Herstelplan Bachelor Geschiedenis Universiteit Leiden

Herstelplan Bachelor Geschiedenis
Universiteit Leiden
Opleiding Geschiedenis
April 2014
1
Inhoud:
Inleiding
Hoofdstuk 1:
De totstandkoming van het herstelplan: terugblik en vooruitblik
Hoofdstuk 2:
Samenhang van het Opleidingsprogramma
Hoofdstuk 3:
Explicatie van de leerdoelen
Hoofdstuk 4:
Begeleiding van studenten bij het keuzeproces
Hoofdstuk 5:
Borging eindniveau Bachelor
Hoofdstuk 6:
Borging van de kwaliteit van de toetsing
Hoofdstuk 7:
Overige beleidsinitiatieven
Hoofdstuk 8:
Cultuur van de Opleiding Geschiedenis
Samenvatting
Bijlagen:
Bijlage 1: Projectorganisatie Herstelplan BA Geschiedenis
Bijlage 2: Kerncollege ‘De grenzen van de macht’(semester 1)
Bijlage 3: Kerncollege ‘Global Connections’ (semester 2)
Bijlage 4: Eindtermen BA Geschiedenis vertaald naar leerdoelen
Bijlage 5: Eindtermen gekoppeld aan de Colleges
Bijlage 6: Leerdoelen gekoppeld aan leerlijnen enerzijds en collegetypen anderzijds
Bijlage 7: Format Cursusbeschrijvingen e-gids voor het BA-werkcollege
Bijlage 8: Collegeschema Bachelor Hoorcollege/Werkcollege/Seminar Opleiding Geschiedenis
Bijlage 8b: Voorbeeld ingevuld Collegeschema
Bijlage 9: Beoordelingsformulier Bachelor Werkcollege (BA-WC)
Bijlage 10: Beoordelingsformulier Bachelor Seminar (BA-Sem)
Bijlage 11: Studieplan
Bijlage 12: Begeleidingsprotocol BA Eindwerkstuk.
Bijlage 13: Beoordelingsformulier bachelor-Eindwerkstuk
Bijlage 14: Taken van de Examencommissie volgens de WHW
Bijlage 15: Toetsingscyclus Examencommissie
Bijlage 16: Toets je toets. Tien vragen voor hoorcollegedocenten.
Bijlage 17: Overzicht gremia opleiding Geschiedenis
2
Inleiding
In januari 2013 is de bacheloropleiding Geschiedenis van de Universiteit Leiden gevisiteerd door de
visitatiecommissie Geschiedenis en International Relations. De visitatiecommissie is goedgekeurd
door de NVAO en begeleid door een secretaris van QANU. Het eindoordeel van de commissie volgde
schriftelijk in oktober 2013. De opleiding werd met een onvoldoende beoordeeld op standaarden 2
en 3 van de beperkte opleidingsbeoordeling. Na een verzoek hiertoe door het College van Bestuur
van de Universiteit Leiden d.d. 20 december 2013 is het de Opleiding door de NVAO per brief aan het
College van Bestuur d. d. 10 april 2014 toegestaan een herstelplan op te stellen. In deze brief gaf de
NVAO aan dat in ieder geval de volgende punten aan bod dienden te komen:
-
Verheldering van de samenhang van het opleidingsprogramma
Een duidelijke formulering van de leerdoelen per opleidingsonderdeel
Versterking van de begeleiding van studenten bij het keuzeproces
Borging van het gerealiseerd eindniveau door verbetering van het academisch niveau van de
bachelor-Eindwerkstukken
Versterking van de kwaliteitscontrole van de toetsing
Het op korte termijn ter hand nemen van de wettelijke taken van de Examencommissie
De Opleiding neemt het rapport van de visitatiecommissie zeer serieus en onderschrijft de
achterliggende analyse. In het voorliggende herstelplan poogt de Opleiding tegemoet te komen aan
de aanbevelingen en kritiekpunten die door de commissie geformuleerd zijn. In haar opzet volgt dit
herstelplan de door de NVAO aangedragen aandachtspunten. Dit betekent dat na een korte inleiding
de door de commissie geconstateerde onvolkomenheden en aanbevelingen op het gebied van de
samenhang van het opleidingsprogramma worden geadresseerd met daarbij achtereenvolgend
aandacht voor het curriculum, de formulering van de leerdoelen, en de begeleiding van studenten bij
het keuzeproces. Daarna zal de kwaliteitscontrole op de toetsing inclusief de borging van het niveau
van de eindwerkstukken aan bod komen. De door de visitatiecommissie in haar rapport naar voren
gebrachte kritiekpunten en aanbevelingen zijn zo benoemd en geadresseerd, met uitzondering van
een drietal punten t.a.v. de aansluiting bij de beroepspraktijk, inzicht in de maatschappelijke
relevantie en de basiskwalificatie onderwijs die apart behandeld worden in hoofdstuk 7. Afsluitend
wordt uiteengezet hoe het bestuur denkt de volgens de commissie noodzakelijke cultuuromslag in de
opleiding teweeg te brengen. De samenvatting vat alle voorgestelde maatregelen nog eens samen in
de vorm van een stappenplan.
3
1. De totstandkoming van het herstelplan: terugblik en vooruitblik
In reactie op de onvoldoende beoordeling door de visitatiecommissie op standaard 2 en standaard 3
van de beperkte opleidingsbeoordeling heeft de Opleiding geanalyseerd waarop deze onvoldoendes
zijn terug te voeren. Hierin heeft zij vastgesteld dat de gesignaleerde verbeterpunten voor een
belangrijk deel betrekking hebben op een gebrekkige aandacht voor de samenhang in het
onderwijsprogramma. De aandacht van de docenten van de opleiding heeft zich in de afgelopen
jaren vooral gericht op de specifieke door hen verzorgde cursussen en in veel mindere mate op de
plaats van deze cursussen binnen het totale onderwijsprogramma. Een andere zwakke plek was de
geringe mate van gestructureerde zelfreflectie in de opleiding. Bij een afstandelijke beschouwing kan
worden gesteld dat de hoge scores in de jaarlijkse landelijke enquêtes bij opleiding, instituut en
faculteit voeding heeft gegeven aan de opvatting dat er geen reden was om het BA-programma
vanuit inhoudelijk of onderwijskundig oogpunt opnieuw te overdenken en evenmin reden om dit
kennelijk goed geëvalueerde programma ingrijpend te herzien. Met andere woorden, de goede
evaluaties van de afzonderlijke cursussen en de positieve beoordelingen van de docenten door de
studenten hebben bijgedragen tot een enigszins zelfgenoegzame cultuur.
Deze achtergrond maakt begrijpelijk dat de kritische vaststellingen van de visitatiecommissie door
sommigen binnen de opleiding als een onaangename verrassing zijn ervaren. Helemaal ‘verrassend’
waren de bevindingen van de commissie echter niet. Een aantal van de door haar geformuleerde
kritiekpunten stonden immers al in eerdere externe rapporten, met name het rapport van de
midterm review commissie 2010. Erkend moet worden dat indertijd te weinig is gedaan met de door
eerdere visitatoren gedane suggesties tot verbetering.
In de weken en maanden na het uitbrengen van het visitatierapport heeft in de opleiding een
fundamentele cultuuromslag plaatsgevonden. De door de visitatiecommissie geformuleerde
kritiekpunten worden nu door alle betrokkenen als terecht en opbouwend gepercipieerd. Verder kan
worden geconstateerd dat dankzij de inspanningen van de leiding van het Instituut voor
Geschiedenis en het bestuur van de Opleiding Geschiedenis, en ook door de inzet van een groot
aantal docenten van de opleiding, onder de staf een breed draagvlak voor verregaande
vernieuwingen en verbeteringen is ontstaan. Deze inspanningen zijn en worden door
Faculteitsbestuur en College van Bestuur ten volle ondersteund.
Ten einde te komen tot het herstelplan hebben Opleiding en Faculteitsbestuur een vijftal Task Forces
ingesteld (oor de samenstelling van de task forces zie bijlage 1) waarvan de werkzaamheden door
een stuurgroep worden gecoördineerd:
- Task Force Curriculum
- Task Force Toetskader
- Task Force Cultuur
- Task Force Herstelplan
- Task Force Implementatie
De rapportages van deze Task Forces vormen de basis van dit herstelplan.
Sommige van de door de commissie aanbevolen verbeteringen zijn al gedurende het tweede
semester van het studiejaar 2013-2014 doorgevoerd. De procedures rond de beoordeling van de
4
scripties is bijvoorbeeld aangescherpt, om het academisch niveau van de scripties te kunnen
garanderen. De Opleiding heeft de kritische opmerkingen van de visitatiecommissie daarnaast als
aanleiding gebruikt om het complete tweede jaar van het programma fundamenteel te herzien. De
Opleiding is zich er mede door de visitatie van bewust geworden dat de in het huidige programma
geboden keuzevrijheid op gespannen voet staat met de dubbele claim van de opleiding dat zij niet
alleen allround historici aflevert, maar ook historici die aantoonbaar over een breed scala aan
gedeelde academische vaardigheden beschikken.
Het bestuur van de opleiding heeft alle reeds geïmplementeerde en nog te implementeren
maatregelen samengevat in dit herstelplan, voor het tijdspad zie tabel 1. Zij is ervan overtuigd dat de
maatregelen een sterke verbetering betekenen voor de onderwijskundige samenhang, transparantie
en kwaliteit van de bacheloropleiding. Ook meent het Opleidingsbestuur door een reeks van
organisatorische en procedurele ingrepen te kunnen garanderen dat de door de visitatiecommissie
opgemerkte problemen zich in de toekomst niet meer zullen voordoen doordat ze in een vroeg
stadium gesignaleerd en aangepakt zullen worden.
Aandachtspunt
Realisatie
samenhang van het opleidingsprogramma
invoering en realisatie v.a. september 2014
explicatie van de leerdoelen
gerealiseerd per mei 2014
begeleiding van studenten bij het keuzeproces aangepast en operationeel per september 2014
borging eindniveau
aangepast en operationeel vanaf april 2014
borging van de kwaliteit van de toetsen
invoering en realisatie v.a. september 2014
oppakken taken door de examencommissie
Progressief vanaf december 2012
Tabel 1: Planning hersteltraject Bachelor Geschiedenis
5
2. Samenhang van het Opleidingsprogramma
2.1. Analyse van de problematiek
De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de samenhang
van het onderwijsprogramma:
1. Op basis van de zelfstudie van de opleiding en de gevoerde gesprekken tijdens haar bezoek
heeft de commissie niet kunnen vaststellen dat de opleiding kan garanderen dat alle
studenten die het bachelordiploma behalen, beschikken over alle door de opleiding
vastgestelde eindkwalificaties. Er is onvoldoende nagedacht over de wijze waarop de
programmaonderdelen afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang bijdragen aan de
verwezenlijking van de eindkwalificaties van het onderwijsprogramma.
2. Volgens de commissie is meer training in het gebruik van primaire bronnen en historische
onderzoekstechnieken gewenst.
Enkele positieve punten van de commissie wil de opleiding hier niet onvermeld laten:
1. Het onderwijs wordt verzorgd door gemotiveerde en betrokken docenten met geschikte
inhoudelijke en didactische expertise. De commissie concludeert dat er voldoende personeel
is om het onderwijs te verzorgen en dat de werkdruk niet als te hoog ervaren wordt.
Studenten zijn tevreden over de begeleiding die hen wordt geboden en over de
toegankelijkheid van de docenten. De commissie heeft hier waardering voor, vooral gezien
het grote aantal studenten.
2. De opleidingsspecifieke kwaliteitszorg voldoet. De commissie heeft in de gesprekken met de
Opleidingscommissie vastgesteld dat deze voldoende invloed kunnen uitoefenen op de
kwaliteit van het onderwijs. Ook heeft de commissie vastgesteld dat het onderwijs
structureel geëvalueerd wordt.
Naar aanleiding van de twee negatieve punten heeft de Opleiding het onderwijsprogramma herzien
en besloten dit programma reeds per september 2014 in te voeren. In de onderstaande paragrafen
wordt het bestaande onderwijsprogramma toegelicht, worden uitgangspunten voor een nieuw
onderwijsprogramma gepresenteerd en wordt een nieuw onderwijsprogramma voorgesteld.
2.2 Toelichting op het huidige curriculum van de BA Geschiedenis
Het bestaande onderwijsprogramma van de bacheloropleiding Geschiedenis kent in het derde jaar
een minor of vrije keuzeruimte van 30 ECTS. In alle curricula van de opleidingen van de Faculteit
Geesteswetenschappen is deze keuzeruimte opgenomen. Een bijzonder element van de opleiding
Geschiedenis is echter dat zij naast deze keuzeruimte ook in het tweede studiejaar een ‘vrije ruimte’
(‘Verbredings- en Verdiepingsruimte’, VVR) van 20 ECTS heeft (zie tabel 1). Buiten deze verbredingsen verdiepingsruimte hebben studenten bovendien veel vrijheid om hun eigen keuzes te maken uit
het beschikbare aanbod aan hoor- en werkcolleges Geschiedenis.
6
De opbouw van dit bestaande curriculum is als volgt
Propedeuse:
60 ects verplicht voor alle studenten (eerste jaar)
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Tweede jaar:
Hoorcollege Oude Geschiedenis (OG) van 5 ects,
Hoorcollege Middeleeuwse Geschiedenis (MG) van 5 ects,
Hoorcollege Algemene Geschiedenis Nieuwe Tijd (AGN) van 5 ects,
Hoorcollege Algemene Geschiedenis Contemporaine Tijd (AGC) van 5 ects,
Hoorcollege Vaderlandse Geschiedenis (VG) van 5 ects,
Hoorcollege Economische en Sociale Geschiedenis (ESG) van 5 ects,
Vaardighedencollege 1 van 5 ects,
Vaardighedencollege 2 van 5 ects,
Themacollege 1 van 5 ects,
Themacollege 2 van 10 ects,
Inleiding Historische Wetenschappen (IHW) van 5 ects.
a. 10 ects verplicht voor alle studenten
•
Historiografie en geschiedfilosofie (eerste semester) van 5 ects,
•
Wetenschapsfilosofie (tweede semester) van 5 ects.
b. Ten minste 15 ects binnen de gekozen afstudeerrichting
•
één hoorcollege (BA HC) van 5 ects,
•
één werkcollege (BA WC) van 10 ects.
Voor elke afstudeerrichting wordt een beperkt aantal hoor- en werkcolleges aangeboden.
c. Maximaal 15 ects op het terrein van andere afstudeerrichtingen binnen Geschiedenis
Bovenop deze cursussen binnen de gekozen afstudeerrichting volgt een student in het
tweede jaar één hoor- en één werkcollege uit het aanbod van Geschiedenis (samen 15 ects).
Deze kunnen naar keuze zowel binnen als buiten de gekozen afstudeerrichting liggen.
d. 20 ects Verdiepings- en Verbredingsruimte (VVR)
De student stelt een pakket samen uit de volgende typen colleges:
•
•
•
Verdiepings- en verbredingsvakken (5 of 10 ects).
De student kan een keuze maken uit een specifiek aanbod verdiepings- en
verbredingsvakken, bijvoorbeeld paleografie, archivistiek of oral history.
Hoorcolleges (5 ects, desgewenst uit te breiden tot 10 ects).
Als een student dit wil, kan deze naast het aanbod verdiepings- en verbredingsvakken
ook een keuze maken uit de postpropedeutische hoorcolleges die in het betreffende
jaar op het terrein van de verschillende afstudeerrichtingen worden aangeboden. De
standaard omvang van de hoorcolleges is 5 ects. Studenten kunnen dit uitbreiden
naar 10 ects door het schrijven van een werkstuk of het bestuderen van aanvullende
literatuur, waarover dan extra tentamenvragen worden gesteld.
Voor Geschiedenis relevante keuzevakken (5 of 10 ects).
7
Ook kan de student binnen deze ruimte relevante vakken die door andere
opleidingen worden aangeboden volgen, deze dienen wel vooraf ter goedkeuring te
worden voorgelegd aan de Examencommissie.
Derde jaar
e.
Ten minste 25 ects binnen de gekozen afstudeerrichting
•
één seminar (BA-SEM) van 10 ects,
•
één eindwerkstuk (EWS) van 15 ects.
Ook hier geldt een beperkt aanbod aan seminars per afstudeerrichting.
f.
Maximaal 5 ects op het terrein van een andere afstudeerrichting
Bovenop deze cursussen binnen de gekozen afstudeerrichting volgt een student in het derde
jaar één hoorcollege uit het aanbod Geschiedenis (5 ects). Deze kan naar keuze zowel binnen
als buiten de gekozen afstudeerrichting liggen.
g.
30 ects vrije keuzeruimte (Minor)
Schematisch gezien ziet het bestaande curriculum van de Bachelor Geschiedenis er als volgt uit:
Tabel 2. Het bestaande curriculum van de bacheloropleiding Geschiedenis
In de huidige situatie wordt de coherentie van de door de studenten samengestelde pakketten
bewaakt door de studiecoördinatoren. In de praktijk kunnen de studenten zeer diverse cursuspakketten samenstellen. Dit heeft een aantal vragen opgeroepen bij de visitatiecommissie en de Task
Force Curriculum. Betekent de grote keuzevrijheid niet dat een deel van de studenten zich te snel
specialiseert in één bepaald tijdvak en daardoor onvoldoende kennis van andere tijdvakken
8
opbouwt? Hoe kan de mogelijkheid tot vroegtijdige specialisatie worden gerijmd met de claim van de
opleiding Geschiedenis dat zij allround historici met een behoorlijke basiskennis van alle tijdvakken
opleidt? Brengt de bestaande situatie niet het risico met zich mee dat het aantal specialisaties in het
tweede en derde bachelorjaar identiek is aan het aantal studenten dat het bachelordiploma behaalt?
Minstens zo belangrijk zijn de onderwijskundige vragen die bij beschouwing van het huidige
onderwijsprogramma opdoemen. Hoe kan de opleiding gezien de grote keuzevrijheid in het tweede
jaar waarborgen dat alle studenten die het bachelordiploma Geschiedenis behalen beschikken over
alle bij dat diploma behorende eindkwalificaties? Laat het huidige programma niet althans de
theoretische mogelijkheid open dat niet alleen het aantal inhoudelijke specialisaties, maar ook het
aantal portfolio’s van vaardigheden die door de studenten worden verworven, gelijk is aan het aantal
uitgereikte bachelordiploma’s?
2.3 Naar een nieuw Bachelor curriculum
In het rapport van de Task Force Curriculum wordt geconcludeerd dat de door de NVAO gevraagde
verheldering van de samenhang van de opleiding het beste beantwoord kan worden door een
fundamentele herziening van het onderwijsprogramma, met name in het tweede jaar. Voor deze
herziening heeft de Task Force de volgende randvoorwaarden gesteld:
a.
De studenten die het onderwijsprogramma van de opleiding hebben doorlopen beschikken
over gedeelde kennis betreffende alle tijdvakken of historische velden die de status van
afstudeerrichting hebben.
b.
Voor zover de studenten van de bacheloropleiding cursussen van een bepaald type met een
verschillende inhoud volgen zijn dezelfde vaardigheden aangeleerd. Alleen door op
opleidingsniveau vast te leggen wat het karakter en de leerdoelen zijn van de verschillende
typen college waar het programma uit is opgebouwd, kan worden gegarandeerd dat alle
studenten die het bachelordiploma behalen over dezelfde vaardigheden beschikken.
c.
Het nieuwe curriculum wordt expliciet vanuit de door de opleiding vastgestelde eindtermen
en leerlijnen geconcipieerd.
Bovengenoemde randvoorwaarden volgen logischerwijs uit de analyse van de visitatiecommissie. Zij
signaleerde een probleem ten aanzien van de vraag hoe de door studenten gevolgde
programmaonderdelen afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang bijdragen aan de
verwezenlijking van de eindkwalificaties van het onderwijsprogramma. De randvoorwaarden leiden
tot een nieuw curriculum dat de aanbevelingen van de visitatiecommissie omzet in passende
maatregelen.
In aanvulling op deze criteria heeft de Task Force Curriculum drie andere randvoorwaarden
geformuleerd zodat de sterke kanten van het bestaande curriculum (zoals het schrijfonderwijs, de
keuzevrijheid voor docenten en studenten in onderwerpsbepaling van de colleges, de directe link
tussen onderwijs en onderzoek, en de centrale rol van het bronnenonderzoek) niet alleen behouden
blijven, maar ook verder versterkt worden:
d.
Het aantal substantiële werkstukken gebaseerd op eigen onderzoek dat de student schrijft
blijft beperkt tot één per semester. Daarnaast blijft er natuurlijk ruimte voor verschillende
kleinere schrijfopdrachten.
9
e.
In het tweede en derde bachelorjaar is er een voldoende aanbod van hoor- en werkcolleges
met verschillende kennisdoelen. Daarbij geldt onvoorwaardelijk dat de leerdoelen van de
verschillende typen colleges op elkaar zijn afgestemd. Op deze wijze kan een balans worden
gevonden tussen de wenselijkheid een zekere mate van inhoudelijke specialisatie mogelijk te
maken en daarnaast het vereiste dat alle afstuderende bachelorstudenten over dezelfde in
de eindtermen gedefinieerde vaardigheden beschikken.
f.
In het nieuwe curriculum worden de sterke punten van het oude programma behouden. De
visitatiecommissie laat zich positief uit over de Leidse traditie op het terrein van
archiefonderzoek en gebruik van documentaire bronnen, maar geeft aan dat studenten meer
getraind willen worden in het gebruik van primaire bronnen en historische
onderzoekstechnieken. Merkwaardig genoeg zijn deze aspecten niet erg nadrukkelijk
verankerd in het huidige onderwijsprogramma. De Task Force Curriculum stelde daarom dat
bij de herziening van het curriculum dit aspect van het profiel van de opleiding moet worden
aangescherpt.
2.4 Voorstel voor een nieuw curriculum
Uitgaande van bovengenoemde randvoorwaarden heeft de Task Force Curriculum een nieuw
programma ontworpen waarvan de contouren in Tabel 3 zichtbaar worden gemaakt.
Tabel 3. Voorstel voor een nieuw bachelorcurriculum
10
De belangrijkste vernieuwingen in dit voorstel kunnen als volgt worden samengevat:
a.
Verbredings- en verdiepingsruimte
De verbredings- en verdiepingsruimte in het huidige BA2-jaar wordt afgeschaft om er voor te zorgen
dat alle studenten aan alle eindtermen voldoen door een groter deel gedeelde kennis aan te bieden,
meer ruimte te scheppen voor de hulpvakken en een grotere samenhang in het curriculum te
brengen.
b.
Opleidingsbrede Studiepakketten
In het voorgestelde nieuwe curriculum nemen twee opleidingsbrede thematische Kerncolleges in het
tweede studiejaar een centrale plaats in. In deze kerncolleges staan de twee belangrijkste
onderzoeksthema’s van het Instituut voor Geschiedenis centraal, namelijk ‘De grenzen van de macht’
en ‘Global Connections’. Deze wijziging beoogt enerzijds de problematiek van de ‘voortijdige
specialisatie’ te ondervangen (meer gedeelde kennis) en anderzijds de koppeling tussen onderzoek
en onderwijs te versterken.
De hoorcolleges rond deze beide thema’s zijn diachroon van opzet. Een beknopte beschrijving van de
twee kerncolleges is als bijlage aan dit rapport toegevoegd (bijlage 2 en 3). De ervaring leert dat
gebrek aan coherentie een risico vormt voor collegereeksen waarbij verscheidene docenten aan het
woord komen. Om dit te ondervangen, is gekozen voor een opzet waarbij een strak gedefinieerd
thema aan de orde komt en waarbij de twaalf colleges door een vast team van maximaal vijf
docenten worden verzorgd. Deze vijf docenten stemmen hun colleges door middel van
gedetailleerde ‘outlines’ op elkaar af. In het eerste jaar dat het college verzorgd wordt, zijn alle
deelnemende docenten bij alle colleges aanwezig, om daarmee te borgen dat de verschillende
thema’s en onderwerpen in samenhang met elkaar worden besproken. Het Opleidingsbestuur van de
bachelor Geschiedenis ziet toe op de samenhang van de reeks.
De thematiek uit de hoorcolleges wordt verder uitgediept en onderzocht in aansluitende
werkcolleges. Deze werkcolleges worden met een eigen onderwerp aangeboden door de
verschillende afstudeerrichtingen. Om deze aansluiting te borgen zal door het opleidingsbestuur
gecontroleerd worden of in de cursusomschrijving dit afdoende gedefinieerd is (in mei 2014 wordt
deze taak in opdracht van het opleidingsbestuur nog uitgevoerd door de Task Force Curriculum). Met
uitzondering van de kennisdoelen zijn de leerdoelen van de werkcolleges gelijk voor de verschillende
afstudeerrichtingen. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle studenten dezelfde vaardigheden
verwerven.
d.
Hulpvakken
Alle bachelorstudenten volgen in het tweede bachelorjaar verplicht twee hulpvakken. In ieder geval
zullen de volgende hulpvakken worden aangeboden: Griekse en Latijnse epigrafiek, Inleiding tot de
Papyrologie, Middeleeuwse paleografie, Middeleeuwse bronnenkunde, Oud schrift, Bronnen
Algemene Geschiedenis van de Nieuwe Tijd, Oral History, Archivistiek, Digital History en Statistiek
voor historici. Dit aanbod wordt mogelijk nog uitgebreid.
Naast vakspecifieke kennisdoelen kennen deze hulpvakken twee gemeenschappelijke leerdoelen die
een afgeleide zijn van de door de visitatiecommissie benoemde vraag om meer training in het
gebruik van primaire bronnen en historische onderzoekstechnieken, namelijk (a) de beheersing van
technieken die nodig zijn voor het bestuderen van primair bronnenmateriaal, en (b) inzicht in de
11
relatie tussen de bruikbaarheid, materialiteit, ontstaans- en bewaargeschiedenis van primaire
bronnen. Gezien de aard van met name het eerste leerdoel worden alle hulpvakken in essentie in
een werkcollege vorm aangeboden. Alle hulpvakken zijn gekoppeld aan een afstudeerrichting,
waarbij geldt dat sommige hulpvakken voor meerdere afstudeerrichtingen relevant zijn.
e.
Sectie specifieke hoorcolleges
Studenten volgen in de postpropedeutische fase drie hoorcolleges, respectievelijk één in het eerste
en tweede semester van het tweede jaar, en één in het eerste semester van het derde jaar. Hiervoor
kunnen ze kiezen uit het aanbod van de afstudeerrichtingen die allen minimaal één hoorcollege per
afstudeerrichting per semester aanbieden (het aanbod hoorcolleges voor tweede- en
derdejaarsstudenten is hetzelfde).
In onderstaande tabel 4 wordt de transitie weergegeven van het huidige naar het herziene
curriculum om de veranderingen inzichtelijk te maken.
Oude Curriculum
Propedeuse
Hoorcollege Oude Geschiedenis
Hoorcollege Middeleeuwse Geschiedenis
Hoorcollege Algemene Geschiedenis van de
Nieuwe Tijd
Hoorcollege Algemene Geschiedenis van de
Contemporaine Tijd
Hoorcollege Vaderlandse Geschiedenis
Hoorcollege Economische en Sociale
geschiedenis
Vaardighedenwerkcollege 1
Vaardighedenwerkcollege 2
Themacollege 1
Themacollege 2
Inleiding Historische Wetenschappen
Tweede Jaar
Verdiepings en Verbredingsruimte
Nieuwe Curriculum 2014-15
5
5
5
5
5
5
5
5
5
10
5
Hoorcollege Oude Geschiedenis
Hoorcollege Middeleeuwse Geschiedenis
Hoorcollege Algemene Geschiedenis van de
Nieuwe Tijd
Hoorcollege Algemene Geschiedenis van de
Contemporaine Tijd
Hoorcollege Vaderlandse Geschiedenis
Hoorcollege Economische en Sociale
geschiedenis
Vaardighedenwerkcollege 1
Vaardighedenwerkcollege 2
Themacollege 1
Themacollege 2
Inleiding Historische Wetenschappen
20
Kerncollege ‘Grenzen van de Macht’
5
Kerncollege ‘Global Connections’
5
Hulpvak 1
5
Hulpvak 2
5
10
10
5
30
15
5
5
5
Werkcollege 1
10
Hoorcollege 1
Kerncurriculum Wetenschapsfilosofie
Werkcollege 2
5
5
10
Hoorcollege 2
Historiografie en Geschiedfilosofie
Derde Jaar
Seminar
Hoorcollege 3
Keuzeruimte
Eindwerkstuk
5
5
Werkcollege bij Kerncollege ‘Grenzen van de
Macht’
Sectie specifiek hoorcollege 1
Kerncurriculum Wetenschapsfilosofie
Werkcollege bij Kerncollege ‘Global
Connections’
Sectie specifiek Hoorcollege 2
Historiografie en Geschiedfilosofie
10
5
30
15
Seminar
Sectiespecifiek Hoorcollege 3
Keuzeruimte
Eindwerkstuk
12
5
5
5
5
5
5
10
5
5
5
10
5
5
Tabel 4: Transitietabel op vakniveau van het oude naar het nieuwe curriculum
2.5 Breedte en specialisatie
Het nieuwe curriculum waarborgt dat studenten brede kennis verwerven van verschillende
tijdvakken èn zich specialiseren in de door hen gekozen afstudeerrichting. Alle studenten leggen in
de propedeuse een brede kennisbasis op alle deelterreinen van de opleiding. De nieuw ingevoerde
opleidingsbrede kerncolleges bouwen voort op deze kennisbasis.
Studenten dienen ten minste de volgende onderdelen af te ronden binnen de gekozen
afstudeerrichting:
•
•
•
•
•
1 werkcollege op het gebied van een van beide kerncolleges;
1 van de 3 hoorcolleges;
1 door de betrokken afstudeerrichting erkend hulpvak;
het BA seminar;
het eindwerkstuk.
Om naast deze verdieping te garanderen dat het brede karakter van de bacheloropleiding ook in de
postpropedeuse gewaarborgd is, ronden studenten ten minste de volgende onderdelen buiten de
gekozen afstudeerrichting af:
•
•
1 werkcollege op het gebied van een van beide kerncolleges
1 van de 3 hoorcolleges.
Dit impliceert dat studenten de keuze hebben de volgende onderdelen binnen óf buiten hun
afstudeerrichting te volgen:
•
•
1 van de drie hoorcolleges
1 hulpvak.
Om de samenhang van het uiteindelijk gekozen studiepakket van studenten te behouden, worden zij
individueel begeleid in hun keuzes (zie hoofdstuk 4).
Met ingang van 1 september 2014 kent de bacheloropleiding Geschiedenis acht afstudeerrichtingen,
namelijk: Oude Geschiedenis, Middeleeuwse Geschiedenis, Vaderlandse Geschiedenis, Algemene
Geschiedenis, Economische Geschiedenis, Sociale Geschiedenis, Amerikaanse Geschiedenis en
Zeegeschiedenis. Met ingang van het daar opvolgende studiejaar 2015-2016 vervallen, in het kader
van het universitaire beleid om het aantal afstudeerrichtingen te beperken, Amerikaanse
Geschiedenis en Zeegeschiedenis als afzonderlijke afstudeerrichting. Studenten kunnen vanaf dat
jaar cursussen op deze gebieden blijven volgen, maar dan binnen het cursusaanbod van de zes
resterende afstudeerrichtingen.
Met het vernieuwde, samenhangende onderwijsprogramma beoogt de Opleiding te garanderen dat
alle studenten de eindtermen van de opleiding behalen. De in dit hoofdstuk voorgestelde
veranderingen staan garant voor een groter aandeel van gedeelde kennis en methodologische
vaardigheden bij de studenten. Studenten behouden echter de mogelijkheid om binnen de gestelde
randvoorwaarden eigen accenten aan te brengen op grond van hun belangstelling.
13
3. Explicatie van de leerdoelen
3.1. Analyse van de problematiek
De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de explicatie van
de leerdoelen:
1. Leerdoelen per programmaonderdeel zijn onvoldoende concreet geformuleerd. De relatie
van de leerdoelen met de eindtermen is onvoldoende inzichtelijk en de link met de toetsing
is onvoldoende expliciet.
2. Studenten moeten beter en systematischer worden geïnformeerd over beoordelingscriteria
en toetsprocedures, om te beginnen in de studiegids.
3.2 Leerlijnen
Om hier vorm aan te geven, heeft de Opleiding een reeks van initiatieven genomen. De
totstandkoming van dit beleid en de praktische uitwerking ervan is onderwerp van dit hoofdstuk. Een
deel van onderstaande maatregelen is inmiddels geïmplementeerd. Andere maatregelen volgen per
1 september 2014.
De BA eindtermen die de visitatiecommissie in 2013 onder Standaard 1 heeft goedgekeurd zijn per 1
september 2013 opgenomen in het Onderwijs en Examenreglement (OER) (bijlage 4). Een werkgroep
van docenten heeft sinds de ontvangst van het definitieve rapport van de visitatiecommissie in het
najaar van 2013 op basis van deze eindtermen gewerkt aan de definitie van een zevental leerlijnen in
de BA. Hierbij is extra aandacht besteed aan de door de commissie geconstateerde gebrekkige
aandacht in het curriculum aan de eindtermen ten aanzien van samenwerkingsvaardigheden en
maatschappelijke relevantie. Tevens is nog eens overwogen hoe en op welke wijze training in het
gebruik van primaire bronnen en van historische onderzoekstechnieken, kernwaardes van de
opleiding, vorm is gegeven in het curriculum. Omdat het nieuwe curriculum ook welbewust vanuit de
eindtermen van de bacheloropleiding is ontworpen, kan het eenvoudig in termen van leerlijnen
worden geanalyseerd:
Leerlijn A (Schrijfvaardigheid) loopt via Themacollege 1 en Themacollege 2 in de propedeuse naar de
twee BA2 werkcolleges. In het BA3 Seminar en bij het schrijven van het BA Eindwerkstuk laten de
studenten zien dat zij het in de eindkwalificaties op dit terrein vastgelegde eindniveau hebben
bereikt.
Leerlijn B (Mondelinge presentatie) loopt via Themacollege 1 naar Themacollege 2. In het
Vaardigheden werkcollege (BA1) en in de BA werkcolleges bouwen de studenten hun mondelinge
vaardigheden verder uit. Het BA seminar toetst of zij het eindniveau hebben bereikt.
Leerlijn C (Discussievaardigheden en samenwerking) loopt via de twee Themacolleges en het
Vaardigheden werkcollege in het eerste jaar naar de BA2 werkcolleges. Het BA3 seminar toetst of
studenten het eindniveau van deze leerlijn hebben bereikt.
14
Leerlijn D (Werken met bronnen) loopt in opklimmende moeilijkheidsgraad via het Vaardigheden
werkcollege in het eerste jaar, via de hulpvakken (BA2) naar de BA seminars en het eindwerkstuk in
het derde jaar.
Leerlijn E (Methodologie en onderzoek) loopt in opklimmende moeilijkheidsgraad via de
Themacolleges in het eerste jaar naar de BA werkcolleges in het tweede jaar en vervolgens naar de
BA3 seminars en het eindwerkstuk. Dit wordt vanuit theoretische hoek ondersteund door het
hoorcollege Inleiding Historische Wetenschap.
Leerlijn F (Analytische vaardigheden) loopt via de propedeutische hoorcolleges, het hoorcollege
Inleiding Historische Wetenschap en de twee Themacolleges in het eerste jaar naar de hoor- en
werkcolleges en het college Historiografie en Geschiedfilosofie in het tweede jaar en vervolgens naar
het BA3 seminar, het eindwerkstuk en de minor.
Leerlijn G (Kennisverwerving) loopt via de propedeutische hoorcolleges (inclusief Inleiding
historische wetenschap) en de Vaardighedenwerkcolleges (BA1) naar de hoor- en werkcolleges in het
tweede jaar (inclusief Historiografie en Geschiedfilosofie, en Wetenschapsfilosofie) en vervolgens
naar het BA3 seminar en het Eindwerkstuk.
Deze leerlijnen worden, deels met een oplopende moeilijkheidsgraad, onderwezen. In tabel 5 wordt
dit inzichtelijk gemaakt waar welke leerlijn in het curriculum aan bod komt:
Propedeuse
BA-EWS
B
C
C
C
C
A
A
A
A
B
A
B
A
B
Legenda
X=
A=
B=
C=
0=
Onderwezen en getoetst
Onderwezen en getoetst op basisniveau
Onderwezen en getoetst op middenniveau
Onderwezen en getoetst op gevorderd niveau
Alleen getoetst
Tabel 5: Leerlijnen in het curriculum
15
B
B
B
B
C
C
B
B
B
C
C
Minor
BA-SEM
A
BA-WC
A
O
HV
A
X
BA-HC
A
O
BA-KC
X
O
O
O
O
WF
X
BA III
X
O
HGF
X
X
HC-Prop
X
X
BA II
VWC
TC2
A: Schrijfvaardigheid
B: Mondelinge
presentatie
C: Discussievaardighed-en
en samenwerking
D: Werken met bronnen
E: Methodologie en
onderzoek
F: Analytische
vaardigheden
G: Kennisverwerving
TC1
IHW
Leerlijn:
C
3.3 Koppeling tussen eindtermen, leerlijnen en leerdoelen
Na deze explicitering van de leerlijnen op basis van de eindtermen zijn de leerdoelen voor elk type
college vastgesteld. Uiteindelijk is het gehele pakket van eindtermen, leerlijnen en leerdoelen
nogmaals in samenhang bekeken en, na overleg met externe onderwijskundigen, verwerkt in drie
matrixen:
1) Matrix 1 geeft een overzicht van de relatie tussen eindtermen en leerdoelen (bijlage 4)
2) Matrix 2 biedt een overzicht van de koppeling van de eindtermen aan de verschillende colleges
(bijlage 5)
3) Matrix 3 geeft een overzicht van de manier waarop de leerdoelen zijn gekoppeld aan de leerlijnen
en de en verschillende colleges (bijlage 6).
Zowel deze vakspecifieke leerdoelen als de specifieke leerdoelen die gedefinieerd worden door de
docent van specifieke colleges zijn terug te vinden in de cursusbeschrijvingen in de studiegids en zijn
daar ook gekoppeld aan een toets-vorm. Voor elk type college zijn er templates ontwikkeld waarin de
vakspecifieke leerdoelen die in ieder geval moeten worden onderwezen en getoetst reeds zijn
aangegeven. Een voorbeeld template voor het bachelorwerkcollege is te vinden in bijlage 7. De
docenten moeten deze templates gebruiken en voordat de cursusbeschrijvingen in de studiegids
worden opgenomen, controleert het Opleidingsbestuur of ze aan de eisen voldoen en of leerdoelen
en hun toetsing afdoende zijn toegelicht (in mei 2014 wordt deze taak nog uitgevoerd door de Task
Force Toetsing, daarna door de nieuwe per september 2014 aan te stellen opleidingssecretaris (zie
hoofdstuk 8) in opdracht van het Opleidingsbestuur).
Aan het begin van het semester delen docenten collegeschema’s uit aan de studenten. Deze
expliciteren de koppeling tussen leerdoelen, criteria en toetsing. Er is een standaard format
opgesteld voor zo’n collegeschema (bijlage 8a), alsmede een voorbeeld hoe dit zou kunnen worden
ingevuld (bijlage 8b). De collegeschema’s moeten vanaf september 2014 twee weken voorafgaand
aan het nieuwe semester ingeleverd worden bij het Opleidingsbestuur. Het Opleidingsbestuur
controleert deze collegeschema’s op helderheid t.a.v. leerdoelen en toetsing, en geeft zo nodig
feedback aan de docenten zodat ze kunnen worden aangepast (in augustus 2014 wordt deze taak
nog uitgevoerd door de Task Force Toetsing, daarna door de nieuwe aan te stellen
opleidingssecretaris in opdracht van het Opleidingsbestuur).
Docenten van BA werkcolleges en BA seminars vullen na afloop van de collegereeks per student een
beoordelingsformulier (bijlagen 9 en 10) in, waarin duidelijk wordt gemaakt hoe de opgestelde
leerdoelen zijn getoetst. Ze geven daarvan één exemplaar aan de student, en leveren er één in bij de
onderwijsadministratie samen met hun cijfers. Die cijfers worden pas geregistreerd als het formulier
is ingeleverd bij het secretariaat.
De Opleiding vertrouwt erop dat zij met deze maatregelen voldoet aan de aanbeveling van de
visitatiecommissie ten aanzien van concretisering en inbedding van de leerdoelen per college en de
koppeling daarvan aan de toetsing. Tevens meent ze dat bovenstaande maatregelen garanderen dat
de informatievoorziening over beoordelingscriteria en toetsprocedures voor studenten uniform en
van voldoende niveau is.
16
4. Begeleiding van studenten bij het keuzeproces
4.1. Analyse van de problematiek
De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de begeleiding
van studenten bij het keuzeproces:
1.
2.
De grote keuzevrijheid van studenten maakt dat er goed toezicht moet zijn op de
samenhang en opbouw van individuele leerroutes van studenten. Dit toezicht is
momenteel onvoldoende.
De rol van de studiecoördinatoren en de Examencommissie is onvoldoende duidelijk
geëxpliciteerd.
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de opbouw van het nieuwe curriculum en de bijbehorende
begeleiding. Ook de rol van de studiecoördinatoren en de Examencommissie komt in dit hoofdstuk
nadrukkelijk aan de orde.
4.2. Keuzevrijheid in het nieuwe curriculum
In het nieuwe curriculum is met name de keuzevrijheid van studenten in het tweede studiejaar sterk
verminderd. Dit maakt het keuzeproces voor studenten overzichtelijker en maakt het eenvoudiger
om te garanderen dat alle studenten alle eindtermen behalen. Begeleiding van de studenten in hun
keuzes is in de toekomst hoofdzakelijk nog noodzakelijk om te zorgen dat ze voldoen aan de eisen
van de afstudeerrichting van hun keuze. Het totale programma bestaat nu voor 80 ects uit verplichte
gedeelde vakken (de propedeuse, de kerncolleges en het facultaire kerncurriculum), minimaal 45
ects moet gevolgd worden in de afstudeerrichting (één hoorcollege, één werkcollege, één hulpvak,
een bachelorseminar en het bachelor-Eindwerkstuk), en 30 ects in de minor ruimte. De overige 25
ects zijn qua onderwerp vrij te kiezen, hoewel 10 ects daarvan via het werkcollege wel beperkt wordt
tot onderwerpen die binnen het thema van het kerncollege vallen. De keuzes die studenten maken in
het tweede jaar zijn sterk bepalend voor de mogelijkheid om in een bepaalde richting af te studeren.
Alleen de combinatie van werkcollege en een hulpvak in een bepaalde afstudeerrichting in het
tweede jaar geeft toegang tot het seminar en eindwerkstuk in het derde jaar. Aangezien
werkcolleges voortaan uit twee verschillende richtingen gekozen moeten worden, waarvan één de
afstudeerrichting wordt, is het dus zaak om studenten goed te begeleiden in hun keuzes voor
werkcolleges en hulpvakken in het tweede jaar en zorg te dragen voor coherentie in die keuzes.
4.3 Onderwijsprogramma Eerste studiejaar
Het eerste jaar van de BA Geschiedenis bestaat uit een voor alle studenten vaststaand verplicht
programma. Studenten volgen dit programma in vaste groepjes onder begeleiding van een
groepsdocent. Elk groepje volgt gezamenlijk alle colleges die in werkcollege vorm worden
aangeboden. De groepsdocent doceert in ieder geval het Thema 1 college aan het eigen groepje en
heeft per jaar een vast aantal individuele contacten met de studenten over de studievoortgang. Alle
eerstejaars studenten ontvangen aan het begin van de studie informatie over het studieprogramma
van het studiecoördinaat. Gedurende het eerste jaar wordt dit programma door het studiecoördinaat
17
gemonitord vanuit het Leidse Studiesysteem met Bindend Studie Advies (LSS BSA), in samenwerking
met de eerstejaars groepsdocenten. De Examencommissie brengt de studieadviezen uit.
Aan het eind van het eerste jaar organiseert het studiecoördinaat in april een
voorlichtingsbijeenkomst over het tweede studiejaar, waarbij het aandacht besteedt aan de
afstudeereisen, de te maken keuzes en het vastleggen daarvan in het studieplan (bijlage 11).
4.4 Onderwijsprogramma Tweede studiejaar
Het tweede jaar van de BA Geschiedenis bestaat uit vier voor alle studenten verplichte colleges en
twee aan de afstudeerrichtingen gelieerde hoorcolleges, werkcolleges en hulpvakken. Studenten
volgen in het tweede jaar ten minste 1 hoorcollege, 1 werkcollege en 1 hulpvak binnen hun
afstudeerrichting.
Het studiecoördinaat en de groepsdocenten begeleiden studenten bij het maken van hun keuze
tijdens en na de voorlichtingsbijeenkomst over het tweede jaar. Alle eerstejaars ontvangen van hun
groepsdocent na de voorlichting een in te vullen studieplan voor hun tweede studiejaar, dat zij bij
het studiecoördinaat moeten inleveren. Studenten kunnen voor vragen aankloppen bij de
groepsdocent en kunnen zich voor individuele begeleiding inschrijven voor wekelijkse spreekuren
van het studiecoördinaat (8 uur per week). Dit controleert of de gemaakte keuzes leiden tot het
vervullen van de eisen van de gewenste afstudeerrichting. Het ingevulde studieplan wordt
goedgekeurd door de Examencommissie.
In het tweede studiejaar wordt het studieplan aan het eind van elk semester gemonitord in het kader
van de regeling Bindend Studieadvies tweede jaar. Bij afwijking van het plan wordt de student door
de studiecoördinator opgeroepen voor een gesprek, waarbij het studieplan waar nodig wordt
aangepast en opnieuw ter goedkeuring voorgelegd aan de Examencommissie.
Aan het eind van het tweede jaar organiseert het studiecoördinaat een voorlichtingsbijeenkomst
over het derde studiejaar, de afstudeer-eisen, de te maken keuzes en het vastleggen daarvan in het
studieplan voor het derde jaar.
4.5 Onderwijsprogramma Derde studiejaar
Het derde jaar van de Bachelor bestaat uit een hoorcollege, het seminar, het Eindwerkstuk en 30 EC
keuzeruimte, in te vullen met een minor of een stage. Een student kan eventueel de keuzeruimte ook
invullen met een individueel door de Examencommissie goedgekeurd samenhangend vakkenpakket
met een oplopende moeilijkheidsgraad. Studenten volgen in het derde jaar ten minste het seminar
en het eindwerkstuk binnen hun afstudeerrichting.
Studenten worden begeleid bij het maken van hun keuze tijdens en na de voorlichtingsbijeenkomst
over het derde jaar. In het derde jaar volgen alle derdejaars studenten het verplichte scriptieseminar,
ter begeleiding van het eindwerkstuk Dit seminar start steeds aan het begin en halverwege elk
semester. In de tweede week van dit traject dient de student een afstudeerplan in
(http://www.hum.leidenuniv.nl/geschiedenis/afstudeerplan-ba-Eindwerkstuk.jsp).
Het
studiecoördinaat controleert aan de hand van het studieplan of aan alle studievereisten is voldaan en
stuurt het afstudeerplan ter goedkeuring naar de Examencommissie.
18
Op de inleverdatum van het eindwerkstuk vullen studenten het afstudeerformulier in ten behoeve
van de onderwijsadministratie, met vermelding van alle afgeronde vakken per studiejaar
(http://media.leidenuniv.nl/legacy/bachelor-afstudeerformulier-hum-nl-november-2012v05.pdf). De
Examencommissie controleert of aan alle studievereisten is voldaan en tekent na goedkeuring het
diploma en diplomasupplement.
Hieronder is het begeleidingstraject in schematische vorm weergegeven met daar de voorlichtingsen terugkoppelingsmomenten:
Jaar
BA 1
Moment
September
Inhoud
Voorlichting over Studieprogramma en
Bindend Studie Advies
Kennismakingsgesprek
Verantwoordelijke
Studiecoördinaat
BA 1
September/Oktober
BA 1
Januari
Gesprek n.a.v. eerste BSA-advies door
Examencommissie
Voorlichting over tweede jaar
Gesprek n.a.v. tweede BSA-advies door
Examencommissie
Opstellen studieplan tweede jaar
Goedkeuring studieplan
Gesprek n.a.v. derde BSA-advies door
Examencommissie (indien negatief)
Controle en aanpassing studieplan
Goedkeuring studieplan
Voorlichting over derde jaar
Opstellen studieplan derde jaar
Goedkeuring studieplan
Adviesgesprek n.a.v. vierde BSA-advies door
Examencommissie (indien negatief)
Groepsdocent
BA 1
BA 1
April
Juli/Augustus
BA 1
April-Augustus
BA 2
Januari
BA 2
BA 2
Mei
Mei-Augustus
BA 2
Juli/Augustus
BA 3
September
Afstudeerplan in kader van scriptieseminar
BA 3
November
Afstudeerplan in kader van scriptieseminar
BA 3
Februari
Afstudeerplan in kader van scriptieseminar
BA 3
April
Afstudeerplan in kader van scriptieseminar
BA 3
Afstudeermaand
Afstudeerformulier: eindcontrole op
afstudeervereisten
Goedkeuring leerroute
Student + Studiecoördinaat
+ examencommissie
Student + Studiecoördinaat
+ examencommissie
Student + Studiecoördinaat
+ examencommissie
Student + Studiecoördinaat
+ examencommissie
Student + Studiecoördinaat
Groepsdocent
Studiecoördinaat
Groepsdocent +
Studiecoördinaat
Student + Studiecoördinaat
Examencommissie
Studiecoördinaat
Studiecoördinaat
Examencommissie
Studiecoördinaat
Student + Studiecoördinaat
Examencommissie
Studiecoördinaat
Examencommissie
Tabel 6: bachelor begeleidingstraject : voorlichtings- en terugkoppelingsmomenten
19
5. Borging eindniveau Bachelor
5.1. Analyse van de problematiek
De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de borging van
het eindniveau:
1. De commissie heeft vastgesteld dat vier van de vijfentwintig geselecteerde eindwerkstukken
van de bacheloropleiding Geschiedenis van onvoldoende niveau zijn. Op basis hiervan heeft
de commissie vastgesteld dat het gerealiseerd eindniveau van de bacheloropleiding
onvoldoende is.
2. De onafhankelijkheid van de tweede beoordelaar is bij eindwerkstukken een aandachtspunt.
De commissie adviseert om de Examencommissie vast te laten stellen wie de beoordelaars
zijn.
3. De commissie is van oordeel dat de opleiding nog te weinig vorderingen hebben gemaakt op
het gebied van kwaliteitsborging van de toetsing. De commissie is op de hoogte gesteld van
initiatieven die de Examencommissie in gang heeft gezet, maar heeft onvoldoende bewijs
gezien dat deze reeds onderdeel zijn van een vastgestelde beleidscyclus. De commissie
adviseert de eindverantwoordelijken van de opleiding te investeren in ondersteuning van de
Examencommissie, zodat zij zo snel mogelijk haar nieuwe rol op het gebied van kwaliteit van
toetsen kan realiseren en borgen.
5.1. Criteria Eindwerkstuk
In het eindrapport van de Task Force Toetsing wordt aangegeven dat de problematiek rond de
begeleiding en het beoordelen van BA eindwerkstukken deels geworteld is in een gebrekkige
definiëring van de vereisten waaraan een eindwerkstuk moet voldoen en deels in een traditie van
scriptiebegeleiding waarin de hoeveelheid begeleiding niet goed is vastgelegd. Het facultaire OER
definieert een onrealistisch minimum met het beoordelen van de opzet en één hoofdstuk;
scriptiebegeleiders doen in de praktijk meer, maar men weet niet goed waar de grens te trekken.
Zwakke studenten kunnen daardoor steeds nieuwe versies inleveren, waarin keer op keer wel een
deel van maar niet álle geleverde kritiek is verwerkt. Als er na veel duwen en trekken op een aantal
punten verbeteringen zijn gerealiseerd, neemt de druk op docenten toe om uiteindelijk toch maar
hun fiat te geven waardoor scripties met een twijfelachtig niveau kunnen passeren.
De Opleiding denkt dit op twee manieren te ondervangen:
Scriptieprotocol en scriptieseminars
In de eerste plaats wordt op 1 september 2014 een nieuw scriptieprotocol van kracht. Dit definieert
een ‘best practice’ en een tijdpad voor de begeleiding met een duidelijk systeem van deadlines.
Onderdeel hiervan is de invoering van scriptieseminars, die door alle studenten gevolgd moeten
worden, niet gebonden zijn aan een afstudeerrichting, en 4x per jaar starten (zie voor de inrichting
ervan bijlage 12). De scriptiebegeleiding loopt in de eerste negen weken parallel aan een
scriptieseminar van 15-18 studenten dat is bedoeld om de studenten gezamenlijk te laten
brainstormen over de stappen die ze moeten zetten, en om hen te begeleiden in algemene kwesties
en vaardigheden die nodig zijn bij het schrijven van een eindwerkstuk. Scriptieseminars komen in
20
negen weken zes keer bijeen en duren 2 uur. Studenten die aan het scriptieseminar beginnen,
committeren zich in overleg met hun afstudeerdocent meteen ook aan een tijdpad voor het
voltooien van hun scriptie. Het principe is daarbij dat het opzetten, schrijven en beoordelen van het
eindwerkstuk in 20 weken is afgerond.
5.2 Tweede beoordelaar
Ten tweede verandert er het een en ander aan de toetsing. Omdat de visitatiecommissie van oordeel
was dat een aantal eindwerkstukken onder de maat was en dat de onafhankelijkheid van de tweede
beoordelaar niet was gegarandeerd, heeft de Examencommissie onderzocht of er sprake was van
vaste ‘koppelvorming’ tussen eerste en tweede lezers. Hiervoor heeft zij een steekproef van 10%
genomen uit de beoordelingsformulieren van eindwerkstukken en die naast de werkstukken zelf
gelegd. De uitkomsten uit deze eerste steekproef waren bemoedigend. Uit de selecties in de
spreadsheet bleek niet dat bepaalde examinatoren altijd erg hoog of erg laag becijferen. Ook
kwamen er geen examinatoren naar voren die opvallend vaak (ongeveer) hetzelfde cijfer hebben
gegeven. Wat betreft de samenwerking van begeleider en tweede lezer vielen er geen duidelijke
‘koppels’ te onderscheiden van beoordelaars die opvallend vaak samen eindscripties beoordeelden.
Wel werden de tweede lezers gewoontegetrouw binnen de eigen sectie gezocht (de opleiding is
onderverdeeld in vijf secties die ruwweg samenvallen met de afstudeerrichtingen met uitzondering
van de afstudeerrichtingen economische en sociale geschiedenis die door één sectie worden
verzorgd.
Omdat het denkbaar is dat de toetsculturen van de verschillende secties uiteen zijn gegroeid, heeft
de Examencommissie besloten dat de tweede lezers van eindwerkstukken, met ingang van 1 april
2014, altijd uit een andere sectie komen dan die van de eerste lezer. Zoals voorgesteld door de
visitatiecommissie worden tweede lezers nu ook onafhankelijk van de begeleider aangewezen door
de Examencommissie. Dit gebeurt zodra de student een afstudeerplan indient aan het begin van de
werkzaamheden aan het eindwerkstuk.
Om onafhankelijke cijfervorming te garanderen vullen de begeleider en de tweede lezer
onafhankelijk van elkaar een voorlopige versie van het beoordelingsformulier in. Pas daarna treden
zij met elkaar in overleg om het uiteindelijke cijfer voor het werkstuk vast te stellen. De bevindingen
worden daar naast elkaar gelegd waarna de twee beoordelaars proberen tot overeenstemming te
komen. Als dit lukt vullen de twee beoordelaars samen een uniform beoordelingsformulier in, dat
door beiden wordt ondertekend. Zonder dit formulier kan het cijfer niet worden geregistreerd. Als de
twee beoordelaars niet tot overeenstemming komen over het eindcijfer, wordt een derde lezer
ingeschakeld (zie ook onder 5.4).
5.3 Beoordelingsformulieren
De Examencommissie heeft ook de beoordelingsformulieren zelf tegen het licht gehouden. Deze
waren naar mening van de leden van de Examencommissie goed ingevuld. Wel was er veel verschil in
de wijze van invullen. Er bleken verbeteringen mogelijk op het gebied van formulering van het
commentaar (duidelijkheid) en het expliciteren van de relatie tussen het commentaar op het
formulier en het uiteindelijke cijfer. Voor een betere stroomlijning heeft de Examencommissie de
met hulp van de faculteit ontwikkelde nieuwe standaard beoordelingsformulieren voor de
21
verschillende niveaus, bachelor, master, research master, in januari 2014 ingevoerd met kleine
aanpassingen om ze geschikt te maken voor de opleiding Geschiedenis (bijlage 13). Het is nu
eenduidig voorgeschreven welk formulier bij de beoordeling moeten worden gehanteerd en
informatie over ‘best practice’ is nu opgenomen in de docentenhandleiding met daarbij een ingevuld
voorbeeldformulier.
5.4 Derde lezer
De Opleiding gaat voor de borging van het eindniveau nog een stap verder door te bepalen dat
eindwerkstukken die door de eerste en tweede lezer met een 6 of 6,5 worden beoordeeld naar een
derde lezer gaan voordat een cijfer daadwerkelijk ingevoerd kan worden. De derde lezer wordt door
de Examencommissie aangewezen uit een vast drietal ervaren docenten; deze controleren of het
eindwerkstuk aan door de Opleiding nieuw gedefinieerde ‘knock out criteria’ voldoet. Deze criteria
zijn mede ontwikkeld in antwoord op het door de visitatiecommissie gesignaleerde gebrek aan
heldere beoordelingscriteria die door de docenten moeten worden gehanteerd en staan standaard in
het beoordelingsformulier (bijlage 13). Deze maatregel is per 1 april 2014 van kracht.
5.5 Onvoldoendes
Als docent en tweede lezer het werkstuk onvoldoende vinden, of de derde lezer bepaalt dat het dat
is, krijgt de studenten eerst gelegenheid om met instructies van de twee lezers zelfstandig te
herkansen. Wie het bij de deze poging niet lukt of het niet zelf kan, mag zich in het daaropvolgende
semester inschrijven voor een separaat herkansingsklasje, en krijgt daarin 6 weken begeleiding bij
het bewerken van het bestaande eindwerkstuk. (Opnieuw) herkanste werkstukken kunnen dan tot 1
december, respectievelijk 1 juni worden ingeleverd bij de docent van de herkansingsklas, die het
werkstuk samen met de oorspronkelijke eerste lezer opnieuw beoordeelt. Wie daarna nog zakt, kan
dat academisch jaar nog één keer zelfstandig herkansen, maar krijgt geen begeleiding meer. Wie niet
meedoet aan het herkansingsklasje heeft geen recht op andere vormen van extra begeleiding. Als
studenten na deze herkansingen nog steeds een onvoldoende behalen kunnen ze zich in het daarop
volgende academische jaar opnieuw inschrijven voor het scriptieseminar en een nieuw eindwerkstuk
onder nieuwe begeleiding beginnen.
De Opleiding is van mening dat het met deze maatregelen adequaat inspeelt op de zorgen van de
visitatiecommissie over de kwaliteit van het gerealiseerde eindniveau en de borging van de
onafhankelijkheid van de tweede beoordelaars.
22
6. Borging van de kwaliteit van de toetsing
6.1. Analyse van de problematiek
De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de kwaliteit van
de toetsen:
1. Na bestudering van het toetsbeleid en verscheidene tentamens concludeert de commissie
dat een expliciete koppeling van leerdoelen en toetsen in een aantal gevallen ontbreekt.
2. Studenten worden niet voor alle cursussen op dezelfde manier geïnformeerd over
beoordelingscriteria en toetsprocedures. De commissie beveelt de Opleiding aan deze
informatie altijd ook in de cursusbeschrijving in de studiegids op te nemen.
De visitatiecommissie heeft de volgende bevindingen geformuleerd ten aanzien van de wettelijke
taken van de Examencommissie:
1. de Examencommissie wordt geadviseerd om haar nieuwe wettelijke taken krachtiger ter
hand te nemen om de kwaliteit van de toetsing te borgen, door de vastgestelde beleidscyclus
in uitvoering te brengen en daarvoor te investeren in administratieve ondersteuning van de
Examencommissie.
6.2. Functioneren Examencommissie
Op dit moment komt de Examencommissie zes keer per jaar bijeen. De voorzitter en secretaris
overleggen iedere week en de voorzitter overlegt regelmatig met de studiecoördinatoren. Zoals de
visitatiecommissie had aanbevolen wordt de Examencommissie sinds mei 2013 ondersteund door
een door de faculteit aangestelde ambtelijk secretaris, de heer Dirk van Loon. De ambtelijk secretaris
geeft mede vorm aan een stroomlijning van de werkzaamheden van de Examencommissie via een
eigen functionele mailbox. De drie schema’s in bijlage 14 geven een overzicht van de manier waarop
de wettelijke taken van de Examencommissie worden uitgevoerd, en een analyse van de aard van de
zaken die de Examencommissie behandelt, en hoe de uitvoering van het Bindend Studie Advies
plaats vindt.
De Examencommissie heeft in het collegejaar 2012-13 een controle cyclus opgesteld voor de borging
van de kwaliteit van de beoordeling van BA eindwerkstukken (circa 115 per jaar). Deze is inmiddels
ter hand genomen en is zoals in het vorige hoofdstuk uiteengezet nader aangescherpt. De
Examencommissie heeft daarnaast, zoals was aanbevolen, ook de toetsingscyclus verder ontwikkeld
voor een steekproefsgewijze check op de tentamens, werkstukken en een check op de cijfers bij het
invoeren van de tentamenresultaten, en heeft de implementatie daarvan ter hand genomen (bijlage
15).
De Examencommissie heeft het door haar in 2012 vastgestelde beleid voor de borging van de
kwaliteit van de toetsing opnieuw bekeken en is begonnen met de implementatie ervan. Zoals in
hoofdstuk 4 is aangegeven zijn er nieuwe beoordelingsformulieren ontwikkeld voor de tweedejaars
werkcolleges en de derdejaars seminars die samen met de al bestaande formulieren voor de
23
eerstejaars themacolleges en die voor het eindwerkstuk vastleggen hoe de toetsing en beoordeling
tot stand is gekomen.
Wat betreft de hoorcolleges in de propedeuse en de bachelorfase, is eind 2012 al een protocol in
gebruik genomen voor het archiveren van tentamenvragen en modelantwoorden. Alle
tentamenvragen worden voordat het tentamen afgenomen kan worden door extra ogen
gecontroleerd (het ‘twee paar ogen beleid’) op een achttal criteria. Hiervoor is inmiddels een nieuw
‘toets je toets’-formulier ontwikkeld. Dit formulier wordt de week voor het tentamen aan de
docenten toegezonden. De docent vult dit ‘toets je toets’-formulier in en levert het samen met de
tentamenresultaten, tentamenvragen, modelantwoorden en het slagingspercentage in (bijlage 16).
Het formulier vormt ook het uitgangspunt voor het commentaar van het tweede paar ogen dat naar
de toets kijkt voordat het tentamen wordt afgenomen. In de praktijk betekent dit dat als meerdere
docenten gezamenlijk een tentamen samenstellen zij deze acht criteria langs lopen alvorens het
tentamen af te nemen. Als het tentamen door één docent wordt samengesteld dan legt deze het
tentamen voor aan een collega. Hiervoor is een nieuwe toetscommissie samengesteld waarin uit elke
sectie één docent plaats neemt.
24
7. Overige beleidsinitiatieven
7.1. Problematiek
De visitatiecommissie heeft haar zorgen geuit op een aantal terreinen. De meeste hiervan zijn
benoemd en ondervangen in bovenstaande beleidsinitiatieven. De volgende nog niet genoemde
initiatieven bespreekt de Opleiding in dit hoofdstuk:
1.
2.
3.
Aansluiting op beroepspraktijk
Zorgen voor inzicht in de maatschappelijke relevantie van de geschiedenis en hun
hoofdonderdeel,
Basiskwalificatie Onderwijs (BKO)
7.2 Aansluiting op beroepspraktijk
De aansluiting van de opleiding bij de beroepspraktijk is voor een brede academische opleiding zoals
Geschiedenis, waar alumni in veel verschillende beroepen werkzaam zijn, moeilijk voor alle
studenten alleen in het kader van het onderwijsprogramma te verwezenlijken. De Opleiding erkent
desalniettemin het belang van een betere aansluiting voor studenten bij de arbeidsmarkt en haar
verantwoordelijkheid om de kennismaking met het werkveld actief te bevorderen. Naar aanleiding
van de aanbeveling van de visitatiecommissie in haar rapport en reactie op het herstelplan kiest de
Opleiding daarom voor een benadering waarbij het onderwijsprogramma, de inzet van de opleiding
en facultaire activiteiten en faciliteiten gezamenlijk de student gedegen voorbereiden op en laten
kennis maken met de arbeidsmarkt. Hieronder worden deze drie elementen kort toegelicht.
Binnen het onderwijsprogramma Geschiedenis doen studenten veel ervaring op met het doen van
omvangrijke onderzoeken en het schrijven van grote werkstukken. Hiermee verwerven zij specifieke
vaardigheden die studenten een goede basis meegeven voor bijvoorbeeld beleidsgerichte banen.
Deze vaardigheden worden zeer gewaardeerd door het afnemend beroepenveld. De vrije
keuzeruimte van 30 ec biedt studenten in aansluiting daarop de gelegenheid om zich nader voor te
bereiden op en kennis te maken met de arbeidsmarkt.
De opleiding zal in de voorlichting van studenten de mogelijkheden van de vrije keuzeruimte, het
belang van stages en het volgen van een praktijkgerichte minor nadrukkelijker dan voorheen onder
de aandacht brengen. Tweemaal per jaar organiseert de Opleiding een voorlichting voor alle
eerstejaarsstudenten waarin zij informatie krijgen over o.a. het opdoen van relevante werkervaring.
Studenten krijgen hier uitgelegd wat wel en niet werkt in hun (studie)voorbereiding op de
arbeidsmarkt. Bovendien stimuleert de Opleiding nu anders dan in het verleden docenten actief om
het eigen netwerk in te zetten bij het zoeken naar stageplaatsen voor studenten. In vervolg op deze
voorlichting krijgen tweedejaarsstudenten informatie over de praktische kant van het regelen van
een stage. Het facultaire Loopbaancentrum (zie onder) begeleidt en adviseert de student gedurende
het hele stagetraject.
Ook buiten het onderwijsprogramma zelf is er binnen de opleiding Geschiedenis aandacht voor de
arbeidsmarkt. Op haar Facebookpagina (https://nl-nl.facebook.com/History.Leiden) krijgt dit vorm
via links naar interviews met alumni (bijv. http://www.alumni.leidenuniv.nl/nieuws/alumnus-en25
ondernemer-heino-walbroek-geschiedenis-leert-je-relativeren.html) en het weergeven van
wetenschappelijke vacatures voor geschiedenisstudenten. De Opleiding zal dit nu meer
gestructureerd aandacht geven en ook vacatures buiten de wetenschap weergeven. Via o.a. de
Alumnivereniging VOGeL (http://www.hum.leidenuniv.nl/geschiedenis/alumni/vogel.html) heeft de
Opleiding goed contact met een breed alumninetwerk. Dit netwerk is ingezet om een speciale
carrièredag voor bachelor- en masterstudenten geschiedenis op te zetten. Hier komen alumni
spreken en worden workshops aangeboden. Deze jaarlijkse activiteit wordt voor het eerst
georganiseerd op 20 november a.s. Tevens wordt er een LinkedIn-community opgezet waar alumni
en studenten met elkaar in contact gebracht worden.
Op facultair niveau is er al in de voorlichtingsdagen voor (aankomende) studenten altijd veel
aandacht voor het arbeidsperspectief. Op elk voorlichtingsevenement is er een specifieke
arbeidsmarktactiviteit. In de inhoudelijke voorlichting over de opleidingen wordt uitgebreid ingegaan
op de beroepsmogelijkheden, zo ook bij geschiedenis. Vragen als: hoe snel vind ik werk, wat voor
soort beroepen zijn er, worden beantwoord door de loopbaanadviseur, voorlichter en studentambassadeur voor geschiedenis. Ook worden er alumni ingezet. Meer informatie is te vinden op
www.jouwvooruitzichtopwerk.nl).
De Studenten Loopbaan Service Geesteswetenschappen verschaft arbeidsmarkt-informatie op basis
van onderzoek onder alumni (http://www.hum.leidenuniv.nl/loopbaanservice/). Zij organiseert
arbeidsmarktoriëntatie- en sollicitatieworkshops, neemt loopbaantesten af en voert individuele
gesprekken met studenten over hun toekomstige mogelijkheden. Studenten Geschiedenis worden
regelmatig op deze mogelijkheden geattendeerd en maken hier veel gebruik van. Ook hebben
studenten Geschiedenis via de loopbaanservice toegang tot een uitgebreid netwerk van
geschiedenisalumni en potentiële werkgevers, waarmee in het kader van de adviesgesprekken over
de toekomstmogelijkheden van de individuele student vaak contact gelegd wordt. Verder organiseert
de loopbaanservice in samenwerking met de opleiding arbeidsmarktvoorlichtingen.
Bovendien vindt jaarlijks het Humanities Career Event (http://www.humanitiescareerevent.nl/)
plaats. Dit is een carrièredag voor studenten Geesteswetenschappen, waar ze op verschillende
manieren in contact gebracht worden met bedrijven uit het toekomstige werkveld, via een
zaaldiscussie met een panel, informatiemarkt, bedrijvenlunch, praktische workshops, alumni-speeddaten, promotiemateriaal en een informele borrel. In de praktische workshops leren studenten
onder meer hoe een assessment werkt, wat je aan personal branding kunt ondernemen, wat een
goed CV is, hoe je ontdekt wat je leuk vindt en hoe je (tijdens je studie) te werk gaat. Bedrijven en
alumni vertellen ook wat je eigenlijk doet als onderzoeksjournalist, vertaler, beleidsmedewerker,
onderzoeker, communicatie-expert, et cetera. Dit is een zeer succesvol initiatief waar niet alleen veel
geschiedenisstudenten aan mee doen, maar ook juist alumni van onze opleiding en toekomstige
werkgevers van geschiedenisstudenten betrokken bij zijn.
7.3 Inzicht in maatschappelijke relevantie
De visitatiecommissie heeft niet kunnen vaststellen op welke manier de eindterm wordt gerealiseerd
die betrekking heeft op het verkrijgen van inzicht in de maatschappelijke relevantie van de opleiding.
De maatschappelijke relevantie is weliswaar in veel colleges onderwerp van gesprek maar het
onderwerp wordt maar zelden expliciet getoetst. Het bestuur heeft besloten dat het voor alle
26
propedeusestudenten verplichte college ‘Inleiding Historische Wetenschap’ expliciet zorg zal dragen
voor het geven van inzicht in de maatschappelijke relevantie van het vak geschiedenis. Momenteel is
de manier waarop dit verder vorm kan krijgen in het reguliere onderwijs van de afstudeerrichting
onderwerp van een interne discussie in de opleiding. Hiervoor zal het Opleidingsbestuur zich op de
hoogte stellen van de manier waarop andere geschiedenisopleidingen in binnen- en buitenland dit
doen. Dit staat ook op het programma van de nieuw op te zetten reguliere docentenoverleg (zie
volgend hoofdstuk).
7.4 Basiskwalificatie Onderwijs
Het relatief geringe aantal docenten met een BKO certificering was al langere tijd een punt van zorg.
Daar is in de laatste jaren op universitair niveau dan ook meer aandacht aan gegeven. Voorafgaand
aan het bezoek van de visitatiecommissie had het Opleidingsbestuur al een plan en een tijdpad
opgesteld om alle docenten hun Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) te laten behalen. Inmiddels heeft
de volledige vaste staf in de opleiding een BKO. Tevens zijn er inmiddels voorbereiding gestart in de
universiteit om de docenten de mogelijkheid te bieden een SKO (Senior Kwalificatie Onderwijs) te
behalen met een specialisatie in de geesteswetenschappen. Wij gaan er vanuit dat dit de zorg hier
aangaande bij de visitatiecommissie weg neemt.
27
8. De cultuur van de Opleiding Geschiedenis
De visitatiecommissie van het cluster Geschiedenis en International Relations heeft veel positieve
aspecten benoemd van het onderwijs dat gegeven wordt bij de BA Geschiedenis. De commissie is
minder te spreken over de weinig ‘reflectieve cultuur’ binnen de opleiding en over de door haar
geconstateerde weerstand tegen het vastleggen van procedures en het afleggen van
verantwoording. Het geconstateerde gebrek aan structurering van het onderwijsprogramma en het
onvoldoende expliciteren van leerdoelen en de relatie met de eindkwalificaties zijn concrete effecten
hiervan in de werkpraktijk. De commissie is hier met name kritisch over, omdat het haar is
opgevallen dat de opleiding soortgelijke adviezen van eerdere externe commissies, waaronder de
vorige visitatiecommissie, onvoldoende heeft opgepikt.
De Opleiding Geschiedenis onderschrijft deze analyse en onderkent de noodzaak van een
cultuuromslag en het realiseren van een reflectieve en open cultuur waar het gaat om de inhoud en
structuur van het onderwijs, met name met betrekking tot het programma als geheel. Het streven
hierbij is de beste kwaliteit van onderwijs te leveren op alle aspecten.
De Opleiding Geschiedenis realiseert zich ook dat een cultuuromslag zoals hiervoor omschreven geen
kwestie is van louter procedures en reglementen. Het is een fundamentele verandering in de
opstelling van de medewerkers. Het betreft hier een zoektocht naar een balans tussen de autonomie
van individuele professionals (de docenten), en de noodzaak van controle en sturing door het
overkoepelende en collectieve systeem (de opleiding). Daarmee is het een verandering die niet van
het ene op het andere moment haar beslag krijgt, maar tijd en structurele aandacht vraagt. Om dit
concreet aan te pakken heeft de Opleiding zich het volgende tot doel gesteld:
•
De medewerkers weten en begrijpen wat het beleid van het Opleidingsbestuur is.
•
De medewerkers zijn in staat om hier positief aan bij te dragen.
Onder medewerkers verstaan wij overigens niet alleen alle docenten, maar ook de
studiecoördinatoren en degene die werkzaam zijn bij het onderwijssecretariaat.
In de periode volgend op het uitbrengen van het visitatierapport heeft al een ingrijpende omslag in
het denken binnen instituut en opleiding plaatsgevonden. Talrijke stafleden van de opleiding hebben
als onderdeel van de Projectorganisatie en de daarbinnen ingestelde Task Forces (zie bijlage 18)
actief aan de totstandkoming van het nu voorliggende herstelplan bijgedragen. Minstens zo
belangrijk is dat de voorgestelde veranderingen in curriculum, toetsingspraktijk en
verantwoordingsprocedures bij alle hierover belegde vergaderingen en bijeenkomsten op zeer
brede, in vele gevallen zelfs op unanieme, steun kunnen rekenen van de staf.
Deze initiële omslag wil de Opleiding, gesteund door de leiding van het Instituut voor geschiedenis,
doorzetten en bestendigen. Daartoe zijn er, in aanvulling op de reeds van kracht zijnde
veranderingen in het curriculum en de toetsing, een aantal structurele maatregelen genomen die tot
doel hebben om ook voor de toekomst het voortbestaan van een reflectieve en open cultuur zeker te
stellen. De bestendiging van een nieuwe reflectieve cultuur is immers noodzakelijk om een
constructieve omgang met toekomstige interne en externe ontwikkelingen te waarborgen. In nauw
overleg met de leiding van de twee Task Forces (Curriculum en Toetsingskader) en de leiding van het
Instituut, is besloten om de cultuuromslag met een zestal praktische maatregelen te versterken:
28
1) Het uitbreiden per 1 mei 2014 van het Opleidingsbestuur met vertegenwoordigers van alle
vijf secties (te weten Oude Geschiedenis, Middeleeuwse Geschiedenis, Algemene
Geschiedenis, Vaderlandse Geschiedenis en Economische en Sociale Geschiedenis), onder
wie tenminste twee hoogleraren. De twee te benoemen hoogleraren zijn prof. De Ligt (Oude
Geschiedenis), voorzitter van de Task Force Curriculum en per 1 september
Wetenschappelijk Directeur van het Instituut voor Geschiedenis. Daarnaast zal ook de
voorzitter van de Task Force Toetsingskader, prof. Pollmann (Vaderlandse Geschiedenis),
zitting nemen in het Opleidingsbestuur. De overige drie leden zijn dr. Eric Storm (Algemene
Geschiedenis, de huidige Opleidingsvoorzitter die deze taak ook na 1 mei 2014 zal
voortzetten), Damian Pargas (Economische en Sociale Geschiedenis) en prof. Peter
Hoppenbrouwers (Middeleeuwse Geschiedenis). Het opleidingsbestuur zal door de brede
samenstelling een goed overzicht hebben over de totale opleiding.
2) Het Opleidingsbestuur stelt een Docentenoverleg in en roept dit drie keer per jaar bij elkaar
met als doel om van gedachten te wisselen over het functioneren van het programma van de
BA Geschiedenis als geheel. Alle voorstellen en wijzigingen die door het Opleidingsbestuur en
de Examencommissie worden vastgesteld, zullen in het Docentenoverleg met alle docenten
worden besproken en waar nodig geamendeerd. Daarnaast kunnen ook docenten zelf
kwesties met betrekking tot het onderwijs aankaarten en voorstellen tot verbetering
aandragen. Verder zal de reflectie worden gestimuleerd door geregeld buitenstaanders,
bijvoorbeeld voorzitters van andere opleidingen geschiedenis of onderwijsexperts, uit te
nodigen om hun programma of onderwijsonderdelen en motivering daarvoor uiteen te
zetten.
3) Het Opleidingsbestuur organiseert een periodiek opleidingsoverleg aan het begin van het
studiejaar met vertegenwoordiger van de Opleidingscommissie (OLC) en de
Examencommissie (EC), alsmede de Opleidingssecretaris (zie onder punt 4), en de
Onderwijsdirecteur (OD) en de Wetenschappelijk Directeur (WD) van het Instituut voor
Geschiedenis. In dit overleg worden de algemene beleidslijnen voor het komende jaar
besproken. Daarnaast zal dit gremium ook tussentijds vergaderen, onder meer om de agenda
voor de drie afzonderlijke vergaderingen van het docentenoverleg vast te stellen. Deze
agenda’s dienen mede als basis voor het jaarverslag van de opleiding en de
Examencommissie en van de door de faculteit aangeleverde opleidingskaart. Tussentijds
worden het beleid en beleidswijzigingen doorgesproken met de besturen van de secties
binnen de opleiding. In de secties vindt er ook al langer overleg over het onderwijs en het
onderwijsprogramma plaats in zoverre het de secties betreft.
4) Het Opleidingsbestuur stelt per 1 september 2014 een opleidingssecretaris aan die als taak
krijgt om de kwaliteitszorg te coördineren door de betrokkenen in de relevante commissies
en besturen, en daarnaast stafleden van de opleiding, te adviseren en belangrijke
ontwikkelingen in de kwaliteitszorg te signaleren. Deze secretaris staat in de eerste plaats het
Opleidingsbestuur bij, maar woont ook de vergaderingen van de OLC en de EC bij. Hij
adviseert ook op regelmatige basis het MT van het instituut en daarmee de OD en de WD.
Daarnaast fungeert deze secretaris als contactpersoon met de faculteit en vormt aldus als
platform voor het doorgeven van ontwikkelingen binnen de opleiding aan hogere gremia en
omgekeerd voor het doorgeven, verspreiden en waar nodig (in overleg met de OLC, EC, OLV,
OD en WD) het implementeren van nieuwe ideeën ter verbetering van de kwaliteit van het
onderwijs die van buiten komen. Om deze dubbelrol te faciliteren krijgt de
29
opleidingssecretaris een aanstelling deels binnen het Instituut voor Geschiedenis en deels bij
de Dienst Onderwijs en Studentzaken van de Faculteit. Met andere woorden, naast de
sturing op de kwaliteitszorg heeft de secretaris als taak om interne en externe
ontwikkelingen te verbinden en zo de Opleidingsvoorzitter en Onderwijsdirecteur een meer
integraal beeld te geven over wat er in de verschillende gremia gebeurt en afgesproken is.
Dit zal bijdragen aan de oplossing van het door de visitatiecommissie alsmede de opleiding
geconstateerde probleem, namelijk dat er te weinig overzicht was over de organisatie en
inhoud van de opleiding als geheel.
5) Het Opleidingsbestuur zorgt er voor dat het reeds beschikbare (digitale en papieren)
Docentenhandleiding waarin op overzichtelijke wijze alle uitgangspunten, reglementen en
formulieren terug te vinden zijn, wordt bijgehouden. Deze handleiding is reeds sinds juni
2013
digitaal
beschikbaar
gekomen
voor
alle
docenten
(http://www.hum.staging.leiden.edu/history/docentenhandleiding/).
6) De cultuuromslag is niet alleen de verantwoordelijkheid van het Opleidingsbestuur, maar ook
van de Wetenschappelijk Directeur van het Instituut voor Geschiedenis. De Wetenschappelijk
Directeur representeert niet alleen het Instituut als geheel, minstens zo belangrijk is de
verantwoordelijkheid van de WD als leidinggevende van het personeel dat is aangesteld bij
het Instituut voor Geschiedenis. In die hoedanigheid zal hij toezien op de cultuuromslag en
waar nodig docenten middels R&O gesprekken aanspreken op gedrag dat niet in
overeenstemming is met de in dit herstelplan vastgelegde maatregelen.
Met deze zes maatregelen denkt het Opleidingsbestuur tezamen met de leiding van het Instituut
voor Geschiedenis zorg te kunnen dragen voor een duurzame verankering van de cultuuromslag die
het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden. Het Opleidingsbestuur en de instituutsleiding hebben er
vertrouwen in dat deze maatregelen tezamen een permanente structuur (zie bijlage 17) en cultuur
creëren waarbinnen op de sterke en zwakke punten van de bacheloropleiding Geschiedenis wordt
gereflecteerd en waarbinnen het soort van problemen dat door de visitatiecommissie is
geïdentificeerd, in de toekomst veel eerder kan worden gesignaleerd en aangepakt.
Eindverantwoordelijk voor het hierboven beschreven proces is het Opleidingsbestuur, dat daarin
volledig worden ondersteund door de leiding van het Instituut voor Geschiedenis, in de personen van
de Onderwijsdirecteur en de Wetenschappelijk Directeur. Tezamen zullen zij een voorbeeldfunctie
vervullen door de kwaliteit van het onderwijs structureel en constructief op de agenda te houden en
ervoor te zorgen dat het blijft leven binnen het instituut. In nauw overleg met de staf zullen zij de
kwaliteit van het onderwijs verbeteren, waarbij uitdrukkelijk gebruik wordt gemaakt van ideeën die
op de werkvloer leven.
30
Samenvatting
Hieronder geeft de Opleiding schematisch weer welke kritiekpunten en aanbevelingen de
visitatiecommissie heeft onderscheiden t.a.v. de drie standaarden en hoe de Opleiding denkt aan
deze tegemoet te komen.
Standaard 1
Constatering commissie
1. Eindtermen weerspiegelt
onvoldoende het eigenstandige
karakter van de opleiding
Aanbeveling commissie
1. herformuleer de eindtermen
in deze zin.
Maatregel opleiding
1. opdracht aan de
Examencommissie om de
eindtermen te herformuleren.
Acties
1. eindtermen zijn in deze zin
herformuleerd en geaccepteerd
door de visitatiecommissie.
Maken dus geen onderdeel uit
van dit herstelplan.
2. Het brede onderwijsaanbod
van de opleiding kan meer in de
eindkwalificaties tot
uitdrukking worden gebracht
1. herformuleer de eindtermen
in deze zin.
1. opdracht aan de
Examencommissie om de
eindtermen te herformuleren.
3. De koppeling met de
beroepspraktijk kan verder
worden uitgewerkt
1. werk dit uit.
1. Er is besloten om meer
aandacht te besteden aan het
inbedden van stages in de
opleiding en het stimuleren van
het volgen van praktijkgerichte
minoren.
2. eindtermen zijn in deze zin
herformuleerd en geaccepteerd
door de visitatiecommissie.
Maken dus geen onderdeel uit
van dit herstelplan.
3. Belang van stages en
praktijkgerichte minoren in de
voorlichting benadrukken.
4. Docenten stimuleren om
stageplaatsen te vinden in hun
netwerk.
5. Opstellen van een instructie
waarin de rol van de docent bij
stages wordt geëxpliciteerd.
Standaard 2
Constatering commissie
1. De opleiding maakt
onvoldoende aannemelijk dat
studenten alle beoogde
eindkwalificaties realiseren.
Aanbeveling commissie
1a. Leerdoelen moeten per
cursus concreet en toetsbaar
worden geformuleerd.
Maatregel opleiding
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Toetsingskader.
1b. Leerdoelen van een cursus
moeten worden getoetst.
1b. Relatie van leerdoelen tot
eindkwalificaties moet
inzichtelijk worden gemaakt.
2a.Er moet voldoende toezicht
zijn op de samenhang en
opbouw van iedere individuele
leerroute.
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Curriculum.
31
Acties
6. Op basis van de eindtermen
is er een zevental leerlijnen
gedefinieerd die vertaald zijn
naar leerdoelen per college die
in formats voor de
collegebeschrijvingen zijn
voorgeschreven.
7. In het nieuwe formulier voor
de cursusbeschrijving en de
collegeschema’s wordt expliciet
gevraagd om een koppeling
tussen leerdoelen en toetsing.
8. Er is een matrix opgesteld
waarin dit inzichtelijk is
gemaakt die aan docenten ter
beschikking is gesteld. Later zal
dit ook via de website aan
studenten inzichtelijk gemaakt
worden.
9. Dit is vastgelegd in een
protocol waarin m.n. de
controle door de
Examencommissie is versterkt.
Tevens is het curriculum meer
gestructureerd.
2. het door de opleiding
gepercipieerde contrast tussen
academische vrijheid en
kwaliteit tegenover
transparantie en kwaliteitszorg
is onterecht.
3. De opleiding heeft te lijden
onder een weinig reflectieve
cultuur.
4. Informatievoorziening naar
de studenten is van wisselende
kwaliteit.
5. Studenten geven aan meer
getraind te willen worden in
het omgaan met bronnen en
historisch
onderzoekstechnieken.
6. Er schuilt een te grote
vrijblijvendheid in de
begeleiding van de
eindwerkstukken.
2b. Leerplannen dienen beter
gedocumenteerd te worden
waardoor de totstandkoming
van elke leerroute transparant
is.
2c. Leg de verantwoordelijkheid
voor de goedkeuring van
leerplannen bij de
Examencommissie.
1. wees helder en consistent in
de informatievoorziening naar
studenten t.a.v. leerdoelen en
toetsing.
10. Dit is vastgelegd in een
protocol die betere
documentatie voorschrijft. De
verantwoordelijkheid ligt bij de
studiecoördinator.
11. Is gedaan
1. Insteling van een Task Force
Cultuur.
12. Een reeks van maatregelen
om te komen tot een meer
reflectieve cultuur en een beter
besef van de noodzaak om
verantwoording af te leggen.
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Toetsingskader.
13. Invoering van standaard
formulieren voor
cursusbeschrijvingen en
collegeschema’s.
14. Introducties van verplichte
hulpvakken in het tweede jaar.
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Curriculum.
1. Zorg voor voldoende
begeleiding in het structureren
en schrijven van het
eindwerkstuk.
2. het verplicht stellen van een
scriptieseminar.
3. verbetering informatie
voorziening aan studenten over
het tijdpad voor het maken van
het eindwerkstuk met
duidelijke deadlines.
4. om vergelijkbare
maatregelen te treffen als de
master International Relations
voor het begeleiden van het
eindwerkstuk door de invoering
van een scriptieprotocol.
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Toetsingskader.
15. Invoering van een
scriptieprotocol
16. Is gedaan.
17. Onderdeel van de invoering
van een scriptieseminar.
18. Is gedaan.
7. Het percentage docenten
met een BKO is laag.
1. Verdere doorvoering van het
al ingestelde beleid t.a.v. het
verkrijgen van het BKO.
8. De Opleiding zet
aanbevelingen van visitaties en
mid-term niet structureel om in
verbetermaatregelen.
9. Er wordt door studenten
maar beperkt gebruik gemaakt
van de mogelijkheid stages te
volgen doordat de organisatie
ervan moeilijk is en docenten
het onvoldoende stimuleren.
1. Insteling van een Task Force
Cultuur.
19. Inmiddels hebben alle leden
van de vaste staf een BKO. Er is
tevens een begin gemaakt met
de ontwikkeling van een SKO.
20. Onderdeel van het nieuwe
jaarlijkse overleg tussen alle
belanghebbenden.
1. Beleid om dit te doen.
21. Meer aandacht voor stages
in de voorlichting aan
studenten. Het opstellen van
een richtlijn voor de
begeleiding van stages. Het
sterker betrekken van docenten
bij het vinden en stimuleren
van stages.
Maatregel opleiding
Acties
Standaard 3
Constatering commissie
Aanbeveling commissie
32
1. Heeft niet kunnen vaststellen
dat bij het beoordelen van
schriftelijke tentamen er
gebruik wordt gemaakt van
antwoordmodellen.
1. Beleid van de
Examencommissie moet
worden afgedwongen.
22. Cijfers kunnen niet meer
worden ingevoerd als er geen
antwoordmodellen ingeleverd
worden tezamen met de
tentamenresultaten.
2. Heeft niet kunnen vaststellen
dat de invulling van
beoordelingsformulieren voor
werkstukken overeenkomt met
de leerdoelen van de opleiding.
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Toetsingskader.
23. Opstellen van uniforme
beoordelingsformulieren
waarin de link tussen
beoordeling en leerdoelen
expliciet gelegd moet worden.
24. Opstellen van een format
voor cursusschema’s waarin dit
voorgeschreven wordt
25. Definiëring van toetsbare
leerdoelen die in de
cursusbeschrijvingen en
collegeschema’s gekoppeld
moet worden aan de toetsing
26. Is gebeurd.
3. In de cursusbeschrijvingen
zijn leerdoelen summier
beschreven zodat er geen
toetsbare leerdoelen zijn.
1. werk de beoordelingscriteria
per college uit en maak ze
vooraf schriftelijk bekend.
2. formuleer toetsbare
leerdoelen en maak
aantoonbaar dat die getoetst
worden.
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Toetsingskader.
4. de tweede beoordelaar
wordt door de begeleider
gekozen.
1. waarborg dat de tweede
beoordelaar onafhankelijk is
door die door de
Examencommissie te laten
aanwijzen.
1. bereik overeenstemming
over het te gebruiken
formulier.
1. Opdracht aan
Examencommissie.
1. Faculteit heeft nieuwe
formulieren ontwikkeld die
door de opleiding zijn
overgenomen.
27. Zijn ingevoerd en zonder
ingevuld formulier wordt er
geen cijfer ingevoerd.
1. stem beoordelingscriteria af
tussen de beoordelaars in
gesprek met de docenten.
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Toetsingskader en is besproken
in twee overleggen met alle
vaste docenten.
2. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Toetsingskader.
1. Faculteit heeft dit
gefaciliteerd.
28. Zijn vastgelegd in de
beoordelingsformulieren.
2. Opdracht aan de
Examencommissie.
31. Heeft de al eerder bepaalde
beleidscyclus tegen het licht
gehouden en is met de
introductie ervan begonnen.
Heeft een onderzoek gedaan
naar de rol van de tweede
beoordelaar en de manier
waarop
beoordelingsformulieren
werden ingevuld. Op basis
daarvan een voorbeeld
formulier ter beschikking
gesteld.
32. Heeft een scriptieprotocol
vastgesteld met maatregelen
om het niveau van de
Eindwerkstukken te borgen.
6. Stelt vast dat er verschillende
beoordelingsformulieren voor
de eindwerkstukken in gebruik
zijn die facultatief worden
ingevuld.
7. Beoordelingscriteria voor
eindwerkstukken worden op
verschillende wijze toegepast.
2. Stel knock-out criteria vast
voor de eindwerkstukken.
8. Stelt vast dat de
Examencommissie erg laat is
met het formuleren van nieuw
beleid t.a.v. haar verzwaarde
wettelijke taak.
9. Heeft vastgesteld dat een
aantal eindwerkstukken van
onvoldoende kwaliteit is.
1. zorg voor ambtelijke
ondersteuning om de
verzwaarde taak te faciliteren.
2. de Examencommissie om
actiever in te zetten op
realisatie en borging van de
nieuwe taken.
1. Onderdeel van de opdracht
aan de ingestelde Task Force
Toetsingskader.
33
29. Zijn vastgelegd in de
beoordelingsformulieren.
30. Is aangesteld.