competentieprofiel beginnende apotheker

INHOUDSTAFEL
Competentiegroep 1: Professionalisme en ethische praktijkvoering .............................................................. 5
Competentie 1.1: De apotheker handelt volgens de wetgeving en professionele richtlijnen. ...................... 5
Deelcompetentie 1.1.1.: De apotheker kent de wetgeving en past deze toe. ........................................ 5
Deelcompetentie 1.1.2.: De apotheker past de ethische gedragscode toe. ........................................... 5
Deelcompetentie 1.1.3.: De apotheker vraagt toestemming van de patiënt voor het opnemen en
gebruiken van patiëntgegevens. ............................................................................................................. 5
Deelcompetentie 1.1.4: De apotheker garandeert de privacy van de patiënt en de vertrouwelijkheid
van de patiëntgegevens. ......................................................................................................................... 6
Deelcompetentie 1.1.5.: De apotheker is plichtsbewust en toont persoonlijke en professionele
integriteit................................................................................................................................................. 6
Deelcompetentie 1.1.6.: De apotheker garandeert een hoge kwaliteit van zijn dienstverlening........... 6
Competentie 1.2: De apotheker levert ‘patiëntgerichte’ zorg. ...................................................................... 6
Deelcompetentie 1.2.1.: De apotheker beschouwt de patiënt als zijn primaire focus en handelt
hiernaar. .................................................................................................................................................. 6
Deelcompetentie 1.2.2.: De apotheker beschermt de veiligheid van de patiënt en grijpt in bij een
(potentieel) risico. ................................................................................................................................... 7
Competentie 1.3: De apotheker onderhoudt zijn professionele competenties en doet aan zelfontplooiing.
........................................................................................................................................................................ 7
Competentie 1.4.: De apotheker denkt probleemoplossend. ........................................................................ 8
Deelcompetentie 1.4.1.: De apotheker analyseert het (potentiële) probleem. ..................................... 8
Deelcompetentie 1.4.2.: De apotheker tracht het probleem op te lossen. ............................................ 8
Competentiegroep 2: Communicatie, samenwerking en management .......................................................... 9
Competentie 2.1: De apotheker communiceert doeltreffend. ...................................................................... 9
Deelcompetentie 2.1.1.: De apotheker beheerst het communicatieproces. .......................................... 9
Deelcompetentie 2. 1.2.: De apotheker past zijn communicatie aan naargelang de noden van de
patiënt. .................................................................................................................................................... 9
Competentie 2.2: De apotheker werkt samen binnen het apotheekteam. ................................................. 10
Competentie 2.3: De apotheker werkt samen in een multidisciplinair team. ............................................. 10
Deelcompetentie 2.3.1.: De apotheker bouwt een goede relatie uit met alle zorgverleners van het
multidisciplinair team. ........................................................................................................................... 10
Deelcompetentie 2.3.2.: De apotheker engageert zich voor een goede, constructieve samenwerking.
...................................................................................................................................................................... 11
Competentie 2.4: De apotheker voorkomt conflicten en pakt ze aan wanneer ze zich voordoen. ............. 11
Deelcompetentie 2.4.1.: De apotheker vindt het belangrijk om conflicten te voorkomen en deze
adequaat aan te pakken. ....................................................................................................................... 11
Deelcompetentie 2.4.2.: De apotheker analyseert het (potentiele) conflict. ....................................... 11
Deelcompetentie 2.4.3.: De apotheker pakt het conflict aan en tracht het conflict op te lossen. ....... 11
Competentie 2.5: De apotheker formuleert zijn visie met betrekking tot de eigen werkplek als ook de
beroepswereld en draagt bij tot de organisatie van de werkplek................................................................ 12
1
Deelcompetentie 2.5.1.: De apotheker heeft inzicht in de organisatie van de werkplek en draagt bij
tot de veiligheid op de werkplek. .......................................................................................................... 12
Deelcompetentie 2.5.2.: De apotheker organiseert efficiënt zijn professionele bijdrage. ................... 12
Competentie 2.6: De apotheker houdt toezicht op personeel. ................................................................... 12
Deelcompetentie 2.6.1.: De apotheker superviseert en delegeert taken. ............................................ 13
Deelcompetentie 2.6.2.: De apotheker ondersteunt het gesuperviseerde personeel bij de uitvoering
van hun taken en de ontwikkeling van hun competenties. .................................................................. 13
Competentiegroep 3: Het bereiden van magistrale en officinale bereidingen. ............................................ 14
Competentie 3.1: De apotheker bereidt zich grondig voor en gaat na of aan alle (wettelijke) richtlijnen is
voldaan. ........................................................................................................................................................ 14
Deelcompetentie 3.1.1.: De apotheker bestudeert de (gevraagde) formulatie en brengt indien nodig
veranderingen aan. ............................................................................................................................... 14
Deelcompetentie 3.1.2.: De apotheker houdt rekening met product specifieke eisen en wettelijke
verplichtingen (o.a. kwaliteit, veiligheid en contaminatie) vooraleer aan de bereiding te beginnen.. 15
Deelcompetentie 3.1.3.: De apotheker beschermt zijn eigen gezondheid en die van zijn collega’s. .. 15
Competentie 3.2: De apotheker bereidt nauwkeurig niet-steriele bereidingen. ......................................... 15
Deelcompetentie 3.2.1.: De apotheker verzamelt en controleert het nodige materiaal. .................... 15
Deelcompetentie 3.2.2.: De apotheker past de galenische principes en technieken toe. ................... 16
Deelcompetentie 3.2.3.: De apotheker optimaliseert de verpakking en labelt correct het afgewerkte
product. ................................................................................................................................................. 16
Deelcompetentie 3.2.4.: De apotheker documenteert alle stappen accuraat en bewaart deze voor de
traceerbaarheid. .................................................................................................................................... 16
Competentie 3.3.: De apotheker heeft inzicht in de bereidingswijze van steriele geneesmiddelen. ......... 16
Competentie 3.4.: De apotheker heeft inzicht in de bereidingswijze van cytotoxische geneesmiddelen. . 17
Competentiegroep 4: De rol in de eerstelijns- en preventieve gezondheidszorg.......................................... 18
Competentie 4.1: De apotheker maakt een adequate inschatting van de noden van de patiënt op vlak van
eerstelijnszorg. ............................................................................................................................................. 18
Deelcompetentie 4.1.1.: De apotheker verzamelt alle relevante, klinische informatie. ...................... 18
Deelcompetentie 4.1.2.: De apotheker analyseert de verschillende behandelingsmogelijkheden. .... 18
Competentie 4.2: De apotheker doet aan eerstelijns gezondheidszorg. .................................................... 19
Deelcompetentie 4.2.1.: De apotheker garandeert de klinische toepasbaarheid van geneesmiddelen
of voedingssupplementen. .................................................................................................................... 19
Deelcompetentie 4.2.2.: De apotheker promoot een veilig en correct gebruik van geneesmiddelen of
voedingssupplementen ......................................................................................................................... 19
Deelcompetentie 4.2.3.: De apotheker levert voorschriftvrije geneesmiddelen/
voedingssupplementen af binnen de grenzen van zijn expertise en ondersteunt de patiënt in het
veranderen van zijn leefgewoonten...................................................................................................... 19
Deelcompetentie 4.2.4.: De apotheker documenteert accuraat zijn verleende diensten m.b.t.
eerstelijns gezondheidszorg. ................................................................................................................. 20
2
Deelcompetentie 4.2.5.: De apotheker verwijst indien nodig door naar een arts of andere
zorgverlener. ......................................................................................................................................... 20
Competentie 4.3.: De apotheker draagt bij tot de volksgezondheid, zowel preventief als curatief. .......... 20
Deelcompetentie 4.3.1.: De apotheker behartigt de belangen van volksgezondheid. ......................... 20
Deelcompetentie 4.3.2.: De apotheker bevordert de gezondheid van de patiënten. .......................... 20
Deelcompetentie 4.3.3.: De apotheker ondersteunt de zelfredzaamheid en de geletterdheid van de
patiënt in de gezondheidszorg. ............................................................................................................. 21
Competentiegroep 5: Het afleveren van geneesmiddelen op voorschrift. ................................................... 22
Competentie 5.1: De apotheker formuleert een eerste beoordeling van het voorschrift. .......................... 22
Deelcompetentie 5.1.1.: De apotheker valideert het voorschrift. ....................................................... 22
Deelcompetentie 5.1.2.: De apotheker achterhaalt de medische bedoelingen van het voorschrift. .. 22
Deelcompetentie 5.1.3.: De apotheker bevestigt de beschikbaarheid van de voorgeschreven
geneesmiddelen. ................................................................................................................................... 22
Competentie 5.2: De apotheker gaat de toepasselijkheid van de voorgeschreven geneesmiddelen na. .. 23
Deelcompetentie 5.2.1.: De apotheker verzamelt alle relevante klinische informatie. ....................... 23
Deelcompetentie 5.2.2.: De apotheker beoordeelt de voorgeschreven geneesmiddelen. ................. 23
Deelcompetentie 5.2.3.: De apotheker stimuleert het optimale gebruik van de voorgeschreven
geneesmiddelen. ................................................................................................................................... 23
Competentie 5.3.: De apotheker levert de voorgeschreven geneesmiddelen af. ....................................... 23
Deelcompetentie 5.3.1.: De apotheker levert de voorgeschreven geneesmiddelen af op een logische
en veilige manier. .................................................................................................................................. 24
Deelcompetentie 5.3.2.: De apotheker maakt gebruik van de medicatiehistoriek, het
voorschriftenboek en het farmaceutisch dossier. ................................................................................. 24
Deelcompetentie 5.3.3.: De apotheker ondersteunt de patiënt door een advies op maat. ................. 24
Competentiegroep 6: Bijdragen tot het optimale gebruik van geneesmiddelen. ......................................... 25
Competentie 6.1: De apotheker tracht het geneesmiddelengebruik en de therapietrouw te optimaliseren.
...................................................................................................................................................................... 25
Deelcompetentie 6.1.1.: De apotheker erkent het belang van therapietrouw en een optimaal
geneesmiddelengebruik voor het slagen van de therapie. ................................................................... 25
Deelcompetentie 6.1.2.: De apotheker bespreekt het geneesmiddelengebruik en de therapietrouw
met de patiënt. ...................................................................................................................................... 25
Deelcompetentie 6.1.3.: De apotheker streeft naar een algemene verbetering van het
geneesmiddelengebruik ........................................................................................................................ 25
Competentie 6.2.: De apotheker geeft advies bij het nemen van therapeutische beslissingen op basis van
een accuraat medicatieschema. ................................................................................................................... 26
Deelcompetentie 6.2.1.: De apotheker verkrijgt een accurate medicatiehistoriek. ............................. 26
Deelcompetentie 6.2.2.: De apotheker stelt een medicatieschema op. ............................................... 26
Deelcompetentie 6.2.3.: De apotheker beoordeelt het medicatieschema. .......................................... 26
Deelcompetentie 6.2.4.: De apotheker brengt wijzigingen aan in het medicatieschema. ................... 26
Deelcompetentie 6.2.5.: De apotheker ondersteunt de patiënt in zijn zelfredzaamheid. .................... 27
3
Competentie 6.3: De apotheker volgt de patiënt nauwgezet en continu op. ............................................. 27
Deelcompetentie 6.3.1.: De apotheker vraagt de goedkeuring aan de patiënt ................................... 27
Deelcompetentie 6.3.2.: De apotheker beoordeelt de klinische vooruitgang. .................................... 27
Deelcompetentie 6.3.3.: De apotheker monitort de patiënt en intervenieert wanneer nodig. ........... 28
Deelcompetentie 6.3.4.: De apotheker beheert het farmaceutisch dossier. ....................................... 28
Competentiegroep 7: Kritisch omgaan met informatie en onderzoeksinteresse. ......................................... 29
Competentie 7.1: De apotheker bekomt, analyseert en synthetiseert informatie. ..................................... 29
Deelcompetentie 7.1.1.: De apotheker kan omgaan met verschillende informatiebronnen en
databanken. .......................................................................................................................................... 29
Deelcompetentie 7.1.2.: De apotheker verkrijgt betrouwbare informatie. ......................................... 29
Deelcompetentie 7.1.3.: De apotheker analyseert en bespreekt de verkregen informatie. ................ 29
Deelcompetentie 7.1.4.: De apotheker synthetiseert de verkregen informatie. .................................. 30
Competentie 7.2: De apotheker engageert zich in wetenschappelijk onderzoek naar gezondheid,
geneeskunde en het farmaceutische werkveld. ........................................................................................... 30
Deelcompetentie 7.2.1.: De apotheker is vertrouwd met onderzoekprincipes en
onderzoekstechnieken. ......................................................................................................................... 30
Deelcompetentie 7.2.2.: De apotheker deelt zijn bevindingen met anderen en past deze toe in de
praktijk. ................................................................................................................................................. 30
Reference List................................................................................................................................................. 30
4
Competentiematrix voor de startende apotheker
Competentiegroep 1: Professionalisme en ethische praktijkvoering
Apothekers hebben een nauw contact met hun patiënten, werken nauw samen binnen hun apotheekteam en met andere
zorgverleners. Deze samenwerking vraagt een uitwisseling van gevoelige informatie die uiteraard beschermd wordt door een
strenge regelgeving. Apothekers komen door het patiëntencontact vaak in aanraking met ethische dilemma’s. Hij streeft dan ook de
hoogst mogelijke normen na in ethisch gedrag en kent het wetgevend kader. Hij voldoet ook aan de eisen die vooropgesteld zijn
door de overheid en handelt volgens de wetgeving.
Als deel van de gezondheidszorg, is de apotheker mee verantwoordelijk om de gezondheid en het welzijn van ieder individu te
verbeteren. Het is dan ook vanzelfsprekend dat hij de hoogste kwaliteit van zijn dienstverlening garandeert. Daarnaast heeft elk
individu een eigen verhaal, een andere medische achtergrond. Voor een zorgverlener vormt dit een heuse uitdaging om zijn zorg
aan te passen aan de individuele noden van zijn patiënt en op te komen voor zijn rechten.
Om die hoge kwaliteit van dienstverlening te blijven garanderen, dient de apotheker zich permanent bij te scholen en moet hij
beschikken over probleemoplossende vaardigheden. De farmaceutische en medische wereld evolueert immers razendsnel en
dankzij het internet is er een overvloed aan informatie voor de zorgverleners zelf maar ook voor de patiënten.
Competentie 1.1: De apotheker handelt volgens de wetgeving en professionele richtlijnen.
De apotheker is onderworpen aan de Belgische en Europese wetgeving. Daarnaast past de apotheker de code van farmaceutische
plichtenleer toe. Het beroepsgeheim van de apotheker is van groot belang om een vertrouwensrelatie met de patiënt op te bouwen
en de privacy van de patiënt te garanderen. De apotheker streeft professionalisme en integriteit na en staat in voor de kwaliteit van
zijn dienstverlening.
Deelcompetentie 1.1.1.: De apotheker kent de wetgeving en past deze toe.





Past de wettelijke eisen, de richtlijnen en de gedragscodes toe die behoren tot het wetgevend luik van de apotheker.
Kent de wettelijke regelgeving rond het bereiden en afleveren van farmaceutische producten.
Kent het wettelijke registratieproces tot apotheker.
Houdt zich aan de richtlijnen omtrent publiciteit (geneesmiddelen/ hulpmiddelen/ dienstverlening).
Past het concept ‘farmaceutische zorg’ toe volgens de richtlijnen.

Hanteert de correcte terugbetalingsvoorwaarden.
Deelcompetentie 1.1.2.: De apotheker past de ethische gedragscode toe.
 Detecteert ethische kwesties en handelt deze adequaat af, al dan niet bijgestaan door een collega of andere zorgverlener.

Herkent en reageert adequaat op situaties waarin professioneel/ethisch gedrag geschonden wordt.
Deelcompetentie 1.1.3.: De apotheker vraagt toestemming van de patiënt voor het opnemen en gebruiken van patiëntgegevens.
 Erkent het belang van deze toestemming en kan de essentiële elementen hiervan beschrijven.
 Kan binnen een gepaste situatie de toestemming van de patiënt bekomen.
 Volgt de afgesproken procedure wanneer een patiënt de toestemming weigert of stopzet.
5
Deelcompetentie 1.1.4: De apotheker garandeert de privacy van de patiënt en de vertrouwelijkheid van de patiëntgegevens.
 Is zich bewust van de impact van de privacywetgeving op de praktijkvoering en erkent de rechten en de verwachtingen van
de patiënt.
 Definieert welke informatie (vb. medicatiehistoriek, sociale achtergrond) onder de privacywetgeving valt en garandeert de
vertrouwelijkheid van deze gegevens.
 Respecteert het recht van de patiënt op de controle van zijn persoonlijke gegevens.
 Neemt zijn gedeelde verantwoordelijkheid op om de patiënt te beschermen tegen inbreuken op de privacy wetgeving en
hem actief te adviseren om zo’n inbreuk te voorkomen in de toekomst.
Deelcompetentie 1.1.5.: De apotheker is plichtsbewust en toont persoonlijke en professionele integriteit.
 Ziet het als een fundamentele verplichting om de reputatie van zijn beroep hoog te houden en handelt als dusdanig.
 Werkt actief mee aan de ontwikkeling van het beroep en ziet hiervan het belang in.
 Neemt de verantwoordelijkheid voor zijn professioneel oordeel, zijn eigen handelingen en de gevolgen die hieruit kunnen
voortvloeien.
 Schat in welke persoonlijke omstandigheden de beroepsuitoefening kunnen schaden en neemt zijn verantwoordelijkheid
om hier gepast op te reageren.
 Gaat professioneel om met eigen emoties.
 Is bedachtzaam voor belangenvermenging en herkent deze situaties in de praktijk.
 Is punctueel en vervolledigt steeds accuraat zijn werk.
 Vertoont een verantwoordelijke, professionele houding en zorgt voor een verzorgd voorkomen.
 Kan de rol en activiteiten als apotheker benoemen en situeren t.o.v. die van andere zorgverleners en werkt zelfstandig
binnen de grenzen van zijn eigen werkveld en expertise.
Deelcompetentie 1.1.6.: De apotheker garandeert een hoge kwaliteit van zijn dienstverlening.
 Erkent het recht van de patiënt op een kwaliteitsvolle en veilige dienstverlening.
 Neemt zijn gedeelde verantwoordelijkheid voor het verzekeren van een kwaliteitsvolle dienstverlening en past actief een
strategie en/ of middelen toe om de kwaliteit ervan te behouden en/of te verbeteren.
 Neemt initiatief om nieuwe evoluties in de dienstverlening te implementeren en te evalueren.
 Garandeert de continuïteit van de dienstverlening, onder meer door een deelname aan de wachtdienst.
Competentie 1.2: De apotheker levert ‘patiëntgerichte’ zorg.
De apotheker handelt steeds in het belang van de patiënt. Hij besteedt voldoende aandacht aan zijn noden, kent de rechten en
plichten van de patiënt en verifieert steeds of hij op alle vragen van de patiënt heeft geantwoord. Het is de plicht van de apotheker
om zijn diensten en zijn advies te verlenen op maat van de patiënt. De apotheker staat in voor de veiligheid van de patiënt en grijpt
in wanneer die in gevaar komt.
Deelcompetentie 1.2.1.: De apotheker beschouwt de patiënt als zijn primaire focus en handelt hiernaar.
 Geeft prioriteit aan het behoud en de optimalisatie van de gezondheid en de levenskwaliteit van de patiënt.
 Respecteert het recht van de patiënt om kwaliteitsvol behandeld te worden ongeacht zijn wettelijke of sociale status.
 Is zich bewust van de impact die diversiteit in geloof, persoonlijke overtuigingen, culturele waarden en normen hebben op
de beroepsuitoefening en vertaalt dit bewustzijn in een geïndividualiseerde benadering van elke patiënt.
 Respecteert de deelname en de keuze van de patiënt in de therapeutische beslissing.
 Handelt adequaat in de complexe begeleiding van patiënten in hun levenseinde.
 Stelt zich empathisch en respectvol op t.o.v. de patiënt.
 Motiveert de patiënt om in dialoog te treden en ondersteunt de patiënt in de zoektocht naar relevante informatie over zijn
gezondheid zodat men samen tot een therapeutische beslissing kan komen.
 Reageert gepast op feedback/opmerkingen van de patiënt zodat conflicten vermeden worden.
 Neemt zijn verantwoordelijkheid als apotheker om op te komen voor de rechten/ noden van de patiënt.
6
Deelcompetentie 1.2.2.: De apotheker beschermt de veiligheid van de patiënt en grijpt in bij een (potentieel) risico.
 Definieert het concept voortgezette farmaceutische zorg en herkent de risico’s die een continuïteit aan farmaceutische zorg in gevaar brengen.
 Identificeert de mogelijke oorzaken van een fout in de dienstverlening en gebruikt een gestandaardiseerd proces om de
oorzaken als ook de bijhorende gevolgen aan te pakken en dit in de toekomst te voorkomen.
 Weert zich op een assertieve manier tegen onaanvaardbare verzoeken die de veiligheid van de patiënt zouden schaden.
 Voert de procedures voor het terugroepen van niet-conforme producten uit.
 Pakt een geneesmiddelgerelateerd probleem (vb. nevenwerking, interactie, contra-indicaties) onmiddellijk aan zodat de
schade beperkt blijft en er geen herhaling mogelijk is.
 Neemt zijn verantwoordelijkheid om de patiënt correct te informeren bij een geneesmiddelgerelateerd probleem.
 Rapporteert elk geneesmiddelgerelateerd incident aan de bevoegde instanties en volgt dit op.

Neemt de verantwoordelijkheid om alle documentatie correct noteren in het kwaliteitshandboek en houdt dit up-to-date
zodat de veiligheid en kwaliteit gewaarborgd is.
Competentie 1.3: De apotheker onderhoudt zijn professionele competenties en doet aan zelfontplooiing.
De farmaceutische wereld evolueert zeer snel. Dagelijks worden er nieuwe resultaten bekend gemaakt gaande van nieuwe
geneesmiddelen tot farmacovigilantie. Daarnaast gebeurt er heel wat onderzoek naar de implementatie van farmaceutische zorg
wat een grote impact heeft op de praktijkvoering van de apotheker. Het is de apotheker zijn plicht up-to-date te blijven zodat hij de
patiënt de correct informatie kan geven. Bijscholing is essentieel om de veiligheid te garanderen en te zorgen voor een
kwaliteitsvolle dienstverlening. Dit kadert binnen ‘levenslang leren’, een houding die een universitair geschoolde eigen hoort te zijn.
In België bieden verschillende beroepsorganisaties actief bijscholingen aan op maat van apothekers.




Definieert het concept ‘life long learning’ en is zich bewust van de verwachtingen van de overheid en beroepsorganisaties.
Erkent het belang van zelfevaluatie, zelfreflectie en peer review als bronnen voor feedback op zijn professionele
capaciteiten.
Schoolt zich voortdurend bij zodat hij op de hoogte is van de meest recente professionele, farmaceutische en klinische
ontwikkelingen en onderhoudt zo ook zijn brede klinische achtergrond.
Werkt een professioneel ontwikkelingsplan uit om zijn professionele competenties te behouden en te verbeteren door zijn
eigen knelpunten te definiëren en de bijhorende leerdoelen te omschrijven.
Neemt de verantwoordelijkheid voor het bereiken van leer-en ontwikkelingsdoelen door o.a. deel te nemen aan
verschillende activiteiten georganiseerd door beroepsverenigingen.
Motiveert zichzelf en collega’s tot levenslang leren.
Reflecteert over zijn eigen praktijkvoering en past de nieuwe informatie toe zodat de eigen praktijkvoering kan verbeteren.

Documenteert zijn leertraject volgens de professionele richtlijnen.



7
Competentie 1.4.: De apotheker denkt probleemoplossend.
In de dagdagelijkse praktijk wordt de apotheker geconfronteerd met verschillende soorten problemen. Het kan onder meer gaan
om wetenschappelijke vraagstukken of financiële problemen. Elk probleem vraagt een gestructureerde aanpak om tot een
degelijke oplossing te komen. Dankzij zijn wetenschappelijke, academische opleiding beschikt een apotheker over zulke
probleemoplossende vaardigheden.
Deelcompetentie 1.4.1.: De apotheker analyseert het (potentiële) probleem.
 Identificeert de mogelijke oorzaken van het probleem.

Gebruikt een systematische aanpak om het probleem te analyseren.
Deelcompetentie 1.4.2.: De apotheker tracht het probleem op te lossen.
 Bedenkt en beargumenteert verschillende benaderingen om het probleem op te lossen.
 Herkent problemen waarvoor hij extra hulp nodig heeft en organiseert daarvoor een samenwerking/ overleg met
collega’s of andere geschikte personen.
 Evalueert de gevonden oplossing en bepaalt of er nog bijkomende actie nodig is.

Documenteert alle stappen van het probleemoplossend proces zo accuraat mogelijk.
8
Competentiegroep 2: Communicatie, samenwerking en management
De apotheker communiceert met patiënten en hun familieleden, met leden van het apotheekteam, andere zorgverleners en
vertegenwoordigers. Het is dus essentieel dat de apotheker de juiste communicatietechnieken beheerst en zich kan aanpassen aan
elke situatie. Ten eerste moet hij wetenschappelijke en klinische informatie op een begrijpelijke, empathische manier kunnen
overbrengen aan de patiënt en ten tweede moet hij op een professionele manier kunnen discussiëren binnen het multidisciplinaire
team. Verder beschikt hij over probleemoplossende vaardigheden zodat hij conflicten kan voorkomen en kan oplossen. De
apotheker is lid of leidinggevende (indien apotheker-titularis) van een apotheekteam en moet daarvoor kunnen delegeren,
samenwerken, duidelijk communiceren, geven van en omgaan met feedback... Dit geldt ook voor een beginnende apotheker omdat
een apotheekteam kan bestaan uit farmaceutisch technisch assistenten. Hij moet toezicht kunnen houden op personeel en zijn
professionele bijdrage zelf organiseren. Om goed te functioneren in een team, dient er ook aan zichzelf gewerkt worden. Reflectie
over zichzelf maar ook over de werking van het team is daarvoor onontbeerlijk.
Competentie 2.1: De apotheker communiceert doeltreffend.
De apotheker moet zijn advies duidelijk, accuraat en begrijpelijk kunnen communiceren naar de patiënt. Elke patiënt heeft een
verschillende culturele en/ of religieuze achtergrond waardoor de apotheker zijn communicatie moet aanpassen aan elke situatie,
aan elk individu. Daarnaast kan een taalbarrière ook een potentieel communicatieprobleem zijn waar de apotheker een antwoord
op moet vinden.
Deelcompetentie 2.1.1.: De apotheker beheerst het communicatieproces.
 Vertoont een open houding.
 Spreekt en schrijft Nederlands en/of Frans op universitair niveau.
 Benoemt de factoren van non-verbale communicatie en is zich bewust van de impact van non- verbale communicatie op de
effectiviteit van communicatie.
 Herkent barrières voor effectieve communicatie en pakt deze aan.
 Kan actief luisteren naar de patiënt.
 Stelt zich empathisch op.
 Stelt duidelijke, relevante open vragen.
 Gebruikt gepast verbaal, schriftelijk of elektronisch materiaal om te communiceren.
 Drukt zijn professionele mening duidelijk, consistent en ondubbelzinning uit zowel mondeling als schriftelijk.
 Gaat na of de gegeven informatie correct begrepen is door de patiënt.
 Kan in discussie treden zonder een negatieve reactie uit te lokken.
 Is assertief wanneer hij geconfronteerd wordt met onaanvaardbare verzoeken.
 Herkent situaties waarin onderhandelen noodzakelijk is om tot een oplossing te komen.
 Bereidt zich grondig voor op het onderhandelingsproces en raadpleegt hiervoor relevante informatiebronnen.
 Gebruikt een geschikte onderhandelingsstrategie.
Deelcompetentie 2. 1.2.: De apotheker past zijn communicatie aan naargelang de noden van de patiënt.
 Is zich bewust van de impact van persoonlijke waarden en normen, geloofsovertuiging, culturele en taalkundige
achtergrond op de communicatie met de patiënt.
 Onthult de noden van de patiënt door o.a. actief te luisteren, zich empathisch op te stellen, relevante vragen te stellen...
 Reageert op specifieke communicatienoden door geschikte informatiebronnen te raadplegen en zijn communicatie aan te
passen aan zijn patiënt.
 Erkent het belang van feedback van de patiënt en past zijn communicatie hieraan aan.
9
Competentie 2.2: De apotheker werkt samen binnen het apotheekteam.
Een apotheekteam bestaat uit een apotheker-titularis (leidinggevende functie), adjunct-apotheker(s) en/ of farmaceutisch technisch
assistenten. De patiënt moet door elk lid van het team op dezelfde manier benaderd en geholpen worden. Daarvoor zijn duidelijke
afspraken binnen het team noodzakelijk en is iedereen verplicht zich hier aan te houden.





Ziet in dat goed teamwork essentieel is voor kwaliteitsvolle farmaceutische zorg.
Staat op een positieve manier open voor samenwerking.
Motiveert collega’s om zich, net als zichzelf, te houden aan de afspraken, professionele richtlijnen en wetgeving en grijpt in
bij nalatigheid.
Zorgt ervoor dat het vertrouwen in en respect voor het apotheekteam intact blijft.

Situeert zichzelf als apotheker binnen het team en neemt zijn verantwoordelijkheid om zijn rol te vervullen.
Deelt zijn kennis, informatie en expertise met collega’s.
Neemt initiatief bij het oplossen van farmaceutische, therapeutische, magistrale,… problemen die ontstaan binnen het team.
Kan een evaluatieplan opstellen om de effectiviteit van het hele team te evalueren en neemt hieraan deel.
Geeft constructieve feedback aan collega’s met als doel hun prestatie en motivatie te verbeteren en aanvaardt hun
constructieve feedback.
Handelt binnen zijn eigen grenzen van expertise en werkt samen met collega’s wanneer nodig.

Is zich bewust van het belang van een ‘no-blame’ cultuur binnen het team en werkt hieraan mee.




Competentie 2.3: De apotheker werkt samen in een multidisciplinair team.
De apotheker is één puzzelstukje van de grote puzzel van ‘de gezondheidszorg’. Als geneesmiddelenexpert heeft hij een unieke rol
binnen het multidisciplinair team. Het is van groot belang goede contacten te hebben met de andere zorgverleners zodat er
constructief samengewerkt kan worden om de gezondheid van de patiënt te maximaliseren. Door de laagdrempeligheid van de
apotheek, is de apotheker de sleutelfiguur om er voor te zorgen dat de patiënten doorverwezen worden naar de meest geschikte
zorgverlener. Hiervoor is het noodzakelijk dat de apotheker zichzelf kan situeren in de gezondheidszorg.
Deelcompetentie 2.3.1.: De apotheker bouwt een goede relatie uit met alle zorgverleners van het multidisciplinair team.
 Kent zijn professionele rechten en verplichtingen ten opzichte van andere zorgverleners en handelt hiernaar.
 Beantwoordt aan de verwachtingen van de andere zorgverleners, op voorwaarde dat deze verwachtingen gerechtvaardigd
zijn.
 Bouwt zijn professioneel netwerk uit o.a. door het toepassen van communicatieprincipes.
 Neemt zijn verantwoordelijkheid om zijn rol als geneesmiddelenexpert te vervullen binnen dit multidisciplinair team.
 Respecteert de professionele rechten, vaardigheden, taken, verplichtingen van de andere zorgverleners.
 Waardeert en respecteert de relatie die de andere zorgverlener met de patiënt heeft opgebouwd maar kan hierover ook
discussiëren zonder dat het vertrouwen in de gezondheidssector beschadigd wordt.
 Handelt binnen zijn eigen grenzen van expertise en verwijst door naar een andere zorgverlener wanneer nodig.
10
Deelcompetentie 2.3.2.: De apotheker engageert zich voor een goede, constructieve samenwerking.
 Deelt zijn kennis, informatie en expertise met de andere zorgverleners.
 Werkt nauw samen met de andere zorgverleners om de gezondheid van de patiënt te maximaliseren.
 Herkent opportuniteiten om samen te werken aan gemeenschappelijke doelen en motiveert hiervoor ook de andere
zorgverleners. (bijvoorbeeld projecten rond therapietrouw, ontwikkelen van richtlijnen,…)
 Organiseert en neemt deel aan multidisciplinair overleg / medisch farmaceutisch overleg.
 Neemt initiatief bij het oplossen van farmaceutische, therapeutische,… problemen die ontstaan binnen het multidisciplinair
team.
 Geeft constructieve feedback (mondeling of schriftelijk) met als doel de motivatie en de prestatie van de andere
zorgverleners te verbeteren en aanvaardt hun constructieve feedback.
 Kan een evaluatieplan opstellen om de effectiviteit van het hele team te evalueren en neemt hieraan deel.
 Documenteert accuraat alle contacten, afspraken, …
Competentie 2.4: De apotheker voorkomt conflicten en pakt ze aan wanneer ze zich voordoen.
Door de nauwe samenwerking met collega’s en andere zorgverleners maar ook door contact met patiënten, wordt de apotheker vaak blootgesteld aan situaties die kunnen leiden tot menselijke conflicten. De apotheker moet zulke situaties tijdig detecteren,
inschatten en trachten zulke situaties zoveel mogelijk te voorkomen. Wanneer er zich toch een conflict voordoet, moet hij in staat
zijn dit aan te pakken en zijn verantwoordelijkheid opnemen om het proberen op te lossen.
Deelcompetentie 2.4.1.: De apotheker vindt het belangrijk om conflicten te voorkomen en deze adequaat aan te pakken.
 Ziet in dat goede relaties en een constructieve werkomgeving essentieel zijn om conflicten te voorkomen.
 Ziet in dat onmiddellijk en adequaat reageren op situaties van belang is om een conflict te voorkomen maar ook om een
conflict uiteindelijk op te lossen.
 Engageert zich om een conflict op te lossen.
Deelcompetentie 2.4.2.: De apotheker analyseert het (potentiele) conflict.
 Kan de impact van een conflict inschatten op de werkomgeving.
 Herkent conflictsituaties waarbij extra hulp nodig is.
 Achterhaalt de verschillende oorzaken van het conflict door alle relevante informatie en de betrokken personen te
verzamelen en vat het conflict in kernpunten samen.
 Spreekt geen schuld uit en verzamelt enkel objectieve informatie.
Deelcompetentie 2.4.3.: De apotheker pakt het conflict aan en tracht het conflict op te lossen.
 Pakt het conflict onpartijdig en eerlijk aan.
 Gebruikt een systematische aanpak om verschillende benaderingen voor het conflict te bedenken en kan deze
benaderingen beargumenteren.
 Neemt zijn verantwoordelijkheid op om te komen tot een aanvaardbaar compromis voor alle partijen.
 Organiseert overleg of samenwerking met relevante personen wanneer extra hulp noodzakelijk is om het conflict op te
lossen.
 Evalueert de oplossing en de verder opvolging met de betrokken personen.
 Documenteert accuraat alle contacten, afspraken, oplossingen, opvolging...
11
Competentie 2.5: De apotheker formuleert zijn visie met betrekking tot de eigen werkplek als ook de
beroepswereld en draagt bij tot de organisatie van de werkplek.
Van de apotheker wordt verwacht dat hij meedenkt over de organisatie van de werkplek, binnen de apotheek en op hoger niveau,
op korte en lange termijn. Dat veronderstelt een duidelijk inzicht in zichzelf, zijn eigen bijdrage maar ook de samenwerking en taken
van collega’s. In de officina wordt men geconfronteerd met verschillende opdrachten tegelijkertijd. Het is daarom belangrijk dat een
apotheker zijn taken goed kan plannen en duidelijk prioriteiten kan stellen. Om de patiënt en/ of andere zorgverleners tijdig verder
te helpen, moet hij zijn taken zodanig kunnen plannen dat alles volbracht is binnen een aanvaardbare periode.
Deelcompetentie 2.5.1.: De apotheker heeft inzicht in de organisatie van de werkplek en draagt bij tot de veiligheid op de
werkplek.
 Begrijpt niet alleen de organisatorische structuur van de eigen apotheek maar ook van het geheel van apotheken in België.
 Beschrijft zijn rol met bijhorende verantwoordelijkheden binnen de apotheek.
 Kent zijn rechten en plichten opgesteld in zijn arbeidscontract en leeft deze na.
 Beheert nauwgezet de kassaverrichtingen.
 Kan werken met de veiligheidssystemen aanwezig in de apotheek en verzorgt hun onderhoud.
 Neemt de verantwoordelijkheid voor zijn eigen nalatigheid en grijpt in bij nalatigheid van collega’s.
 Evalueert de organisatie van de werkplek samen met het apotheekteam.
 Werkt mee aan het professionele uitzicht van de apotheek (vb. productpresentatie, prijsaanduiding...)
 Motiveert collega’s voor het behoud van een veilige werkplek.
Deelcompetentie 2.5.2.: De apotheker organiseert efficiënt zijn professionele bijdrage.
 Ziet in wanneer er hulp gezocht moet worden en gaat steeds de geschiktheid en betrouwbaarheid van geraadpleegde
personen na.
 Neemt initiatief om verschillende bronnen te raadplegen vooraleer een taak te volbrengen.
 Garandeert dat geraadpleegde bronnen geschikt zijn door na te gaan of ze voldoen aan de vooropgestelde eisen.
 Past de wettelijke procedures toe bij de aankoop van stock en doet aan efficiënt stockbeheer.
 Garandeert de aanwezigheid van geschikt materiaal in de apotheek dat voldoet aan de richtlijnen en houdt zich aan de
afspraken over het onderhoud.
 Werkt op een systematische en gestructureerde manier.
 Past verschillende technieken toe om een goede planning op te stellen en ziet het belang hiervan in.
 Stelt zich flexibel op, gebruikt zijn tijd productief en efficiënt en neemt de verantwoordelijkheid om taken af te handelen
binnen een aanvaardbare tijd.
 Prioriteert zijn taken en kan de keuze van volgorde verantwoorden.
 Waardeert de input van anderen.
 Is toegewijd en begaan met zijn professionele taken.
 Beslist wanneer en welke taken in alle vertrouwen gedelegeerd kunnen worden.
 Pakt de problemen aan die hem verhinderen zijn taken te volbrengen (vb. internetpanne)
Competentie 2.6: De apotheker houdt toezicht op personeel.
De apotheker-titularis houdt als eindverantwoordelijke toezicht op alle leden van het apotheekteam en op eventueel andere
personeel (bv. het onderhoudspersoneel). De adjunct-apotheker is mede verantwoordelijk om toezicht te houden op de
farmaceutisch technisch assistenten. Als stagemeester kan je als apotheker ook nog verantwoordelijk zijn voor een stagiair
apotheker of stagiair farmaceutisch technisch assistent. Omwille van die redenen moet een apotheker kunnen coachen, taken
delegeren, motiveren, controle uitoefenen enzovoort. Hij kent de sterktes en zwaktes van elk personeelslid en controleert of
iedereen handelt binnen zijn eigen grenzen van expertise zodat de beste zorg voor de patiënt gegarandeerd wordt.
12
Deelcompetentie 2.6.1.: De apotheker superviseert en delegeert taken.
 Kan de kernelementen van goede supervisie uitleggen en hierover discussiëren.
 Neemt zijn verantwoordelijkheid om het personeel effectief te superviseren.
 Garandeert dat het personeel voldoet aan de wettelijk vereisten en is hier voor verantwoordelijk.
 Ziet erop toe dat personeel enkel handelt binnen hun eigen grenzen van expertise.
 Communiceert duidelijk de omschrijving van de gedelegeerde taken als ook de verwachte resultaten.
 Gaat na of het personeel de taak juist begrepen heeft.
Deelcompetentie 2.6.2.: De apotheker ondersteunt het gesuperviseerde personeel bij de uitvoering van hun taken en de
ontwikkeling van hun competenties.
 Definieert situaties waarbinnen het personeel autonome beslissingen mag nemen.
 Maakt een duidelijk overzicht van de gedelegeerde taken gerangschikt volgens prioriteit (zowel voor korte als lange
termijn).
 Is bedacht voor tekenen/ hints van het personeel voor extra hulp en reageert hierop door zijn expertise te gebruiken om
deze problemen aan te pakken.
 Controleert de prestaties van het personeel aan de hand van het prestatiebeoordelingssysteem binnen de apotheek.
 Geeft constructieve feedback met als doel hun prestatie en motivatie te verbeteren.
 Bespreekt samen de verwachtingen, verwezenlijkingen en knelpunten van het personeel.
 Motiveert het personeel om deel te nemen aan bijscholingen (extern of zelf georganiseerd).
13
Competentiegroep 3: Het bereiden van magistrale en officinale bereidingen.
Een belangrijke taak van de officina-apotheker blijft het bereiden van magistrale en officinale bereidingen. Magistrale bereidingen
geven artsen en apothekers de kans producten af te leveren op maat van de patiënt. Dit is zeer belangrijk wanneer het gaat over
allergiëen voor bepaalde grondstoffen en/of hulpmiddelen. De apotheker kan namelijk de allergenen vermijden door een
alternatieve formule te gebruiken. Ook kan de apotheker de toedieningsvorm aanpassen op maat van de patiënt bv. het bereiden
van een siroop bij slikproblemen. Daarnaast zijn de officinale bereidingen (ook wel huisbereidingen genoemd) vaak ‘het handelsmerk’ van de apotheker. Door zijn galenische expertise kan hij zelf geneesmiddelen bereiden en bewaren. Dit alles is echter
strikt gebonden aan richtlijnen, kwaliteitscontroles en protocollering zodat de kwaliteit en de stabiliteit van de producten
gegarandeerd wordt. De apotheker dient dan ook zeer nauwkeurig te werken en er op toe zien dat aan alle kwaliteitscontroles is
voldaan. Hij heeft de professionele keuze zich hier in te specialiseren of enkel te voldoen aan de basispraktijken vb. specialisatie in
aseptische bereidingen door de aankoop van specifiek materiaal.
Ook al is een officina-apotheker niet werkzaam in een ziekenhuisomgeving, toch wordt van hem enige kennis verwacht rond de
bereiding van cytotoxische en steriele geneesmiddelen. Dit is nodig om advies en duiding te geven aan de patiënt over het gebruik
van deze geneesmiddelen.
Competentie 3.1: De apotheker bereidt zich grondig voor en gaat na of aan alle (wettelijke) richtlijnen is
voldaan.
Vooraleer aan een bereiding te beginnen, moet de apotheker zich grondig voorbereiden. Er zijn immers vele factoren die de
bereidingswijze bepalen. De formulatie moet correct zijn, de maximale dosissen mogen niet overschreden worden, er mogen geen
onverenigbaarheden zijn enzovoort. Daarnaast zijn er heel wat richtlijnen die gevolgd moeten worden. De grondstoffen moeten
conform zijn met de wetgeving en de kwaliteit moet gegarandeerd zijn. Dit geldt ook voor bereidingsmateriaal en de
bereidingsruimte. Enkel zo kunnen er kwaliteitsvolle bereidingen gemaakt worden. De apotheker moet een grondige kennis bezitten
over de farmacologische werking en de galenische eigenschappen van een stof om zo de veiligheid voor iedereen te garanderen. De
apotheker moet de risico’s voor zichzelf kunnen inschatten maar ook voor zijn omgeving. Indien nodig, laat hij de bereiding
uitbesteden.
Deelcompetentie 3.1.1.: De apotheker bestudeert de (gevraagde) formulatie en brengt indien nodig veranderingen aan.
 Heeft inzicht in de therapeutische context waarin de bereiding is voorgeschreven.
 Bekomt indien nodig extra klinische of geneesmiddelgerelateerde informatie van de patiënt of voorschrijver.
 Contacteert de arts en/of patiënt of raadpleegt andere bronnen wanneer nodig.
 Interpreteert relevante testresultaten en/of labo-uitslagen die relevant zijn voor de (gevraagde) bereiding bijvoorbeeld een
lijst met allergenen.
 Herkent formulaties die aangepast moeten worden om de stabiliteit, de compatibiliteit en de werkzaamheid te garanderen
en beslist op basis van evidence-based informatie welke aanpassingen dat zijn.
 Gebruikt wetenschappelijke informatiebronnen om evidence-based informatie te bekomen.
 Kan de aangebrachte veranderingen verantwoorden t.o.v. de voorschrijver en de patiënt.

Selecteert een correcte, gestandaardiseerde formule (indien ze bestaat) voor een bereiding.
14
Deelcompetentie 3.1.2.: De apotheker houdt rekening met product specifieke eisen en wettelijke verplichtingen (o.a. kwaliteit,
veiligheid en contaminatie) vooraleer aan de bereiding te beginnen.
 Kent de regelgeving voor het bereiden van farmaceutische producten.
 Zorgt dat zijn bereidingsruimte voldoet aan wettelijke en professionele richtlijnen en is verantwoordelijk voor de netheid
en het onderhoud.
 Garandeert de beschikbaarheid van proper, goed onderhouden materiaal en weet wanneer welke materialen gebruikt
moeten worden.
 Detecteert en verwijdert vervallen en/of niet conforme producten volgens de wettelijke procedure.
 Begrijpt de terminologie en de afkortingen die gebruikt worden in instructies en protocollering.
 Weet welke factoren een invloed hebben op de bereidingstechniek, stabiliteit en bewaring en reageert hierop zodat de
kwaliteit gegarandeerd wordt.
 Kent de correcte benaming en synoniemen van de grondstoffen.
 Differentieert de hulpstoffen van de actieve bestanddelen en kan de functie/ werking van elk bestanddeel uitleggen.
 Bewaart de grondstoffen volgens hun specifieke bewaaromstandigheden zodat de kwaliteit gegarandeerd blijft.
 Zorgt ervoor dat de bereiding bewaard wordt in de optimale omstandigheden.
 Beoordeelt een risicoanalyse van een gevaarlijk product.
 Kent de veiligheidsprocedures voor het werken met (potentieel) gevaarlijke stoffen.
Deelcompetentie 3.1.3.: De apotheker beschermt zijn eigen gezondheid en die van zijn collega’s.
 Voert een risicoanalyse uit voor gevaarlijke producten door mogelijke oorzaken van een incident t.o.v. het personeel of de
werkomgeving te identificeren.
 Past de veiligheidsprocedures toe wanneer hij werkt met potentieel gevaarlijke producten.
 Kent de omstandigheden waarin er mogelijks contact is met cytotoxische of teratogene producten en neemt de nodige
maatregelen, vb. finasteride verwerken tijdens de zwangerschap.

Past de veiligheidsprocedures toe bij een accidentele blootstelling of een verlies en rapporteert de actie accuraat.
Competentie 3.2: De apotheker bereidt nauwkeurig niet-steriele bereidingen.
Wanneer de apotheker zeker is van de formulatie, kan hij aan de slag gaan. Dit doet hij door het nodige materiaal en grondstoffen
te verzamelen en te controleren. De apotheker stelt een bereidingsprotocol op waarin hij o.a. de werkwijze, de wegingen of
afmetingen en de in- en end-proces controles vermeldt. De apotheker volgt dit protocol tijdens het bereiden nauwgezet op zodat
fouten vermeden worden en het hele proces gecontroleerd kan worden. Dit is belangrijk om de traceerbaarheid van de bereiding te
garanderen of om het protocol achteraf te evalueren. Daarnaast kiest de apotheker de geschikte verpakking zodat de patiënt het
product veilig, correct en gemakkelijk kan gebruiken. De labelling moet duidelijk en begrijpbaar zijn en moet voldoen aan de
wettelijke verplichtingen, bijvoorbeeld het ‘doodshoofd’ voor producten die tot de giflijsten behoren.
Deelcompetentie 3.2.1.: De apotheker verzamelt en controleert het nodige materiaal.
 Gebruikt enkel grondstoffen bedoeld voor menselijk gebruik en controleert vooraf de kwaliteit.
 Selecteert de grondstoffen en het eindrecipiënt zoals vermeld op het bereidingsprotocol.
 Gaat na of het nodige materiaal voldoet aan de wettelijke eisen.
 Controleert de bereidingsruimte op orde en netheid zodat er ongehinderd gewerkt kan worden om fouten en contaminatie
te voorkomen.
15
Deelcompetentie 3.2.2.: De apotheker past de galenische principes en technieken toe.





Berekent accuraat de hoeveelheden van de nodige grondstoffen.
Weegt of meet de ingrediënten zeer nauwkeurig af overeenkomstig met het bereidingsprotocol.
Past systematisch correcte bereidingstechnieken toe zodat eender welke bereiding gemaakt kan worden.
Kan het bereidingsmateriaal correct hanteren zodat contaminatie voorkomen wordt.
Is verantwoordelijk voor zijn persoonlijke hygiëne zodat contaminatie voorkomen wordt.
Deelcompetentie 3.2.3.: De apotheker optimaliseert de verpakking en labelt correct het afgewerkte product.

Kan duidelijke, correcte en volledige etiketten maken overeenkomstig met het bereidingsprotocol en de professionele/
wettelijke richtlijnen.

Kiest de meest geschikte verpakking voor de bereiding zodat de bereiding veilig en correct gebruikt kan worden maar ook
de stabiliteit gegarandeerd blijft.

Gebruikt indien nodig geschikte informatiebronnen om de factoren te bepalen die de stabiliteit van het eindproduct
kunnen beïnvloeden.

Brengt de nodige etiketten aan zodat alle essentiële informatie (posologie, bewaaromstandigheden, stabiliteit) duidelijk
weergegeven zijn.
Deelcompetentie 3.2.4.: De apotheker documenteert alle stappen accuraat en bewaart deze voor de traceerbaarheid.




Ziet het belang in van een correct ingevuld protocolblad, bereidingsboek en analyseregister.


Slaat alle documentatie (protocols, bereidingsboek,…) op overeenkomstig de wetgeving.
Vult zorgvuldig het protocolblad in.
Documenteert alle voorgekomen problemen met oplossing als ook de uitgevoerde controles.
Kijkt het protocolblad na op onvolledigheden, onverenigbaarheden en rekenfouten en past zowel het protocol als de
bereiding onmiddellijk aan.
Gebruikt een systeem om lotnummers te genereren en houdt dit bij in het bereidingsboek zodat de traceerbaarheid
gegarandeerd wordt.
Competentie 3.3.: De apotheker heeft inzicht in de bereidingswijze van steriele geneesmiddelen.
Een officina-apotheker komt sporadisch in aanraking met de bereiding van steriele geneesmiddelen. Eén van de redenen waarom
dit contact zo beperkt is, is de hoge kostprijs van de apparatuur. Toch is het belangrijk dat de apotheker weet hoe zulke processen
worden uitgevoerd zodat hij advies kan geven aan patiënten die deze geneesmiddelen gebruiken en bewaren. Toch zijn er enkele
steriele bereidingen die in de apotheek gemaakt kunnen worden bijvoorbeeld door het gebruik van micro-filters en steriel materiaal
of kan de officina-apotheker zich hierin specialiseren. Dit vraagt wel extra bijscholing om deze basiskennis verder uit te bouwen.



Kan begrippen als ‘clean room’, een horizontale of verticale LAF-kast, HEPA-filters uitleggen.
Kent de bereidingstechnieken om in een LAF-kast te werken.
Weet welke farmaceutische producten steriel bereid en bewaard moeten worden.
16
Competentie 3.4.: De apotheker heeft inzicht in de bereidingswijze van cytotoxische geneesmiddelen.
Een officina-apotheker komt niet rechtstreeks in aanraking met de bereiding van cytotoxische geneesmiddelen. Dit is in België
voorbehouden voor de ziekenhuisapotheker omwille van de strenge veiligheidsnormen en de specifieke apparatuur. Toch is het
belangrijk dat de apotheker weet hoe zulke processen worden uitgevoerd zodat hij als geneesmiddelenexpert kan antwoorden op
vragen van patiënten of andere zorgverleners, bijvoorbeeld over bewaring of bij accidentele blootstelling.




Kan de toxiciteit van cytotoxische geneesmiddelen omschrijven.


Kent de noodprocedures bij een accidentele blootstelling of bij morsen.
Weet welke materialen en welke bereidingsomgeving de bereider/de omgeving/het product beschermen.
Weet welke bereidingen in een verticale LAF-kast gemaakt moeten worden en kan de werking van zo’n kast uitleggen..
Kan bereidingstechnieken gebruikt in verticale LAF-kasten beschrijven en kan uitleggen waarom die de bereider
beschermen.
Ziet het belang in om cytotoxische producten in een geschikt recipiënt op te slaan, te transporteren en eventueel te
elimineren.
17
Competentiegroep 4: De rol in de eerstelijns- en preventieve gezondheidszorg
België heeft één van de dichtste apotheeknetwerken van Europa. Gemiddeld is er 1 apotheek per 2200 inwoners. Samen met de
wachtdienst garandeert dit een continue toegankelijkheid tot geneesmiddelen, 7 dagen op 7, 24 uur op 24(1). Advies vragen aan
een apotheker kan dan ook op elk moment en zonder afspraak, wat de apotheker tot één van de meest laagdrempelige
zorgverleners maakt. Hierdoor is voor de apotheker een belangrijke plaats weggelegd in de eerstelijns- en preventieve
gezondheidszorg. De apotheker heeft de taak patiënten te motiveren en te ondersteunen om zelf verantwoordelijkheid voor hun
gezondheid op te nemen. Dit kan de apotheker op verschillende manieren verwezenlijken. Ten eerste moet de apotheker een
correct, professioneel oordeel kunnen formuleren o.b.v. geneesmiddelgerelateerde of klinische informatie. Vervolgens stelt hij de
patiënt een mogelijke aanpak voor om zo tegemoet te komen aan zijn noden. In België is enkel de apotheker bevoegd voor de
aflevering van voorschriftvrije geneesmiddelen. Dankzij zijn klinische kennis en zijn rol als geneesmiddelenspecialist is de apotheker
perfect geplaatst om deze geneesmiddelen af te leveren. Dit geeft de apotheker de mogelijkheid om binnen de grenzen van zijn
expertise bepaalde gezondheidsproblemen zelf op te lossen. Tegelijkertijd geeft hij de patiënt advies om de kennis over zijn
aandoening en zijn behandeling te vergroten. Ten derde neemt de apotheker actief deel aan publieke gezondheidscampagnes. Zo
profileert hij zich als zorgverlener en ondersteunt hij de publieke gezondheid.
De apotheker doet ook aan preventie. Hij is een belangrijke zorgverlener die risicopatiënten kan opsporen, begeleiden en
doorverwijzen. Zo draagt de apotheker bij tot het behoud van gezondheid van zijn patiënten (vb. rokers begeleiden in de rookstop)
maar ook van de hele populatie (vb. hernieuwing kinkhoest vaccinatie bij jonge moeders).
Vooral in de landelijke gemeenten, staat de apotheker ook bekend als raadgever in de diergeneeskunde. Het is de taak van de
apotheker om oordeelkundig om te gaan met diergeneesmiddelen zodat o.a. onze voedselketen vrij van toxische stoffen is en de
gezondheid van mens en dier veilig te stellen.
Competentie 4.1: De apotheker maakt een adequate inschatting van de noden van de patiënt op vlak van
eerstelijnszorg.
Het opnemen van de rol in de eerstelijnszorg vereist telkens opnieuw een grondig analyse van de casus door de apotheker. Bij elk
patiëntgesprek zal de apotheker alle noodzakelijke en relevante informatie verzamelen zodat het probleem duidelijk omschreven is.
Vervolgens wordt, in overleg met de patiënt, gebruik makend van de verzamelde informatie én op basis van een degelijke
theoretische achtergrond, een oplossing voorgesteld. Dit kan zowel een medicamenteuze als een niet-medicamenteuze aanpak zijn,
alsook een doorverwijzing naar de meest geschikte zorgverlener (vb. arts of andere gezondheidsmedewerker).
Deelcompetentie 4.1.1.: De apotheker verzamelt alle relevante, klinische informatie.


Bevraagt de patiënt op een gestructureerde wijze a.d.h.v. de WHAM-vragen.
Verzamelt op een systematische manier alle relevante patiëntinformatie waaronder klinische informatie (bv. uit medisch
dossier door contact met arts of ziekenhuis) alsook leeftijd, geslacht, sociale achtergrond,...

Gebruikt enkel relevante en betrouwbare informatiebronnen (bv. patiënt zelf, voorschrijver, verpleging, laboresultaten,
farmaceutisch dossier, Delphicare®,...) voor het bekomen van geneesmiddelgerelateerde informatie.
Deelcompetentie 4.1.2.: De apotheker analyseert de verschillende behandelingsmogelijkheden.


Schat a.d.h.v. de bekomen klinische informatie de ernst van de medische toestand van de patiënt in.

Houdt rekening met de nodige voorzorgen die genomen moeten worden bij de aflevering van een geneesmiddel met
gevaar voor verslaving/misbruik.
Bepaalt in overleg met de patiënt welke behandelingsoptie (al dan niet farmacologisch) gekozen wordt en kan deze optie
verantwoorden, rekening houdend met alle relevante factoren zoals relatieve/absolute contra-indicaties,
nevenwerkingen,...

Bepaalt het therapeutische doel van de interventie (vb. genezing, symptoombestrijding, vertraging ziekteproces,
preventie,...), rekening houdend met de patiënt-, toedienings-, geneesmiddelgerelateerde factoren.
18
Competentie 4.2: De apotheker doet aan eerstelijns gezondheidszorg.
Nadat de apotheker de noden van de patiënt heeft geïdentificeerd en samen met de patiënt een behandelingsplan heeft opgesteld,
voert hij dit plan uit. De apotheker staat in voor de veiligheid van de patiënt en is verantwoordelijk voor het correcte gebruik van de
geneesmiddelen/voedingssupplementen. Hij identificeert hiervoor de nodige risicogroepen en geeft advies op maat van de patiënt.
Tot de eerstelijsgezondheidszorg behoren ook verschillende medische hulpmiddelen, het gebruik van aërosoltoestellen,... . Het is de
taak van de apotheek er over te waken dat deze materialen op een correcte manier gebruikt worden maar ook om de patiënten te
motiveren hun verantwoordelijkheid op te nemen voor hun gezondheid door hun leefgewoonten aan te passen. Door de
laagdrempeligheid van de apotheker wordt de apotheker vaak geconfronteerd met urgente situaties waarin hij adequaat de eerste
zorgen moet kunnen toedienen. Als geneesmiddelenspecialist is hij ook het eerste aanspreekpunt bij een vergiftiging, al dan niet
met geneesmiddelen. De apotheker is niet alleen het aanspreekpunt voor humane geneesmiddelen. In de apotheek worden
namelijk ook de veterinaire geneesmiddelen afgeleverd. De apotheker levert dan ook af met het nodige advies voor zowel mens als
dier. Deelcompetenties 4.2.1, 4.2.2, 4.2.4 zijn dan ook van toepassing voor de aflevering van humane en veterinaire
geneesmiddelen.
Deelcompetentie 4.2.1.: De apotheker garandeert de klinische toepasbaarheid van geneesmiddelen of voedingssupplementen.
 Verantwoordt de keuze van geneesmiddelen/ voedingssupplementen rekening houdend met de posologie, patiënt-,
geneesmiddelgerelateerde factoren die een impact hebben op de geschiktheid en de veiligheid voor de patiënt alsook het
behalen van het therapeutische doel.
 Communiceert zijn keuze duidelijk aan de patiënt.
 Heeft een basiskennis diergeneeskunde.
Deelcompetentie 4.2.2.: De apotheker promoot een veilig en correct gebruik van geneesmiddelen of voedingssupplementen


Raadt indien nodig het gebruik van bepaalde geneesmiddelen/ voedingssupplementen af.

Adviseert de patiënt op een begrijpelijk niveau zodat hij het geneesmiddel/ voedingssupplement, het gebruik en het
verwachte resultaat kent en weet wat de doen bij therapiefalen.

Demonstreert de correcte toedieningstechniek van bv. een inhalator, injector, aërosoltoestel,... en controleert dit bij de
patiënt.


Gebuikt schriftelijke informatie om zijn advies te verduidelijken en te versterken.
Achterhaalt of de patiënt alles heeft begrepen i.v.m. het gebruik door de juiste vragen te stellen, een open houding te
hebben en actief te luisteren.
Identificeert doelgroepen van patiënten (bv. zwangeren) die extra opvolging vragen voor het gebruik van
geneesmiddelen/voedingssupplementen en volgt hen nauw op, steeds in overstemming met de patiënt.
Deelcompetentie 4.2.3.: De apotheker levert voorschriftvrije geneesmiddelen/ voedingssupplementen af binnen de grenzen van
zijn expertise en ondersteunt de patiënt in het veranderen van zijn leefgewoonten.

Bespreekt samen met de patiënt welke verandering in leefgewoonten een positieve invloed zou hebben op de
therapeutische doeleinden.


Levert de zelfzorggeneesmiddelen/ voedingssupplementen af met bijhorend advies.







Beveelt andere, betrouwbare gezondheidsorganisaties, relevante informatie of behandelingen aan die de patiënt extra
kunnen ondersteunen.
Schat situaties correct in waarin onmiddellijk contact met het Antigifcentrum noodzakelijk is.
Omschrijft de nodige acties bij een overdosis of accidentele vergiftiging en kan deze ook uitvoeren.
Beheerst de parate kennis en vaardigheden van Eerste Hulp Bij Ongevallen (EHBO).
Behandelt kleine verwondingen/ kwaaltjes binnen zijn expertise.
Adviseert en toont het correcte gebruikt van verschillende bandages, windels, medische hulpmiddelen,...
Meet de juiste maten van de patiënt voor het passen van medische hulpmiddelen.
Geeft advies over verschillende parafarmaceutische producten.
19
Deelcompetentie 4.2.4.: De apotheker documenteert accuraat zijn verleende diensten m.b.t. eerstelijns gezondheidszorg.

Houdt zich aan de wettelijke en professionele vereisten om de verleende eerstelijns gezondheidszorg als ook de
vooruitgang/uitkomst accuraat te registeren in het farmaceutisch dossier van de patiënt.
Deelcompetentie 4.2.5.: De apotheker verwijst indien nodig door naar een arts of andere zorgverlener.


Reageert adequaat in elke (urgente) situatie en verwijst door naar de meest geschikte zorgverlener.

Bezorgt de andere zorgverlener, schriftelijk of mondeling, de reden van de doorverwijzing, het reeds gegeven advies en de
contactgegevens van zowel de apotheek als de patiënt.

Werkt nauw samen met de zorgverlener om de patiënt de beste zorg te leveren.
Legt de reden voor doorverwijzing verstaanbaar uit aan de patiënt zodat die ofwel toestemming geeft om zijn
patiëntgegevens uit te wisselen ofwel zelf contact opneemt met de andere zorgverlener.
Competentie 4.3.: De apotheker draagt bij tot de volksgezondheid, zowel preventief als curatief.
De apotheker hoort zich als zorgverlener te engageren om actief deel te nemen aan dit beleid. Hij is immers mee verantwoordelijk
om de gezondheid van de patiënten, en dus van de hele populatie, te optimaliseren. Om dit te verwezenlijken dient de apotheker
ten eerste op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen en de organisatie van volksgezondheid. Ten tweede neemt hij actief deel aan
de georganiseerde campagnes waardoor hij zijn rol als zorgverlener mee in de picture zet. Tot slot neemt hij zijn
verantwoordelijkheid op om patiënten te stimuleren actief deel te nemen aan de campagnes en zo hun gezondheid te waarborgen.
Deelcompetentie 4.3.1.: De apotheker behartigt de belangen van volksgezondheid.



Kent de prioriteiten van volksgezondheid.

Neemt zijn verantwoordelijkheid op om risicofactoren te herkennen die een invloed hebben op de incidentie en de ernst
van vaak voorkomende ziekten.

Heeft notie van de nationale organisatie van volksgezondheid en de preventieve gezondheidszorg alsook van de
belangrijkste gezondheidsorganisaties in België en Europa.

Heeft notie van de budgetten voor volksgezondheid en kan de impact van de derdebetalersregeling en andere maatregelen
inschatten op de totale kost voor volksgezondheid zodat hij hierover uitleg kan geven aan patiënten.
Promoot de beschikbaarheid en de uitvoering van de verschillende screeningsprogramma’s en sensibiliseringscampagnes.
Promoot de rol van de apotheker binnen de screeningsprogramma’s en sensibiliseringscampagnes en neemt zijn verantwoordelijkheid om te participeren in deze georganiseerde activiteiten.
Deelcompetentie 4.3.2.: De apotheker bevordert de gezondheid van de patiënten.

Neemt deel aan georganiseerde screeningsprogramma’s, gezondheids- en sensibiliseringscampagnes van de overheid en/
of beroepsorganisaties binnen het werkveld van de apotheker.

Geeft advies over preventie door gebruik te maken van de beschikbare informatie van gespecialiseerde
gezondheidsorganisaties.


Neemt deel aan de vaccinatiecampagnes georganiseerd door de overheid of andere gezondheidsorganisaties.

Heeft inzicht in de opbouw van sensibiliseringscampagnes o.a. keuze doelpubliek, strategie,... en heeft oog voor
gezondheidsproblemen die het onderwerp kunnen zijn voor een campagne.

Werkt samen met andere zorgverleners om de volksgezondheid te waarborgen.
Voert screeningstests uit volgens de professionele richtlijnen die vallen binnen het werkveld van de apotheker en
interpreteert deze resultaten.
20
Deelcompetentie 4.3.3.: De apotheker ondersteunt de zelfredzaamheid en de geletterdheid van de patiënt in de
gezondheidszorg.


Moedigt de patiënt aan om zijn kennis over zijn gezondheid te verbeteren en ondersteunt de patiënten in dit proces.

Geeft relevant, evidence-based, preventiegericht levensstijladvies op een manier die duidelijk verstaanbaar is (bv. folders,
sociale media, e-mail,...) en zonder weerstand uit te lokken.


Versterkt het advies over leefgewoonten dat gegeven werd door een andere zorgverlener.

Gaat na of de patiënt alles heeft begrepen omtrent de geadviseerde preventieve maatregelen.
Identificeert patiënten/ patiëntgroepen (bv. ouderen, zwangeren, HIV-patiënten,...) die baat hebben bij extra advies op
maat rond hun leefgewoonten.
Motiveert de patiënt om zijn levensgewoonten te veranderen en preventieve maatregelen toe te passen zodat de
risicofactoren voor zijn gezondheid geminimaliseerd worden.
21
Competentiegroep 5: Het afleveren van geneesmiddelen op voorschrift.
Het afleveren van geneesmiddelen op voorschrift is een van de voornaamste taken van de officina-apotheker. De officinaapotheker is namelijk diegene die binnen het multidisciplinair team verantwoordelijk is voor een correcte en continue aflevering van
geneesmiddelen. Daarvoor moet hij ten eerste een grondig analyse van het voorschrift uitvoeren om zich te verzekeren van de
wettelijke en medische geldigheid van het voorschrift. Als geneesmiddelenexpert is hij de geknipte zorgverlener om na te gaan of de
voorgeschreven geneesmiddelen geschikt zijn om het beoogde therapeutische doel te bereiken. Om de veiligheid van de patiënt te
garanderen, moet hij vervolgens kunnen oordelen over de geschiktheid van de voorgeschreven posologie alsook de toediening van
de voorgeschreven geneesmiddelen specifiek voor de patiënt. Wanneer hij onregelmatigheden vaststelt, overlegt hij met de
voorschrijvende arts over de optimalisatie van de therapie en geeft hij instructies aan de patiënt om het voorgeschreven
geneesmiddel correct te gebruiken. De apotheker baseert zich voor zijn professioneel oordeel op evidence-based informatie zodat
de patiënt de best mogelijke zorg krijgt.
Competentie 5.1: De apotheker formuleert een eerste beoordeling van het voorschrift.
De afleverende apotheker is verantwoordelijk voor het uiteindelijke gebruik van de geneesmiddelen. Om zichzelf ervan te
verzekeren dat de bedoelingen van de voorschrijvende arts correct zijn, het voorschrift authentiek is en aan de wettelijke vereisten
voldoet, moet de apotheker het voorschrift grondig nakijken op onregelmatigheden. Aangezien de apothekers in België het
monopolie bezitten voor de aflevering van geneesmiddelen, moeten ze ook kunnen garanderen dat een geneesmiddel zo snel
mogelijk bij de patiënt geraakt(2).
Deelcompetentie 5.1.1.: De apotheker valideert het voorschrift.
 Bevestigt dat het voorschrift authentiek is en voldoet aan alle wettelijke vereisten.
 Onderzoekt de authenticiteit van het voorschrift wanneer dit wordt doorgefaxt of gemaild maar bij de aflevering moet het
orginele voorschrift worden voorgelegd.
 Past de procedure toe om frauduleuze of illegale voorschriften op te sporen en weigert deze af te leveren.
 Kent geneesmiddelen die aanleiding geven tot misbruik en is hiervoor aandachtig bij een aflevering op voorschrift.
 Verwittigt de inspecteur van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten bij een vermoeden
van frauduleuze voorschriften.
Deelcompetentie 5.1.2.: De apotheker achterhaalt de medische bedoelingen van het voorschrift.
 Oordeelt of de bedoeling van de voorschrijver duidelijk is door de accuraatheid en volledigheid van het voorschrift na te
gaan.
 Bekomt extra informatie van de patiënt/ gemachtigde en/of de voorschrijver indien de bedoeling onduidelijk is.
 Contacteert de voorschrijver voor bijkomende informatie over het voorschrift wanneer nodig.
 Maakt aantekeningen op het voorschrift volgens de wettelijke richtlijnen met de extra informatie bekomen van de
voorschrijver en/of de patiënt/gemachtigde.
Deelcompetentie 5.1.3.: De apotheker bevestigt de beschikbaarheid van de voorgeschreven geneesmiddelen.

Kent de geneesmiddelen die een speciale leveringsprocedure hebben (bv. niet-geregistreerde geneesmiddelen in België) en
kan de impact op de beschikbaarheid hiervan inschatten.




Kent de richtlijnen voor import en/of export van geneesmiddelen/ hulpmiddelen/ voedingssupplementen.

Neemt de verantwoordelijkheid om de patiënt in te lichten wanneer een voorgeschreven geneesmiddel niet of vertraagd
wordt geleverd en onderneemt acties om de continuïteit van de therapie te waarborgen.

Documenteert alle relevante informatie volgens de professionele en wettelijke richtlijnen zodat de traceerbaarheid
gegarandeerd wordt.
Zorgt voor een efficiënt stockbeheer.
Kan bioequivalentienota’s interpreteren zodat hij kan oordelen of substitutie verantwoord is.
Stelt een alternatief geneesmiddel voor wanneer er een bevoorradingsprobleem is en verantwoordt zijn keuze t.o.v. de
voorschrijver zodat er in samenspraak een alternatief geneesmiddel gekozen wordt.
22
Competentie 5.2: De apotheker gaat de toepasselijkheid van de voorgeschreven geneesmiddelen na.
Wanneer de apotheker zeker is van de authenticiteit als ook de medische bedoelingen van het voorschrift , moet hij nagaan in welke
mate de voorgeschreven geneesmiddelen geschikt zijn voor de patiënt en zijn therapeutische doelstellingen. Om dit te
verwezenlijken, moet hij beschikken over alle relevante klinische informatie. Op basis van deze (evidence-based) informatie
oordeelt de apotheker over de toepasselijkheid van de geneesmiddelen. Indien nodig, brengt hij, weliswaar steeds in samenspraak
met de voorschrijvende arts, aanpassingen aan zodat het geneesmiddel optimaal gebruikt kan worden.
Deelcompetentie 5.2.1.: De apotheker verzamelt alle relevante klinische informatie.
 Consulteert de patiënt, de voorschrijvende arts, verpleegkundigen,... op een gestructureerde en professionele manier om
relevante patiëntgegevens te verzamelen o.a. leeftijd, geslacht, sociale achtergrond,...
 Bekomt volgens de procedures toegang tot relevante informatie uit het medisch dossier van de patiënt (bv.
ziekenhuisopname, pathologiën, medicatiehistoriek, laboresultaten,... ) en kan deze systematisch verwerken.
 Bekomt bijkomende geneesmiddelgerelateerde informatie door het gebruik van relevante, (evidence-based)
informatiebronnen.
Deelcompetentie 5.2.2.: De apotheker beoordeelt de voorgeschreven geneesmiddelen.




Kent het therapeutisch gebruik van de voorgeschreven geneesmiddelen.

Herkent voor de voorgeschreven geneesmiddelen (potentiële) geneesmiddelgerelateerde problemen die klinisch significant
zijn.

Herkent patiëntgerelateerde problemen (bv. slikproblemen) en/of leefgewoonten (bv. culturele achtergrond) die een
negatieve impact hebben op de therapietrouw.

Gebruikt zijn professioneel oordeel om te bepalen of een aanpassing van het voorschrift noodzakelijk is en voert dit ook uit
zodat de veiligheid en doeltreffendheid gewaarborgd blijven.
Heeft een basiskennis van pathofysiologie, diergeneeskunde en diagnostica.
Kan aangeven waarom deze geneesmiddelen en andere geneesmiddelen niet, zijn voorgeschreven voor deze patiënt.
Houdt rekening met patiënt-geneesmiddel/ geneesmiddel-geneesmiddel/ ziektebeeld(en)-geneesmiddelinteracties die een
impact hebben op de doeltreffendheid en veiligheid van de behandeling.
Deelcompetentie 5.2.3.: De apotheker stimuleert het optimale gebruik van de voorgeschreven geneesmiddelen.


Houdt rekening met de kosteneffectiviteit van de geneesmiddelen zonder in te boeten aan het belang van de patiënt.

Onderneemt actie om de therapietrouw te bevorderen door hulpmiddelen (bv. IMV, voorzetkamers,...) aan te bevelen aan
de patiënt/ gemachtigde/ voorschrijver/ ...

Erkent het belang om klinische interventies accuraat te noteren volgens de professionele richtlijnen en kan dit systeem
toepassen.
Stelt verschillende alternatieve therapeutische opties voor aan de voorschrijver wanneer een verandering van het
voorschrift noodzakelijk is om bv. therapietrouw te bevorderen en komt samen met de voorschrijver tot een geschikte
oplossing.
Competentie 5.3.: De apotheker levert de voorgeschreven geneesmiddelen af.
De uiteindelijke aflevering gebeurt op een gestructureerde manier zodat de apotheker er zeker van is dat alle aspecten aan bod zijn
gekomen. De aflevering zelf gebeurt in verschillende fasen waarbij dat de apotheker zowel rekening moet houden met praktische
zaken zoals het computersysteem als met de wetenschappelijke inhoudelijke aspecten van de aflevering. De apotheker is
verantwoordelijk voor het correcte en veilige gebruik van de afgeleverde geneesmiddelen. Het advies aan de patiënt is hiervoor
bepalend. De aflevering wordt volledig bijgehouden in het farmaceutisch dossier van de patiënt zodat de afgeleverde
geneesmiddelen traceerbaar zijn en opvolging van de patiënt mogelijk is.
23
Deelcompetentie 5.3.1.: De apotheker levert de voorgeschreven geneesmiddelen af op een logische en veilige manier.

Kan prioriteit geven aan bepaalde afleveringen rekening houdend met de urgentie, het bereiden/bestellen van het
geneesmiddel, de veiligheid van de patiënt en de wettelijke vereisten.


Kan afleveren m.b.v. het computergestuurde afleversysteem.

Wijst de patiënt op de invloed van het herverpakken (bv. klaarmaken medicatiebox) en de bewaaromstandigheden op de
werkzaamheid en stabiliteit van het geneesmiddel.

Kan duidelijke (bv. grootte), begrijpelijke (bv. eenvoudig Nederlands) en volledige labels maken voor de geneesmiddelen,
op maat van de patiënt.

Gebruikt extra labels met waarschuwingen indien relevant of vereist door de wetgeving zodat zowel de patiënt als de
andere zorgverleners beschikken over de nodige informatie om het geneesmiddel veilig toe te dienen.

Selecteert het juiste product in de juiste dosering en hoeveelheid, controleert dit en gaat na of de gemaakte labels
overeenkomen met het voorschrift.



Identificeert de patiënt/ gemachtigde zodat de geneesmiddelen aan de juiste persoon worden afgeleverd.

Wanneer er zich een afleverfout voordoet, onderneemt hij onmiddellijk actie zodat de schade beperkt blijft en neemt hij
maatregelen om het risico op een nieuwe fout te minimaliseren.
Besteedt extra aandacht aan de aflevering van verschillende producten die gelijkaardig zijn qua vorm, kleur, naam,... zodat
afleverfouten vermeden worden.
Levert de geneesmiddelen af en neemt zijn verantwoordelijkheid op voor de aflevering.
Geeft advies over het geneesmiddel, de dosering, de mogelijke nevenwerkingen (zonder paniek te zaaien),
voorzorgsmaatregelen en specifieke bewaarvoorwaarden.
Deelcompetentie 5.3.2.: De apotheker maakt gebruik van de medicatiehistoriek, het voorschriftenboek en het farmaceutisch
dossier.

Slaat elke aflevering (met ev. extra informatie) op in het farmaceutische dossier van de patiënt en in het voorschriftenboek
zodat de medicatiehistoriek van de patiënt accuraat en up-to-date is en er voldaan wordt aan de wettelijke regelgeving.

Noteert accuraat alle details van patiënt-geneesmiddel/ geneesmiddel-geneesmiddel/ ziektebeeld(en)- geneesmiddel
interacties samen met de ondernomen acties om de schade te beperken en een herhaling te voorkomen.


Neemt zijn verantwoordelijkheid om de kwaliteit van de verslagen te garanderen.


Bepaalt door het gesprek met de patiënt het niveau, het type en de meeste geschikte informatievorm om advies te geven.


Versterkt het mondelinge advies d.m.v. een demonstratie over het correcte gebruik en/of schriftelijk advies.

Werkt samen met de patiënt/ zijn gemachtigde om de therapietrouw te bevorderen door te discussiëren over het belang
ervan en de mogelijke acties die genomen kunnen worden om therapietrouw te verbeteren.
Gebruikt een systematische aanpak om de kernzaken uit deze bronnen extraheren.
Deelcompetentie 5.3.3.: De apotheker ondersteunt de patiënt door een advies op maat.
Schat de nood aan extra informatie in bij een medicatieverandering of een wijziging in therapie en beantwoordt hieraan
door met de patiënt te communiceren.
Controleert of de patiënt / zijn gemachtigde begrijpt waarom het geneesmiddel voorgeschreven is, hoe het bewaard en
gebruikt moet worden.
24
Competentiegroep 6: Bijdragen tot het optimale gebruik van geneesmiddelen.
De apotheker is als geneesmiddelenspecialist dé persoon binnen het multidisciplinaire team om te waken over het
geneesmiddelengebruik van de patiënt, maar anderzijds waakt hij ook over het geneesmiddelengebruik van de hele samenleving.
Door het monopolie van de apotheker op geneesmiddelen is het mede zijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een veilig en
rationeel gebruik van geneesmiddelen. Op het niveau van de patiënt, verwezenlijkt de apotheker dit door allereerst het meest
geschikte geneesmiddel te selecteren voor een bepaalde patiënt en die vervolgens te informeren over het correcte gebruik. Verder
volgt hij de patiënt nauwgezet op zodat nevenwerkingen of therapieontrouw snel worden opgespoord en er actie ondernomen kan
worden. Om de patiënt adequaat op te volgen is het essentieel om alle stappen, wijzigingen, aanbevelingen te documenteren in het
farmaceutisch dossier. Zo is traceerbaarheid en continuïteit gegarandeerd. De apotheker stelt ook een up-to-date medicatieschema
op door overleg met alle betrokken partijen. Zo kunnen interacties worden opgespoord, kunnen aanbevelingen geformuleerd
worden op basis van evidence-based informatie en heeft de patiënt een eenduidig overzicht van zijn geneesmiddelentherapie. Het
is voor de therapietrouw van groot belang dat de patiënt voldoende kennis heeft over zijn aandoening en de geneesmiddelen die hij
gebruikt. Bij de opstelling van het medicatieschema worden alle patiëntafhankelijke factoren in rekening gebracht zodat het schema
op maat is van de patiënt. De kwaliteit van het medicatieschema valt onder de verantwoordelijkheid van de apotheker maar de
validatie en opstelling van het medicatieschema gebeurt in samenspraak met de voorschrijvende arts en de patiënt.
Op niveau van de samenleving, verwezenlijkt de apotheker een rationeel gebruik van geneesmiddelen door artsen en patiënten op
te leiden om hun kennis over geneesmiddelen te vergroten en door gebruik te maken van betrouwbare informatiebronnen met
evidence-based richtlijnen.
Competentie 6.1: De apotheker tracht het geneesmiddelengebruik en de therapietrouw te optimaliseren.
Een belangrijke rol van de apotheker is het promoten van een veilig, rationeel, kosteneffectief geneesmiddelengebruik. Door de
vertrouwensband met de patiënt kan de apotheker niet alleen een inschatting maken van het geneesmiddelengebruik, maar ook
oordelen of de patiënt al dan niet therapietrouw is. De opvatting van de patiënt over zijn geneesmiddelengebruik heeft hier een
grote invloed op en dit tracht de apotheker te achterhalen door een vertrouwelijk gesprek. Tot slot probeert de apotheker zijn
gedrag en opvatting bij te sturen zodat de patiënt zijn geneesmiddelen correct en trouw inneemt.
Deelcompetentie 6.1.1.: De apotheker erkent het belang van therapietrouw en een optimaal geneesmiddelengebruik voor het
slagen van de therapie.


Is er zich van bewust dat therapietrouw essentieel is om de gewenste therapeutische doelen te behalen.
Herziet het geneesmiddelengebruik a.d.h.v. een systematische analyse.
Deelcompetentie 6.1.2.: De apotheker bespreekt het geneesmiddelengebruik en de therapietrouw met de patiënt.




Weet dat er verschillende soorten patiënten zijn i.v.m. therapietrouw.
Kent de verschillende methodes om therapietrouw op te volgen.
Merkt situaties op waarin het belangrijk is om therapietrouw te evalueren en onderneemt actie.
Gebruikt relevante, evidence-based informatie en professionele standaarden om het geneesmiddelengebruik te bespreken.
Deelcompetentie 6.1.3.: De apotheker streeft naar een algemene verbetering van het geneesmiddelengebruik

Documenteert informatie i.v.m. de frequentie en de aard van ongewenste effecten, nevenwerkingen en interacties
geassocieerd met het geneesmiddelengebruik.
25
Competentie 6.2.: De apotheker geeft advies bij het nemen van therapeutische beslissingen op basis van
een accuraat medicatieschema.
De apotheker werkt samen met de patiënt en andere leden van het multidisciplinair team een therapeutisch plan uit. Daarin staat
duidelijk wat de therapeutische doelstellingen zijn en op welke manier die gehaald zullen worden. De apotheker geeft als
geneesmiddelenspecialist evidence-based advies aan zowel de andere zorgverleners als de patiënt. Het medicatieschema is de
hoeksteen van zo’n therapeutisch plan aangezien het alle essentiële gegevens bevat. Zo’n medicatieschema is een overzicht van alle
geneesmiddelen/voedingssupplementen die de patiënt neemt, met de bijhorende posologie. De apotheker stelt het
medicatieschema in samenspraak met de patiënt en de betrokken artsen op zodat het een schema is op maat van de patiënt dat
tegelijk ook voldoet aan de evidence-based richtlijnen. Bij het opstellen van het medicatieschema screent de apotheker op
geneesmiddeleninteracties en houdt hij rekening met patiëntfactoren die een invloed hebben op de therapietrouw.
Deelcompetentie 6.2.1.: De apotheker verkrijgt een accurate medicatiehistoriek.



Krijgt toegang tot de huidige medicatiehistoriek na toestemming van de patiënt.

Stelt een accurate en volledige medicatiehistoriek op basis van alle verzamelde informatie.
Consulteert de patiënt en de betrokken zorgverleners om extra informatie te bekomen.
Verduidelijkt/ vervolledigt de medicatiehistoriek door relevante bronnen te gebruiken (bv. laboresultaten, medisch
dossier,...) maar rekening houdend met de waarde en de beperkingen van de bronnen.
Deelcompetentie 6.2.2.: De apotheker stelt een medicatieschema op.
 Stelt een medicatieschema op o.b.v. de bekomen medicatiehistoriek.
 Gebruikt zijn klinisch inzicht om (potentiële) klinisch significante patiënt-geneesmiddel/ geneesmiddel-geneesmiddel/
ziektebeeld(en)-geneesmiddel interacties op te sporen vooraleer het in het medicatieschema te gieten.
 Identificeert patiënt- en levensstijlgerelateerde factoren die een negatieve invloed hebben op de therapietrouw alsook op
de toepasbaarheid van het schema.
 Kent de verschillende pathologiën met bijhorende monitoring/labotesten zodat de medische toestand van de patiënt
duidelijk is.
 Kent de farmacologische eigenschappen en therapeutische indicaties van de geneesmiddelen met de daarbij horende
gewenste therapeutische uitkomst (bv. genezing of preventie).
Deelcompetentie 6.2.3.: De apotheker beoordeelt het medicatieschema.
 Evalueert het medicatieschema op een gestructureerde manier m.b.v. relevante informatiebronnen, (zelfontwikkelde)
tools,...
 Interpreteert afwijkende laboresultaten (t.o.v. de normale of gewenste waarden) en bepaalt de impact hiervan op het
huidige medicatieschema.
 Achterhaalt misbruik van geneesmiddelen door op een effectieve manier te communiceren met de patiënt.

Gebruikt zijn professioneel inzicht om evidence-based informatie, farmaceutische richtlijnen of protocols toe te passen op
het medicatieschema en zo discrepanties op te sporen.
Deelcompetentie 6.2.4.: De apotheker brengt wijzigingen aan in het medicatieschema.

Beoordeelt de verschillende therapeutische opties en formuleert evidence-based aanbevelingen om het medicatieschema
aan te passen o.b.v. de gevonden discrepanties/ laboresultaten/ klinisch onderzoek/ ...


Prioriteert de zorgnoden van de patiënt bv. veiligheid, kostprijs, effectiviteit,...

Zorgt voor een continue zorgverlening door de interventies/aanbevelingen duidelijk en beknopt te formuleren in het
farmaceutisch dossier en te integreren in een nieuw medicatieschema.

Evalueert de effectiviteit van de voorgestelde wijziging in het medicatieschema d.m.v. feedback en stelt zo nodig een
nieuwe wijziging voor.
Communiceert de wijziging duidelijk, accuraat en vertrouwelijk zowel naar de patiënt toe als naar de betrokken
zorgverleners zodat miscommunicatie vermeden wordt en de patiënt zich begrepen voelt.
26
Deelcompetentie 6.2.5.: De apotheker ondersteunt de patiënt in zijn zelfredzaamheid.

Geeft de patiënt beknopte, accurate, relevante (mondelinge of schriftelijke) informatie, op zijn niveau opdat de patiënt
zeer goed begrijpt wat zijn medische diagnose en behandeling inhoudt.

Onderneemt zo nodig actie om samen met de betrokken zorgverleners en de patiënt problemen aan te kaarten die een
impact hebben op de therapietrouw.

Bevraagt de patiënt grondig over welke geneesmiddelen en/of voedingssupplementen hij gebruikt zodat zijn informatie upto-date blijft.

Is bedacht op tekenen die het gebruik van een technisch hulpmiddel (vb. voorzetkamer) impliceren of die om een
aanpassing van het medicatieschema vragen.

Werkt samen met de patiënt en de betrokken zorgverleners om veranderingen in leefgewoonten te verwezenlijken en te
onderhouden.
Competentie 6.3: De apotheker volgt de patiënt nauwgezet en continu op.
Door zijn rol als geneesmiddelenspecialist en zijn laagdrempeligheid is de apotheker de meeste geschikte zorgverlener om de
patiënt van dichtbij op te volgen m.b.t. zijn geneesmiddelengebruik. Die opvolging bestaat er in na te gaan of de vooropgestelde
therapeutische doelstellingen zijn gehaald en of de patiënt therapietrouw is, maar ook om na te gaan of de patiënt geen
nevenwerkingen of ongewenste effecten ondervindt die zijn gezondheid kunnen schaden. Zo’n opvolging vereist een vertrouwensband met de patiënt waarbij de patiënt uitdrukkelijk toestemming geeft aan de apotheker om zijn
geneesmiddelengebruik op te volgen. De apotheker beschikt over het farmaceutisch dossier en eventueel het medicatieschema om
de klinische vooruitgang van de patiënt nagaan. Daarom is het belangrijk om alle gegevens correct te documenteren zodat het
farmaceutisch dossier en het medicatieschema steeds up-to-date zijn. Opvolging is essentieel voor kwetsbare patiënten
bijvoorbeeld polygemediceerde patiënten, ouderen, zwangeren, ... Wanneer de apotheker opmerkt dat de patiënt moeilijkheden
ondervindt met zijn dagelijkse medicatie, moet hij actie ondernemen om deze patiënt extra te ondersteunen. Dit gebeurt best in
overleg met de patiënt en de betrokken zorgverleners. Individuele medicatieverdeling (IMV) kan een extra ondersteuning bieden
voor deze patiënten.
Deelcompetentie 6.3.1.: De apotheker vraagt de goedkeuring aan de patiënt
 Identificeert patiënten die opvolging verlangen.
 Erkent het recht van de patiënt om niet mee te werken.
 Legt duidelijk uit waarom een goedkeuring nodig is en wat de voordelen zijn van een nauwgezette opvolging.
 Gebruikt de juiste communicatietechnieken om toestemming en medewerking van de patiënt te krijgen.
 Werkt samen met de patiënt en andere zorgverleners een medicatieschema uit dat voldoet aan de wettelijke richtlijnen en
waarin duidelijk de verantwoordelijkheden, de duur en wijze van opvolging, de gewenste therapeutische doelen, ... staan
vermeld.
Deelcompetentie 6.3.2.: De apotheker beoordeelt de klinische vooruitgang.

Bekomt informatie over het doseringsschema en de toedieningswijze zodat duidelijk wordt of de patiënt/ zijn gemachtigde
de geneesmiddelen op een correcte manier toedient.


Onderzoekt of patiënt-geneesmiddel/ geneesmiddel-geneesmiddel/ ziektebeeld(en)-geneesmiddel interacties voorkomen.

Consulteert het medicatieschema zodat eventueel een correlatie tussen het ongewenste effect en een geneesmiddel
aangetoond kan worden.

Rapporteert overgevoeligheden, allergieën of ongewenste effecten (vastgesteld of een vermoeden van) volgens de
afgesproken procedure.

Bespreekt de huidige behandeling met de patiënt en de andere zorgverleners om na te gaan of de therapeutische
doelstellingen gehaald worden.
(her)Kent mogelijke nevenwerkingen of onbedoelde effecten gelinkt aan een bepaald geneesmiddel en weet welke
bronnen men kan raadplegen voor meer informatie.
27
Deelcompetentie 6.3.3.: De apotheker monitort de patiënt en intervenieert wanneer nodig.

Communiceert duidelijk, accuraat en beknopt zodat de patiënt al de nodige informatie ontvangt en begrijpt over zijn
medische toestand, de vereiste opvolging en zijn medicatie.

Past IMV toe indien noodzakelijk, rekening houdend met factoren die een invloed hebben op de werkzaamheid en
stabiliteit van de geneesmiddelen.




Helpt de patiënt en de andere zorgverleners bij de monitoring van bv. INR, bloedglucosespiegels,...


Werkt samen met de patiënt en de andere zorgverleners een strategie uit om het medicatieschema te optimaliseren.
Kent de geneesmiddelen die monitoring vereisen.
Kent het proces en het doel van Therapeutic Drug Monitoring (TDM) en adviseert wanneer noodzakelijk.
Gebruikt zijn klinisch inzicht om problemen in de behandeling op te sporen met een impact op de effectiviteit en veiligheid
van het geneesmiddelengebruik.
Verwijst de patiënt schriftelijk of mondeling door naar de meest geschikte zorgverlener zodat de patiënt de beste medische
zorgverlening krijgt.
Deelcompetentie 6.3.4.: De apotheker beheert het farmaceutisch dossier.

Houdt een volledige, accurate medicatiehistoriek bij die voldoet aan de professionele standaarden en houdt deze up-todate door o.a. alle relevante informatie te documenteren.

Slaat de medicatiehistorieken zodanig op zodat de vertrouwelijkheid en de continuïteit gegarandeerd blijft.
28
Competentiegroep 7: Kritisch omgaan met informatie en onderzoeksinteresse.
Deze competentiegroep bevat verschillende competenties die gelinkt moeten worden aan alle voorgaande competentiegroepen.
Het is namelijk essentieel binnen elk domein om informatie kritisch te analyseren en hier op een gestructureerde manier mee om te
gaan. Apothekers zijn vaak ook werkzaam in onderzoeksinstellingen waar ze wetenschappelijke studies opzetten. De apotheker
moet daarom ook beschikken over een waaier aan een competenties nodig om wetenschappelijk onderzoek te voeren. Apothekers
die niet werkzaam zijn in het wetenschappelijke onderzoek ondervinden de impact hiervan op hun dagelijkse praktijk en dienen dus
bij te blijven met de nieuwe evoluties in de medische en farmaceutische wereld.
Door het internet komt zowel de patiënt als de apotheker in contact met massa’s informatie waarvan de wetenschappelijke evidentie vaak onduidelijk is. Door zijn universitaire opleiding, is de apotheker in staat kritisch om te gaan met deze overdaad aan
informatie. Hij kan betrouwbare informatiebronnen onderscheiden van anderen, deze informatie kritisch analyseren en de patiënt
een objectief, betrouwbaar en wetenschappelijk correct antwoord geven. Deze evidence-based informatie is het resultaat van veel
en langdurig wetenschappelijk onderzoek en de apotheker engageert zich dan ook om, op welke manier dan ook, wetenschappelijk
onderzoek aan te moedigen.
Competentie 7.1: De apotheker bekomt, analyseert en synthetiseert informatie.
De apotheker wordt dagelijks geconfronteerd met de meest uiteenlopende vragen. Om hier een objectief, wetenschappelijk
antwoord op te formuleren moet hij eerst op zoek naar betrouwbare informatie om zijn antwoord te staven. Hiervoor moet hij de
geschikte informatiebronnen en databanken kennen om vervolgens op een gestructureerde manier de informatie te verzamelen en
te analyseren. De apotheker formuleert daarom een afgelijnde onderzoeksvraag en gaat d.m.v. een logische zoekstrategie op zoek
naar bruikbare informatie. Om een correcte analyse uit te voeren, moet de apotheker notie hebben van de meest gebruikte
statistiek, onderzoeksmethodes, statistische significantie, … Tot slot kan hij een objectief en genuanceerd antwoord formuleren
door de verkregen informatie te synthetiseren en zijn professioneel oordeel te gebruiken om de klinische significantie te bepalen.
Deelcompetentie 7.1.1.: De apotheker kan omgaan met verschillende informatiebronnen en databanken.


Evalueert de informatiebronnen en databanken o.b.v. accuraatheid en evidentie.



Beschrijft de aard, het niveau, de urgentie en de vorm (schriftelijk, mondeling,…) van de gevraagde informatie.


Gebruikt een systematische zoekstrategie om de onderzoeksvraag te beantwoorden.


Is vertrouwd met de basisconcepten en de terminologieën om een kritische analyse uit te voeren.


De apotheker beheerst het wetenschappelijke Engels.



Kan de klinische significantie uitleggen in wetenschappelijke studies.
Selecteert de meest geschikte informatiebron en/ of databank om de gezochte informatie te vinden.
Deelcompetentie 7.1.2.: De apotheker verkrijgt betrouwbare informatie.
Formuleert een duidelijke onderzoeksvraag.
Gaat op zoek naar andere informatiebronnen of databanken wanneer de bronnen op de werkplek ontoereikend zijn en kan
dit verantwoorden.
Selecteert de relevante informatie uit de geraadpleegde informatiebronnen en databanken.
Deelcompetentie 7.1.3.: De apotheker analyseert en bespreekt de verkregen informatie.
Kan de vaak gebruikte statistische termen en methoden in de medische/ farmaceutische, wetenschappelijke literatuur
uitleggen.
Evalueert enerzijds de validiteit van de gebruikte methodes en anderzijds de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de
gegevens uit wetenschappelijke studies.
Kan uitleggen wat de vermoedelijke impact van de wetenschappelijke literatuur is op de klinische praktijkvoering.
Begrijpt en interpreteert de verkregen informatie met als onderwerpen:
farmacovigilantiestudies, kosteneffectiviteitstudies, farmacokinetische studies,….
vergelijkende efficaciteitstudies,
29
Deelcompetentie 7.1.4.: De apotheker synthetiseert de verkregen informatie.



Maakt een samenvatting van de verkregen informatie en gebruikt een referentiesysteem om correct te refereren.
Past een logisch denkproces toe om tot een synthese te komen.
Legt de evidence-based onderbouwing van het synthese uit en formuleert zo een wetenschappelijk gefundeerd antwoord
op de onderzoeksvraag.
Competentie 7.2: De apotheker engageert zich in wetenschappelijk onderzoek naar gezondheid,
geneeskunde en het farmaceutische werkveld.
Apothekers zijn ook werkzaam in de farmaceutische industrie, onderzoeksinstellingen, overheidinstanties,… waar ze meewerken aan wetenschappelijk onderzoek. Door hun wetenschappelijke opleiding zijn ze vertrouwd met elk aspect van een
wetenschappelijke studie waardoor ze in staat zijn zelfstandig aan onderzoek te doen. Officina-apothekers zijn er zich van bewust
dat wetenschappelijke evidentie enkel tot stand kan komen door degelijk wetenschappelijk onderzoek en tonen dan ook interesse
in deze branche. De officina-apotheker is ook de schakel tussen het onderzoek en de klinische praktijk en engageert zich om de
bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur mee te nemen naar de dagdagelijkse praktijk.
Deelcompetentie 7.2.1.: De apotheker is vertrouwd met onderzoekprincipes en onderzoekstechnieken.
 Is vertrouwd met de ethische richtlijnen voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.
 Kan de belangrijkste factoren omschrijven die een impact hebben op het studiedesign en de onderzoeksmethode.
 Kan de belangrijkste verschillen omschrijven tussen onderzoeksmethoden.
 Is vertrouwd met de statistische termen en technieken die gebruikt worden voor de analyse van onderzoeksresultaten.
 Is vertrouwd met de belangrijkste farmaco-economische concepten.
 Is vertrouwd met de basisconcepten van Good Manufactering Practices (GMP).
 Is vertrouwd met de regelgeving en organisatie binnen de farmaceutische industrie (bv. verpakkingsgroottes, reclame,
terugname van geneesmiddelen.)
Deelcompetentie 7.2.2.: De apotheker deelt zijn bevindingen met anderen en past deze toe in de praktijk.


Integreert de wetenschappelijke evidentie uit het onderzoek in de dagdagelijkse praktijk.

Gebruikt zijn klinisch inzicht om de theorie te vertalen naar praktijksituaties.
Verantwoordt de veranderingen in de praktijk die gebeurd zijn op basis van nieuwe evidentie uit de wetenschappelijke
literatuur.
Reference List
(1) APB. Eerste lijnszorg: toegankelijkheid. 30-4-2013. 30-4-2013.
(2) Orde der Apothekers. Code van Farmaceutische plichtenleer: art. 31. 2013. 2-7-2013.
30