© Copyright 2013 Dagblad De Limburger / Limburgs Dagblad. Het auteursrecht, ook ten aanzien van artikel 15 AW, wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Woensdag, 11 juni 2014 Kal mer plat Wanneer ben je een echte Limburger? Het dialect is het eerste obsta- IK kel dat je als nieuwkomer tegenkomt. Verstaan is één ding, maar is het slim Limburgs te leren spreken? Import-Limburger Merel Visscher vraagt het taalkundigen in deel drie van de serie Ik, Limburger?! Limburger?! Reageren kan via e-mail: [email protected]. Of discussieer mee op onze Facebookpagina (te vinden via zoekopdracht De Limburger) tekst Merel Visscher isscher illustratie Jean Gouders Z ou het leven hier eenvoudiger zijn als je niet meteen kan horen dat ik geen echte Limburger ben? Als ik vlekkeloos dialect kon spreken? Of is een Limburgs leren een onmogelijke missie? Zelf krijg ik het gevoel dat ik Limburgers belachelijk maak als ik plat probeer te spreken. Koudwatervrees wellicht, want vice-voorzitter Lei Heijenrath (Heerlen, 1937) van Veldeke Limburg raadt me juist aan in ieder geval een poging te wagen. „Het wordt enorm gewaardeerd”, vindt hij. Het is een teken van respect. De gepensioneerde neerlandicus uit Kerkrade citeert dichter Leo Vroman. De in Texas gestorven dichter had gezegd: als je in Amerika wilt blijven, is het verstandig Amerikaan te worden. Als je met dedain dialect probeert te spreken, wordt dat meteen gevoeld. Alleen al door de historie staat ‘De Hollander’ in Limburg op achterstand. Na de kunstmatige samenvoeging van de lappendeken van zelfstandige gebieden met eigen dialecten bij het Koninkrijk der Nederlanden in 1815, waren de Limburgers ineens één in hun strijd om bij België te horen. Met Holland had men hier niks, niet wat betreft cultuur, identiteit en geloof. Overal in de nieuwe provincie Limburg werden Hollandse ambtenaren benoemd. In die tijd verdienden veel Hollanders goud geld met de handel. Belasting hoefde je hierover niet te betalen. Wel werd belasting geheven op grondbezit en de meeste rijke Limburgers bezaten grond. Limburgers betaalden, Hollanders maakten de dienst uit. Dat zette kwaad bloed. En, zegt Heijenrath, „als mensen niet vrij kunnen ademen, zoeken ze houvast. Het meest kenmerkende van al die verschillende gebieden die Limburg vormden was: de taal.” Wat de Limburgse dialecten - hoe verschillend ook - volgens Veldeke gemeen hebben, is dat het klanktalen zijn. De toon maakt het verschil. Zo is duur in het Kerkraads duur, maar als je het net wat anders uitspreekt betekent het deur. Tja, ga er maar aan staan. Toch zijn er mensen die zich op de een of andere manier het dialect eigen hebben gemaakt. In Maastricht ontmoet ik Henri Went (Rotterdam, 1932), die na meer dan vijftig jaar in de Limburgse hoofdstad een fascinerend mengelmoesje van beide talen spreekt. Op goed geluk kwam hij na de oorlog naar het zuiden, om werk te vinden. Hij werkte in restaurants, bij een banketbakker, papierfabriek Sappi en belandde uiteindelijk bij de PTT, als collecteur van luistergeld. Natuurlijk moest hij grapjes verduren. „Went, krèèèènt, zoals ze dat alleen in Maastricht kunnen zeggen. Daar moste tegen kenne. Ik maakte me er met een kwinkslag van af. Nooit in de tegenaanval gaan.” Went kon aardig dansen, maar als hij in de dansschool op een meisje afstapte en zijn Hollandse mond opentrok, reageerde ze nuffig. Maastrichtse meisjes hadden liever een jongen uit eigen parochie. Behalve Ans. Een echte Maastrichtse. Ze trouwden en al snel zei ze tegen hem: je moet proberen Limburgs te kallen. En dat deed hij, al hoor je dat hij geen native speaker is. Went heeft zich verzoend met zijn status als Rotterdamse Maastrichtenaar. Hij is ingeburgerd via werk, carnaval, het buurtwerk en zijn vier kinderen, die het Maastrichts dialect perfect beheersen. „Ik zal altijd zeggen dat ik van Rotterdam ben, maar voel me Limburger. Als je al begint met: die mensen verstaan me niet, die motte me niet, dan ben je weg.” Er zijn ook mensen die het dialect zo feilloos onder de knie hebben dat het zelfs voor ingewijden niet meer te horen is. Zo kan Ronnie Vluggen (Haarlem, 1946) uit Mechelen haar dorpsgenoten nog altijd verbazen door te zeggen dat ze in Haarlem is opgegroeid. Ze trouwde jong met Jef, die ze ontmoette tijdens een vakantie in het Heuvelland. De taal leren ging eigenlijk vanzelf. „Mijn schoonouders waren niet gewend om Nederlands te praten. Moel mer plat, zeiden ze tegen me. In het begin probeerde ik het gewoon. Bij de slagerij bestelde ik in het plat en dan kreeg ik in het Nederlands antwoord. Maar al na een jaar bestelde ik patat bij een frietkraam in Zandvoort en daar kreeg ik te horen: ‘U bent niet van hier hè?’ Het ging heel snel. Ik verstond heus niet alles en verhollandste sommige woorden. Ik ging met de kinderen naar de kippetjes, niet naar de hunnekes. Nu moet ik oefenen om Hollands te praten. Ik moet soms zoeken naar woorden, maar als er in het café van mijn dochter een Hollandse toerist binnenkomt, gaat er meteen een knopje om. Mijn kleindochters moeten er altijd erg om lachen. Een Hollander ben ik allang niet meer. Ik voel me echt een Limburger, omdat ik hier ben geaccepteerd. Alleen het Limburgs kwartiertje, daar doe ik niet aan. Ik hou me aan afspraken.” De Mechelense vindt het geen noodzaak om het dialect te leren. „Ook zonder de taal te spreken kun je Limburger zijn. Zolang je alles kunt verstaan, is het prima. Kiek - kiek zeg ik, hoorde je dat? Slip of the tongue vroeger gebeurde het nogal eens dat er Hollanders in het dorp kwamen wonen en dan in no time in het schoolbestuur zaten. Die Hollanders, werd dan gezegd, die denken zeker dat ze de dienst uitmaken. Daar zei ik wel wat van. Jullie kunnen toch ook zélf in dat bestuur?” Taal is een erg fijngevoelig instrument, vertelt Leonie Cornips (Heerlen, 1960), bijzonder hoogleraar taalcultuur in Limburg. „Taal is een thermometer. Als je iets afwijkend spreekt, heb je de poppen al aan het dansen, dan word je ergens geplaatst. Taal is een krachtig insluitingsinstrument, maar ook een krachtig uitsluitingsinstrument.” Ze groeide op in de jaren zestig in Heerlen, in een mijnwerkerswijk. „Dialect hoorde je amper. Nu merk ik dat er veel meer dialect wordt gesproken dan vroeger. Je ziet dat die taal wordt aangegrepen om jezelf identiteit te geven, je afkomst betekenisvol te maken.” Is het volgens Cornips voor iemand van buiten de provincie te doen om een dialect te leren? „Natuurlijk. Zeggen dat dat niet zo is, hoort bij het spel. Als je Chinees kunt leren, kun je ook een Limburgs dialect leren.” Of het ook zin heeft om beter te worden geaccepteerd in een gemeenschap, daar kan ze geen antwoord op geven. „Als we daar eens een experiment op konden loslaten… Ik heb jaren onderzoek gedaan naar Surinaamse, Turkse en Marokkaanse jongeren en hun taalgebruik. Zij gebruiken hun eigen woorden, chickie bijvoorbeeld. En dan gaan de anderen die zomaar overnemen! Je wordt van je kapitalen beroofd waar je bij staat. Dat betekent dat je continu in de weer moet zijn om een nieuw talenkapitaal aan te maken. Het zou best kunnen dat als veel mensen van buiten zich het Limburgs eigen maken - zoals Rowwen Hèze wil - dat het Limburgs sterk verandert. Want dat in- en uitsluiten blijft bestaan. Als je je de taal gaat toe-eigenen en velen doen dat, gaat die grote groep zich weer talig op een andere manier manifesteren. Je haalt het nooit in.” Het wij-zij-gevoel voelt in de periferie veel sterker, omdat je in een machteloze positie zit, legt Cornips uit. „Als ik in Haarlem ben, kan niemand me aanspreken op dat ik slecht Nederlands spreek. Maar in Limburg kan iedereen je op de vingers tikken. Daar zit een machtsverschil. Net zo goed als jij of ik als we iets in het Maastrichts proberen te zeggen op de vingers worden getikt door het machtscentrum in Maastricht als ‘boertjes van buiten’. Voor Limburgers is taal het kapitaal. Ze hebben niets anders. Net zoals Marokkaanse jongeren: hun Nederlands wordt niet gewaardeerd dus wat is er nog? Hun chickie, hun straattaal. Dat is dan je culturele kapitaal.” Er zijn weinig taalcursussen, voor wie toch een dialect wil leren spreken. Wel cursussen voor Limburgers die hun dialect goed willen schrijven. „Gek he”, zegt Cornips. „Alsof het een geheimtaal is.” Begin maar eens, adviseert Heijenrath, met de beduchtheid af te leggen. „Laat blijken dat je wilt meedoen. Het geeft niet als het een brabbeldialect is. Er helpt maar één ding aan: spring in het diepe. En spartel!” “ Bij de slagerij praatte ik plat en dan kreeg ik in het Nederlands antwoord. Ronnie Vluggen uit Mechelen
© Copyright 2025 ExpyDoc