PRAKTIJK EN PROFESSIE Socrates’ dialectiek en Plato’s vormleer Jos KESSELS INLEIDING Socrates is de aartsvader van de westerse filosofie en beroemd om de gesprekken die hij voerde op de markt van Athene. Hij zocht daarin steevast naar de ideeën die leidend waren in iemands bestaan, om ze te toetsen op hun geldigheid. In 399 v.Chr. werd hij veroordeeld tot de gifbeker, zogenaamd omdat hij niet geloofde in de goden, maar in werkelijkheid omdat hij fundamentele kritiek had op de opvattingen van zijn stadsgenoten. Zijn leerling Plato maakte hem daarna onsterfelijk, door hem de hoofdrol te geven in bijna al zijn dialogen. Plato’s ideeënleer - letterlijk: vormleer, de leer van wat je in vorm brengt - is nog steeds actueel en bevat talloze instrumenten om gesprekken te voeren en fundamentele kwesties te onderzoeken. Er worden tegenwoordig op allerlei plekken socratische gesprekken gevoerd, varierend van eenvoudige en kortdurende in een socratisch café (zie http://socratischcafe.ning.com), tot complexe en langdurige beleidsanalyses op ministeries. Zelf werk ik vooral met bestuurders in allerlei sectoren. Soms zijn zulke gesprekken gewijd aan ethische thema’s, meestal aan bestuurlijke Tijdschrift voor Begeleidingskunde, 3 (2), 19-27 dilemma’s en kwesties van samenwerking en visieontwikkeling. De term socratisch gesprek is overigens de afgelopen decennia een modieuze vlag voor vele ladingen geworden, waarvan sommige niets meer met Socrates te maken hebben. In dit artikel schets ik, aan de hand van een praktijkvoorbeeld, een beeld van de socratische dialectiek en de verbinding daarvan met Plato’s vormleer. Het gaat om een aantal nauwkeurige conceptuele technieken, die tot het hart van de dialectiek behoren. Uitgangspunt is de veronderstelling dat een vorm of idee de bepaling is van een juiste maat, het midden tussen een ‘groot en klein’ of een ‘(te) veel en een (te) weinig’. De formulering van zo’n idee en de afbakening van een maat zijn het doel van dialectisch onderzoek en het richtpunt van elk socratisch gesprek. Dialectiek, de kunst van de dialoog, is het vermogen een kwestie uiteen te leggen (‘dialegesthai’) in haar wezenlijke structuur Dr. J. Kessels, filosoof, is eigenaar van bureau Eidoskoop en hoofddocent bij de Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden. E-mail: [email protected]. 19 PRAKTIJK EN PROFESSIE en de juiste configuratie van denkbeelden. Dat vereist dat je in staat bent de centrale aspecten van de kwestie in het oog te krijgen en zo te ordenen dat de correcte verhoudingen duidelijk worden. De kunst is daarbij de ‘natuurlijke geleding’ te volgen, als een slager die een karkas ontleedt; ook deze houdt bij zijn snijwerk het geheel en de delen in het oog en ‘zorgt ervoor dat hij niet één stukje verbrijzelt’ (Plato in Phaedrus, 265-e). De ‘goddelijke methode’ die Socrates daarvoor gebruikt is het splitsen (‘dihairesis’) en samenvoegen (‘synagoge’) van begrippen. Laten we aan de hand van een voorbeeld van een gesprek bekijken wat dat inhoudt. EEN GESPREK OVER DUURZAAMHEID Onlangs werd ik gevraagd een gesprek te begeleiden met de partners van een ontwerpbureau, laten we het Paraskenia noemen. Zeven jaar geleden begonnen met vier pioniers, was het bureau inmiddels uitgegroeid tot een bedrijf met achttien medewerkers en zes partners. De sfeer was goed, het bruiste van de plannen, de omzet steeg en men was trots op de professionaliteit. Maar hoe groot wilden zij groeien als bureau? Hoe kon ervoor worden gezorgd dat het ook op termijn financieel gezond zou blijven? En vooral: was het mogelijk de energie en dynamiek, die altijd kenmerkend waren geweest voor de stijl van Paraskenia, te behouden bij een steeds grotere omvang? Voorafgaand aan het gesprek hadden de partners een aantal scenario’s bedacht: doorgroei met nog eens vijf tot tien mensen, de huidige omvang stabiel houden en focussen op kwaliteit, afsplitsen van zelfstandige kernen met een eigen concept, of niets doen en handelen naar bevind van zaken. Bij het gesprek zelf - een ‘diner pensant’ - waren enkele adviseurs uit het net- 20 werk van het bureau aanwezig; ‘wijze uilen’ die in verschillende domeinen hun sporen hadden verdiend. Het thema werd aangekaart onder de titel ‘langetermijnstrategie’. De sfeer van het diner was ontspannen en informeel. Tussen de gerechten door ontspon zich een gesprek dat over allerlei aanpalende onderwerpen ging: de laatste ontwikkelingen bij het bureau, nieuwe kansen wat betreft maatschappelijke vraagstukken en de toenemende invloed van digitalisering op het werkproces. Als kernbegrip van het eigenlijke thema werd het begrip duurzaamheid geponeerd. De vraag was wat dit zou kunnen inhouden of wat het idealiter zou moeten inhouden. In de gezamenlijke verkenning kwamen verschillende dilemma’s ter tafel, zoals: moet je voor duurzaamheid als bureau inzetten op groter groeien of juist op kwaliteit behouden? Deze vraag riep onmiddellijk standpunten op. ‘Je kunt beter een bijzonder servet zijn dan een Hema-laken’, zei iemand. Ofwel, door groter te groeien verlies je onherroepelijk aan eigenheid. Daar stond tegenover dat er in de markt kennelijk behoefte was aan het type services dat Paraskenia bood. Bovendien: ‘Sommige grote concurrenten verdwijnen, terwijl wij steeds meer worden gevraagd voor spannende trajecten.’ Groei was dus kennelijk een natuurlijk proces. En om een of andere reden meldden zich de laatste tijd veel goede mensen die bij Paraskenia wilden werken; die wilde men liever niet ‘laten lopen’. Een ander punt was de overgang van de pioniersfase van het bureau naar die van een volwassen organisatie. Ook dat bracht dilemma’s met zich mee. De groei van de afgelopen jaren hing sterk samen met de individuele persoonlijkheid van de partners. Moest je hun positie nu consolideren Tijdschrift voor Begeleidingskunde PRAKTIJK EN PROFESSIE of juist anderen een springplank bieden om zo’n positie in te nemen? Moest je als partner zelf opdrachten blijven uitvoeren of meer inzetten op de begeleiding van anderen? Het bleek dat de partners tot nu toe nauwelijks een beeld hadden ontwikkeld van hoe of wanneer zij wilden terugtreden. Daar waren ze nog helemaal niet aan toe. Niettemin, de meesten waren rond de 55 jaar; werd het niet eens tijd daarover na te gaan denken? En trouwens, vonden ze het werk nog net zo leuk als toen ze zeven jaar geleden begonnen? Ja en nee. ‘Het verandert, het is ánders leuk.’ Maar ze zagen elkaar te weinig, dat was wel een punt. Ze waren aldoor maar aan het werk. Vervolgens kwam het gesprek op het verschil tussen verdienmodel en ‘dienmodel’. Het eerste gaat over zakelijkheid, zoals het voorsorteren in een bestaand traject voor het binnenhalen van een groot vervolgtraject, louter omwille van de mogelijke omzet. Het dienmodel daarentegen gaat over waar je dienstbaar aan wilt zijn, wat het ideaal is en waar je inspiratie uit put. Hoewel verdienmodel en dienmodel niet simpel te onderscheiden zijn, zat bij die laatste eigenlijk hun grootste verlangen. Een pijnlijk maar leerzaam voorbeeld daarvan was het verlies van een klant, door op een cruciaal moment wel integer maar niet strategisch te opereren. Het was even slikken, toen de opdracht aan een concurrent werd gegund. Maar het had ook geleid tot scherper zicht op waar zij zelf als bureau voor wilden staan. En tot het inzicht dat het de moeite loont iets te willen wat je uit puur zakelijke overwegingen niet goed durft te willen, namelijk vasthouden aan normen van professionaliteit. Deze discussie leidde tot een dieper onderzoek van hoe ieder zijn persoonlijke ont- www.tsvb.nl wikkeling zag. Wat beschouwden zij als het ‘goede’, als ‘floreren’, waarin zochten ze de ‘sprankeling’? En hoe verhielden die zich tot de huidige dagelijkse praktijk? Duidelijk was dat daar een kloof bestond, ze kwamen aan sommige dingen (zoals overleg en begeleiding) veel te weinig toe. Strategiegesprekken waren vaak een-tweetjes op de gang. Enkele partners waren voortdurend weg, opgeslokt door een andere organisatie. Hoe zagen ze de komende jaren concreet voor zich? Wat wilden ze realiseren of verder ontwikkelen? Wat was voor hen persoonlijk leidend? Pas als ze dit wisten te verhelderen, viel er een idee voor het geheel van het bureau te destilleren. Ze besloten dat ze hun huiswerk moesten gaan doen; er werden die avond geen inhoudelijke conclusies getrokken. Maar het gesprek en de verkenningen, vanuit verschillende invalshoeken, hadden een geconcentreerde sfeer en een verdiepende vraag opgeroepen. Plus het algemene gevoel dat het gesprek zinvol en verrijkend was geweest. Het zou ongetwijfeld vruchten afwerpen. TECHNIEK VAN HERINNERING EN MIDDENPOSITIE Laten we nu bekijken wat er bij dit gesprek onder de oppervlakte gebeurt. Ik zal hier niet ingaan op de basistechnieken van dialectiek of het opbouwen van een vruchtbaar onderzoeksgesprek. Dit heeft te maken met het afbakenen van een kwestie, het concretiseren van begrippen, het formuleren van een onderzoeksvraag, ingaan op elkaar en het vasthouden van de rode draad - op zichzelf simpele dingen die in de praktijk al verduiveld lastig kunnen zijn. In plaats daarvan zal ik me concentreren op de eigenlijke kern van dialectiek: het preciseren van de gebruikte begrippen, door uit- 21 PRAKTIJK EN PROFESSIE DE KUNST IS HET GEHEEL TE ZIEN, IN SAMENHANG MET DE ORDENING VAN DE ONDERDELEN splitsing. De eerste stap daarvan is het bepalen van de kernbegrippen in een kwestie. Die komen vanzelf tevoorschijn uit de verkenning van de kwestie, maar het is een aparte stap ze ook als zodanig te benoemen en een veelheid van ervaringen en gedachten bijeen te brengen onder de noemer van een enkel kernbegrip. Deze techniek heet herinnering (‘anamnese’), het je te binnen brengen of voor de geest halen waar het eigenlijk om gaat, wat het thema precies inhoudt, of wat het wezenlijke erin is. Het leidt ertoe dat je de kwestie gaat toespitsen op een enkel punt, van waaruit je het geheel ordent of waaromheen het onderzoek zich uitkristalliseert. Dat begrip is vervolgens het startpunt voor het tweede deel van de dialectische analyse, de begripssplitsing of ‘uiteenlegging’. In het gesprek met Paraskenia werd eerst als centraal begrip duurzaamheid of langetermijnvisie ingebracht, gekoppeld aan het dilemma tussen groei en kwaliteit. In de loop van het gesprek transformeerde dit begrip in dienmodel, ontwikkeling, persoonlijk verlangen en sprankeling. De anamnese is een proces van geleidelijk openleggen van een begripsveld, met uiteindelijk het aanwijzen van één of meer kernen. In dit geval leek het begrip ontwik- 22 keling zo’n kern te vormen, zowel in persoonlijke als in organisatiezin. Ondanks de onbepaaldheid en het onbreken van een precieze omschrijving, kan zo’n begrip het aangrijpingspunt vormen voor het tweede deel van de methode: de begripssplitsing. Laten we bekijken hoe die werkt. Allereerst kun je de vraag stellen wat in deze kwestie voor ieder van de deelnemers te veel en te weinig ontwikkeling zou zijn en wat het juiste midden ervan is. Dat is wat Plato het ‘groot en kleine’ noemt: het maximum en minimum, met ergens daar tussenin een optimum. Het is een verkenning van het speelveld en zijn uiterste grenzen, dat vaak leidt tot de formulering van een these en een antithese (zoals hier groei versus kwaliteit) en het zoeken naar een synthese, een gezichtspunt dat de tegenstelling kan overstijgen. Wat elk van die drie begrippen - te veel, te weinig, midden - inhoudt verschilt natuurlijk per persoon, het hangt af van allerlei factoren, zoals karakter, temperament, ervaring, levensfase en object van verlangen. Maar iedereen kan de oefening voor zichzelf uitvoeren en inkleuren naar de eigen situatie. Pas van daaruit wordt het zinvol te zoeken naar een gezamenlijke analyse. Tijdschrift voor Begeleidingskunde PRAKTIJK EN PROFESSIE DIE ANALYSE KUN JE TOT STAND BRENGEN MET SOCRATES’ DIALECTIEK EN PLATO’S VORMLEER Wat was voor de deelnemers een teveel aan ontwikkeling? Toen die vraag ter tafel kwam, bleek onmiddellijk dat het niet alleen om de inhoud ging, maar ook om de vorm, de manier waarop je omgaat met ontwikkeling. De inhoud kon nog van alles zijn, variërend van spreiding van activiteiten of uitbouw van sommige gebieden, tot verandering van rol en persoonlijke heroriëntatie op de toekomst. Maar de vorm van ontwikkeling is, als het om een teveel gaat, altijd zoiets als ‘met alle geweld proberen’, een overheersende of buitensporige zucht. Kenmerkend is de overdosis, het dwangmatige. Het is niet wat je noemt een vrije positie; integendeel, kenmerkend is juist de onvrijheid ervan. Je bent in feite slaaf van je begeerte. Het te weinig is het omgekeerde daarvan, het ontkennen of negeren of bagatelliseren van het verlangen naar ontwikkeling. Het is net doen alsof iets niet aan de orde is, alsof je nergens last van hebt en niets te maken hebt met het probleem dat het kan vormen. Daarmee sluit je je af voor de hele kwestie en al helemaal voor de gevoelens van onrust die deze kan meebrengen. In feite is dit een even grote verkramping als de teveelpositie, alleen de andere kant op. Ook het te weinig is onvrij, het is een www.tsvb.nl verdediging tegen iets waar je liever niet mee te maken hebt, een afhouden van gevoel, een terzijde schuiven van gedachten die je niet zinnen. Zulk onderzoek van het teveel en het te weinig levert vanzelf een intuïtie op voor het juiste midden; er is een vorm van ontwikkeling die vrij en onverkrampt is, die noch in de valkuil van het te grote, dwangmatige valt, noch in die van het te kleine, ontkende of genegeerde verlangen naar ontwikkeling. Het is niet moeilijk je daar een voorstelling van te maken, het is hoe je bent als je op je best bent: in vorm, vrij, beheerst, helder, in balans, onaangetast door dagelijkse zorgen, geheel jezelf. De kunst is niet alleen je daar een beeld van te vormen, maar ook het principe ervan aan te duiden, als ‘het redelijk beginsel dat een wijs persoon zou hanteren’, zoals Aristoteles het later noemde (Nicomachische ethiek, 1106-b). Het is het beginsel van floreren en in vorm zijn, en dat vergt nauwkeurig onderzoek, zowel van jezelf als persoon, als van wie of wat je gezamenlijk wilt zijn. Dat is precies wat de partners zichzelf als huiswerk opgaven. Daartoe moest het centrale begrip ontwikkeling verder uitgesplitst worden. 23 PRAKTIJK EN PROFESSIE HET ENE VERDELEN TOT OP DE VORM Het onderzoek naar de juiste houding is even belangrijk als het bepalen van de juiste inhoud. Zonder het eerste kun je het tweede niet zien, en pas vanuit een goede houding kun je zicht verwerven op de echte inhoud. Dat is een eerste splitsing. Maar in de categorie houding zijn ook weer verschillende soorten te onderscheiden. Er bestaat immers zoiets als een automatische, door gewoonten of vertrouwdheid gedreven ontwikkeling, vanuit een louter reactieve instelling. Aan de andere kant is er ook een bewuste, proactieve houding, waarbij je nauwkeurig onderzoekt wat ontwikkeling zou kunnen of moeten inhouden. Dat is precies waar de partners op dat moment mee bezig waren; de juiste houding leek in dit tweede deel te zitten. De optimale vorm van ontwikkeling is altijd een bewuste keuze. Zo gaat de begripssplitsing verder. In de categorie bewuste keuzen valt bijvoorbeeld onderscheid te maken tussen aantrekkelijke en passende keuzen. Hier zit misschien wel de grootste moeilijkheid. Er zijn in het leven heel veel aantrekkelijkheden, veel meer dan een mens ooit kan behappen. Wie ze allemaal ongesorteerd najaagt, maakt zichzelf gek en doodongelukkig. De kunst is te onderscheiden wat de moeite waard is, dat wil zeggen wat past bij je persoon en karakter, bij de organisatie en het geheel van de groep, bij de marktsituatie en de verwachte toekomst. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Niet alleen omdat je met gebrek aan informatie te kampen hebt (bijvoorbeeld over ontwikkelingen in de markt), maar ook omdat niet direct duidelijk is wat passend is. Wat is het crite- 24 rium dat je daarvoor hanteert? En bestaat er eigenlijk wel zo’n criterium? Los van het antwoord op die vragen dient zich hier nog een nieuw onderscheid aan. Want het beeld dat je hebt van zo’n criterium, aan de hand waarvan je uitmaakt wat al dan niet passend is, kan zelf kloppen en waarachtig zijn, of een wensbeeld met alleen de schijn van waarheid, een illusie die je de verkeerde kant opstuurt. Deze onderscheidingen leveren een beeld op als in figuur 1. ontwikkeling inhoud houding reactief bewust aantrekkelijk schijn passend waarachtig Figuur 1 Splitsing van het begrip ontwikkeling. Op grond van deze analyse is de juiste vorm van ontwikkeling te definiëren als het rechter rijtje uit figuur 1: de houding waarin je bewust kiest voor wat waarachtig passend is. Let wel, dit is slechts één mogelijke splitsing van het begrip ontwikkeling. Het is niet gezegd dat het de beste is; dat is nu net inzet van het onderzoek. Maar de analyse maakt duidelijk wat de knooppunten van discussie zijn, als je de juiste vorm van ontwikkeling wilt bepalen. Het gaat in deze vorm van onderzoek om de successievelijke opbouw van een definitie, een begripsmatige bepaling van ‘het ene’, de juiste vorm, en dat in een veld van mogelijke invullingen, die groter of kleiner, meer of minder kunnen zijn (ook wel aangeduid als de Tijdschrift voor Begeleidingskunde PRAKTIJK EN PROFESSIE ‘onbepaalde tweeheid’). Aan deze methode van dialectiek heeft Plato verschillende boeken gewijd (Phaedrus, Sofist, Philebus en Staatsman) - de geschreven neerslag van wat in werkelijkheid altijd ongeschreven is, namelijk een gesprek. Kennelijk beschouwde hij deze methode van begripssplitsing als bij uitstek geschikt om ideeën op het spoor te komen en de juiste vorm van iets te bepalen: je analyseert het kernbegrip in een kwestie door er telkens een deel van af te halen (meestal de helft), totdat overblijft wat de echte betekenis is. De kunst is de splitsing zodanig uit te voeren dat zij de ‘natuurlijke geledingen’ volgt. Het is heel goed mogelijk dat in een verder onderzoek blijkt dat er in de definitie elementen ontbreken of dat de hele opzet ervan onjuist is. Inzet van de jacht op een idee is nu juist zo’n dialectisch onderzoek op gang te brengen, en een verschijnsel zodanig te ontleden dat je zicht krijgt op hoe de veelheid ervan is geordend in een daadwerkelijk samenhangende eenheid. Laten we nog een andere, verdergaande, splitsing bekijken. KIEZEN IS VERLIEZEN Aanvankelijk hadden de partners van Paraskenia het gespreksthema benoemd als duurzaamheid, met de bijbehorende vraag of daarvoor de nadruk op groei of op kwaliteit moest liggen. In het gesprek werd vrij snel duidelijk dat ze groei als een noodzakelijk kwaad beschouwden en dat hun hart lag bij kwaliteit. Maar ook binnen dat begrip moet je onderscheid maken: ging het bij kwaliteit om het verdienmodel of ging het om het dienmodel? Nu leek het soms of ze uiterlijk wel groeiden, maar innerlijk - wat hun inspiratie betrof - alleen bestendigden. Anders gezegd, hun dienmodel www.tsvb.nl was aan verversing toe, zowel bij ieder van hen persoonlijk, als voor het bureau als geheel. De hamvraag was of daarin de harmonie van de huidige constellatie voorop moest staan, of dat ze opnieuw het lef zouden moeten hebben grensverleggend te zijn, met alle risico’s van dien. Dat hoorde ook bij het huiswerk dat ze zichzelf opgaven. De kunst zou zijn daarin de juiste maat te vinden en zich niet te laten meeslepen; noch door ambitie, noch door gewoonte, werkdruk of wat dan ook. Aan dit onderzoek, dat nog slechts fragmentarisch in het gesprek aan bod kwam, ligt een begripssplitsing ten grondslag die is weergegeven in figuur 2. duurzaamheid groei kwaliteit verdienmodel dienmodel bestendiging vernieuwing harmonie grensverlegging ambitie maat Figuur 2 Splitsing van het begrip duurzaamheid. Op grond van deze analyse ontstaat de volgende bepaling van duurzaamheid: het werk zo inrichten dat het gericht is op het leveren van kwaliteit, volgens een aantal expliciete professionele waarden (het dienmodel) en daarin de vernieuwing blijven zoeken op een grensverleggende manier die bewust aan de maat is. Ook hier is het weer de vraag of dit een juiste definitie is; dat is nu net de inzet van het dialectische onderzoek. Maar de poging de kwestie op deze ma- 25 PRAKTIJK EN PROFESSIE nier te analyseren, maakt in ieder geval een paar dingen duidelijk. Allereerst dat verschillende van de gehanteerde begrippen belangrijk zijn, terwijl je nog niet precies weet wat ze in de praktijk betekenen. Zij zullen een veel preciezere invulling moeten krijgen, willen ze werkzaam zijn. En vervolgens maakt de definitie duidelijk dat de juiste vorm van duurzaamheid ook verlies met zich meebrengt, namelijk de dingen die in het linker rijtje van figuur 2 staan. Strategie bepalen is keuzen maken, en kiezen is verliezen. Je kunt niet twee tegengestelde dingen tegelijk doen. Ook al gaat het om zaken die je zeer aan het hart gaan, en die misschien je twijfel over wat de juiste keuze is voortdurend voeden, toch zul je, als je voor het rechter rijtje kiest, de dingen uit het linker rijtje moeten opgeven of temperen voor iets wat belangrijker is. De begripssplitsing is erop gericht de ‘natuurlijke geleding’ te volgen en de gelaagdheid van het geheel te laten zien. Pas daarmee kun je bepalen of het geheel in vorm is en onder welke voorwaarden het in vorm komt. Dat geldt ook voor jezelf: je kunt immers zelf pas in vorm komen als elk van je onderdelen in vorm is en goed functioneert in het kader van het geheel. Dat betekent dat je een duidelijk gearticuleerd beeld moet hebben van dat geheel en hoe je bent als je in vorm bent, waarbij je niets in jezelf overslaat maar ieder deel zijn geëigende plaats toekent. In de Phaedrus gebruikt Socrates de vergelijking die ik reeds aanhaalde: dat de kunst van de dialecticus die dingen verdeelt in overeenstemming met de vormen, lijkt op de kunst van de slager die een karkas volgens zijn natuurlijke geleding ont- 26 leedt, ‘zo dat je niet één stukje verbrijzelt, zoals een slechte slager zou overkomen’. Dat is de manier waarop de dialecticus abstracte begrippen moet verdelen: volgens hun natuurlijke geleding. DIALECTIEK EN DE SCHOLING VAN DE GEEST De technieken van begripssplitsing en -samenvoeging vormen de kern van de dialectiek. Zij maken de conceptuele structuur van een idee duidelijk, het netwerk van delen dat het geheel uitmaakt. Zij laten de gelaagdheid van het geheel zien, de knooppunten van het begrippennetwerk, de keuzemomenten die het bevat en de richting van keuzen. Tezamen geven deze zicht op wat het geheel inhoudt, als het in vorm is. De kunst van de leider is het geheel te zien, in samenhang met de ordening van zijn onderdelen. Dit impliceert dat je kunt zien hoe het geheel is, als het in vorm is. Socrates’ dialectiek en Plato’s vormleer zijn erop gericht steeds weer die analyse tot stand te brengen. Naast de hier besproken conceptuele technieken - herinnering, middenpositie en begripssplitsing - bestaat er nog een groot aantal technieken om ideeën te ontwikkelen en de juiste vorm in beeld krijgen. De belangrijkste daarvan is het kralenspel, een praktische vertaling van Plato’s ideeënleer (zie Kessels, 2009, 2012). Deeltechnieken zijn bijvoorbeeld je een voorstelling maken van een persoon met verstand, de ‘phronimos’ die praktische wijsheid (‘phronèsis’) bezit; een standaardoefening in elke klassieke filosofische school. Een andere is nagaan welke deugden of voortreffelijkheden er zijn vereist om recht te doen aan de juiste vorm: welke moed heb je ervoor nodig, wat heb Tijdschrift voor Begeleidingskunde PRAKTIJK EN PROFESSIE je ervoor op te geven (maat) of onder ogen te zien (bezonnenheid) en wat is er nodig om de situatie tot een evenwichtig geheel te maken (rechtvaardigheid). Deze technieken heb ik reeds beschreven. Er zijn er veel meer, zoals personificatie en gebruik van beeldtaal voor de ‘framing’ van een geheel, weerlegging, aporie en regressieve abstractie. Socrates’ methode en Plato’s vormleer en hun klassieke scholing van de geest bieden een rijk palet aan begeleidingsvaardigheden dat ook tegenwoordig nog hoogst relevant en actueel is, voor wie in staat is het te hanteren. AANBEVOLEN LITERATUUR t Delnoij, J. & Dalen, W. van (2003). Het socratisch gesprek. Budel: Damon. t Groot, A.D. de & Medendorp, F.L. (1986). Term, begrip, theorie. Inleiding tot de signifische begripsanalyse. Amsterdam: Boom. t Hadot, P. (2007). Filosofie als een manier van leven. Amsterdam: Ambo. t Heckmann, G. (1993). Das sokratische Gespräch, Erfahrungen in philosophischen Hochschulseminaren. Frankfurt am Main: Dipa Verlag. t Kessels, J. (2009). De jacht op een idee. Vi- www.tsvb.nl sie, strategie, filosofie. Amsterdam: Boom. t Kessels, J. (in druk). Scholing van de geest. t Kessels, J. (1997). Socrates op de markt. Filo- Wat ik leerde van Socrates. Amsterdam: sofie in bedrijf. Amsterdam: Boom t Kessels, J. (2006). Het poëtisch argument. Socratische gesprekken over het goede leven. Amsterdam: Boom. t Kessels, J. (2008). Vrije ruimte praktijkboek. Amsterdam: Boom. t Kessels, J. (2012). Spelen met ideeën. De kunst van het filosofisch gesprek. Amsterdam: Boom. Boom. t Kessels, J. e.a. (2002). Vrije ruimte. filosoferen in organisatie. Amsterdam: Boom. t Plato (2001). Verzameld werk. Vertaling Hans Warren en Mario Molegraaf. Amsterdam: Bert Bakker. t Verhoeven, C. (2000). De ogen van Plato. Amsterdam: Boom. t Kessels, J. (2013). Visieontwikkeling: spelen met ideeën. M&O, 67 (3), 26-43. 27
© Copyright 2024 ExpyDoc