Homilie op 12-10-2014, 28e Zondag door het jaar; Jaar A. Dierbaren, “Zalig zij die genodigd zijn aan de maaltijd des Heren”, zegt de priester vlak vóór de Communie bij de Eucharistie in onze landstaal. Daar horen we niet zo gemakkelijk een verwijzing naar een Schrifttekst in. In onze Latijnse viering is dat echter: “Beati, qui ad cenam Agni vocati sunt”, dat is letterlijk: “Zalig zij die genodigd zijn tot de maaltijd van het Lam”, een duidelijke verwijzing naar de tekst van Apokalyps 19,9, waar, nog iets preciezer, staat: “Zalig zij die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam”. En daarmee zijn wij beland in het centrum van de lezingen van vandaag. Immers, “Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon” (Mt 22,2). Een bruiloft van een koningszoon, dat is een feest! Bij zo’n gebeurtenis staan vandaag de dag bijna alle actualiteitsbladen vol met uitgebreide fotoreportages, en zijn ook radio en TV volop in actie. Het is een grote eer om daarbij uitgenodigd te zijn, en de genodigden bereiden zich dan ook terdege voor, om zo het feest nog extra luister bij te zetten. Maar dan volgt in het evangelie dat totaal onverwachte: “Hij” [de koning] “stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen die hij tot de bruiloft had uitgenodigd, maar zij wilden niet komen”. En het wordt nog erger: “Daarop zond hij andere dienaars met de opdracht: zegt aan de genodigden: zie, ik heb mijn maaltijd klaar, mijn ossen en het gemeste vee zijn geslacht; alles staat gereed. Komt dus naar de bruiloft. Maar zonder er zich om te bekommeren gingen zij weg, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken” (Mt 22,3-5). Dierbaren, dit evangelie wordt vandaag aan ons voorgelezen; aan ons, die, als leden van Gods Kerk, genodigd zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam, de H. Eucharistie. En hoe schrijnend actueel is dat niet-willen-komen van velen, en het weggaan, “de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken”. De kerken blijven vaak grotendeels leeg, terwijl parkeerplaatsen bij grote winkelcentra niet zelden vol staan, ook op zondag… Is het geen teken, dat wij, moderne westerlingen, dikwijls niet goed meer beseffen wie het is, die ons uitnodigt, en wat een uitverkiezing het is, door Hem genodigd te zijn? De Eucharistie, waarin wij Christus zelf mogen ontvangen, is, nu reeds, een reële voorafbeelding van dat andere bruiloftsmaal, het hemelse, dat ons nog wacht. Dezelfde Heer die wij nu onder de gedaanten van brood en wijn mogen ontvangen bij de H. Communie, zullen wij eens van aangezicht tot Aangezicht mogen zien. Over dat hemelse maal spreekt de eerste lezing van vandaag: “Op die dag zal de Heer van de hemelse machten op de berg Sion voor alle volken een maaltijd aanrichten, een maaltijd van vette spijzen en van belegen wijnen […] Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren die ligt over alle volkeren, en het floers dat alle naties bedekt. Hij zal de dood voor eeuwig vernietigen, en van alle aangezichten zal Hij, de Heer, de tranen wissen” (Js 25,6-8). Wat Jesaja daarna zegt over de reactie van hen die aan die maaltijd mogen deelnemen, is magnifiek, en geeft ons nu reeds een indruk van hoe het dan zal zijn: een heerlijke jubel van dankbare mensen, die beseffen en belijden dat zij hun redding helemaal aan God te danken hebben: “Dat is onze God, op wie wij hoopten: Hij heeft ons gered! Dat is de Heer, op wie wij vertrouwden: laat ons jubelen en ons verheugen om de redding die Hij ons gebracht heeft (Js 25,9)!” Het is opnieuw de Apokalyps, die, vlak vóór het vers dat wij in het begin al zagen, teruggrijpt op deze tekst, met de woorden: “De Heer, onze God, de Albeheerser, heeft zijn koningschap aanvaard. Laat ons blij zijn en juichen en Hem de eer geven: de tijd is gekomen voor de bruiloft van het Lam, en zijn bruid heeft zich al klaargemaakt” (Apk 19,6-7). En hoe heeft zij zich klaargemaakt? De tekst vervolgt: “Voor haar bruidskleed kreeg ze smetteloos, blinkend lijnwaad; zinnebeeld van de goede daden van de heiligen” (19,8). Is dat niet Gods antwoord op de vraag, die het laatste stukje van ons evangelie wellicht bij ons oproept? De dienaars van de koning “gingen naar de wegen en brachten allen mee die zij er aantroffen, slechten zowel als goeden, en de bruiloftszaal liep vol met gasten. Toen nu de koning binnenkwam om de aanliggenden te bezoeken, merkte hij daar iemand op die niet voor de bruiloft gekleed was” (Mt 22,10-11). Spontaan denken we misschien: da’s logisch, want hij kwam zó van de straat. En waarom vraagt de koning hem dan: “Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder bruiloftskleed (Mt 22,12)?”, en blijft de man het antwoord schuldig? We moeten er hier van uitgaan, dat de gasten, die zó van de straat waren opgepikt, evenals de bruid in de Apocalyps, een bruiloftskleed krégen, en dat in grote dankbaarheid aanvaardden. Die ene man heeft dat niet willen doen; hij heeft het bruiloftskleed, “zinnebeeld van de goede daden van de heiligen”, niet willen aannemen. De hoogmoed had hem blind gemaakt, en zijn gemoed verhard. Hij wilde niet zijn als een kind, verwonderd en dankbaar, terwijl Jezus ons leert: “Als gij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen, zult gij het Rijk der hemelen zeker niet binnengaan”(Mt 18,3). Dierbaren, laten wij, die leven in een maatschappij die in haar opvattingen vaak ook blind en verhard is, en waar dankbaarheid en verwondering eerder zeldzaam worden, proberen om die kinderlijke houding te hervinden. Zoals St. Jan schrijft: “Hoe groot is de liefde die de Vader ons betoond heeft! Wij worden kinderen van God genoemd, en we zijn het ook”(1 Joh 3,1). En als wij dan straks horen: “Zie het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld. Zalig zij, die genodigd zijn aan de maaltijd van het Lam”, mogen we antwoorden: “Heer, ik ben niet waardig, dat Gij tot mij komt, maar spréék, en ik zal gezond worden”. Amen.
© Copyright 2024 ExpyDoc