column de leij Ondernemend werkgeverschap (deel II) Voor een ondernemer is werkgeven vrijwel nooit reden om te gaan of te blijven ondernemen, of om het ondernemen grootschaliger aan te pakken. Dat is wat ik in mijn vorige column ‘Werkgevend ondernemerschap’ (deel I) heb betoogd. Werkgeven is voor de ondernemer bijzaak. Maar voor de samenleving is werkgeven juist hoofdzaak. Dus maken we het werkgeven voor ondernemers zo gemakkelijk mogelijk!? Nou, neen! De werkgevend ondernemer wordt voor elke maatschappelijke kar gespannen, terwijl hij intussen strikt op eigen kracht zijn onderneming staande moeten zien te houden onder druk van immer voortdurende concurrentie. Ik concludeerde dat het maatschappelijk belang van werkgeven (‘zoveel mogelijk werkgeven’) én het maatschappelijk belang van competitiviteit (‘zo slim mogelijk ondernemen’) niet gelijktijdig door één onderneming kan worden gediend. Je kunt van een ondernemer niet verlangen (en dus ook niet verwachten) dat hij gelijktijdig streeft naar maximale inschakeling van ook minder productieve arbeidskrachten én naar de hoogst mogelijke productiviteit. Binnen een onderneming gaat het één onvermijdelijk ten koste van het ander. Ik besloot mijn column door het werkgevend ondernemerschap van een pendant te voorzien: ondernemend werkgeverschap. Geen woordspelletje, want de producten van beide zijn zeer verschillend. Het product van de werkgevend ondernemer kan alles zijn behalve arbeid, terwijl het product van de ondernemend werkgever nu juist alleen arbeid (beter gezegd: arbeidsvermogen) is. Ofwel: de ‘ondernemend werkgever’ is de arbeids vermogensleverancier van de ‘werkgevend ondernemer’ waarbij de ‘productie-installatie’ (de werknemer) in dienst is én blijft van de ondernemend werkgever. Misschien denkt u nu aan uitzendarbeid, maar dat is niet wat ik bedoel. Uitzendarbeid en de meeste andere vormen van flexibele arbeid zijn constructen die op ondernemingsniveau de spanning verminderen tussen het maatschappelijk belang van werkgeven en het maatschappelijk belang van competitiviteit, maar zij doen dat door toe te geven op het maatschappelijk belang van werkgeven. Met alle begrip daarvoor, want ons huidige arbeidsbestel lokt het zelf uit – maar dat is niet de invulling van de werkgeeffunctie die we zo hard nodig hebben. Wat ik bedoel is een betrekkelijk nieuw fenomeen. Wat we nodig hebben, is een invulling die niet alleen is gericht op benutting, maar óók op de best mogelijke instandhouding en ontwikkeling van het arbeids vermogen van werknemers. Want hoewel (volwassen) werknemers daar in grote mate zelf voor verantwoordelijk zijn, zijn slechts enkelingen in staat dat helemaal en altijd zelf te doen. De ondernemend werkgever met arbeidsvermogen als product, heeft belang bij een langdurige relatie met en een investering in de drager van dat product: zijn werknemer. Een invesWat we nodig hebben, is een tering in (bijvoorbeeld) de breedte van invulling die niet alleen is gericht de werknemer, maakt zijn arbeidsverop benutting, maar óók op de mogen multi-inzetbaar, dus over de best mogelijke instandhouding grenzen van gespecialiseerde ondernemingen heen. Met zo’n investering en ontwikkeling van het arbeids vergroot de ondernemend werkgever vermogen van werknemers zijn afzetmarkt. Zou een werkgevend ondernemer hetzelfde doen, dan maakt hij kosten ten gunste van anderen. En dat doet hij dus – volkomen logisch – liever niet! Uit onderzoek is overtuigend gebleken dat juist (het perspectief van) een langdurige relatie tot wederzijdse investeringen leidt. Kortdurende (flex-)relaties leiden tot niet-investeren. En zo vindt de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters in belangrijke mate haar oorsprong in de als samenleving moeilijk te aanvaarden, maar door het arbeidsbestel uitgelokte en daarom begrijpelijke ‘verwaarlozing’ van flexwerkers. Lost die wet dat op? Neen. Net zomin als het dreigend verhalen van werkloosheidslasten op de laatste werkgever iets oplost. Het zijn technocratische pleisters die het werkgeven voor werkgevend ondernemers nog minder aantrekkelijk maken. Dat is niet het doel van die pleisters, maar het voorspelbare gevolg. Daar moeten we mee ophouden. Met ondernemend werkgeverschap als zelfstandig ondernomen pendant van werkgevend ondernemerschap kan dat. Want dan pas spreken we de ondernemer en de werkgever afzonderWerk geven lijk aan. Ieder op zijn terrein. Ronald de Leij is als adviseur aan AWVN verbonden en is directeur van de stichting DECP, een organisatie die werkgeversverenigingen in het buitenland adviseert nummer 1 24|25
© Copyright 2024 ExpyDoc