wetgeving binnenvaart Nieuwe voorschriften ADN 2015 (en 2017) Vluchtwegen en koelcontainers De tweejaarlijkse wijziging van de wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen komt er weer aan. Het CBRB licht een paar actualiteiten in de binnenvaart toe. Zo mogen vluchtwegen nu afgestemd worden op de lokale situatie. Ook ligt er een voorstel om koelcontainers in combinatie met gevaarlijke stoffen veilig te vervoeren. Genoeg werk aan de winkel. Tekst: Lijdia Pater Fotografie: Paul Hoekman, CBRB Het CBRB organiseerde op 13 mei 2014 een themabijeen komst over het onderwerp ‘ADN, tweede vluchtweg bij containerbinnenvaart’. Tijdens deze bijeenkomst werden de aanwezigen geïnformeerd over deze nieuwe voorschriften – maar dan met name voor de container vaart – en de gevolgen daarvan. Ook is er geïnventari seerd welke onduidelijkheden de nieuwe regels met zich meebrengen. Geconcludeerd werd dat de aandachts punten in de gehele keten gezamenlijk opgepakt moeten worden. Het CBRB neemt hierin het voortouw. Vluchtwegen De beschikbaarheid van vluchtwegen bij de overslag van gevaarlijke stoffen in de binnenvaart is niet nieuw in het ADN. In voorgaande versies (onder andere ADN 2013) bestond al de verplichting dat mensen op een veilige wijze van en aan boord kunnen gaan. In de nieuwe voorschriften van het ADN (2015) geldt er een nieuwe verdeling van de verantwoordelijkheid voor het aanbieden van geschikte vluchtwegen. Voortaan wordt deze verantwoordelijkheid gedeeld tussen de ‘vervoer der’ en de ‘wal’. Wat gaat dit betekenen in de praktijk voor de schippers, de terminals, en andere stakeholders? Hoe zijn de vluchtwegen in de huidige praktijk geregeld, en wat zal er (moeten) veranderen? Voorgeschiedenis Na een noodlottig ongeval in 1999 met een tankschip in Duitsland is de discussie over het beschikbaar stellen van een vluchtweg bij de overslag van gevaarlijke stoffen in alle hevigheid losgebarsten. Bij dit ongeval konden de bemanningsleden door gebrek aan vluchtwegen het schip niet verlaten en geen veilige plaats bereiken. Ten gevolge van dit ongeval werden in het ADNR strengere regels opgenomen voor de beschikbaarstelling van vluchtwegen: vanaf juli 2005 moesten er twee vlucht wegen aanwezig zijn tijdens het laden en lossen van binnenvaarttankers van vloeibare gevaarlijke stoffen. In 2007 is deze verplichting ook voor drogeladingschepen ingevoerd. In de omgeving van zowel het voor- als het achterschip moesten geschikte middelen aanwezig zijn om ook in noodgevallen het schip te kunnen verlaten én betreden. Interpretatieverschillen Het ministerie van Infrastructuur en Milieu wilde een goede en precieze uitvoering van de nieuwe regels. Deze werden door de Inspectie Leefomgeving en Transport zodanig geïnterpreteerd dat ‘bij het voor- en achterschip’ betekent: ‘buiten de ladingzone’ van het schip. Hiernaast stelde de inspectie vast dat de overstap tussen vluchtweg en schip maximaal 60 cm mag bedragen. De meeste tankterminals, industrieën en overslagbedrijven in Nederland hebben daarop fors geïnvesteerd in het beschikbaar stellen van een tweede vluchtweg. Buiten Nederland werd vaak een andere 19 - augustus 2014 / Gevaarlijke Lading interpretatie aan dezelfde regels gegeven. Er was/is bijvoorbeeld niet altijd een tweede vluchtweg aanwezig. Daarnaast werd er ook niet of nauwelijks gehandhaafd. In januari 2010 heeft de gevaarlijkestoffencommissie van UNECE zich gebogen over een door de chemische industrie ingebracht wijzigingsvoorstel. De doelstelling was een meer eenduidige interpretatie van het ADN over het gebruik van een bijboot als vluchtweg. Een internationale werkgroep heeft, onder voorzitterschap Tankterminals, industrieën en overslagbedrijven in Nederland hebben fors geïnvesteerd in een tweede vluchtweg van de Nederlandse delegatie, gewerkt aan een nieuw voorstel, naar aanleiding van het voorstel van de chemische industrie. Doelstelling van de discussie was verduidelijking van interpretatie en eliminatie van inconsistenties in de wetgeving. Nieuw uitgangspunt in het voorstel was dat gekozen mag worden welk vluchtmiddel gebruikt gaat worden en dat de keuze van een vluchtmiddel afhankelijk is van de stof die men vervoert. Dit voorstel heeft uiteindelijk geleid tot de nieuwe voorschriften in het ADN 2015. ADN 2015 De nieuwe voorschriften hebben tot doel om binnen een flexibel systeem van opties een basisveiligheid voor de bemanning te garanderen. De flexibiliteit zit in de mogelijkheid om de vluchtwegen af te stemmen op de lokale situatie. Op deze manier vindt er in het ADN een verschuiving plaats van middel- naar doelregelgeving: er is een flexibel systeem van opties, waarin men keuzevrij heid heeft, afhankelijk van het doel. In het ADN 2015 zijn de stof (klasse en UN-nummer) en de situatie (wal/schip, schip/schip) medebepalend voor het ter beschikking stellen van een bepaald vluchtmiddel. Deze informatie is verwerkt in tabellen voor de overslag van gevaarlijke stoffen bij droge lading, containers en tankvaart (ADN 7.1.4.77 en 7.2.4.77). Deze tabellen zorgen voor veel vragen, niet alleen aan de kant van de binnenvaart, maar ook bij de terminals en de handhavers. Zo worden er in de tabellen diverse vluchtmiddelen gedefinieerd, zoals een safe haven, safe area (met waterspray-systeem), escape boat, evacuation boat en life boat. Hoe een safe haven eruit zou moeten zien, is bewust niet vastgesteld in het ADN; het gaat immers om een doelvoorschrift, geen middelvoorschrift. Dit betekent dat de klassebureaus een rol hebben bij de invulling hiervan. Hoe zinvol is een safe haven (aan boord of aan de wal), mede in relatie tot de (hoge!) investeringskosten? Bovendien: als een safe haven zich aan de wal bevindt, moet er toch een vluchtweg heen zijn. Een safe haven aan boord lijkt niet (altijd) haalbaar: drogeladingschepen hebben geen overdruk installatie en geen gasdetectie in de verblijven. Verder is bij de verschillende typen boten (escape boats, evacua tion boats, life boats) onduidelijk wie deze beschikbaar moet stellen en wanneer, en of deze continu naast het schip klaar zouden moeten liggen en binnen hoeveel tijd deze gelanceerd zouden moeten kunnen worden. Rol overheid en bedrijfsleven “De overheid bepaalt de spelregels en het bedrijfsleven gaat over het spel,” aldus het ministerie van I&M. De Nederlandse overheid is het aanspreekpunt wanneer er problemen zijn met de interpretatie van de regelgeving en zal de ontwikkelingen de komende twee jaar monitoren. In 2016/2017 volgt een evaluatie en indien nodig kunnen de voorschriften worden aangepast. Alle stakeholders (barge operators, varende ondernemers, deep-sea- en inland terminals) moeten werken aan een soort leidraad waar alle partijen mee uit de voeten kunnen. Het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (CBRB) vindt dat de binnenvaart integraal deel uit moet maken van het veiligheids- en ontruimingsplan van de terminal. De walinstallatie is primair verantwoordelijk voor het aanbieden van de tweede (geschikte) vluchtweg, zo stelt Gevaarlijke Lading / augustus 2014 - 20 het CBRB. Conform de nieuwe regelgeving is vooraf gaand overleg hierover met de terminals nodig. Wachten tot 1 januari 2015 is geen optie. Er zullen nog dit jaar gesprekken moeten plaatsvinden met die terminals die nog onvoldoende voorzieningen hebben. Wijzigingsvoorstel koelcontainers Een ander probleem in de praktijk betreft de stuwage bij het transport van koelcontainers. In de binnenvaart worden veel gevaarlijke stoffen per container vervoerd. Ook worden er regelmatig zogenaamde reefers (koelcontainers) vervoerd, waarbij het schip de stroomvoorziening van deze koelcontainer verzorgt. De combinatie van de ontstekingsbron in de reefer en de gevaarlijke stoffen in containers heeft de laatste jaren tot interpretatieverschillen van regelgeving geleid. Het gaat om een tegenstrijdige passage in het ADN rond het vervoer van gevaarlijke stoffen en reefers in een schip. Daardoor is er bij handhaving diverse malen verbaliserend opgetreden. Themabijeenkomst ADN Op 26 september a.s. organiseren het CBRB en Sdu een themabijeenkomst ADN. Hierbij wordt het onderwerp vluchtwegen belicht vanuit het perspectief van de binnentankvaart en de tankter minals. Ook het wijzigingsvoorstel voor koelcontai ners met gevaarlijke stoffen wordt besproken. Een van de andere presentaties betreft de e-learning module Veiligheid van het Onderwijscentrum Binnenvaart. Deze module bestaat uit drie actuele onderwerpen: Besloten Ruimtes, Reddingsvest en Valbeveiliging. In april 2014 heeft de IAG Explosionsschutz te Bonn vastgesteld dat het ADN gewijzigd zou moeten worden om duidelijkheid te scheppen in regelgeving omtrent het aansluiten van koelcontainers in combinatie met gevaarlijke stoffen. De IAG Explosionsschutz heeft het CBRB en Transafe gevraagd een wijzigingsvoorstel te maken. Dit wijzigingsvoorstel is in juli tijdens de zesde vergadering van de IAG Explosionsschutz besproken en goedgekeurd. Het zal nu worden ingediend voor de vergadering van het ADN Safety Committee in Genève (augustus 2014), voor opname in het ADN 2017. Ontstekingsbron In het voorstel van CBRB-Transafe worden mogelijkhe den beschreven om gevaarlijke stoffen en reefercontai ners veilig aan boord van een schip te vervoeren. Dit zijn duidelijke voorwaarden om reefers in combinatie met ADN-goed te vervoeren. De elektrische installatie van een reefercontainer wordt als mogelijke ontstekingsbron gezien, tenzij deze van een EX-beschermd type is. In de praktijk komt dit laatste zelden voor. Uitgangspunt, ook bij dit wijzigingsvoorstel, is dat er bij lekkages slechts bij bepaalde gevarenklassen brandbare mengsels te verwachten zijn. Het gaat hierbij om de Klasse 2.1, Klasse 3 met verpakkingsgroep I en II, Klasse 4.3 en Klasse 8 met verpakkingsgroep I en bijkomend gevaar 3 of 4.3. In het voorstel zijn minimale veiligheidsafstanden omschreven ten aanzien van de ontstekingsbron, om ontbranding en/of explosies te voorkomen. De voorgestelde wijzigin gen betreffen ADN 7.1.3.51.3 Elektrische inrichtingen en ADN 7.1.4.4 Samenladingsverbod (Containers, voertui gen, wagens). Indien goedgekeurd, gaan deze wijzigin gen dus pas per 2017 in, maar mogelijk wordt er na de besluitvorming in augustus 2014 al wel anticiperend gehandhaafd. Lijdia Pater-de Groot is secretaris gevaarlijke stoffen en nautische en technische regelgeving bij het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart 21 - augustus 2014 / Gevaarlijke Lading
© Copyright 2024 ExpyDoc