Werkgelegenheid: de Brusselse regering wil wegwerpjobs in

Werkgelegenheid: de Brusselse regering wil wegwerpjobs in plaats van werkzekerheid Jongerengarantie en inschakelingscontracten Wat werkgelegenheid betreft, is de eerste prioriteit volgens het Brusselse regeerakkoord “onze jeugd weer hoop geven” (Regeerakkoord, p. 4). Hoe wil de nieuwe regering daarvoor zorgen? Met de Jongerengarantie en inschakelingscontracten, die als een eerste werkervaring beschouwd worden. De basis van de Jongerengarantie is een voorstel van de Europese Commissie, dat de vorige regering in de praktijk heeft gebracht, kortom: niets vernieuwends of speciaals. Deze stages van drie maanden, eenmaal hernieuwbaar maar zonder garantie op een stabiel contract nadat de stage is afgelopen, zijn vooral erg voordelig voor de werkgevers. Ze kunnen een jongere aanwerven voor maar 200 euro (vrijgesteld van sociale bijdragen) ten koste van de werkgever, en de rest van het loon bestaat uit een toelage van 26,82 euro per gewerkte dag, betaald door de RVA. Een werkgever kan bovendien onbeperkt de hele tijd verschillende ‘stagiairs’ na elkaar laten werken zonder dat hij ook maar iemand een echt contract moet aanbieden. Kortom, de Jongerengarantie -­‐
is een reële kost voor de sociale zekerheid én voor de werknemer (die aan een lager loon werkt) -­‐
zet druk om de lonen in het algemeen te verlagen: gewoonlijk kost een jonge werknemer voor de werkgever tien keer meer dan een jongere in Jongerengarantiestage. -­‐
vervangt stabiel werk door onzeker werk. Daarom zegt ook de woordvoerder van Carrefour: “De overgangsstages (Jongerengarantie) met Actiris maken deel uit van het stagebeleid, ontwikkeld door Carrefour. Ze zijn voor Carrefour een volwaardig rekruteringsinstrument.” Voor dit soort ondernemingen is de Jongerengarantie inderdaad een ware jackpot. Het inschakelingscontract, dat beschouwd wordt als het paradepaardje onder de maatregelen van de Brusselse regering, volgt diezelfde redenering: contracten van één jaar, ofwel in de overheidssector en gesubsidieerd, ofwel in de private sector maar door de overheid gesubsidieerd. Dit mechanisme zal leiden tot wegwerpjobs: in plaats van een jongere aan te werven met een stabiel contract, zullen zowel privé-­‐ als overheidsbedrijven jongeren aanwerven in een gesubsidieerde formule. Dat wil zeggen: jongeren een ‘job’ aanbieden van een paar maanden, om hen na afloop van het contract te vervangen door een andere jongere. Zonder ervoor te zorgen dat er ook echt jobs bijkomen, zijn die inschakelingscontracten niets meer dan wegwerpjobs: jonge werknemers worden na afloop van hun contract een na een afgedankt en vervangen. Hierbij is het risico nog groter dat dit mechanisme jobs zal vervangen die tot dan toe stabiele jobs waren. En de ‘ingeschakelde’ jongere heeft er zelf maar een beperkte tijd baat bij: één jaar. Met zo’n job kun je toch onmogelijk een toekomst opbouwen? 1 De regering kan nochtans wel degelijk iets doen om zowel het werkloosheidsprobleem als het tekort aan woningen tegen te gaan: door werk te maken van de oprichting van een openbare maatschappij voor de bouw, renovatie en isolering van woningen. Opleiding Volgens het akkoord is “de onderkwalificatie een van de structurele oorzaken van de werkloosheid in Brussel. Daarom zijn opleiding en onderwijs onmisbare vaardigheden om de Brusselse sociale uitdagingen aan te pakken.” (p. 9) Daarop volgt een hele rits aan maatregelen om het opleidingsniveau van de werknemers te verhogen: het onderwijsbeleid afstemmen op de doelstellingen van het Gewest; een ambitieus opleidingsbeleid dat de budgettaire middelen in de eerste plaats focust op niet of weinig gekwalificeerde werkzoekenden; expertisecentra voor werk en opleiding creëren, waar het opleidingsaanbod van één bepaalde beroepssector bijeengebracht worden; meer opleidingen organiseren; de talenkennis verbeteren, vooral door een uitbreiding van het online zelfstudieplatform Brulingua; enzovoorts. Het probleem van de hoge werkloosheid in Brussel wordt dikwijls voorgesteld als een probleem van afstemming tussen vraag en aanbod van vaardigheden op de arbeidsmarkt. De oplossing die dan het meest voor de hand zou liggen, is logischerwijze opleidingen promoten om ervoor te zorgen dat de werkkrachten beter ‘aangepast’ zijn aan de eisen van de werkgevers. Dat is de redenering die de regering volgt. Econome Marion Englert voerde op vraag van de uittredende Brusselse regering een onderzoek uit. Volgens haar onderzoek en haar vergelijking met andere steden, ligt de verklaring van de Brusselse werkloosheid niet in een gebrek aan opleiding of kwalificaties bij de werknemers. Er liggen andere oorzaken ten grondslag aan de werkloosheid in Brussel, onder meer discriminatie, maar vooral het gebrek aan beschikbare jobs. Zo zijn er vandaag meer dan 110.000 Brusselaars op zoek naar werk, terwijl er in november 2013 maar 2.314 jobaanbiedingen beschikbaar waren bij Actiris (de dubbele die ook op de sites van de VDAB en Forem te vinden waren, niet meegerekend). Dat komt dus neer op 1 job per 48 werklozen! Het structurele gebrek aan werkaanbiedingen zorgt ook voor een watervaleffect van dekwalificaties: overgekwalificeerde werknemers krijgen een job aangeboden waardoor minder gekwalificeerden uit de boot vallen. Gesco’s Er heerst ook ongerustheid over de Gesco’s, de gesubsidieerde contractuelen. De regering wil het Gesco-­‐statuut hervormen en ‘heroriënteren’ naar diegenen die er het meeste nood aan hebben, waarbij ze ook voor synergie wil zorgen met de middelen voor de jongerengarantie. Bovendien wil de regering het Gesco-­‐statuut opvatten als een “springplank naar vast werk”. Dat geeft reden tot ongerustheid. Op dit moment werken vele actoren in de non-­‐profitsector met Gesco’s. In totaal gaat het op dit moment over meer dan de zesduizend voltijdse equivalenten. Zal dat ‘heroriënteren’ ten koste gaan van de huidige banen? De tekst van het regeerakkoord roept alvast argwaan op. 2 Het dogma van de concurrentie De nieuwe Brusselse regering wil niet zozeer tegemoetkomen aan de sociale urgentie van Brussel en de noden van haar bewoners, maar des te meer aan de appetijt van de aandeelhouders. Daarmee past ze dezelfde redenering toe als de federale regering en de Europese Commissie: “De regering steunt het federale beleid van loonlastenverlaging, in het bijzonder voor de lage lonen.” (p. 14) Verderop staat dat de regering “een fiscaal pact” zal sluiten “met de gemeenten, om een kader te garanderen dat aantrekkelijk en samenhangend is voor de economische activiteit.” (p. 14) De regering volhardt dus in het dogma van de concurrentie tussen de gewesten. Om te zorgen voor economische activiteit en dus werkgelegenheid, wil de regering zorgen voor een verlaging van de ‘loonkosten’ en voor een aantrekkelijk fiscaal kader. De ‘loonkosten’ verlagen komt in de regel neer op een achteruitgang, een aanval op de lonen (en dan vooral op het indirect of uitgesteld loon: de bijdragen waarmee de sociale zekerheid gefinancierd wordt). Die sociale bijdragen dienen om de werkloosheidsuitkeringen te betalen, de terugbetaling van de gezondheidszorg, de pensioenen, de betaalde vakantie, enzovoorts. De laatste twintig jaar werden aan de bedrijven al miljarden aan verminderingen van sociale bijdragen toegekend (in 2013 ging het om 10,5 miljard euro). Die lagere sociale bijdragen zouden zogezegd werk creëren, maar we stellen vast dat ze in plaats daarvan vooral gebruikt worden om de bedrijfswinsten te verhogen. De werkloosheid neemt daarentegen niet af. Zorgen voor een “aantrekkelijk fiscaal kader” voor de bedrijven, gaat mee in dezelfde redenering. Volgens die filosofie zouden bedrijven, hoe minder belastingen en taksen ze in Brussel moeten betalen, des te meer geneigd zijn om zich in Brussel te vestigen. De Brusselse regering wil dus de belastingen in Brussel verlagen. Zo’n “aantrekkelijk fiscaal kader” heeft evenwel al meermaals aangetoond niet te werken: de notionele interesten zijn het bekendste voorbeeld. De staatskas heeft op die manier bijna zes miljard euro verloren, de winsten van de ondernemingen zwellen aan, maar de jobcreatie is er onbestaande. Erger nog: het aantal bedrijven dat van deze fiscale cadeaupolitiek profiteert en tegelijkertijd mensen ontslaat, valt niet meer te tellen: Delhaize, ArcelorMittal, AB InBev, Caterpillar, en ga zo maar door. Bovendien wil de regering in Brussel waarschijnlijk ook verschillende gemeentelijke belastingen afschaffen, zoals eerder ook in Wallonië. Daarbij bestaat het risico dat dit ten koste gaat van de gemeentefinanciën, die nu al zwaar op de proef gesteld worden met de sociale noden die explosief zijn toegenomen, Dexia dat op de klippen liep… Bovendien vergroot dit soort praktijken de concurrentie tussen de gewesten nog meer, en sleurt ze de drie Belgische gewesten mee in een helse spiraal van fiscale dumping. De loonkost verlagen en zorgen voor een aantrekkelijk fiscaal kader voor ondernemingen zijn dus maatregelen die vooral op applaus van de werkgevers zullen kunnen rekenen, maar ongetwijfeld veel minder van de werknemers. Het hoeft daarom ook niet te verbazen dat het Brusselse patronaat (BECI) zich uitermate tevreden toonde met dit regeerakkoord. 3 Huisvesting: de huurprijzen schieten door het dak, maar geen spoor van een plan om daar iets tegen te doen Dit regeerakkoord is een (zoveelste) gemiste kans om iets te doen aan de enorme uitdagingen en noden op vlak van huisvesting in Brussel. In het algemeen is er een schrijnend gebrek aan becijferde doelstellingen. Het Gewest is ten eerste, door de regionalisering van de wet op huurovereenkomsten, nu volledig bevoegd om de sociale noden met spoed aan te pakken. Gelet op de erg hoge huurprijzen, het grote aantal huurders en het enorme tekort aan sociale woningen, zou het regeerakkoord twee voorstellen moeten bevatten: de huurprijzen bevriezen en omkaderen, en een ambitieus plan voor de bouw van sociale woningen. Huurprijzen bevriezen en omkaderen De huurprijzen in Brussel zijn de laatste twintig jaar sterk toegenomen, en stijgen heel wat sneller dan de kosten van levensonderhoud en het inkomen van de bevolking. Wat de huurprijzen in de hoofdstad betreft, stellen we een stijging vast met ongeveer 45% tussen 2000 en 2010. De laatste jaren is die toename niet vertraagd, integendeel: de gemiddelde huurprijs ging van 570 euro in 2008 naar 645 euro in 2011, ofwel een gemiddelde toename met meer dan 13% op drie jaar tijd. Bovendien treft deze gemiddelde stijging niet alle woningen even hard. De stijging was meer uitgesproken in verschillende gemeenten, waarbij verschillende die bekend staan als volksere gemeenten. Tal van actoren in het middenveld (Samenlevingsopbouw, BBRoW, de Huurdersbond…) eisen een omkadering van de huurprijzen. Maar in het regeerakkoord is er nergens zelfs maar sprake van om de huurprijzen te bevriezen, ook niet voor de wijken waar de prijzen explosief gestegen zijn. En er is ook geen sprake van enige intentie om ervoor te zorgen dat het huurrooster ook echt gerespecteerd wordt, en zo te zorgen voor duurzame en billijke prijzen op de woningmarkt. Er wordt niets voorzien om huurders te beschermen tegen de hoge huurprijzen, die zelfs nog blijven toenemen. Het onderwerp wordt op liberale wijze overgelaten aan huurder en verhuurder. Het regeerakkoord wil hooguit de verhuurder ervan ‘informeren’ dat het huurrooster bestaat, zonder er ook maar enige garantie dat dit huurrooster gerespecteerd wordt. Terwijl het duidelijk is dat een van de twee betrokken partijen, de huurder, zich allesbehalve in de positie bevindt om dit punt ter discussie te stellen. Als men de pijlsnelle stijging van de huurprijzen in Brussel blijvend en ten gronde wil bestrijden, kan men dan niet beter de huurprijzen bevriezen en een prijzengamma opleggen volgens de eigenschappen van het goed, in plaats van een huurtoelage toe te kennen aan de aanvragers van een sociale woning? Sociaal wonen Ook op het vlak van sociaal wonen gooit deze regering het niet over een andere boeg, en dat terwijl het aantal sociale woningen sinds 2004 afneemt (731 eenheden minder tussen 2004 en 2012). Aan het tempo waartegen men nu sociale woningen aan het bouwen is, zal het nog bijna negenhonderd jaar duren vooraleer er een sociale woning kan toegekend worden aan de 44.000 gezinnen die op dit 4 moment in Brussel op de wachtlijst staan voor een sociale woning. Sinds 2004 is het aantal gezinnen op die wachtlijst toegenomen met maar liefst 79%! Zorgen voor meer sociale woningen is bovendien niet alleen een absolute noodzaak, het is ook een middel om de private huurmarkt opnieuw in evenwicht te brengen. Het regeerakkoord stelt dan wel voor om te zorgen voor meer sociale woningen, maar de voorgestelde maatregelen zijn verre van voldoende. Het akkoord voorziet 6.500 nieuwe publieke woningen onder deze legislatuur, waarvan 60% sociale woningen beheerd door de Openbare Vastgoedmaatschappijen en 40% bescheiden tot matige koop-­‐ en huurwoningen. Dit is enerzijds een druppel op een hete plaat: het akkoord voorziet immers slechts 3.900 sociale woningen (60% van 6.500), wat dan met de andere 40.000 gezinnen die nog op de wachtlijst staan? Anderzijds is publieke huisvesting niet hetzelfde als sociale huisvesting: het gaat om een andere realiteit en bereikt een ander publiek. Op het vlak van nieuwe wijken zijn wij uiteraard voorstanders van nieuwe wijken met huisvesting, crèches, scholen, tewerkstellingspolen… De kwestie is dan in de eerste plaats om te weten welke invulling je die wijken geeft. De manier waarop er onder de vorige legislatuur met deze dossiers werd omgegaan, toont aan dat opnieuw het risico bestaat dat dit voor de regering een gemiste kans wordt. Bijvoorbeeld de Josaphatsite in Schaarbeek en Evere: het richtschema van de Brusselse regering voorzag daar 1.839 nieuwe woningen. 56% daarvan wordt toegekend aan de privésector, en de rest (809 woningen) blijft in publieke handen. Van die 809 woningen zijn maar iets meer dan de helft (457) huurwoningen bestemd voor sociale inkomens. De rest is bestemd voor de verkoop of voor de Community Land Trust. De Brusselse regering maakt dus een duidelijke keuze: privatiseren en 55% van de gebouwen op de Josaphatsite overlaten aan particuliere projectontwikkelaars; en maar 25% voorzien voor sociale huurwoningen. Deze site van meer dan 25 hectare was nochtans een van de grootste ruimtes in handen van het Brussels Gewest waar er een grote hoeveelheid sociale woningen gebouwd kan worden. We vrezen dat het gevoerde beleid, helemaal volgens de citymarketinglogica, vooral zal leiden tot verplaatsingen in plaats van oplossingen. Op het vlak van de renovatie van sociale woningen hangt alles af van de toegekende budgetten en de reële intentie om snel vooruitgang te boeken. In het programma van de vorige legislatuur was al sprake van renovatie, maar desondanks telt men almaar meer sociale woningen die leegstaan wegens verkrotting. Mobiliteit: duurder voor de gebruikers en de werknemers van de MIVB, geen visionair plan voor een toegankelijke mobiliteit Brussel is een van de meest filegevoelige steden van Europa. De luchtkwaliteit is er maar matig. De tarieven van de MIVB stijgen voortdurend, en met de laatste beheersovereenkomst is er nog maar eens voor 116 miljoen euro bespaard op kap van de MIVB. Het mobiliteitsbeleid zoals omschreven in het Brusselse regeerakkoord getuigt van een totaal gebrek aan een samenhangende visie op nationaal niveau. En het centrifugale federalisme maakt er alleen maar een nog grotere ravage van. De Brusselse regering beperkt zich ertoe om “meer nadruk te leggen op de noodzaak om in de binnenstad onverwijld werk te maken van een gewestelijk expresnet.” Maar wat Brussel nodig heeft, is een totaal nieuw mobiliteitsbeleid. Aanmoedigen en 5 voorstellen is niet genoeg. Geen woorden zijn er nodig, maar daden. Het mobiliteitsbeleid is een typisch voorbeeld van een beleid dat op nationaal niveau gecoördineerd en gefinancierd zou moeten worden. Het is van essentieel belang dat er een globaal mobiliteitsplan komt, te beginnen met een Brussels expresnet (nog vóór het gewestelijke expresnet), dat zowel de NMBS, De Lijn, de TEC en de MIVB als de andere mobiliteitsactoren in en rond Brussel omvat. MIVB Het prijzenbeleid van de MIVB is zorgwekkend. Er wordt niets voorzien om de tarieven te verlagen. Ja, het wapenfeit dat de politieke partijen in 2009 op hun conto schreven, kan tellen: tijdens de campagne hadden alle regeringspartijen beloofd om de tarieven van de MIVB te verlagen met gratis openbaar vervoer als einddoel. Maar vijf jaar later zijn de tarieven gestegen, vooral voor studenten. En het abonnement voor 65+’ers, dat gratis was, is door de vorige regering betalend gemaakt. De tekst bevestigt dat de beheersovereenkomst behouden blijft. Daaruit kan men afleiden dat de tarieven niet zullen verlagen, maar integendeel nog verhoogd kunnen worden (de beheersovereenkomst voorziet een prijsverhoging). Kost een ticket op de bus binnenkort drie euro? En dat terwijl goedkoper openbaar vervoer cruciaal is om het recht op mobiliteit voor iedereen te garanderen. Zelfs bij smogalarm is er in het akkoord niets voorzien om gratis openbaar vervoer aan te bieden – nochtans een nuttige maatregel die bijvoorbeeld in Wallonië al wordt toegepast. Er blijven ook toegangspoortjes bijgebouwd worden. Dat is het gevolg van de intentie om niet terug te willen komen op de prijzenkwestie en een manier om, naar eigen zeggen, bijkomend geld te verdienen. Geld dat op deze manier volgens ons verspild wordt. Het regeerakkoord voorziet bovendien wel een groter aanbod van openbaar vervoer, maar er wordt niet gepreciseerd of er ook bijkomend personeel voorzien zal worden. De PVDA vreest dan ook voor de werkgelegenheid bij de MIVB, aangezien men bijvoorbeeld lijnen 1 en 5 wil automatiseren… Bij een eventuele automatisering moeten alle banen behouden blijven! De arbeidsvoorwaarden bij de MIVB zijn nu al een heet hangijzer (gesplitste shifts, een hels werkritme…). De lonen zijn bevroren, en er werd 116 miljoen euro bespaard (conform de laatste beheersovereenkomst), deels op kap van het personeel. De regering komt hier niet op terug. Maar het verbazingwekkendst is het stilzwijgen omtrent de aanwerving van personeel bij de MIVB. Des te verbazingwekkender, aangezien de regering hier zelf de touwtjes in handen heeft om jobs te creëren in Brussel. Personeel aanwerven is nodig om het aanbod en de frequentie van het openbaar vervoer uit te breiden, en om de arbeidsvoorwaarden van de MIVB-­‐werknemers te verbeteren. De PVDA wijst er ook op dat een preventieve menselijke aanwezigheid (stewards, preventieagenten) een oplossing vormt om de veiligheid te bevorderen. De werkonzekerheid bij de MIVB wordt hoe langer hoe meer werkelijkheid. De helft van de werknemers met een contract van bepaalde duur of een contract in het kader van het Activaplan, krijgen uiteindelijk geen contract van onbepaalde duur. De MIVB moet ermee ophouden om, als een multinational, een op de twee jongeren te vervangen door nieuwe ‘subsidies’ (gesubsidieerde jobs), maar Brusselse jongeren opleiden en aanwerven in een stabiele formule. 6 Dat draagt bij aan een verergering van een sociaal klimaat dat nu al erg gespannen is. Er bestaan namelijk ernstige problemen bij het sociaal overleg tussen directie en vakbonden. Het ‘management op z’n Amerikaans’ heeft alleen maar ook voor productiviteit en rendabiliteit, wat en koste gaat van een kwalitatief hoogstaande, openbare dienstverlening voor de Brusselaar, én ten koste van het welzijn van de werknemers. De vertegenwoordigers van de werknemers moeten gerespecteerd worden. De PVDA accepteert geen enkele aanslag op het stakingsrecht. Tot slot bevestigt de tekst van de regering het openbare statuut van de MIVB. Dat verheugt ons, maar ook hier is voorzichtigheid geboden. Een openbaar statuut heeft in het verleden de privatisering van verschillende diensten niet in de weg gestaan. De Brusselse regering bevestigt ook dat ze de Europese richtlijnen zal volgen, maar die gaan net in de richting van een liberalisering en privatisering van de openbare dienstverlening vanaf 2018. Files en de kilometerheffing Nu de regering er vooral werk van wil maken om ‘het onderzoek omtrent de kilometerheffing verder te zetten’, vrezen we dat men deze heffing niet alleen op vrachtvervoer zal toepassen, maar dat ze veralgemeend kan worden naar iedereen. Een kilometerheffing is een onrechtvaardige maatregel: zo’n belasting raakt mensen die een auto nodig hebben om op hun werk te geraken. Bovendien is het ook een asociale maatregel: de kilometerheffing is niet gedifferentieerd volgens inkomen, waardoor iedereen evenveel moet bijdragen (een CEO betaalt dan bijvoorbeeld evenveel als een postbode). En tot slot los je het fileprobleem niet op door op elke kilometer een prijsetiket te kleven. Daar zijn structurele, maatschappelijke veranderingen voor nodig. In plaats van een onrechtvaardige en asociale belasting in te voeren, kunnen we beter kiezen voor duurzame en sociale oplossingen, te beginnen met twee maatregelen. Ten eerste: als we minder auto’s willen in de stad, dan moet er geïnvesteerd worden in snelle en veilige fietspaden en in aantrekkelijk openbaar vervoer. Een goed uitgewerkt, fijnmazig netwerk en een hoogfrequente bediening, een dienst op mensenmaat, goedkoper dan vervuilend wegvervoer. Toen in Zweden de spoorwegen hun tickettarieven met de helft verlaagden, verdubbelde het aantal reizigers. Dat is een kwestie van politiek visie. Je ziet dat zelfs al met het succes van de autoloze zondag. 7