opleiding Geschiedenis, en ook door de inzet van een groot aantal docenten van de opleiding, onder de staf een breed draagvlak voor verregaande vernieuwingen en verbeteringen is ontstaan. Deze inspanningen zijn en worden door Faculteitsbestuur en College van Bestuur ten volle ondersteund. Ten einde te komen tot het herstelplan hebben Opleiding en Faculteitsbestuur een vijftal Task Forces ingesteld (oor de samenstelling van de task forces zie bijlage 1) waarvan de werkzaamheden door een stuurgroep worden gecoördineerd: - Task Force Curriculum - Task Force Toetskader - Task Force Cultuur - Task Force Herstelplan - Task Force Implementatie De rapportages van deze Task Forces vormen de basis van dit herstelplan. Sommige van de door de commissie aanbevolen verbeteringen zijn al gedurende het tweede semester van het studiejaar 2013-2014 doorgevoerd. De procedures rond de beoordeling van de 4 scripties is bijvoorbeeld aangescherpt, om het academisch niveau van de scripties te kunnen garanderen. De Opleiding heeft de kritische opmerkingen van de visitatiecommissie daarnaast als aanleiding gebruikt om het complete tweede jaar van het programma fundamenteel te herzien. De Opleiding is zich er mede door de visitatie van bewust geworden dat de in het huidige programma geboden keuzevrijheid op gespannen voet staat met de dubbele claim van de opleiding dat zij niet alleen allround historici aflevert, maar ook historici die aantoonbaar over een breed scala aan gedeelde academische vaardigheden beschikken. Het bestuur van de opleiding heeft alle reeds geïmplementeerde en nog te implementeren maatregelen samengevat in dit herstelplan, voor het tijdspad zie tabel 1. Zij is ervan overtuigd dat de maatregelen een sterke verbetering betekenen voor de onderwijskundige samenhang, transparantie en kwaliteit van de bacheloropleiding. Ook meent het Opleidingsbestuur door een reeks van organisatorische en procedurele ingrepen te kunnen garanderen dat de door de visitatiecommissie opgemerkte problemen zich in de toekomst niet meer zullen voordoen doordat ze in een vroeg stadium gesignaleerd en aangepakt zullen worden. Aandachtspunt Realisatie samenhang van het opleidingsprogramma invoering en realisatie v.a. september 2014 explicatie van de leerdoelen gerealiseerd per mei 2014 begeleiding van studenten bij het keuzeproces aangepast en operationeel per september 2014 borging eindniveau aangepast en operationeel vanaf april 2014 borging van de kwaliteit van de toetsen invoering en realisatie v.a. september 2014 oppakken taken door de examencommissie Progressief vanaf december 2012 Tabel 1: Planning hersteltraject Bachelor Geschiedenis 5 2. Samenhang van het Opleidingsprogramma 2.1. Analyse van de problematiek De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de samenhang van het onderwijsprogramma: 1. Op basis van de zelfstudie van de opleiding en de gevoerde gesprekken tijdens haar bezoek heeft de commissie niet kunnen vaststellen dat de opleiding kan garanderen dat alle studenten die het bachelordiploma behalen, beschikken over alle door de opleiding vastgestelde eindkwalificaties. Er is onvoldoende nagedacht over de wijze waarop de programmaonderdelen afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang bijdragen aan de verwezenlijking van de eindkwalificaties van het onderwijsprogramma. 2. Volgens de commissie is meer training in het gebruik van primaire bronnen en historische onderzoekstechnieken gewenst. Enkele positieve punten van de commissie wil de opleiding hier niet onvermeld laten: 1. Het onderwijs wordt verzorgd door gemotiveerde en betrokken docenten met geschikte inhoudelijke en didactische expertise. De commissie concludeert dat er voldoende personeel is om het onderwijs te verzorgen en dat de werkdruk niet als te hoog ervaren wordt. Studenten zijn tevreden over de begeleiding die hen wordt geboden en over de toegankelijkheid van de docenten. De commissie heeft hier waardering voor, vooral gezien het grote aantal studenten. 2. De opleidingsspecifieke kwaliteitszorg voldoet. De commissie heeft in de gesprekken met de Opleidingscommissie vastgesteld dat deze voldoende invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van het onderwijs. Ook heeft de commissie vastgesteld dat het onderwijs structureel geëvalueerd wordt. Naar aanleiding van de twee negatieve punten heeft de Opleiding het onderwijsprogramma herzien en besloten dit programma reeds per september 2014 in te voeren. In de onderstaande paragrafen wordt het bestaande onderwijsprogramma toegelicht, worden uitgangspunten voor een nieuw onderwijsprogramma gepresenteerd en wordt een nieuw onderwijsprogramma voorgesteld. 2.2 Toelichting op het huidige curriculum van de BA Geschiedenis Het bestaande onderwijsprogramma van de bacheloropleiding Geschiedenis kent in het derde jaar een minor of vrije keuzeruimte van 30 ECTS. In alle curricula van de opleidingen van de Faculteit Geesteswetenschappen is deze keuzeruimte opgenomen. Een bijzonder element van de opleiding Geschiedenis is echter dat zij naast deze keuzeruimte ook in het tweede studiejaar een ‘vrije ruimte’ (‘Verbredings- en Verdiepingsruimte’, VVR) van 20 ECTS heeft (zie tabel 1). Buiten deze verbredingsen verdiepingsruimte hebben studenten bovendien veel vrijheid om hun eigen keuzes te maken uit het beschikbare aanbod aan hoor- en werkcolleges Geschiedenis. 6 De opbouw van dit bestaande curriculum is als volgt Propedeuse: 60 ects verplicht voor alle studenten (eerste jaar) • • • • • • • • • • • Tweede jaar: Hoorcollege Oude Geschiedenis (OG) van 5 ects, Hoorcollege Middeleeuwse Geschiedenis (MG) van 5 ects, Hoorcollege Algemene Geschiedenis Nieuwe Tijd (AGN) van 5 ects, Hoorcollege Algemene Geschiedenis Contemporaine Tijd (AGC) van 5 ects, Hoorcollege Vaderlandse Geschiedenis (VG) van 5 ects, Hoorcollege Economische en Sociale Geschiedenis (ESG) van 5 ects, Vaardighedencollege 1 van 5 ects, Vaardighedencollege 2 van 5 ects, Themacollege 1 van 5 ects, Themacollege 2 van 10 ects, Inleiding Historische Wetenschappen (IHW) van 5 ects. a. 10 ects verplicht voor alle studenten • Historiografie en geschiedfilosofie (eerste semester) van 5 ects, • Wetenschapsfilosofie (tweede semester) van 5 ects. b. Ten minste 15 ects binnen de gekozen afstudeerrichting • één hoorcollege (BA HC) van 5 ects, • één werkcollege (BA WC) van 10 ects. Voor elke afstudeerrichting wordt een beperkt aantal hoor- en werkcolleges aangeboden. c. Maximaal 15 ects op het terrein van andere afstudeerrichtingen binnen Geschiedenis Bovenop deze cursussen binnen de gekozen afstudeerrichting volgt een student in het tweede jaar één hoor- en één werkcollege uit het aanbod van Geschiedenis (samen 15 ects). Deze kunnen naar keuze zowel binnen als buiten de gekozen afstudeerrichting liggen. d. 20 ects Verdiepings- en Verbredingsruimte (VVR) De student stelt een pakket samen uit de volgende typen colleges: • • • Verdiepings- en verbredingsvakken (5 of 10 ects). De student kan een keuze maken uit een specifiek aanbod verdiepings- en verbredingsvakken, bijvoorbeeld paleografie, archivistiek of oral history. Hoorcolleges (5 ects, desgewenst uit te breiden tot 10 ects). Als een student dit wil, kan deze naast het aanbod verdiepings- en verbredingsvakken ook een keuze maken uit de postpropedeutische hoorcolleges die in het betreffende jaar op het terrein van de verschillende afstudeerrichtingen worden aangeboden. De standaard omvang van de hoorcolleges is 5 ects. Studenten kunnen dit uitbreiden naar 10 ects door het schrijven van een werkstuk of het bestuderen van aanvullende literatuur, waarover dan extra tentamenvragen worden gesteld. Voor Geschiedenis relevante keuzevakken (5 of 10 ects). 7 Ook kan de student binnen deze ruimte relevante vakken die door andere opleidingen worden aangeboden volgen, deze dienen wel vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de Examencommissie. Derde jaar e. Ten minste 25 ects binnen de gekozen afstudeerrichting • één seminar (BA-SEM) van 10 ects, • één eindwerkstuk (EWS) van 15 ects. Ook hier geldt een beperkt aanbod aan seminars per afstudeerrichting. f. Maximaal 5 ects op het terrein van een andere afstudeerrichting Bovenop deze cursussen binnen de gekozen afstudeerrichting volgt een student in het derde jaar één hoorcollege uit het aanbod Geschiedenis (5 ects). Deze kan naar keuze zowel binnen als buiten de gekozen afstudeerrichting liggen. g. 30 ects vrije keuzeruimte (Minor) Schematisch gezien ziet het bestaande curriculum van de Bachelor Geschiedenis er als volgt uit: Tabel 2. Het bestaande curriculum van de bacheloropleiding Geschiedenis In de huidige situatie wordt de coherentie van de door de studenten samengestelde pakketten bewaakt door de studiecoördinatoren. In de praktijk kunnen de studenten zeer diverse cursuspakketten samenstellen. Dit heeft een aantal vragen opgeroepen bij de visitatiecommissie en de Task Force Curriculum. Betekent de grote keuzevrijheid niet dat een deel van de studenten zich te snel specialiseert in één bepaald tijdvak en daardoor onvoldoende kennis van andere tijdvakken 8 opbouwt? Hoe kan de mogelijkheid tot vroegtijdige specialisatie worden gerijmd met de claim van de opleiding Geschiedenis dat zij allround historici met een behoorlijke basiskennis van alle tijdvakken opleidt? Brengt de bestaande situatie niet het risico met zich mee dat het aantal specialisaties in het tweede en derde bachelorjaar identiek is aan het aantal studenten dat het bachelordiploma behaalt? Minstens zo belangrijk zijn de onderwijskundige vragen die bij beschouwing van het huidige onderwijsprogramma opdoemen. Hoe kan de opleiding gezien de grote keuzevrijheid in het tweede jaar waarborgen dat alle studenten die het bachelordiploma Geschiedenis behalen beschikken over alle bij dat diploma behorende eindkwalificaties? Laat het huidige programma niet althans de theoretische mogelijkheid open dat niet alleen het aantal inhoudelijke specialisaties, maar ook het aantal portfolio’s van vaardigheden die door de studenten worden verworven, gelijk is aan het aantal uitgereikte bachelordiploma’s? 2.3 Naar een nieuw Bachelor curriculum In het rapport van de Task Force Curriculum wordt geconcludeerd dat de door de NVAO gevraagde verheldering van de samenhang van de opleiding het beste beantwoord kan worden door een fundamentele herziening van het onderwijsprogramma, met name in het tweede jaar. Voor deze herziening heeft de Task Force de volgende randvoorwaarden gesteld: a. De studenten die het onderwijsprogramma van de opleiding hebben doorlopen beschikken over gedeelde kennis betreffende alle tijdvakken of historische velden die de status van afstudeerrichting hebben. b. Voor zover de studenten van de bacheloropleiding cursussen van een bepaald type met een verschillende inhoud volgen zijn dezelfde vaardigheden aangeleerd. Alleen door op opleidingsniveau vast te leggen wat het karakter en de leerdoelen zijn van de verschillende typen college waar het programma uit is opgebouwd, kan worden gegarandeerd dat alle studenten die het bachelordiploma behalen over dezelfde vaardigheden beschikken. c. Het nieuwe curriculum wordt expliciet vanuit de door de opleiding vastgestelde eindtermen en leerlijnen geconcipieerd. Bovengenoemde randvoorwaarden volgen logischerwijs uit de analyse van de visitatiecommissie. Zij signaleerde een probleem ten aanzien van de vraag hoe de door studenten gevolgde programmaonderdelen afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang bijdragen aan de verwezenlijking van de eindkwalificaties van het onderwijsprogramma. De randvoorwaarden leiden tot een nieuw curriculum dat de aanbevelingen van de visitatiecommissie omzet in passende maatregelen. In aanvulling op deze criteria heeft de Task Force Curriculum drie andere randvoorwaarden geformuleerd zodat de sterke kanten van het bestaande curriculum (zoals het schrijfonderwijs, de keuzevrijheid voor docenten en studenten in onderwerpsbepaling van de colleges, de directe link tussen onderwijs en onderzoek, en de centrale rol van het bronnenonderzoek) niet alleen behouden blijven, maar ook verder versterkt worden: d. Het aantal substantiële werkstukken gebaseerd op eigen onderzoek dat de student schrijft blijft beperkt tot één per semester. Daarnaast blijft er natuurlijk ruimte voor verschillende kleinere schrijfopdrachten. 9 e. In het tweede en derde bachelorjaar is er een voldoende aanbod van hoor- en werkcolleges met verschillende kennisdoelen. Daarbij geldt onvoorwaardelijk dat de leerdoelen van de verschillende typen colleges op elkaar zijn afgestemd. Op deze wijze kan een balans worden gevonden tussen de wenselijkheid een zekere mate van inhoudelijke specialisatie mogelijk te maken en daarnaast het vereiste dat alle afstuderende bachelorstudenten over dezelfde in de eindtermen gedefinieerde vaardigheden beschikken. f. In het nieuwe curriculum worden de sterke punten van het oude programma behouden. De visitatiecommissie laat zich positief uit over de Leidse traditie op het terrein van archiefonderzoek en gebruik van documentaire bronnen, maar geeft aan dat studenten meer getraind willen worden in het gebruik van primaire bronnen en historische onderzoekstechnieken. Merkwaardig genoeg zijn deze aspecten niet erg nadrukkelijk verankerd in het huidige onderwijsprogramma. De Task Force Curriculum stelde daarom dat bij de herziening van het curriculum dit aspect van het profiel van de opleiding moet worden aangescherpt. 2.4 Voorstel voor een nieuw curriculum Uitgaande van bovengenoemde randvoorwaarden heeft de Task Force Curriculum een nieuw programma ontworpen waarvan de contouren in Tabel 3 zichtbaar worden gemaakt. Tabel 3. Voorstel voor een nieuw bachelorcurriculum 10 De belangrijkste vernieuwingen in dit voorstel kunnen als volgt worden samengevat: a. Verbredings- en verdiepingsruimte De verbredings- en verdiepingsruimte in het huidige BA2-jaar wordt afgeschaft om er voor te zorgen dat alle studenten aan alle eindtermen voldoen door een groter deel gedeelde kennis aan te bieden, meer ruimte te scheppen voor de hulpvakken en een grotere samenhang in het curriculum te brengen. b. Opleidingsbrede Studiepakketten In het voorgestelde nieuwe curriculum nemen twee opleidingsbrede thematische Kerncolleges in het tweede studiejaar een centrale plaats in. In deze kerncolleges staan de twee belangrijkste onderzoeksthema’s van het Instituut voor Geschiedenis centraal, namelijk ‘De grenzen van de macht’ en ‘Global Connections’. Deze wijziging beoogt enerzijds de problematiek van de ‘voortijdige specialisatie’ te ondervangen (meer gedeelde kennis) en anderzijds de koppeling tussen onderzoek en onderwijs te versterken. De hoorcolleges rond deze beide thema’s zijn diachroon van opzet. Een beknopte beschrijving van de twee kerncolleges is als bijlage aan dit rapport toegevoegd (bijlage 2 en 3). De ervaring leert dat gebrek aan coherentie een risico vormt voor collegereeksen waarbij verscheidene docenten aan het woord komen. Om dit te ondervangen, is gekozen voor een opzet waarbij een strak gedefinieerd thema aan de orde komt en waarbij de twaalf colleges door een vast team van maximaal vijf docenten worden verzorgd. Deze vijf docenten stemmen hun colleges door middel van gedetailleerde ‘outlines’ op elkaar af. In het eerste jaar dat het college verzorgd wordt, zijn alle deelnemende docenten bij alle colleges aanwezig, om daarmee te borgen dat de verschillende thema’s en onderwerpen in samenhang met elkaar worden besproken. Het Opleidingsbestuur van de bachelor Geschiedenis ziet toe op de samenhang van de reeks. De thematiek uit de hoorcolleges wordt verder uitgediept en onderzocht in aansluitende werkcolleges. Deze werkcolleges worden met een eigen onderwerp aangeboden door de verschillende afstudeerrichtingen. Om deze aansluiting te borgen zal door het opleidingsbestuur gecontroleerd worden of in de cursusomschrijving dit afdoende gedefinieerd is (in mei 2014 wordt deze taak in opdracht van het opleidingsbestuur nog uitgevoerd door de Task Force Curriculum). Met uitzondering van de kennisdoelen zijn de leerdoelen van de werkcolleges gelijk voor de verschillende afstudeerrichtingen. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle studenten dezelfde vaardigheden verwerven. d. Hulpvakken Alle bachelorstudenten volgen in het tweede bachelorjaar verplicht twee hulpvakken. In ieder geval zullen de volgende hulpvakken worden aangeboden: Griekse en Latijnse epigrafiek, Inleiding tot de Papyrologie, Middeleeuwse paleografie, Middeleeuwse bronnenkunde, Oud schrift, Bronnen Algemene Geschiedenis van de Nieuwe Tijd, Oral History, Archivistiek, Digital History en Statistiek voor historici. Dit aanbod wordt mogelijk nog uitgebreid. Naast vakspecifieke kennisdoelen kennen deze hulpvakken twee gemeenschappelijke leerdoelen die een afgeleide zijn van de door de visitatiecommissie benoemde vraag om meer training in het gebruik van primaire bronnen en historische onderzoekstechnieken, namelijk (a) de beheersing van technieken die nodig zijn voor het bestuderen van primair bronnenmateriaal, en (b) inzicht in de 11 relatie tussen de bruikbaarheid, materialiteit, ontstaans- en bewaargeschiedenis van primaire bronnen. Gezien de aard van met name het eerste leerdoel worden alle hulpvakken in essentie in een werkcollege vorm aangeboden. Alle hulpvakken zijn gekoppeld aan een afstudeerrichting, waarbij geldt dat sommige hulpvakken voor meerdere afstudeerrichtingen relevant zijn. e. Sectie specifieke hoorcolleges Studenten volgen in de postpropedeutische fase drie hoorcolleges, respectievelijk één in het eerste en tweede semester van het tweede jaar, en één in het eerste semester van het derde jaar. Hiervoor kunnen ze kiezen uit het aanbod van de afstudeerrichtingen die allen minimaal één hoorcollege per afstudeerrichting per semester aanbieden (het aanbod hoorcolleges voor tweede- en derdejaarsstudenten is hetzelfde). In onderstaande tabel 4 wordt de transitie weergegeven van het huidige naar het herziene curriculum om de veranderingen inzichtelijk te maken. Oude Curriculum Propedeuse Hoorcollege Oude Geschiedenis Hoorcollege Middeleeuwse Geschiedenis Hoorcollege Algemene Geschiedenis van de Nieuwe Tijd Hoorcollege Algemene Geschiedenis van de Contemporaine Tijd Hoorcollege Vaderlandse Geschiedenis Hoorcollege Economische en Sociale geschiedenis Vaardighedenwerkcollege 1 Vaardighedenwerkcollege 2 Themacollege 1 Themacollege 2 Inleiding Historische Wetenschappen Tweede Jaar Verdiepings en Verbredingsruimte Nieuwe Curriculum 2014-15 5 5 5 5 5 5 5 5 5 10 5 Hoorcollege Oude Geschiedenis Hoorcollege Middeleeuwse Geschiedenis Hoorcollege Algemene Geschiedenis van de Nieuwe Tijd Hoorcollege Algemene Geschiedenis van de Contemporaine Tijd Hoorcollege Vaderlandse Geschiedenis Hoorcollege Economische en Sociale geschiedenis Vaardighedenwerkcollege 1 Vaardighedenwerkcollege 2 Themacollege 1 Themacollege 2 Inleiding Historische Wetenschappen 20 Kerncollege ‘Grenzen van de Macht’ 5 Kerncollege ‘Global Connections’ 5 Hulpvak 1 5 Hulpvak 2 5 10 10 5 30 15 5 5 5 Werkcollege 1 10 Hoorcollege 1 Kerncurriculum Wetenschapsfilosofie Werkcollege 2 5 5 10 Hoorcollege 2 Historiografie en Geschiedfilosofie Derde Jaar Seminar Hoorcollege 3 Keuzeruimte Eindwerkstuk 5 5 Werkcollege bij Kerncollege ‘Grenzen van de Macht’ Sectie specifiek hoorcollege 1 Kerncurriculum Wetenschapsfilosofie Werkcollege bij Kerncollege ‘Global Connections’ Sectie specifiek Hoorcollege 2 Historiografie en Geschiedfilosofie 10 5 30 15 Seminar Sectiespecifiek Hoorcollege 3 Keuzeruimte Eindwerkstuk 12 5 5 5 5 5 5 10 5 5 5 10 5 5 Tabel 4: Transitietabel op vakniveau van het oude naar het nieuwe curriculum 2.5 Breedte en specialisatie Het nieuwe curriculum waarborgt dat studenten brede kennis verwerven van verschillende tijdvakken èn zich specialiseren in de door hen gekozen afstudeerrichting. Alle studenten leggen in de propedeuse een brede kennisbasis op alle deelterreinen van de opleiding. De nieuw ingevoerde opleidingsbrede kerncolleges bouwen voort op deze kennisbasis. Studenten dienen ten minste de volgende onderdelen af te ronden binnen de gekozen afstudeerrichting: • • • • • 1 werkcollege op het gebied van een van beide kerncolleges; 1 van de 3 hoorcolleges; 1 door de betrokken afstudeerrichting erkend hulpvak; het BA seminar; het eindwerkstuk. Om naast deze verdieping te garanderen dat het brede karakter van de bacheloropleiding ook in de postpropedeuse gewaarborgd is, ronden studenten ten minste de volgende onderdelen buiten de gekozen afstudeerrichting af: • • 1 werkcollege op het gebied van een van beide kerncolleges 1 van de 3 hoorcolleges. Dit impliceert dat studenten de keuze hebben de volgende onderdelen binnen óf buiten hun afstudeerrichting te volgen: • • 1 van de drie hoorcolleges 1 hulpvak. Om de samenhang van het uiteindelijk gekozen studiepakket van studenten te behouden, worden zij individueel begeleid in hun keuzes (zie hoofdstuk 4). Met ingang van 1 september 2014 kent de bacheloropleiding Geschiedenis acht afstudeerrichtingen, namelijk: Oude Geschiedenis, Middeleeuwse Geschiedenis, Vaderlandse Geschiedenis, Algemene Geschiedenis, Economische Geschiedenis, Sociale Geschiedenis, Amerikaanse Geschiedenis en Zeegeschiedenis. Met ingang van het daar opvolgende studiejaar 2015-2016 vervallen, in het kader van het universitaire beleid om het aantal afstudeerrichtingen te beperken, Amerikaanse Geschiedenis en Zeegeschiedenis als afzonderlijke afstudeerrichting. Studenten kunnen vanaf dat jaar cursussen op deze gebieden blijven volgen, maar dan binnen het cursusaanbod van de zes resterende afstudeerrichtingen. Met het vernieuwde, samenhangende onderwijsprogramma beoogt de Opleiding te garanderen dat alle studenten de eindtermen van de opleiding behalen. De in dit hoofdstuk voorgestelde veranderingen staan garant voor een groter aandeel van gedeelde kennis en methodologische vaardigheden bij de studenten. Studenten behouden echter de mogelijkheid om binnen de gestelde randvoorwaarden eigen accenten aan te brengen op grond van hun belangstelling. 13 3. Explicatie van de leerdoelen 3.1. Analyse van de problematiek De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de explicatie van de leerdoelen: 1. Leerdoelen per programmaonderdeel zijn onvoldoende concreet geformuleerd. De relatie van de leerdoelen met de eindtermen is onvoldoende inzichtelijk en de link met de toetsing is onvoldoende expliciet. 2. Studenten moeten beter en systematischer worden geïnformeerd over beoordelingscriteria en toetsprocedures, om te beginnen in de studiegids. 3.2 Leerlijnen Om hier vorm aan te geven, heeft de Opleiding een reeks van initiatieven genomen. De totstandkoming van dit beleid en de praktische uitwerking ervan is onderwerp van dit hoofdstuk. Een deel van onderstaande maatregelen is inmiddels geïmplementeerd. Andere maatregelen volgen per 1 september 2014. De BA eindtermen die de visitatiecommissie in 2013 onder Standaard 1 heeft goedgekeurd zijn per 1 september 2013 opgenomen in het Onderwijs en Examenreglement (OER) (bijlage 4). Een werkgroep van docenten heeft sinds de ontvangst van het definitieve rapport van de visitatiecommissie in het najaar van 2013 op basis van deze eindtermen gewerkt aan de definitie van een zevental leerlijnen in de BA. Hierbij is extra aandacht besteed aan de door de commissie geconstateerde gebrekkige aandacht in het curriculum aan de eindtermen ten aanzien van samenwerkingsvaardigheden en maatschappelijke relevantie. Tevens is nog eens overwogen hoe en op welke wijze training in het gebruik van primaire bronnen en van historische onderzoekstechnieken, kernwaardes van de opleiding, vorm is gegeven in het curriculum. Omdat het nieuwe curriculum ook welbewust vanuit de eindtermen van de bacheloropleiding is ontworpen, kan het eenvoudig in termen van leerlijnen worden geanalyseerd: Leerlijn A (Schrijfvaardigheid) loopt via Themacollege 1 en Themacollege 2 in de propedeuse naar de twee BA2 werkcolleges. In het BA3 Seminar en bij het schrijven van het BA Eindwerkstuk laten de studenten zien dat zij het in de eindkwalificaties op dit terrein vastgelegde eindniveau hebben bereikt. Leerlijn B (Mondelinge presentatie) loopt via Themacollege 1 naar Themacollege 2. In het Vaardigheden werkcollege (BA1) en in de BA werkcolleges bouwen de studenten hun mondelinge vaardigheden verder uit. Het BA seminar toetst of zij het eindniveau hebben bereikt. Leerlijn C (Discussievaardigheden en samenwerking) loopt via de twee Themacolleges en het Vaardigheden werkcollege in het eerste jaar naar de BA2 werkcolleges. Het BA3 seminar toetst of studenten het eindniveau van deze leerlijn hebben bereikt. 14 Leerlijn D (Werken met bronnen) loopt in opklimmende moeilijkheidsgraad via het Vaardigheden werkcollege in het eerste jaar, via de hulpvakken (BA2) naar de BA seminars en het eindwerkstuk in het derde jaar. Leerlijn E (Methodologie en onderzoek) loopt in opklimmende moeilijkheidsgraad via de Themacolleges in het eerste jaar naar de BA werkcolleges in het tweede jaar en vervolgens naar de BA3 seminars en het eindwerkstuk. Dit wordt vanuit theoretische hoek ondersteund door het hoorcollege Inleiding Historische Wetenschap. Leerlijn F (Analytische vaardigheden) loopt via de propedeutische hoorcolleges, het hoorcollege Inleiding Historische Wetenschap en de twee Themacolleges in het eerste jaar naar de hoor- en werkcolleges en het college Historiografie en Geschiedfilosofie in het tweede jaar en vervolgens naar het BA3 seminar, het eindwerkstuk en de minor. Leerlijn G (Kennisverwerving) loopt via de propedeutische hoorcolleges (inclusief Inleiding historische wetenschap) en de Vaardighedenwerkcolleges (BA1) naar de hoor- en werkcolleges in het tweede jaar (inclusief Historiografie en Geschiedfilosofie, en Wetenschapsfilosofie) en vervolgens naar het BA3 seminar en het Eindwerkstuk. Deze leerlijnen worden, deels met een oplopende moeilijkheidsgraad, onderwezen. In tabel 5 wordt dit inzichtelijk gemaakt waar welke leerlijn in het curriculum aan bod komt: Propedeuse BA-EWS B C C C C A A A A B A B A B Legenda X= A= B= C= 0= Onderwezen en getoetst Onderwezen en getoetst op basisniveau Onderwezen en getoetst op middenniveau Onderwezen en getoetst op gevorderd niveau Alleen getoetst Tabel 5: Leerlijnen in het curriculum 15 B B B B C C B B B C C Minor BA-SEM A BA-WC A O HV A X BA-HC A O BA-KC X O O O O WF X BA III X O HGF X X HC-Prop X X BA II VWC TC2 A: Schrijfvaardigheid B: Mondelinge presentatie C: Discussievaardighed-en en samenwerking D: Werken met bronnen E: Methodologie en onderzoek F: Analytische vaardigheden G: Kennisverwerving TC1 IHW Leerlijn: C 3.3 Koppeling tussen eindtermen, leerlijnen en leerdoelen Na deze explicitering van de leerlijnen op basis van de eindtermen zijn de leerdoelen voor elk type college vastgesteld. Uiteindelijk is het gehele pakket van eindtermen, leerlijnen en leerdoelen nogmaals in samenhang bekeken en, na overleg met externe onderwijskundigen, verwerkt in drie matrixen: 1) Matrix 1 geeft een overzicht van de relatie tussen eindtermen en leerdoelen (bijlage 4) 2) Matrix 2 biedt een overzicht van de koppeling van de eindtermen aan de verschillende colleges (bijlage 5) 3) Matrix 3 geeft een overzicht van de manier waarop de leerdoelen zijn gekoppeld aan de leerlijnen en de en verschillende colleges (bijlage 6). Zowel deze vakspecifieke leerdoelen als de specifieke leerdoelen die gedefinieerd worden door de docent van specifieke colleges zijn terug te vinden in de cursusbeschrijvingen in de studiegids en zijn daar ook gekoppeld aan een toets-vorm. Voor elk type college zijn er templates ontwikkeld waarin de vakspecifieke leerdoelen die in ieder geval moeten worden onderwezen en getoetst reeds zijn aangegeven. Een voorbeeld template voor het bachelorwerkcollege is te vinden in bijlage 7. De docenten moeten deze templates gebruiken en voordat de cursusbeschrijvingen in de studiegids worden opgenomen, controleert het Opleidingsbestuur of ze aan de eisen voldoen en of leerdoelen en hun toetsing afdoende zijn toegelicht (in mei 2014 wordt deze taak nog uitgevoerd door de Task Force Toetsing, daarna door de nieuwe per september 2014 aan te stellen opleidingssecretaris (zie hoofdstuk 8) in opdracht van het Opleidingsbestuur). Aan het begin van het semester delen docenten collegeschema’s uit aan de studenten. Deze expliciteren de koppeling tussen leerdoelen, criteria en toetsing. Er is een standaard format opgesteld voor zo’n collegeschema (bijlage 8a), alsmede een voorbeeld hoe dit zou kunnen worden ingevuld (bijlage 8b). De collegeschema’s moeten vanaf september 2014 twee weken voorafgaand aan het nieuwe semester ingeleverd worden bij het Opleidingsbestuur. Het Opleidingsbestuur controleert deze collegeschema’s op helderheid t.a.v. leerdoelen en toetsing, en geeft zo nodig feedback aan de docenten zodat ze kunnen worden aangepast (in augustus 2014 wordt deze taak nog uitgevoerd door de Task Force Toetsing, daarna door de nieuwe aan te stellen opleidingssecretaris in opdracht van het Opleidingsbestuur). Docenten van BA werkcolleges en BA seminars vullen na afloop van de collegereeks per student een beoordelingsformulier (bijlagen 9 en 10) in, waarin duidelijk wordt gemaakt hoe de opgestelde leerdoelen zijn getoetst. Ze geven daarvan één exemplaar aan de student, en leveren er één in bij de onderwijsadministratie samen met hun cijfers. Die cijfers worden pas geregistreerd als het formulier is ingeleverd bij het secretariaat. De Opleiding vertrouwt erop dat zij met deze maatregelen voldoet aan de aanbeveling van de visitatiecommissie ten aanzien van concretisering en inbedding van de leerdoelen per college en de koppeling daarvan aan de toetsing. Tevens meent ze dat bovenstaande maatregelen garanderen dat de informatievoorziening over beoordelingscriteria en toetsprocedures voor studenten uniform en van voldoende niveau is. 16 4. Begeleiding van studenten bij het keuzeproces 4.1. Analyse van de problematiek De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de begeleiding van studenten bij het keuzeproces: 1. 2. De grote keuzevrijheid van studenten maakt dat er goed toezicht moet zijn op de samenhang en opbouw van individuele leerroutes van studenten. Dit toezicht is momenteel onvoldoende. De rol van de studiecoördinatoren en de Examencommissie is onvoldoende duidelijk geëxpliciteerd. Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de opbouw van het nieuwe curriculum en de bijbehorende begeleiding. Ook de rol van de studiecoördinatoren en de Examencommissie komt in dit hoofdstuk nadrukkelijk aan de orde. 4.2. Keuzevrijheid in het nieuwe curriculum In het nieuwe curriculum is met name de keuzevrijheid van studenten in het tweede studiejaar sterk verminderd. Dit maakt het keuzeproces voor studenten overzichtelijker en maakt het eenvoudiger om te garanderen dat alle studenten alle eindtermen behalen. Begeleiding van de studenten in hun keuzes is in de toekomst hoofdzakelijk nog noodzakelijk om te zorgen dat ze voldoen aan de eisen van de afstudeerrichting van hun keuze. Het totale programma bestaat nu voor 80 ects uit verplichte gedeelde vakken (de propedeuse, de kerncolleges en het facultaire kerncurriculum), minimaal 45 ects moet gevolgd worden in de afstudeerrichting (één hoorcollege, één werkcollege, één hulpvak, een bachelorseminar en het bachelor-Eindwerkstuk), en 30 ects in de minor ruimte. De overige 25 ects zijn qua onderwerp vrij te kiezen, hoewel 10 ects daarvan via het werkcollege wel beperkt wordt tot onderwerpen die binnen het thema van het kerncollege vallen. De keuzes die studenten maken in het tweede jaar zijn sterk bepalend voor de mogelijkheid om in een bepaalde richting af te studeren. Alleen de combinatie van werkcollege en een hulpvak in een bepaalde afstudeerrichting in het tweede jaar geeft toegang tot het seminar en eindwerkstuk in het derde jaar. Aangezien werkcolleges voortaan uit twee verschillende richtingen gekozen moeten worden, waarvan één de afstudeerrichting wordt, is het dus zaak om studenten goed te begeleiden in hun keuzes voor werkcolleges en hulpvakken in het tweede jaar en zorg te dragen voor coherentie in die keuzes. 4.3 Onderwijsprogramma Eerste studiejaar Het eerste jaar van de BA Geschiedenis bestaat uit een voor alle studenten vaststaand verplicht programma. Studenten volgen dit programma in vaste groepjes onder begeleiding van een groepsdocent. Elk groepje volgt gezamenlijk alle colleges die in werkcollege vorm worden aangeboden. De groepsdocent doceert in ieder geval het Thema 1 college aan het eigen groepje en heeft per jaar een vast aantal individuele contacten met de studenten over de studievoortgang. Alle eerstejaars studenten ontvangen aan het begin van de studie informatie over het studieprogramma van het studiecoördinaat. Gedurende het eerste jaar wordt dit programma door het studiecoördinaat 17 gemonitord vanuit het Leidse Studiesysteem met Bindend Studie Advies (LSS BSA), in samenwerking met de eerstejaars groepsdocenten. De Examencommissie brengt de studieadviezen uit. Aan het eind van het eerste jaar organiseert het studiecoördinaat in april een voorlichtingsbijeenkomst over het tweede studiejaar, waarbij het aandacht besteedt aan de afstudeereisen, de te maken keuzes en het vastleggen daarvan in het studieplan (bijlage 11). 4.4 Onderwijsprogramma Tweede studiejaar Het tweede jaar van de BA Geschiedenis bestaat uit vier voor alle studenten verplichte colleges en twee aan de afstudeerrichtingen gelieerde hoorcolleges, werkcolleges en hulpvakken. Studenten volgen in het tweede jaar ten minste 1 hoorcollege, 1 werkcollege en 1 hulpvak binnen hun afstudeerrichting. Het studiecoördinaat en de groepsdocenten begeleiden studenten bij het maken van hun keuze tijdens en na de voorlichtingsbijeenkomst over het tweede jaar. Alle eerstejaars ontvangen van hun groepsdocent na de voorlichting een in te vullen studieplan voor hun tweede studiejaar, dat zij bij het studiecoördinaat moeten inleveren. Studenten kunnen voor vragen aankloppen bij de groepsdocent en kunnen zich voor individuele begeleiding inschrijven voor wekelijkse spreekuren van het studiecoördinaat (8 uur per week). Dit controleert of de gemaakte keuzes leiden tot het vervullen van de eisen van de gewenste afstudeerrichting. Het ingevulde studieplan wordt goedgekeurd door de Examencommissie. In het tweede studiejaar wordt het studieplan aan het eind van elk semester gemonitord in het kader van de regeling Bindend Studieadvies tweede jaar. Bij afwijking van het plan wordt de student door de studiecoördinator opgeroepen voor een gesprek, waarbij het studieplan waar nodig wordt aangepast en opnieuw ter goedkeuring voorgelegd aan de Examencommissie. Aan het eind van het tweede jaar organiseert het studiecoördinaat een voorlichtingsbijeenkomst over het derde studiejaar, de afstudeer-eisen, de te maken keuzes en het vastleggen daarvan in het studieplan voor het derde jaar. 4.5 Onderwijsprogramma Derde studiejaar Het derde jaar van de Bachelor bestaat uit een hoorcollege, het seminar, het Eindwerkstuk en 30 EC keuzeruimte, in te vullen met een minor of een stage. Een student kan eventueel de keuzeruimte ook invullen met een individueel door de Examencommissie goedgekeurd samenhangend vakkenpakket met een oplopende moeilijkheidsgraad. Studenten volgen in het derde jaar ten minste het seminar en het eindwerkstuk binnen hun afstudeerrichting. Studenten worden begeleid bij het maken van hun keuze tijdens en na de voorlichtingsbijeenkomst over het derde jaar. In het derde jaar volgen alle derdejaars studenten het verplichte scriptieseminar, ter begeleiding van het eindwerkstuk Dit seminar start steeds aan het begin en halverwege elk semester. In de tweede week van dit traject dient de student een afstudeerplan in (http://www.hum.leidenuniv.nl/geschiedenis/afstudeerplan-ba-Eindwerkstuk.jsp). Het studiecoördinaat controleert aan de hand van het studieplan of aan alle studievereisten is voldaan en stuurt het afstudeerplan ter goedkeuring naar de Examencommissie. 18 Op de inleverdatum van het eindwerkstuk vullen studenten het afstudeerformulier in ten behoeve van de onderwijsadministratie, met vermelding van alle afgeronde vakken per studiejaar (http://media.leidenuniv.nl/legacy/bachelor-afstudeerformulier-hum-nl-november-2012v05.pdf). De Examencommissie controleert of aan alle studievereisten is voldaan en tekent na goedkeuring het diploma en diplomasupplement. Hieronder is het begeleidingstraject in schematische vorm weergegeven met daar de voorlichtingsen terugkoppelingsmomenten: Jaar BA 1 Moment September Inhoud Voorlichting over Studieprogramma en Bindend Studie Advies Kennismakingsgesprek Verantwoordelijke Studiecoördinaat BA 1 September/Oktober BA 1 Januari Gesprek n.a.v. eerste BSA-advies door Examencommissie Voorlichting over tweede jaar Gesprek n.a.v. tweede BSA-advies door Examencommissie Opstellen studieplan tweede jaar Goedkeuring studieplan Gesprek n.a.v. derde BSA-advies door Examencommissie (indien negatief) Controle en aanpassing studieplan Goedkeuring studieplan Voorlichting over derde jaar Opstellen studieplan derde jaar Goedkeuring studieplan Adviesgesprek n.a.v. vierde BSA-advies door Examencommissie (indien negatief) Groepsdocent BA 1 BA 1 April Juli/Augustus BA 1 April-Augustus BA 2 Januari BA 2 BA 2 Mei Mei-Augustus BA 2 Juli/Augustus BA 3 September Afstudeerplan in kader van scriptieseminar BA 3 November Afstudeerplan in kader van scriptieseminar BA 3 Februari Afstudeerplan in kader van scriptieseminar BA 3 April Afstudeerplan in kader van scriptieseminar BA 3 Afstudeermaand Afstudeerformulier: eindcontrole op afstudeervereisten Goedkeuring leerroute Student + Studiecoördinaat + examencommissie Student + Studiecoördinaat + examencommissie Student + Studiecoördinaat + examencommissie Student + Studiecoördinaat + examencommissie Student + Studiecoördinaat Groepsdocent Studiecoördinaat Groepsdocent + Studiecoördinaat Student + Studiecoördinaat Examencommissie Studiecoördinaat Studiecoördinaat Examencommissie Studiecoördinaat Student + Studiecoördinaat Examencommissie Studiecoördinaat Examencommissie Tabel 6: bachelor begeleidingstraject : voorlichtings- en terugkoppelingsmomenten 19 5. Borging eindniveau Bachelor 5.1. Analyse van de problematiek De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de borging van het eindniveau: 1. De commissie heeft vastgesteld dat vier van de vijfentwintig geselecteerde eindwerkstukken van de bacheloropleiding Geschiedenis van onvoldoende niveau zijn. Op basis hiervan heeft de commissie vastgesteld dat het gerealiseerd eindniveau van de bacheloropleiding onvoldoende is. 2. De onafhankelijkheid van de tweede beoordelaar is bij eindwerkstukken een aandachtspunt. De commissie adviseert om de Examencommissie vast te laten stellen wie de beoordelaars zijn. 3. De commissie is van oordeel dat de opleiding nog te weinig vorderingen hebben gemaakt op het gebied van kwaliteitsborging van de toetsing. De commissie is op de hoogte gesteld van initiatieven die de Examencommissie in gang heeft gezet, maar heeft onvoldoende bewijs gezien dat deze reeds onderdeel zijn van een vastgestelde beleidscyclus. De commissie adviseert de eindverantwoordelijken van de opleiding te investeren in ondersteuning van de Examencommissie, zodat zij zo snel mogelijk haar nieuwe rol op het gebied van kwaliteit van toetsen kan realiseren en borgen. 5.1. Criteria Eindwerkstuk In het eindrapport van de Task Force Toetsing wordt aangegeven dat de problematiek rond de begeleiding en het beoordelen van BA eindwerkstukken deels geworteld is in een gebrekkige definiëring van de vereisten waaraan een eindwerkstuk moet voldoen en deels in een traditie van scriptiebegeleiding waarin de hoeveelheid begeleiding niet goed is vastgelegd. Het facultaire OER definieert een onrealistisch minimum met het beoordelen van de opzet en één hoofdstuk; scriptiebegeleiders doen in de praktijk meer, maar men weet niet goed waar de grens te trekken. Zwakke studenten kunnen daardoor steeds nieuwe versies inleveren, waarin keer op keer wel een deel van maar niet álle geleverde kritiek is verwerkt. Als er na veel duwen en trekken op een aantal punten verbeteringen zijn gerealiseerd, neemt de druk op docenten toe om uiteindelijk toch maar hun fiat te geven waardoor scripties met een twijfelachtig niveau kunnen passeren. De Opleiding denkt dit op twee manieren te ondervangen: Scriptieprotocol en scriptieseminars In de eerste plaats wordt op 1 september 2014 een nieuw scriptieprotocol van kracht. Dit definieert een ‘best practice’ en een tijdpad voor de begeleiding met een duidelijk systeem van deadlines. Onderdeel hiervan is de invoering van scriptieseminars, die door alle studenten gevolgd moeten worden, niet gebonden zijn aan een afstudeerrichting, en 4x per jaar starten (zie voor de inrichting ervan bijlage 12). De scriptiebegeleiding loopt in de eerste negen weken parallel aan een scriptieseminar van 15-18 studenten dat is bedoeld om de studenten gezamenlijk te laten brainstormen over de stappen die ze moeten zetten, en om hen te begeleiden in algemene kwesties en vaardigheden die nodig zijn bij het schrijven van een eindwerkstuk. Scriptieseminars komen in 20 negen weken zes keer bijeen en duren 2 uur. Studenten die aan het scriptieseminar beginnen, committeren zich in overleg met hun afstudeerdocent meteen ook aan een tijdpad voor het voltooien van hun scriptie. Het principe is daarbij dat het opzetten, schrijven en beoordelen van het eindwerkstuk in 20 weken is afgerond. 5.2 Tweede beoordelaar Ten tweede verandert er het een en ander aan de toetsing. Omdat de visitatiecommissie van oordeel was dat een aantal eindwerkstukken onder de maat was en dat de onafhankelijkheid van de tweede beoordelaar niet was gegarandeerd, heeft de Examencommissie onderzocht of er sprake was van vaste ‘koppelvorming’ tussen eerste en tweede lezers. Hiervoor heeft zij een steekproef van 10% genomen uit de beoordelingsformulieren van eindwerkstukken en die naast de werkstukken zelf gelegd. De uitkomsten uit deze eerste steekproef waren bemoedigend. Uit de selecties in de spreadsheet bleek niet dat bepaalde examinatoren altijd erg hoog of erg laag becijferen. Ook kwamen er geen examinatoren naar voren die opvallend vaak (ongeveer) hetzelfde cijfer hebben gegeven. Wat betreft de samenwerking van begeleider en tweede lezer vielen er geen duidelijke ‘koppels’ te onderscheiden van beoordelaars die opvallend vaak samen eindscripties beoordeelden. Wel werden de tweede lezers gewoontegetrouw binnen de eigen sectie gezocht (de opleiding is onderverdeeld in vijf secties die ruwweg samenvallen met de afstudeerrichtingen met uitzondering van de afstudeerrichtingen economische en sociale geschiedenis die door één sectie worden verzorgd. Omdat het denkbaar is dat de toetsculturen van de verschillende secties uiteen zijn gegroeid, heeft de Examencommissie besloten dat de tweede lezers van eindwerkstukken, met ingang van 1 april 2014, altijd uit een andere sectie komen dan die van de eerste lezer. Zoals voorgesteld door de visitatiecommissie worden tweede lezers nu ook onafhankelijk van de begeleider aangewezen door de Examencommissie. Dit gebeurt zodra de student een afstudeerplan indient aan het begin van de werkzaamheden aan het eindwerkstuk. Om onafhankelijke cijfervorming te garanderen vullen de begeleider en de tweede lezer onafhankelijk van elkaar een voorlopige versie van het beoordelingsformulier in. Pas daarna treden zij met elkaar in overleg om het uiteindelijke cijfer voor het werkstuk vast te stellen. De bevindingen worden daar naast elkaar gelegd waarna de twee beoordelaars proberen tot overeenstemming te komen. Als dit lukt vullen de twee beoordelaars samen een uniform beoordelingsformulier in, dat door beiden wordt ondertekend. Zonder dit formulier kan het cijfer niet worden geregistreerd. Als de twee beoordelaars niet tot overeenstemming komen over het eindcijfer, wordt een derde lezer ingeschakeld (zie ook onder 5.4). 5.3 Beoordelingsformulieren De Examencommissie heeft ook de beoordelingsformulieren zelf tegen het licht gehouden. Deze waren naar mening van de leden van de Examencommissie goed ingevuld. Wel was er veel verschil in de wijze van invullen. Er bleken verbeteringen mogelijk op het gebied van formulering van het commentaar (duidelijkheid) en het expliciteren van de relatie tussen het commentaar op het formulier en het uiteindelijke cijfer. Voor een betere stroomlijning heeft de Examencommissie de met hulp van de faculteit ontwikkelde nieuwe standaard beoordelingsformulieren voor de 21 verschillende niveaus, bachelor, master, research master, in januari 2014 ingevoerd met kleine aanpassingen om ze geschikt te maken voor de opleiding Geschiedenis (bijlage 13). Het is nu eenduidig voorgeschreven welk formulier bij de beoordeling moeten worden gehanteerd en informatie over ‘best practice’ is nu opgenomen in de docentenhandleiding met daarbij een ingevuld voorbeeldformulier. 5.4 Derde lezer De Opleiding gaat voor de borging van het eindniveau nog een stap verder door te bepalen dat eindwerkstukken die door de eerste en tweede lezer met een 6 of 6,5 worden beoordeeld naar een derde lezer gaan voordat een cijfer daadwerkelijk ingevoerd kan worden. De derde lezer wordt door de Examencommissie aangewezen uit een vast drietal ervaren docenten; deze controleren of het eindwerkstuk aan door de Opleiding nieuw gedefinieerde ‘knock out criteria’ voldoet. Deze criteria zijn mede ontwikkeld in antwoord op het door de visitatiecommissie gesignaleerde gebrek aan heldere beoordelingscriteria die door de docenten moeten worden gehanteerd en staan standaard in het beoordelingsformulier (bijlage 13). Deze maatregel is per 1 april 2014 van kracht. 5.5 Onvoldoendes Als docent en tweede lezer het werkstuk onvoldoende vinden, of de derde lezer bepaalt dat het dat is, krijgt de studenten eerst gelegenheid om met instructies van de twee lezers zelfstandig te herkansen. Wie het bij de deze poging niet lukt of het niet zelf kan, mag zich in het daaropvolgende semester inschrijven voor een separaat herkansingsklasje, en krijgt daarin 6 weken begeleiding bij het bewerken van het bestaande eindwerkstuk. (Opnieuw) herkanste werkstukken kunnen dan tot 1 december, respectievelijk 1 juni worden ingeleverd bij de docent van de herkansingsklas, die het werkstuk samen met de oorspronkelijke eerste lezer opnieuw beoordeelt. Wie daarna nog zakt, kan dat academisch jaar nog één keer zelfstandig herkansen, maar krijgt geen begeleiding meer. Wie niet meedoet aan het herkansingsklasje heeft geen recht op andere vormen van extra begeleiding. Als studenten na deze herkansingen nog steeds een onvoldoende behalen kunnen ze zich in het daarop volgende academische jaar opnieuw inschrijven voor het scriptieseminar en een nieuw eindwerkstuk onder nieuwe begeleiding beginnen. De Opleiding is van mening dat het met deze maatregelen adequaat inspeelt op de zorgen van de visitatiecommissie over de kwaliteit van het gerealiseerde eindniveau en de borging van de onafhankelijkheid van de tweede beoordelaars. 22 6. Borging van de kwaliteit van de toetsing 6.1. Analyse van de problematiek De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de kwaliteit van de toetsen: 1. Na bestudering van het toetsbeleid en verscheidene tentamens concludeert de commissie dat een expliciete koppeling van leerdoelen en toetsen in een aantal gevallen ontbreekt. 2. Studenten worden niet voor alle cursussen op dezelfde manier geïnformeerd over beoordelingscriteria en toetsprocedures. De commissie beveelt de Opleiding aan deze informatie altijd ook in de cursusbeschrijving in de studiegids op te nemen. De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de wettelijke taken van de Examencommissie: 1. de Examencommissie wordt geadviseerd om haar nieuwe wettelijke taken krachtiger ter hand te nemen om de kwaliteit van de toetsing te borgen, door de vastgestelde beleidscyclus in uitvoering te brengen en daarvoor te investeren in administratieve ondersteuning van de Examencommissie. 6.2. Functioneren Examencommissie Op dit moment komt de Examencommissie zes keer per jaar bijeen. De voorzitter en secretaris overleggen iedere week en de voorzitter overlegt regelmatig met de studiecoördinatoren. Zoals de visitatiecommissie had aanbevolen wordt de Examencommissie sinds mei 2013 ondersteund door een door de faculteit aangestelde ambtelijk secretaris, de heer Dirk van Loon. De ambtelijk secretaris geeft mede vorm aan een stroomlijning van de werkzaamheden van de Examencommissie via een eigen functionele mailbox. De drie schema’s in bijlage 14 geven een overzicht van de manier waarop de wettelijke taken van de Examencommissie worden uitgevoerd, en een analyse van de aard van de zaken die de Examencommissie behandelt, en hoe de uitvoering van het Bindend Studie Advies plaats vindt. De Examencommissie heeft in het collegejaar 2012-13 een controle cyclus opgesteld voor de borging van de kwaliteit van de beoordeling van BA eindwerkstukken (circa 115 per jaar). Deze is inmiddels ter hand genomen en is zoals in het vorige hoofdstuk uiteengezet nader aangescherpt. De Examencommissie heeft daarnaast, zoals was aanbevolen, ook de toetsingscyclus verder ontwikkeld voor een steekproefsgewijze check op de tentamens, werkstukken en een check op de cijfers bij het invoeren van de tentamenresultaten, en heeft de implementatie daarvan ter hand genomen (bijlage 15). De Examencommissie heeft het door haar in 2012 vastgestelde beleid voor de borging van de kwaliteit van de toetsing opnieuw bekeken en is begonnen met de implementatie ervan. Zoals in hoofdstuk 4 is aangegeven zijn er nieuwe beoordelingsformulieren ontwikkeld voor de tweedejaars werkcolleges en de derdejaars seminars die samen met de al bestaande formulieren voor de 23 eerstejaars themacolleges en die voor het eindwerkstuk vastleggen hoe de toetsing en beoordeling tot stand is gekomen. Wat betreft de hoorcolleges in de propedeuse en de bachelorfase, is eind 2012 al een protocol in gebruik genomen voor het archiveren van tentamenvragen en modelantwoorden. Alle tentamenvragen worden voordat het tentamen afgenomen kan worden door extra ogen gecontroleerd (het ‘twee paar ogen beleid’) op een achttal criteria. Hiervoor is inmiddels een nieuw ‘toets je toets’-formulier ontwikkeld. Dit formulier wordt de week voor het tentamen aan de docenten toegezonden. De docent vult dit ‘toets je toets’-formulier in en levert het samen met de tentamenresultaten, tentamenvragen, modelantwoorden en het slagingspercentage in (bijlage 16). Het formulier vormt ook het uitgangspunt voor het commentaar van het tweede paar ogen dat naar de toets kijkt voordat het tentamen wordt afgenomen. In de praktijk betekent dit dat als meerdere docenten gezamenlijk een tentamen samenstellen zij deze acht criteria langs lopen alvorens het tentamen af te nemen. Als het tentamen door één docent wordt samengesteld dan legt deze het tentamen voor aan een collega. Hiervoor is een nieuwe toetscommissie samengesteld waarin uit elke sectie één docent plaats neemt. 24 7. Overige beleidsinitiatieven 7.1. Problematiek De visitatiecommissie heeft haar zorgen geuit op een aantal terreinen. De meeste hiervan zijn benoemd en ondervangen in bovenstaande beleidsinitiatieven. De volgende nog niet genoemde initiatieven bespreekt de Opleiding in dit hoofdstuk: 1. 2. 3. Aansluiting op beroepspraktijk Zorgen voor inzicht in de maatschappelijke relevantie van de geschiedenis en hun hoofdonderdeel, Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) 7.2 Aansluiting op beroepspraktijk De aansluiting van de opleiding bij de beroepspraktijk is voor een brede academische opleiding zoals Geschiedenis, waar alumni in veel verschillende beroepen werkzaam zijn, moeilijk voor alle studenten alleen in het kader van het onderwijsprogramma te verwezenlijken. De Opleiding erkent desalniettemin het belang van een betere aansluiting voor studenten bij de arbeidsmarkt en haar verantwoordelijkheid om de kennismaking met het werkveld actief te bevorderen. Naar aanleiding van de aanbeveling van de visitatiecommissie in haar rapport en reactie op het herstelplan kiest de Opleiding daarom voor een benadering waarbij het onderwijsprogramma, de inzet van de opleiding en facultaire activiteiten en faciliteiten gezamenlijk de student gedegen voorbereiden op en laten kennis maken met de arbeidsmarkt. Hieronder worden deze drie elementen kort toegelicht. Binnen het onderwijsprogramma Geschiedenis doen studenten veel ervaring op met het doen van omvangrijke onderzoeken en het schrijven van grote werkstukken. Hiermee verwerven zij specifieke vaardigheden die studenten een goede basis meegeven voor bijvoorbeeld beleidsgerichte banen. Deze vaardigheden worden zeer gewaardeerd door het afnemend beroepenveld. De vrije keuzeruimte van 30 ec biedt studenten in aansluiting daarop de gelegenheid om zich nader voor te bereiden op en kennis te maken met de arbeidsmarkt. De opleiding zal in de voorlichting van studenten de mogelijkheden van de vrije keuzeruimte, het belang van stages en het volgen van een praktijkgerichte minor nadrukkelijker dan voorheen onder de aandacht brengen. Tweemaal per jaar organiseert de Opleiding een voorlichting voor alle eerstejaarsstudenten waarin zij informatie krijgen over o.a. het opdoen van relevante werkervaring. Studenten krijgen hier uitgelegd wat wel en niet werkt in hun (studie)voorbereiding op de arbeidsmarkt. Bovendien stimuleert de Opleiding nu anders dan in het verleden docenten actief om het eigen netwerk in te zetten bij het zoeken naar stageplaatsen voor studenten. In vervolg op deze voorlichting krijgen tweedejaarsstudenten informatie over de praktische kant van het regelen van een stage. Het facultaire Loopbaancentrum (zie onder) begeleidt en adviseert de student gedurende het hele stagetraject. Ook buiten het onderwijsprogramma zelf is er binnen de opleiding Geschiedenis aandacht voor de arbeidsmarkt. Op haar Facebookpagina (https://nl-nl.facebook.com/History.Leiden) krijgt dit vorm via links naar interviews met alumni (bijv. http://www.alumni.leidenuniv.nl/nieuws/alumnus-en25 ondernemer-heino-walbroek-geschiedenis-leert-je-relativeren.html) en het weergeven van wetenschappelijke vacatures voor geschiedenisstudenten. De Opleiding zal dit nu meer gestructureerd aandacht geven en ook vacatures buiten de wetenschap weergeven. Via o.a. de Alumnivereniging VOGeL (http://www.hum.leidenuniv.nl/geschiedenis/alumni/vogel.html) heeft de Opleiding goed contact met een breed alumninetwerk. Dit netwerk is ingezet om een speciale carrièredag voor bachelor- en masterstudenten geschiedenis op te zetten. Hier komen alumni spreken en worden workshops aangeboden. Deze jaarlijkse activiteit wordt voor het eerst georganiseerd op 20 november a.s. Tevens wordt er een LinkedIn-community opgezet waar alumni en studenten met elkaar in contact gebracht worden. Op facultair niveau is er al in de voorlichtingsdagen voor (aankomende) studenten altijd veel aandacht voor het arbeidsperspectief. Op elk voorlichtingsevenement is er een specifieke arbeidsmarktactiviteit. In de inhoudelijke voorlichting over de opleidingen wordt uitgebreid ingegaan op de beroepsmogelijkheden, zo ook bij geschiedenis. Vragen als: hoe snel vind ik werk, wat voor soort beroepen zijn er, worden beantwoord door de loopbaanadviseur, voorlichter en studentambassadeur voor geschiedenis. Ook worden er alumni ingezet. Meer informatie is te vinden op www.jouwvooruitzichtopwerk.nl). De Studenten Loopbaan Service Geesteswetenschappen verschaft arbeidsmarkt-informatie op basis van onderzoek onder alumni (http://www.hum.leidenuniv.nl/loopbaanservice/). Zij organiseert arbeidsmarktoriëntatie- en sollicitatieworkshops, neemt loopbaantesten af en voert individuele gesprekken met studenten over hun toekomstige mogelijkheden. Studenten Geschiedenis worden regelmatig op deze mogelijkheden geattendeerd en maken hier veel gebruik van. Ook hebben studenten Geschiedenis via de loopbaanservice toegang tot een uitgebreid netwerk van geschiedenisalumni en potentiële werkgevers, waarmee in het kader van de adviesgesprekken over de toekomstmogelijkheden van de individuele student vaak contact gelegd wordt. Verder organiseert de loopbaanservice in samenwerking met de opleiding arbeidsmarktvoorlichtingen. Bovendien vindt jaarlijks het Humanities Career Event (http://www.humanitiescareerevent.nl/) plaats. Dit is een carrièredag voor studenten Geesteswetenschappen, waar ze op verschillende manieren in contact gebracht worden met bedrijven uit het toekomstige werkveld, via een zaaldiscussie met een panel, informatiemarkt, bedrijvenlunch, praktische workshops, alumni-speeddaten, promotiemateriaal en een informele borrel. In de praktische workshops leren studenten onder meer hoe een assessment werkt, wat je aan personal branding kunt ondernemen, wat een goed CV is, hoe je ontdekt wat je leuk vindt en hoe je (tijdens je studie) te werk gaat. Bedrijven en alumni vertellen ook wat je eigenlijk doet als onderzoeksjournalist, vertaler, beleidsmedewerker, onderzoeker, communicatie-expert, et cetera. Dit is een zeer succesvol initiatief waar niet alleen veel geschiedenisstudenten aan mee doen, maar ook juist alumni van onze opleiding en toekomstige werkgevers van geschiedenisstudenten betrokken bij zijn. 7.3 Inzicht in maatschappelijke relevantie De visitatiecommissie heeft niet kunnen vaststellen op welke manier de eindterm wordt gerealiseerd die betrekking heeft op het verkrijgen van inzicht in de maatschappelijke relevantie van de opleiding. De maatschappelijke relevantie is weliswaar in veel colleges onderwerp van gesprek maar het onderwerp wordt maar zelden expliciet getoetst. Het bestuur heeft besloten dat het voor alle 26 propedeusestudenten verplichte college ‘Inleiding Historische Wetenschap’ expliciet zorg zal dragen voor het geven van inzicht in de maatschappelijke relevantie van het vak geschiedenis. Momenteel is de manier waarop dit verder vorm kan krijgen in het reguliere onderwijs van de afstudeerrichting onderwerp van een interne discussie in de opleiding. Hiervoor zal het Opleidingsbestuur zich op de hoogte stellen van de manier waarop andere geschiedenisopleidingen in binnen- en buitenland dit doen. Dit staat ook op het programma van de nieuw op te zetten reguliere docentenoverleg (zie volgend hoofdstuk). 7.4 Basiskwalificatie Onderwijs Het relatief geringe aantal docenten met een BKO certificering was al langere tijd een punt van zorg. Daar is in de laatste jaren op universitair niveau dan ook meer aandacht aan gegeven. Voorafgaand aan het bezoek van de visitatiecommissie had het Opleidingsbestuur al een plan en een tijdpad opgesteld om alle docenten hun Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) te laten behalen. Inmiddels heeft de volledige vaste staf in de opleiding een BKO. Tevens zijn er inmiddels voorbereiding gestart in de universiteit om de docenten de mogelijkheid te bieden een SKO (Senior Kwalificatie Onderwijs) te behalen met een specialisatie in de geesteswetenschappen. Wij gaan er vanuit dat dit de zorg hier aangaande bij de visitatiecommissie weg neemt. 27 8. De cultuur van de Opleiding Geschiedenis De visitatiecommissie van het cluster Geschiedenis en International Relations heeft veel positieve aspecten benoemd van het onderwijs dat gegeven wordt bij de BA Geschiedenis. De commissie is minder te spreken over de weinig ‘reflectieve cultuur’ binnen de opleiding en over de door haar geconstateerde weerstand tegen het vastleggen van procedures en het afleggen van verantwoording. Het geconstateerde gebrek aan structurering van het onderwijsprogramma en het onvoldoende expliciteren van leerdoelen en de relatie met de eindkwalificaties zijn concrete effecten hiervan in de werkpraktijk. De commissie is hier met name kritisch over, omdat het haar is opgevallen dat de opleiding soortgelijke adviezen van eerdere externe commissies, waaronder de vorige visitatiecommissie, onvoldoende heeft opgepikt. De Opleiding Geschiedenis onderschrijft deze analyse en onderkent de noodzaak van een cultuuromslag en het realiseren van een reflectieve en open cultuur waar het gaat om de inhoud en structuur van het onderwijs, met name met betrekking tot het programma als geheel. Het streven hierbij is de beste kwaliteit van onderwijs te leveren op alle aspecten. De Opleiding Geschiedenis realiseert zich ook dat een cultuuromslag zoals hiervoor omschreven geen kwestie is van louter procedures en reglementen. Het is een fundamentele verandering in de opstelling van de medewerkers. Het betreft hier een zoektocht naar een balans tussen de autonomie van individuele professionals (de docenten), en de noodzaak van controle en sturing door het overkoepelende en collectieve systeem (de opleiding). Daarmee is het een verandering die niet van het ene op het andere moment haar beslag krijgt, maar tijd en structurele aandacht vraagt. Om dit concreet aan te pakken heeft de Opleiding zich het volgende tot doel gesteld: • De medewerkers weten en begrijpen wat het beleid van het Opleidingsbestuur is. • De medewerkers zijn in staat om hier positief aan bij te dragen. Onder medewerkers verstaan wij overigens niet alleen alle docenten, maar ook de studiecoördinatoren en degene die werkzaam zijn bij het onderwijssecretariaat. In de periode volgend op het uitbrengen van het visitatierapport heeft al een ingrijpende omslag in het denken binnen instituut en opleiding plaatsgevonden. Talrijke stafleden van de opleiding hebben als onderdeel van de Projectorganisatie en de daarbinnen ingestelde Task Forces (zie bijlage 18) actief aan de totstandkoming van het nu voorliggende herstelplan bijgedragen. Minstens zo belangrijk is dat de voorgestelde veranderingen in curriculum, toetsingspraktijk en verantwoordingsprocedures bij alle hierover belegde vergaderingen en bijeenkomsten op zeer brede, in vele gevallen zelfs op unanieme, steun kunnen rekenen van de staf. Deze initiële omslag wil de Opleiding, gesteund door de leiding van het Instituut voor geschiedenis, doorzetten en bestendigen. Daartoe zijn er, in aanvulling op de reeds van kracht zijnde veranderingen in het curriculum en de toetsing, een aantal structurele maatregelen genomen die tot doel hebben om ook voor de toekomst het voortbestaan van een reflectieve en open cultuur zeker te stellen. De bestendiging van een nieuwe reflectieve cultuur is immers noodzakelijk om een constructieve omgang met toekomstige interne en externe ontwikkelingen te waarborgen. In nauw overleg met de leiding van de twee Task Forces (Curriculum en Toetsingskader) en de leiding van het Instituut, is besloten om de cultuuromslag met een zestal praktische maatregelen te versterken: 28 1) Het uitbreiden per 1 mei 2014 van het Opleidingsbestuur met vertegenwoordigers van alle vijf secties (te weten Oude Geschiedenis, Middeleeuwse Geschiedenis, Algemene Geschiedenis, Vaderlandse Geschiedenis en Economische en Sociale Geschiedenis), onder wie tenminste twee hoogleraren. De twee te benoemen hoogleraren zijn prof. De Ligt (Oude Geschiedenis), voorzitter van de Task Force Curriculum en per 1 september Wetenschappelijk Directeur van het Instituut voor Geschiedenis. Daarnaast zal ook de voorzitter van de Task Force Toetsingskader, prof. Pollmann (Vaderlandse Geschiedenis), zitting nemen in het Opleidingsbestuur. De overige drie leden zijn dr. Eric Storm (Algemene Geschiedenis, de huidige Opleidingsvoorzitter die deze taak ook na 1 mei 2014 zal voortzetten), Damian Pargas (Economische en Sociale Geschiedenis) en prof. Peter Hoppenbrouwers (Middeleeuwse Geschiedenis). Het opleidingsbestuur zal door de brede samenstelling een goed overzicht hebben over de totale opleiding. 2) Het Opleidingsbestuur stelt een Docentenoverleg in en roept dit drie keer per jaar bij elkaar met als doel om van gedachten te wisselen over het functioneren van het programma van de BA Geschiedenis als geheel. Alle voorstellen en wijzigingen die door het Opleidingsbestuur en de Examencommissie worden vastgesteld, zullen in het Docentenoverleg met alle docenten worden besproken en waar nodig geamendeerd. Daarnaast kunnen ook docenten zelf kwesties met betrekking tot het onderwijs aankaarten en voorstellen tot verbetering aandragen. Verder zal de reflectie worden gestimuleerd door geregeld buitenstaanders, bijvoorbeeld voorzitters van andere opleidingen geschiedenis of onderwijsexperts, uit te nodigen om hun programma of onderwijsonderdelen en motivering daarvoor uiteen te zetten. 3) Het Opleidingsbestuur organiseert een periodiek opleidingsoverleg aan het begin van het studiejaar met vertegenwoordiger van de Opleidingscommissie (OLC) en de Examencommissie (EC), alsmede de Opleidingssecretaris (zie onder punt 4), en de Onderwijsdirecteur (OD) en de Wetenschappelijk Directeur (WD) van het Instituut voor Geschiedenis. In dit overleg worden de algemene beleidslijnen voor het komende jaar besproken. Daarnaast zal dit gremium ook tussentijds vergaderen, onder meer om de agenda voor de drie afzonderlijke vergaderingen van het docentenoverleg vast te stellen. Deze agenda’s dienen mede als basis voor het jaarverslag van de opleiding en de Examencommissie en van de door de faculteit aangeleverde opleidingskaart. Tussentijds worden het beleid en beleidswijzigingen doorgesproken met de besturen van de secties binnen de opleiding. In de secties vindt er ook al langer overleg over het onderwijs en het onderwijsprogramma plaats in zoverre het de secties betreft. 4) Het Opleidingsbestuur stelt per 1 september 2014 een opleidingssecretaris aan die als taak krijgt om de kwaliteitszorg te coördineren door de betrokkenen in de relevante commissies en besturen, en daarnaast stafleden van de opleiding, te adviseren en belangrijke ontwikkelingen in de kwaliteitszorg te signaleren. Deze secretaris staat in de eerste plaats het Opleidingsbestuur bij, maar woont ook de vergaderingen van de OLC en de EC bij. Hij adviseert ook op regelmatige basis het MT van het instituut en daarmee de OD en de WD. Daarnaast fungeert deze secretaris als contactpersoon met de faculteit en vormt aldus als platform voor het doorgeven van ontwikkelingen binnen de opleiding aan hogere gremia en omgekeerd voor het doorgeven, verspreiden en waar nodig (in overleg met de OLC, EC, OLV, OD en WD) het implementeren van nieuwe ideeën ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs die van buiten komen. Om deze dubbelrol te faciliteren krijgt de 29 opleidingssecretaris een aanstelling deels binnen het Instituut voor Geschiedenis en deels bij de Dienst Onderwijs en Studentzaken van de Faculteit. Met andere woorden, naast de sturing op de kwaliteitszorg heeft de secretaris als taak om interne en externe ontwikkelingen te verbinden en zo de Opleidingsvoorzitter en Onderwijsdirecteur een meer integraal beeld te geven over wat er in de verschillende gremia gebeurt en afgesproken is. Dit zal bijdragen aan de oplossing van het door de visitatiecommissie alsmede de opleiding geconstateerde probleem, namelijk dat er te weinig overzicht was over de organisatie en inhoud van de opleiding als geheel. 5) Het Opleidingsbestuur zorgt er voor dat het reeds beschikbare (digitale en papieren) Docentenhandleiding waarin op overzichtelijke wijze alle uitgangspunten, reglementen en formulieren terug te vinden zijn, wordt bijgehouden. Deze handleiding is reeds sinds juni 2013 digitaal beschikbaar gekomen voor alle docenten (http://www.hum.staging.leiden.edu/history/docentenhandleiding/). 6) De cultuuromslag is niet alleen de verantwoordelijkheid van het Opleidingsbestuur, maar ook van de Wetenschappelijk Directeur van het Instituut voor Geschiedenis. De Wetenschappelijk Directeur representeert niet alleen het Instituut als geheel, minstens zo belangrijk is de verantwoordelijkheid van de WD als leidinggevende van het personeel dat is aangesteld bij het Instituut voor Geschiedenis. In die hoedanigheid zal hij toezien op de cultuuromslag en waar nodig docenten middels R&O gesprekken aanspreken op gedrag dat niet in overeenstemming is met de in dit herstelplan vastgelegde maatregelen. Met deze zes maatregelen denkt het Opleidingsbestuur tezamen met de leiding van het Instituut voor Geschiedenis zorg te kunnen dragen voor een duurzame verankering van de cultuuromslag die het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden. Het Opleidingsbestuur en de instituutsleiding hebben er vertrouwen in dat deze maatregelen tezamen een permanente structuur (zie bijlage 17) en cultuur creëren waarbinnen op de sterke en zwakke punten van de bacheloropleiding Geschiedenis wordt gereflecteerd en waarbinnen het soort van problemen dat door de visitatiecommissie is geïdentificeerd, in de toekomst veel eerder kan worden gesignaleerd en aangepakt. Eindverantwoordelijk voor het hierboven beschreven proces is het Opleidingsbestuur, dat daarin volledig worden ondersteund door de leiding van het Instituut voor Geschiedenis, in de personen van de Onderwijsdirecteur en de Wetenschappelijk Directeur. Tezamen zullen zij een voorbeeldfunctie vervullen door de kwaliteit van het onderwijs structureel en constructief op de agenda te houden en ervoor te zorgen dat het blijft leven binnen het instituut. In nauw overleg met de staf zullen zij de kwaliteit van het onderwijs verbeteren, waarbij uitdrukkelijk gebruik wordt gemaakt van ideeën die op de werkvloer leven. 30 Samenvatting Hieronder geeft de Opleiding schematisch weer welke kritiekpunten en aanbevelingen de visitatiecommissie heeft onderscheiden t.a.v. de drie standaarden en hoe de Opleiding denkt aan deze tegemoet te komen. Standaard 1 Constatering commissie 1. Eindtermen weerspiegelt onvoldoende het eigenstandige karakter van de opleiding Aanbeveling commissie 1. herformuleer de eindtermen in deze zin. Maatregel opleiding 1. opdracht aan de Examencommissie om de eindtermen te herformuleren. Acties 1. eindtermen zijn in deze zin herformuleerd en geaccepteerd door de visitatiecommissie. Maken dus geen onderdeel uit van dit herstelplan. 2. Het brede onderwijsaanbod van de opleiding kan meer in de eindkwalificaties tot uitdrukking worden gebracht 1. herformuleer de eindtermen in deze zin. 1. opdracht aan de Examencommissie om de eindtermen te herformuleren. 3. De koppeling met de beroepspraktijk kan verder worden uitgewerkt 1. werk dit uit. 1. Er is besloten om meer aandacht te besteden aan het inbedden van stages in de opleiding en het stimuleren van het volgen van praktijkgerichte minoren. 2. eindtermen zijn in deze zin herformuleerd en geaccepteerd door de visitatiecommissie. Maken dus geen onderdeel uit van dit herstelplan. 3. Belang van stages en praktijkgerichte minoren in de voorlichting benadrukken. 4. Docenten stimuleren om stageplaatsen te vinden in hun netwerk. 5. Opstellen van een instructie waarin de rol van de docent bij stages wordt geëxpliciteerd. Standaard 2 Constatering commissie 1. De opleiding maakt onvoldoende aannemelijk dat studenten alle beoogde eindkwalificaties realiseren. Aanbeveling commissie 1a. Leerdoelen moeten per cursus concreet en toetsbaar worden geformuleerd. Maatregel opleiding 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Toetsingskader. 1b. Leerdoelen van een cursus moeten worden getoetst. 1b. Relatie van leerdoelen tot eindkwalificaties moet inzichtelijk worden gemaakt. 2a.Er moet voldoende toezicht zijn op de samenhang en opbouw van iedere individuele leerroute. 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Curriculum. 31 Acties 6. Op basis van de eindtermen is er een zevental leerlijnen gedefinieerd die vertaald zijn naar leerdoelen per college die in formats voor de collegebeschrijvingen zijn voorgeschreven. 7. In het nieuwe formulier voor de cursusbeschrijving en de collegeschema’s wordt expliciet gevraagd om een koppeling tussen leerdoelen en toetsing. 8. Er is een matrix opgesteld waarin dit inzichtelijk is gemaakt die aan docenten ter beschikking is gesteld. Later zal dit ook via de website aan studenten inzichtelijk gemaakt worden. 9. Dit is vastgelegd in een protocol waarin m.n. de controle door de Examencommissie is versterkt. Tevens is het curriculum meer gestructureerd. 2. het door de opleiding gepercipieerde contrast tussen academische vrijheid en kwaliteit tegenover transparantie en kwaliteitszorg is onterecht. 3. De opleiding heeft te lijden onder een weinig reflectieve cultuur. 4. Informatievoorziening naar de studenten is van wisselende kwaliteit. 5. Studenten geven aan meer getraind te willen worden in het omgaan met bronnen en historisch onderzoekstechnieken. 6. Er schuilt een te grote vrijblijvendheid in de begeleiding van de eindwerkstukken. 2b. Leerplannen dienen beter gedocumenteerd te worden waardoor de totstandkoming van elke leerroute transparant is. 2c. Leg de verantwoordelijkheid voor de goedkeuring van leerplannen bij de Examencommissie. 1. wees helder en consistent in de informatievoorziening naar studenten t.a.v. leerdoelen en toetsing. 10. Dit is vastgelegd in een protocol die betere documentatie voorschrijft. De verantwoordelijkheid ligt bij de studiecoördinator. 11. Is gedaan 1. Insteling van een Task Force Cultuur. 12. Een reeks van maatregelen om te komen tot een meer reflectieve cultuur en een beter besef van de noodzaak om verantwoording af te leggen. 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Toetsingskader. 13. Invoering van standaard formulieren voor cursusbeschrijvingen en collegeschema’s. 14. Introducties van verplichte hulpvakken in het tweede jaar. 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Curriculum. 1. Zorg voor voldoende begeleiding in het structureren en schrijven van het eindwerkstuk. 2. het verplicht stellen van een scriptieseminar. 3. verbetering informatie voorziening aan studenten over het tijdpad voor het maken van het eindwerkstuk met duidelijke deadlines. 4. om vergelijkbare maatregelen te treffen als de master International Relations voor het begeleiden van het eindwerkstuk door de invoering van een scriptieprotocol. 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Toetsingskader. 15. Invoering van een scriptieprotocol 16. Is gedaan. 17. Onderdeel van de invoering van een scriptieseminar. 18. Is gedaan. 7. Het percentage docenten met een BKO is laag. 1. Verdere doorvoering van het al ingestelde beleid t.a.v. het verkrijgen van het BKO. 8. De Opleiding zet aanbevelingen van visitaties en mid-term niet structureel om in verbetermaatregelen. 9. Er wordt door studenten maar beperkt gebruik gemaakt van de mogelijkheid stages te volgen doordat de organisatie ervan moeilijk is en docenten het onvoldoende stimuleren. 1. Insteling van een Task Force Cultuur. 19. Inmiddels hebben alle leden van de vaste staf een BKO. Er is tevens een begin gemaakt met de ontwikkeling van een SKO. 20. Onderdeel van het nieuwe jaarlijkse overleg tussen alle belanghebbenden. 1. Beleid om dit te doen. 21. Meer aandacht voor stages in de voorlichting aan studenten. Het opstellen van een richtlijn voor de begeleiding van stages. Het sterker betrekken van docenten bij het vinden en stimuleren van stages. Maatregel opleiding Acties Standaard 3 Constatering commissie Aanbeveling commissie 32 1. Heeft niet kunnen vaststellen dat bij het beoordelen van schriftelijke tentamen er gebruik wordt gemaakt van antwoordmodellen. 1. Beleid van de Examencommissie moet worden afgedwongen. 22. Cijfers kunnen niet meer worden ingevoerd als er geen antwoordmodellen ingeleverd worden tezamen met de tentamenresultaten. 2. Heeft niet kunnen vaststellen dat de invulling van beoordelingsformulieren voor werkstukken overeenkomt met de leerdoelen van de opleiding. 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Toetsingskader. 23. Opstellen van uniforme beoordelingsformulieren waarin de link tussen beoordeling en leerdoelen expliciet gelegd moet worden. 24. Opstellen van een format voor cursusschema’s waarin dit voorgeschreven wordt 25. Definiëring van toetsbare leerdoelen die in de cursusbeschrijvingen en collegeschema’s gekoppeld moet worden aan de toetsing 26. Is gebeurd. 3. In de cursusbeschrijvingen zijn leerdoelen summier beschreven zodat er geen toetsbare leerdoelen zijn. 1. werk de beoordelingscriteria per college uit en maak ze vooraf schriftelijk bekend. 2. formuleer toetsbare leerdoelen en maak aantoonbaar dat die getoetst worden. 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Toetsingskader. 4. de tweede beoordelaar wordt door de begeleider gekozen. 1. waarborg dat de tweede beoordelaar onafhankelijk is door die door de Examencommissie te laten aanwijzen. 1. bereik overeenstemming over het te gebruiken formulier. 1. Opdracht aan Examencommissie. 1. Faculteit heeft nieuwe formulieren ontwikkeld die door de opleiding zijn overgenomen. 27. Zijn ingevoerd en zonder ingevuld formulier wordt er geen cijfer ingevoerd. 1. stem beoordelingscriteria af tussen de beoordelaars in gesprek met de docenten. 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Toetsingskader en is besproken in twee overleggen met alle vaste docenten. 2. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Toetsingskader. 1. Faculteit heeft dit gefaciliteerd. 28. Zijn vastgelegd in de beoordelingsformulieren. 2. Opdracht aan de Examencommissie. 31. Heeft de al eerder bepaalde beleidscyclus tegen het licht gehouden en is met de introductie ervan begonnen. Heeft een onderzoek gedaan naar de rol van de tweede beoordelaar en de manier waarop beoordelingsformulieren werden ingevuld. Op basis daarvan een voorbeeld formulier ter beschikking gesteld. 32. Heeft een scriptieprotocol vastgesteld met maatregelen om het niveau van de Eindwerkstukken te borgen. 6. Stelt vast dat er verschillende beoordelingsformulieren voor de eindwerkstukken in gebruik zijn die facultatief worden ingevuld. 7. Beoordelingscriteria voor eindwerkstukken worden op verschillende wijze toegepast. 2. Stel knock-out criteria vast voor de eindwerkstukken. 8. Stelt vast dat de Examencommissie erg laat is met het formuleren van nieuw beleid t.a.v. haar verzwaarde wettelijke taak. 9. Heeft vastgesteld dat een aantal eindwerkstukken van onvoldoende kwaliteit is. 1. zorg voor ambtelijke ondersteuning om de verzwaarde taak te faciliteren. 2. de Examencommissie om actiever in te zetten op realisatie en borging van de nieuwe taken. 1. Onderdeel van de opdracht aan de ingestelde Task Force Toetsingskader. 33 29. Zijn vastgelegd in de beoordelingsformulieren. 30. Is aangesteld.
© Copyright 2024 ExpyDoc