REP 2014, nr. 1, pag. 22-25

Kinderalimentatie: een jaar ervaring met de nieuwe tremanormen
Mr. drs. J.P.M. Bol, Mr. r. van CoolwiJK en Mr. J.e.M.C. Moons
in het afgelopen jaar zijn in REP de eerste – veelal niet elders gepubliceerde – uitspraken besproken waarin de
nieuwe tremanormen voor de kinderalimentatie zijn toegepast.1 welke conclusies kunnen worden getrokken
en op welke punten is verbetering wenselijk? dit artikel is het resultaat van overleg tussen de auteurs die de
rubriek het afgelopen jaar hebben verzorgd.2
D
e wijzigingen voor de berekening van de kinderalimentatie zijn ingevoerd in twee fasen. Per 1 januari
2013 is de behoefte aangepast en per 1 april 2013 de berekening van de draagkracht. Voor de berekening van de
behoefte blijven het netto gezinsinkomen voor scheiding en
het aantal kinderen in het gezin bepalend. Nieuw is dat bij
co-ouderschap de behoefte niet langer wordt verhoogd met
16% wegens dubbele woonlasten en dat het kindgebonden budget voortaan van het eigen aandeel van de ouders
wordt afgetrokken. De wijziging van de draagkracht is ingrijpender. Deze wordt voortaan volgens een vaste formule
geheel forfaitair berekend op basis van het netto besteedbaar inkomen (NBI) en luidt als volgt: draagkracht = 0,7 x
(NBI-850-0,3NBI). Voor inkomens lager dan € 1.500 netto
per maand geldt een aangepaste tabel.3
Het draagkrachtloos inkomen kan verhoogd worden
met niet betwiste extra lasten zoals schulden of dubbele
woonlasten. Als het feitelijk besteedbaar inkomen tot
onder het absolute minimum daalt, kan een beroep
worden gedaan op de aanvaardbaarheidstoets. De nieuwe
tremanormen zijn van toepassing op kinderalimentatie die
voor het eerst wordt vastgesteld of wordt gewijzigd met
ingang van een na 1 april 2013 liggende datum.
Met de wijzigingen hoopt de Expertgroep4 beter aan te
sluiten bij de maatschappelijke ontwikkelingen waarin
ouders in toenemende mate zorg en arbeid delen. De ver-
1
2
3
4
22
REP 2013, nrs. 4 tot en met 8.
Dit artikel is geschreven vóór de publicatie van Tremarapport versie
2014.
Rapport alimentatienormen versie juli 2013, gepubliceerd op www.
rechtspraak.nl
Voorheen Werkgroep Alimentatienormen of ook wel Tremawerkgroep
genoemd.
eenvoudiging moet leiden tot beperking van de conflicten
tussen de ouders, minder wijzigingsmomenten en dus
minder druk op de rechterlijke macht.5
Wat zijn de ervaringen na een jaar?
Zorgkorting en behoefte
De zorgkorting komt tegemoet aan de wens van velen
om de eigen verblijfskosten van de onderhoudsplichtige te verrekenen met de alimentatie en is een verbetering
ten opzichte van de oude ‘€ 5 per dag per kind’ regeling.
De hoogte is forfaitair vastgesteld op 15%, 25% of 35%.
Hierachter ligt de gedachte dat omgang met de kinderen
een recht én een plicht is en dat noch de éne noch de andere
ouder er financieel belang bij mag hebben om de zorg te
beperken of juist op te rekken. Het maximum van 35%
geeft aan dat er altijd één hoofdverzorger is die de verblijfsoverstijgende kosten betaalt en dus het grootste deel van
het budget nodig heeft. De rechterlijke macht lijkt echter
voor dit keurslijf niet veel te voelen. Uit de bestudeerde
uitspraken blijkt dat percentages worden toegepast van
0 tot 50% en alle varianten daartussen. De afwijking is
eerder regel dan uitzondering. Blijkbaar is de behoefte om
aan te sluiten bij de werkelijke zorgverdeling groot, niet
alleen de justitiabelen maar ook rechters lijken dit als de
meeste redelijke uitkomst te ervaren. Als de gezamenlijke
draagkracht ontoereikend is om in de behoefte van de
kinderen te voorzien dan wordt ‘de armoede verdeeld’:
het tekort wordt voor de helft gekort op de zorgkorting,
de andere helft komt ten laste van de hoofdverzorger. Dit
levert in de praktijk geen problemen op.
5
Zie ook: mr. A.Roelvink-Verhoeff, Kinderalimentatie, kijkgeld of wie niet
zorgt zal betalen? EB 2011, afl. 11/12.
SDU UITGEVERS / NUMMER 1, FEBRUARI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK
De nieuwe tremanormen kinDeralimentatie in De praktijk
Dat de doelstelling om de zorgkorting forfaitair toe te passen
niet wordt gehaald, is nauwelijks een probleem te noemen.
Zeker niet als wordt aangesloten bij de afspraken in het ouderschapsplan, is er niets tegen maatwerk. In dat kader is
– mag men aannemen – goed nagedacht over de gewenste
verdeling van de zorgtaken en als die eenmaal vastligt, is
die niet meer vrijblijvend. De forfaitaire zorgkorting (en
de keuze voor een hoofdverzorger) kan dan gereserveerd
blijven voor de uitzonderlijke zaken waarin ouders het ook
over het ouderschapsplan niet eens kunnen worden.
Een punt van aandacht is de onderbouwing van de behoefte
van kinderen en de percentages van de zorgkorting. Wat
kosten kinderen, waaraan wordt dit besteed en welke kosten
worden met de zorgkorting gedekt? Zo is zonder toelichting
sinds 1 april de verhoging van 16% bij co-ouderschap
wegens dubbele woonlasten geschrapt. Betekent dit dat de
resterende 16% nu wordt verdeeld onder beide ouders, dus
elk 8%? Of houdt de hoofdverzorger het budget van 16%?
Bedacht moet worden dat sowieso de wooncomponent niet
thuishoort in de te verdelen kosten, omdat bij de berekening
van de draagkracht al volledig rekening is gehouden met de
woonlasten. Elke ouder draagt dus langs die weg al bij in
het aandeel van de kinderen in de woonlasten en er is dus
sprake van een dubbeltelling. Het is een oud probleem, dat
nog steeds om een oplossing vraagt.
Een gefundeerd onderscheid tussen verblijfs- en verblijfsoverstijgende kosten is ook nodig om de zorgkorting te
kunnen onderbouwen, zodat de onderhoudsplichtige weet
welke kosten hij geacht wordt hiervan te betalen. Ronduit
verwarrend in dit verband is de uitspraak van de Rechtbank
Den Haag van 5 juni 2013 (REP 2013, nr. 5) waarin de
rechter zich uitspreekt over de besteding van de zorgkorting
door te stellen: “Gelet op de hoogte van de zorgkorting
gaat de rechtbank ervan uit dat de man niet slechts
voorziet in eten en drinken voor de minderjarigen op de
momenten waarop zij bij hem verblijven, maar dat hij ook
daadwerkelijk maandelijks een bedrag van omstreeks € 327
aan de kosten voor de minderjarigen voldoet.” Verwarrend,
omdat bij een hoge zorgkorting het totale budget eveneens
hoog is en niet valt in te zien waarom de alimentatieplichtige in dat geval wordt geacht van zijn zorgkorting meer
dan de verblijfskosten te betalen. Of is het de bedoeling dat
de zorgkorting ook wordt gebruikt voor andere uitgaven?
Als dat zo is dan ligt de vraag voor de hand welke uitgaven
dit dan zouden moeten zijn. Hoe dan ook, inzicht in de
bestedingen is hard nodig. Als het gaat om de specificatie
van de behoefte is het enige harde gegeven, dat wil zeggen
op onderzoek van het CBS gebaseerd, het percentage van
het netto gezinsinkomen dat gemiddeld aan de kinderen
wordt besteed. Dit is gerelateerd aan het aantal kinderen in
het gezin en is: 17% bij een kind, 26% bij twee kinderen,
33% bij drie kinderen en 40% bij vier kinderen. Er zijn
nauwelijks harde gegevens over de gemiddelde uitgaven
voor levensonderhoud, kleding, sport, onderwijs, vakantie
enzovoort, zeker niet als die moeten worden gerelateerd
aan het welstandsniveau van partijen. En hoe verhouden
deze kosten zich met die van de kosten kinderopvang?
Moeten die eenvoudig worden opgeteld of verdringen hoge
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 1, FEBRUARI 2014 / SDU UITGEVERS
uitgaven voor de kinderopvang andere uitgaven? Dat ook
deze informatie niet overbodig is, blijkt uit de uitspraak
van de Rechtbank Limburg van 3 juli 2013 (REP 2013,
nr. 8) waarbij de kosten kinderopvang volledig worden
opgeteld bij het tabelbedrag. Blijkbaar is aangenomen dat
in het tabelbedrag in het geheel geen kosten kinderopvang
zijn begrepen en dat er evenmin verschuiving is van kosten.
De Expertgroep kan dit onderzoek uiteraard niet zelf
uitvoeren, maar zou er wel op aan kunnen dringen bij de
geëigende instanties dat dit onderzoek er komt.
aanvaardbaarheidstoets of verhoging draagkrachtloos inkomen?
De aanvaardbaarheidstoets blijkt in de praktijk tot
verwarring te leiden. Onaanvaardbaar is als de alimentatieplichtige ‘bij de vast te stellen bijdrage niet meer in
de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of
van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder
dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm
overhoudt.’(Tremarapport, versie juli 2013, nr. 7.3).
Voor de berekening van de behoefte blijven het
netto gezinsinkomen voor scheiding en het aantal
kinderen in het gezin bepalend.
Daarnaast is het mogelijk om het draagkrachtloos
inkomen te verhogen met extra lasten die niet in geschil
zijn (Tremarapport, nr. 7.2). In de rechtspraak lopen deze
twee criteria door elkaar. Een voorbeeld is het Hof Arnhem-Leeuwarden dat in zijn uitspraak van 10 september
2013 (REP 2013, nr. 7) met toepassing van het aanvaardbaarheidscriterium niet betwiste huwelijkse schulden
opneemt in het draagkrachtloos inkomen, hoewel gesteld
noch gebleken is dat de aflossing op de schulden tot een
onaanvaardbare situatie leidt. Ook bij toepassing van nr.
7.2 lijkt de uitkomst niet altijd voorspelbaar. Rechtbank
Den Haag neemt in de uitspraak van 19 juli 2013 (REP
2013, nr. 7) extra (woon)kosten mee voor zover deze de
forfaitaire woonlast te boven gaan, het Hof Arnhem-Leeuwarden telt in zijn uitspraak van 10 september 2013 (REP
2013, nr. 7) de extra (schulden)last geheel op bij het draagkrachtloos inkomen. Een zeer recente uitspraak van de
Rechtbank Den Haag6 is wel heel wonderlijk want, hoewel
partijen het er over eens zijn dat de premies van de overbruggingshypotheek en de levensverzekering van de door
de vrouw bewoonde echtelijke woning door de man zullen
worden betaald, wijst de rechtbank het verzoek van de
man om met deze kosten rekening te houden in zijn draagkrachtloos inkomen af, want ‘niet is vast komen te staan
dat deze door de man betaalde lasten zodanig veel hoger
zijn dan de forfaitair bepaalde kosten waarmee reeds
rekening wordt gehouden, dat de man bij vaststelling
van een bijdrage op basis van voornoemde formule niet
6
ECLI:NL:RBDHA:2013:17879.
23
meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud
zou kunnen voorzien. Om die reden is niet gebleken dat
onverkorte toepassing van de Tremanormen voor de man
tot een onaanvaardbaar resultaat leidt’.
Ook het Hof Den Haag lijkt niet steeds in het gareel te
willen lopen. Zo legt deze rechtbank zich als enige niet
zonder meer neer bij de forfaitaire draagkrachtberekening,
wat blijkt uit de regelmatig terugkerende opmerking in de
beschikkingen dat de forfaitaire woonlast ‘niet onredelijk’
is. Een weliswaar lichte, maar toch duidelijke redelijkheidstoets dus.
De vraag waarop in de rechtspraak nog geen duidelijk
antwoord is gegeven, is of een beroep op de bepaling van
nr. 7.2 kans van slagen heeft als het gaat om reële extra
lasten zoals schulden, premie arbeidsongeschiktheidsverzekering of dubbele woonlasten, die niettemin worden
betwist. Anders gezegd, is niet betwisting een absolute
voorwaarde of moet de betwisting ook zijn gebaseerd
op goede gronden? Aangenomen mag worden dat de
Expertgroep dit laatste voor ogen heeft gehad en verduidelijking van de tekst op dit punt is dan ook gewenst.
Evenmin is uit de jurisprudentie duidelijk of ook de onderhoudsgerechtigde in bepaalde situaties een beroep
Blijkbaar is de behoefte om aan te sluiten bij de
werkelijke zorgverdeling groot.
kan doen op de aanvaardbaarheidstoets. Stel de volgende
casus. Beide ouders hebben onvoldoende draagkracht om
in de behoefte van de kinderen te voorzien en er is geen
ruimte voor kinderalimentatie. De hoofdverzorger heeft in
werkelijkheid hogere woonlasten dan het forfait en bij de
onderhoudsplichtige is dit juist andersom. Het zou kunnen
betekenen dat de hoofdverzorger feitelijk onder het bestaansminimum zakt, terwijl de onderhoudsplichtige het
relatief ruim heeft. Zou in zo’n geval niet ook de onderhoudsgerechtigde een beroep moeten kunnen doen op de
aanvaardbaarheidstoets?
Partneralimentatie naast kinderalimentatie
De verschillende berekeningswijze voor kinder- en partneralimentatie kan leiden tot de situatie dat onvoldoende
draagkracht aanwezig is om volledig in de behoefte van
de kinderen te voorzien en er vervolgens wel draagkracht
aanwezig is voor partneralimentatie. Dit was het geval
bij het Hof Arnhem-Leeuwarden in de uitspraak van 10
september 2013 (REP 2013, nr. 7). Het hof verhoogde
het draagkrachtloos inkomen met € 1.000 vanwege de
aflossing op huwelijkse schulden. Dat leverde een kinderalimentatie op die niet voldoende was om in de behoefte van
de kinderen te voorzien. Omdat de werkelijke woonlasten
aanzienlijk lager waren, was er vervolgens wel ruimte voor
een forse partneralimentatie.
Dit kan niet de bedoeling geweest zijn van de Expertgroep
aangezien dit in strijd is met het wettelijk beginsel dat onderhoudsverplichtingen jegens kinderen vóór gaan boven
24
alle andere onderhoudsverplichtingen. Op dit punt is
correctie dan ook gewenst, in die zin dat in een dergelijk
geval eerst de aanvullende kinderalimentatie en eventueel
herstel zorgkorting dienen te worden vastgesteld en
vervolgens de partneralimentatie.
Minimale draagkracht
Een ander punt van aandacht is de minimale draagkracht.
Deze blijkt regelmatig ook te worden opgelegd bij de
hoofdverzorger, die geen of bijna geen inkomen heeft. De
vraag is of dit de bedoeling is van de Expertgroep. De minimumregeling is ingevoerd om te voorkomen dat een ouder
de zorg en kosten geheel kan afwentelen op de andere
ouder. De regeling is naar onze mening niet bedoeld om
de ouder die al grotendeels is belast met de zorg óók verantwoordelijk te houden voor een minimaal deel van de
kosten.
Er is op dit punt nog een ander probleem, namelijk de grens
waaronder rechtbanken geen minimumbijdrage plegen op
te leggen. Is dit € 1.250, de bijstandsnorm of 90% van de
bijstandsnorm?
Sommige rechtbanken, zoals de Rechtbank Zeeland-WestBrabant in zijn uitspraak van 3 juli 2013 en de Rechtbank
Noord-Holland (REP 2013, nr. 7), leggen de minimale
draagkracht niet op als sprake is van een bijstandsuitkering, de Rechtbank Den Haag legt in zijn uitspraak van 7
augustus 2013 (REP 2013, nr. 7) bij een inkomen ‘minder
dan € 1.250’ de minimumbijdrage van € 25 op. Waar ligt
de grens?
eenvoudig en verifieerbaar
Vereenvoudiging van de berekening van de kinderalimentatie is een goede zaak. De voordelen ervan lijken in de
rechtspraak niet altijd direct duidelijk, maar zijn er zeker
voor de grote groep van ouders die nimmer voor de rechter
verschijnen, maar behoefte hebben aan een objectieve en
betrekkelijk eenvoudig zelf te berekenen verdeelsleutel voor
de verdeling van de kosten. Verdere verbeteringen in de
rekenmethodiek zijn mogelijk en wenselijk. Dit geldt op de
eerste plaats voor het kindgebonden budget. Het is wellicht
correct om deze van het door de ouders te betalen deel
van de kosten af te trekken, maar het is niet erg praktisch
omdat de hoogte sterk wisselend is en steeds tot aanpassing
van de alimentatie zou moeten leiden. Er wordt geen groot
onrecht aangedaan als deze regeling wordt teruggedraaid
en het kindgebonden budget weer als vanouds bij het
inkomen wordt opgeteld. Daarmee wordt voorkomen dat
de hoogte van de zorgkorting van de alimentatieplichtige
varieert met de hoogte van het kindgebonden budget van
de alimentatiegerechtigde.
Een punt van aandacht ten slotte is de verifieerbaarheid
van de beschikking. De meeste uitspraken bleken niet
nagerekend te kunnen worden, omdat relevante gegevens
in de beschikking ontbreken. En waar dit wel mogelijk is,
komt de uitkomst in (te) veel gevallen niet overeen met de
beschikking, vanwege fouten in de berekening. Hoewel dit
SDU UITGEVERS / NUMMER 1, FEBRUARI 2014 TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK
De nieuwe tremanormen kinDeralimentatie in De praktijk
probleem gemakkelijk is op te lossen door de berekening
aan de beschikking te hechten, gebeurt dit alleen nog bij
de Rechtbank Noord-Nederland. Waarom dit niet gebeurt,
blijft een raadsel, want het is een eenvoudige manier om
het vertrouwen in de rechterlijke uitspraak te vergroten en
daarmee de bereidheid om de uitspraak te accepteren.
Conclusies en aanbevelingen
De nieuwe tremanormen komen tegemoet aan de bezwaren
die leefden tegen de oude normen. Door de zorgkorting (in
sommige uitspraken aangeduid met de misschien betere
benaming zorgkosten) worden de eigen kosten van de alimentatieplichtige verrekend met de alimentatie. De korting
op de zorgkorting voorkomt dat de armoede eenzijdig
wordt afgewenteld op de hoofdverzorger. De voordelen van
de forfaitaire berekening lijken in de rechtspraak niet altijd
direct duidelijk, maar zijn er zeker voor ouders die zelf op
een objectieve en betrekkelijk eenvoudige wijze de kosten
van de kinderen willen verdelen. In dat verband is het geen
gelukkige keuze om het kindgebonden budget te verwerken
in de behoefte van het kind, omdat elke wijziging in het
KGB invloed heeft op de hoogte van de zorgkorting en van
de alimentatie.
De aanvaardbaarheidstoets is noodzakelijk om te
voorkomen dat de alimentatieplichtige minder dan
het minimum overhoudt voor eigen levensonderhoud.
Daarnaast kan, op grond van nr. 7.2 van het alimentatierapport, rekening worden gehouden met onvermijdelijke lasten die het draagkrachtloos inkomen verhogen. De
redactie van dit artikel is echter te strikt en dient te worden
aangepast. Ook redelijke en onvoldoende betwiste lasten
of lasten die voortkomen uit een wettelijke verplichting
moeten meegenomen kunnen worden. De acceptatie van
alimentatie door de justitiabelen kan op diverse wijzen
worden bevorderd. Op de eerste plaats door vermelding
van alle relevante feiten in de beschikking en een correcte
berekening, die als bijlage aan de beschikking is gehecht.
Daarnaast is – op de langere termijn – wenselijk dat
beter wordt onderbouwd waaraan het voor de kinderen
bestemde budget in vergelijkbare gezinnen wordt besteed.
Samenvattend kunnen de volgende aanbevelingen worden
gedaan.
• Het kindgebonden budget wordt weer als vanouds opgenomen in de draagkracht en blijft bij de berekening
van het eigen aandeel van de ouders buiten beschouwing.
TIJDSCHRIFT RELATIERECHT EN PRAKTIJK NUMMER 1, FEBRUARI 2014 / SDU UITGEVERS
• De zorgkorting is bestemd voor verblijfskosten en
wordt gerelateerd aan het ouderschapsplan. Pas als
ouders het niet eens kunnen worden over het ouderschapsplan wordt er als ordemaatregel een forfaitaire
zorgkorting toegepast en een hoofdverzorger aangewezen.
• De redactie van nr. 7.2 wordt zodanig aangepast dat
het draagkrachtloos inkomen kan worden verhoogd
met bijzondere lasten, niet alleen als partijen het daar
over eens zijn maar ook als deze onvoldoende zijn betwist of als sprake is van een wettelijke verplichting.
De aanvaardbaarheidstoets blijkt in de praktijk tot
verwarring te leiden.
• Kinderalimentatie gaat voor partneralimentatie. Als de
draagkracht voor de kinderalimentatie ontoereikend is
en er is wel draagkracht voor partneralimentatie, dient
eerst de kinderalimentatie te worden aangevuld alvorens de partneralimentatie te berekenen.
• De alimentatieberekening wordt in alle gevallen aangehecht aan de beschikking.
• De behoefte van de kinderen wordt nader onderbouwd,
zodat expliciet kan worden vastgesteld welk deel nodig
is voor verblijfskosten, welk deel voor kleding, onderwijs, sport enzovoort.
• Een betere afstemming is wenselijk over: (a) de minimale draagkracht voor een hoofdverzorger, (b) de grens
voor de aanvaardbaarheidstoets: bijstandsnorm of
90% daarvan en (c) de niet betwiste extra woonlasten:
optellen of alleen voor het deel dat de werkelijke lasten
+ extra lasten het forfait overschrijden?
Met de nieuwe tremanormen is een betere aansluiting
gevonden bij de veranderde taakverdeling na scheiding.
De vereenvoudiging van de methodiek draagt bij aan een
vermindering van conflictpunten en stelt partijen in staat
zelf tot redelijke afspraken te komen. Verdere verbeteringen
zijn mogelijk en zullen bijdragen aan een betere voorspelbaarheid van de rechterlijke uitspraken en daardoor aan
een betere maatschappelijke acceptatie.
over de auteurs
Mr. drs. Joke Bol is advocaat en vFAS-scheidingsmediator te Alkmaar.
Mr. Rob van Coolwijk is advocaat en vFAS-scheidingsmediator en werkzaam
bij SliepenbeekVanCoolwijk te Eindhoven.
Mr. Hanneke Moons is advocaat en vFAS-scheidingsmediator te Ede.
25