Kinderalimentatie: een jaar ervaring met de nieuwe tremanormen Mr. drs. J.P.M. Bol, Mr. r. van CoolwiJK en Mr. J.e.M.C. Moons in het afgelopen jaar zijn in REP de eerste – veelal niet elders gepubliceerde – uitspraken besproken waarin de nieuwe tremanormen voor de kinderalimentatie zijn toegepast.1 welke conclusies kunnen worden getrokken en op welke punten is verbetering wenselijk? dit artikel is het resultaat van overleg tussen de auteurs die de rubriek het afgelopen jaar hebben verzorgd.2 D e wijzigingen voor de berekening van de kinderalimentatie zijn ingevoerd in twee fasen. Per 1 januari 2013 is de behoefte aangepast en per 1 april 2013 de berekening van de draagkracht. Voor de berekening van de behoefte blijven het netto gezinsinkomen voor scheiding en het aantal kinderen in het gezin bepalend. Nieuw is dat bij co-ouderschap de behoefte niet langer wordt verhoogd met 16% wegens dubbele woonlasten en dat het kindgebonden budget voortaan van het eigen aandeel van de ouders wordt afgetrokken. De wijziging van de draagkracht is ingrijpender. Deze wordt voortaan volgens een vaste formule geheel forfaitair berekend op basis van het netto besteedbaar inkomen (NBI) en luidt als volgt: draagkracht = 0,7 x (NBI-850-0,3NBI). Voor inkomens lager dan € 1.500 netto per maand geldt een aangepaste tabel.3 Het draagkrachtloos inkomen kan verhoogd worden met niet betwiste extra lasten zoals schulden of dubbele woonlasten. Als het feitelijk besteedbaar inkomen tot onder het absolute minimum daalt, kan een beroep worden gedaan op de aanvaardbaarheidstoets. De nieuwe tremanormen zijn van toepassing op kinderalimentatie die voor het eerst wordt vastgesteld of wordt gewijzigd met ingang van een na 1 april 2013 liggende datum. Met de wijzigingen hoopt de Expertgroep4 beter aan te sluiten bij de maatschappelijke ontwikkelingen waarin ouders in toenemende mate zorg en arbeid delen. De ver- 1 2 3 4 22 REP 2013, nrs. 4 tot en met 8. Dit artikel is geschreven vóór de publicatie van Tremarapport versie 2014. Rapport alimentatienormen versie juli 2013, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl Voorheen Werkgroep Alimentatienormen of ook wel Tremawerkgroep genoemd. eenvoudiging moet leiden tot beperking van de conflicten tussen de ouders, minder wijzigingsmomenten en dus minder druk op de rechterlijke macht.5 Wat zijn de ervaringen na een jaar? Zorgkorting en behoefte De zorgkorting komt tegemoet aan de wens van velen om de eigen verblijfskosten van de onderhoudsplichtige te verrekenen met de alimentatie en is een verbetering ten opzichte van de oude ‘€ 5 per dag per kind’ regeling. De hoogte is forfaitair vastgesteld op 15%, 25% of 35%. Hierachter ligt de gedachte dat omgang met de kinderen een recht én een plicht is en dat noch de éne noch de andere ouder er financieel belang bij mag hebben om de zorg te beperken of juist op te rekken. Het maximum van 35% geeft aan dat er altijd één hoofdverzorger is die de verblijfsoverstijgende kosten betaalt en dus het grootste deel van het budget nodig heeft. De rechterlijke macht lijkt echter voor dit keurslijf niet veel te voelen. Uit de bestudeerde uitspraken blijkt dat percentages worden toegepast van 0 tot 50% en alle varianten daartussen. De afwijking is eerder regel dan uitzondering. Blijkbaar is de behoefte om aan te sluiten bij de werkelijke zorgverdeling groot, niet alleen de justitiabelen maar ook rechters lijken dit als de meeste redelijke uitkomst te ervaren. Als de gezamenlijke draagkracht ontoereikend is om in de behoefte van de kinderen te voorzien dan wordt ‘de armoede verdeeld’: het tekort wordt voor de helft gekort op de zorgkorting, de andere helft komt ten laste van de hoofdverzorger. Dit levert in de praktijk geen problemen op. 5 Zie ook: mr. A.Roelvink-Verhoeff, Kinderalimentatie, kijkgeld of wie niet zorgt zal betalen? EB 2011, afl. 11/12. SDU UITGEVERS / NUMMER 1, FEBRUARI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK De nieuwe tremanormen kinDeralimentatie in De praktijk Dat de doelstelling om de zorgkorting forfaitair toe te passen niet wordt gehaald, is nauwelijks een probleem te noemen. Zeker niet als wordt aangesloten bij de afspraken in het ouderschapsplan, is er niets tegen maatwerk. In dat kader is – mag men aannemen – goed nagedacht over de gewenste verdeling van de zorgtaken en als die eenmaal vastligt, is die niet meer vrijblijvend. De forfaitaire zorgkorting (en de keuze voor een hoofdverzorger) kan dan gereserveerd blijven voor de uitzonderlijke zaken waarin ouders het ook over het ouderschapsplan niet eens kunnen worden. Een punt van aandacht is de onderbouwing van de behoefte van kinderen en de percentages van de zorgkorting. Wat kosten kinderen, waaraan wordt dit besteed en welke kosten worden met de zorgkorting gedekt? Zo is zonder toelichting sinds 1 april de verhoging van 16% bij co-ouderschap wegens dubbele woonlasten geschrapt. Betekent dit dat de resterende 16% nu wordt verdeeld onder beide ouders, dus elk 8%? Of houdt de hoofdverzorger het budget van 16%? Bedacht moet worden dat sowieso de wooncomponent niet thuishoort in de te verdelen kosten, omdat bij de berekening van de draagkracht al volledig rekening is gehouden met de woonlasten. Elke ouder draagt dus langs die weg al bij in het aandeel van de kinderen in de woonlasten en er is dus sprake van een dubbeltelling. Het is een oud probleem, dat nog steeds om een oplossing vraagt. Een gefundeerd onderscheid tussen verblijfs- en verblijfsoverstijgende kosten is ook nodig om de zorgkorting te kunnen onderbouwen, zodat de onderhoudsplichtige weet welke kosten hij geacht wordt hiervan te betalen. Ronduit verwarrend in dit verband is de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 5 juni 2013 (REP 2013, nr. 5) waarin de rechter zich uitspreekt over de besteding van de zorgkorting door te stellen: “Gelet op de hoogte van de zorgkorting gaat de rechtbank ervan uit dat de man niet slechts voorziet in eten en drinken voor de minderjarigen op de momenten waarop zij bij hem verblijven, maar dat hij ook daadwerkelijk maandelijks een bedrag van omstreeks € 327 aan de kosten voor de minderjarigen voldoet.” Verwarrend, omdat bij een hoge zorgkorting het totale budget eveneens hoog is en niet valt in te zien waarom de alimentatieplichtige in dat geval wordt geacht van zijn zorgkorting meer dan de verblijfskosten te betalen. Of is het de bedoeling dat de zorgkorting ook wordt gebruikt voor andere uitgaven? Als dat zo is dan ligt de vraag voor de hand welke uitgaven dit dan zouden moeten zijn. Hoe dan ook, inzicht in de bestedingen is hard nodig. Als het gaat om de specificatie van de behoefte is het enige harde gegeven, dat wil zeggen op onderzoek van het CBS gebaseerd, het percentage van het netto gezinsinkomen dat gemiddeld aan de kinderen wordt besteed. Dit is gerelateerd aan het aantal kinderen in het gezin en is: 17% bij een kind, 26% bij twee kinderen, 33% bij drie kinderen en 40% bij vier kinderen. Er zijn nauwelijks harde gegevens over de gemiddelde uitgaven voor levensonderhoud, kleding, sport, onderwijs, vakantie enzovoort, zeker niet als die moeten worden gerelateerd aan het welstandsniveau van partijen. En hoe verhouden deze kosten zich met die van de kosten kinderopvang? Moeten die eenvoudig worden opgeteld of verdringen hoge TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 1, FEBRUARI 2014 / SDU UITGEVERS uitgaven voor de kinderopvang andere uitgaven? Dat ook deze informatie niet overbodig is, blijkt uit de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 3 juli 2013 (REP 2013, nr. 8) waarbij de kosten kinderopvang volledig worden opgeteld bij het tabelbedrag. Blijkbaar is aangenomen dat in het tabelbedrag in het geheel geen kosten kinderopvang zijn begrepen en dat er evenmin verschuiving is van kosten. De Expertgroep kan dit onderzoek uiteraard niet zelf uitvoeren, maar zou er wel op aan kunnen dringen bij de geëigende instanties dat dit onderzoek er komt. aanvaardbaarheidstoets of verhoging draagkrachtloos inkomen? De aanvaardbaarheidstoets blijkt in de praktijk tot verwarring te leiden. Onaanvaardbaar is als de alimentatieplichtige ‘bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.’(Tremarapport, versie juli 2013, nr. 7.3). Voor de berekening van de behoefte blijven het netto gezinsinkomen voor scheiding en het aantal kinderen in het gezin bepalend. Daarnaast is het mogelijk om het draagkrachtloos inkomen te verhogen met extra lasten die niet in geschil zijn (Tremarapport, nr. 7.2). In de rechtspraak lopen deze twee criteria door elkaar. Een voorbeeld is het Hof Arnhem-Leeuwarden dat in zijn uitspraak van 10 september 2013 (REP 2013, nr. 7) met toepassing van het aanvaardbaarheidscriterium niet betwiste huwelijkse schulden opneemt in het draagkrachtloos inkomen, hoewel gesteld noch gebleken is dat de aflossing op de schulden tot een onaanvaardbare situatie leidt. Ook bij toepassing van nr. 7.2 lijkt de uitkomst niet altijd voorspelbaar. Rechtbank Den Haag neemt in de uitspraak van 19 juli 2013 (REP 2013, nr. 7) extra (woon)kosten mee voor zover deze de forfaitaire woonlast te boven gaan, het Hof Arnhem-Leeuwarden telt in zijn uitspraak van 10 september 2013 (REP 2013, nr. 7) de extra (schulden)last geheel op bij het draagkrachtloos inkomen. Een zeer recente uitspraak van de Rechtbank Den Haag6 is wel heel wonderlijk want, hoewel partijen het er over eens zijn dat de premies van de overbruggingshypotheek en de levensverzekering van de door de vrouw bewoonde echtelijke woning door de man zullen worden betaald, wijst de rechtbank het verzoek van de man om met deze kosten rekening te houden in zijn draagkrachtloos inkomen af, want ‘niet is vast komen te staan dat deze door de man betaalde lasten zodanig veel hoger zijn dan de forfaitair bepaalde kosten waarmee reeds rekening wordt gehouden, dat de man bij vaststelling van een bijdrage op basis van voornoemde formule niet 6 ECLI:NL:RBDHA:2013:17879. 23 meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud zou kunnen voorzien. Om die reden is niet gebleken dat onverkorte toepassing van de Tremanormen voor de man tot een onaanvaardbaar resultaat leidt’. Ook het Hof Den Haag lijkt niet steeds in het gareel te willen lopen. Zo legt deze rechtbank zich als enige niet zonder meer neer bij de forfaitaire draagkrachtberekening, wat blijkt uit de regelmatig terugkerende opmerking in de beschikkingen dat de forfaitaire woonlast ‘niet onredelijk’ is. Een weliswaar lichte, maar toch duidelijke redelijkheidstoets dus. De vraag waarop in de rechtspraak nog geen duidelijk antwoord is gegeven, is of een beroep op de bepaling van nr. 7.2 kans van slagen heeft als het gaat om reële extra lasten zoals schulden, premie arbeidsongeschiktheidsverzekering of dubbele woonlasten, die niettemin worden betwist. Anders gezegd, is niet betwisting een absolute voorwaarde of moet de betwisting ook zijn gebaseerd op goede gronden? Aangenomen mag worden dat de Expertgroep dit laatste voor ogen heeft gehad en verduidelijking van de tekst op dit punt is dan ook gewenst. Evenmin is uit de jurisprudentie duidelijk of ook de onderhoudsgerechtigde in bepaalde situaties een beroep Blijkbaar is de behoefte om aan te sluiten bij de werkelijke zorgverdeling groot. kan doen op de aanvaardbaarheidstoets. Stel de volgende casus. Beide ouders hebben onvoldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien en er is geen ruimte voor kinderalimentatie. De hoofdverzorger heeft in werkelijkheid hogere woonlasten dan het forfait en bij de onderhoudsplichtige is dit juist andersom. Het zou kunnen betekenen dat de hoofdverzorger feitelijk onder het bestaansminimum zakt, terwijl de onderhoudsplichtige het relatief ruim heeft. Zou in zo’n geval niet ook de onderhoudsgerechtigde een beroep moeten kunnen doen op de aanvaardbaarheidstoets? Partneralimentatie naast kinderalimentatie De verschillende berekeningswijze voor kinder- en partneralimentatie kan leiden tot de situatie dat onvoldoende draagkracht aanwezig is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien en er vervolgens wel draagkracht aanwezig is voor partneralimentatie. Dit was het geval bij het Hof Arnhem-Leeuwarden in de uitspraak van 10 september 2013 (REP 2013, nr. 7). Het hof verhoogde het draagkrachtloos inkomen met € 1.000 vanwege de aflossing op huwelijkse schulden. Dat leverde een kinderalimentatie op die niet voldoende was om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Omdat de werkelijke woonlasten aanzienlijk lager waren, was er vervolgens wel ruimte voor een forse partneralimentatie. Dit kan niet de bedoeling geweest zijn van de Expertgroep aangezien dit in strijd is met het wettelijk beginsel dat onderhoudsverplichtingen jegens kinderen vóór gaan boven 24 alle andere onderhoudsverplichtingen. Op dit punt is correctie dan ook gewenst, in die zin dat in een dergelijk geval eerst de aanvullende kinderalimentatie en eventueel herstel zorgkorting dienen te worden vastgesteld en vervolgens de partneralimentatie. Minimale draagkracht Een ander punt van aandacht is de minimale draagkracht. Deze blijkt regelmatig ook te worden opgelegd bij de hoofdverzorger, die geen of bijna geen inkomen heeft. De vraag is of dit de bedoeling is van de Expertgroep. De minimumregeling is ingevoerd om te voorkomen dat een ouder de zorg en kosten geheel kan afwentelen op de andere ouder. De regeling is naar onze mening niet bedoeld om de ouder die al grotendeels is belast met de zorg óók verantwoordelijk te houden voor een minimaal deel van de kosten. Er is op dit punt nog een ander probleem, namelijk de grens waaronder rechtbanken geen minimumbijdrage plegen op te leggen. Is dit € 1.250, de bijstandsnorm of 90% van de bijstandsnorm? Sommige rechtbanken, zoals de Rechtbank Zeeland-WestBrabant in zijn uitspraak van 3 juli 2013 en de Rechtbank Noord-Holland (REP 2013, nr. 7), leggen de minimale draagkracht niet op als sprake is van een bijstandsuitkering, de Rechtbank Den Haag legt in zijn uitspraak van 7 augustus 2013 (REP 2013, nr. 7) bij een inkomen ‘minder dan € 1.250’ de minimumbijdrage van € 25 op. Waar ligt de grens? eenvoudig en verifieerbaar Vereenvoudiging van de berekening van de kinderalimentatie is een goede zaak. De voordelen ervan lijken in de rechtspraak niet altijd direct duidelijk, maar zijn er zeker voor de grote groep van ouders die nimmer voor de rechter verschijnen, maar behoefte hebben aan een objectieve en betrekkelijk eenvoudig zelf te berekenen verdeelsleutel voor de verdeling van de kosten. Verdere verbeteringen in de rekenmethodiek zijn mogelijk en wenselijk. Dit geldt op de eerste plaats voor het kindgebonden budget. Het is wellicht correct om deze van het door de ouders te betalen deel van de kosten af te trekken, maar het is niet erg praktisch omdat de hoogte sterk wisselend is en steeds tot aanpassing van de alimentatie zou moeten leiden. Er wordt geen groot onrecht aangedaan als deze regeling wordt teruggedraaid en het kindgebonden budget weer als vanouds bij het inkomen wordt opgeteld. Daarmee wordt voorkomen dat de hoogte van de zorgkorting van de alimentatieplichtige varieert met de hoogte van het kindgebonden budget van de alimentatiegerechtigde. Een punt van aandacht ten slotte is de verifieerbaarheid van de beschikking. De meeste uitspraken bleken niet nagerekend te kunnen worden, omdat relevante gegevens in de beschikking ontbreken. En waar dit wel mogelijk is, komt de uitkomst in (te) veel gevallen niet overeen met de beschikking, vanwege fouten in de berekening. Hoewel dit SDU UITGEVERS / NUMMER 1, FEBRUARI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK De nieuwe tremanormen kinDeralimentatie in De praktijk probleem gemakkelijk is op te lossen door de berekening aan de beschikking te hechten, gebeurt dit alleen nog bij de Rechtbank Noord-Nederland. Waarom dit niet gebeurt, blijft een raadsel, want het is een eenvoudige manier om het vertrouwen in de rechterlijke uitspraak te vergroten en daarmee de bereidheid om de uitspraak te accepteren. Conclusies en aanbevelingen De nieuwe tremanormen komen tegemoet aan de bezwaren die leefden tegen de oude normen. Door de zorgkorting (in sommige uitspraken aangeduid met de misschien betere benaming zorgkosten) worden de eigen kosten van de alimentatieplichtige verrekend met de alimentatie. De korting op de zorgkorting voorkomt dat de armoede eenzijdig wordt afgewenteld op de hoofdverzorger. De voordelen van de forfaitaire berekening lijken in de rechtspraak niet altijd direct duidelijk, maar zijn er zeker voor ouders die zelf op een objectieve en betrekkelijk eenvoudige wijze de kosten van de kinderen willen verdelen. In dat verband is het geen gelukkige keuze om het kindgebonden budget te verwerken in de behoefte van het kind, omdat elke wijziging in het KGB invloed heeft op de hoogte van de zorgkorting en van de alimentatie. De aanvaardbaarheidstoets is noodzakelijk om te voorkomen dat de alimentatieplichtige minder dan het minimum overhoudt voor eigen levensonderhoud. Daarnaast kan, op grond van nr. 7.2 van het alimentatierapport, rekening worden gehouden met onvermijdelijke lasten die het draagkrachtloos inkomen verhogen. De redactie van dit artikel is echter te strikt en dient te worden aangepast. Ook redelijke en onvoldoende betwiste lasten of lasten die voortkomen uit een wettelijke verplichting moeten meegenomen kunnen worden. De acceptatie van alimentatie door de justitiabelen kan op diverse wijzen worden bevorderd. Op de eerste plaats door vermelding van alle relevante feiten in de beschikking en een correcte berekening, die als bijlage aan de beschikking is gehecht. Daarnaast is – op de langere termijn – wenselijk dat beter wordt onderbouwd waaraan het voor de kinderen bestemde budget in vergelijkbare gezinnen wordt besteed. Samenvattend kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan. • Het kindgebonden budget wordt weer als vanouds opgenomen in de draagkracht en blijft bij de berekening van het eigen aandeel van de ouders buiten beschouwing. TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 1, FEBRUARI 2014 / SDU UITGEVERS • De zorgkorting is bestemd voor verblijfskosten en wordt gerelateerd aan het ouderschapsplan. Pas als ouders het niet eens kunnen worden over het ouderschapsplan wordt er als ordemaatregel een forfaitaire zorgkorting toegepast en een hoofdverzorger aangewezen. • De redactie van nr. 7.2 wordt zodanig aangepast dat het draagkrachtloos inkomen kan worden verhoogd met bijzondere lasten, niet alleen als partijen het daar over eens zijn maar ook als deze onvoldoende zijn betwist of als sprake is van een wettelijke verplichting. De aanvaardbaarheidstoets blijkt in de praktijk tot verwarring te leiden. • Kinderalimentatie gaat voor partneralimentatie. Als de draagkracht voor de kinderalimentatie ontoereikend is en er is wel draagkracht voor partneralimentatie, dient eerst de kinderalimentatie te worden aangevuld alvorens de partneralimentatie te berekenen. • De alimentatieberekening wordt in alle gevallen aangehecht aan de beschikking. • De behoefte van de kinderen wordt nader onderbouwd, zodat expliciet kan worden vastgesteld welk deel nodig is voor verblijfskosten, welk deel voor kleding, onderwijs, sport enzovoort. • Een betere afstemming is wenselijk over: (a) de minimale draagkracht voor een hoofdverzorger, (b) de grens voor de aanvaardbaarheidstoets: bijstandsnorm of 90% daarvan en (c) de niet betwiste extra woonlasten: optellen of alleen voor het deel dat de werkelijke lasten + extra lasten het forfait overschrijden? Met de nieuwe tremanormen is een betere aansluiting gevonden bij de veranderde taakverdeling na scheiding. De vereenvoudiging van de methodiek draagt bij aan een vermindering van conflictpunten en stelt partijen in staat zelf tot redelijke afspraken te komen. Verdere verbeteringen zijn mogelijk en zullen bijdragen aan een betere voorspelbaarheid van de rechterlijke uitspraken en daardoor aan een betere maatschappelijke acceptatie. over de auteurs Mr. drs. Joke Bol is advocaat en vFAS-scheidingsmediator te Alkmaar. Mr. Rob van Coolwijk is advocaat en vFAS-scheidingsmediator en werkzaam bij SliepenbeekVanCoolwijk te Eindhoven. Mr. Hanneke Moons is advocaat en vFAS-scheidingsmediator te Ede. 25
© Copyright 2024 ExpyDoc