Download - Ars Aequi

Rechtsfilosofie en rechtstheorie
Rechtsfilosofie en rechtstheorie
Prof.mr. A. Soeteman
Juridische argumentatie
In de jaren vijftig en zestig baseerden sommige
argumentatietheoretici zich in belangrijke mate
op juridisch redeneren. Juristen pakten dit met
graagte op. Tegen het geweld van de empirische
wetenschappen hadden zij de wetenschappelijke status van hun vak nauwelijks kunnen handhaven. Maar nu vernamen zij dat niet de natuurwetenschappelijke maar juist de eigen
juridische redeneerwijze hèt paradigma van redeneren vormde. Het werk van S. Toulmin (in
de Angelsaksische wereld) en Ch. Perelman (op
het Europese continent) trok dus ruime aandacht. Vanuit de juridische kant kwam Th.
Viehweg tot vergelijkbare (zij het heel wat minder gestructureerde) resultaten.
Inmiddels zijn we een aantal jaren verder.
Over Viehweg wordt nauwelijks meer gesproken; Toulmin en Perelman lijken in ras tempo
de vergetelheid in te gaan. In belangrijke mate
hangt dit ermee samen dat in hun werk een aantal onderscheidingen die essentieel bleken voor
een heldere benadering van (juridische) argumentatie weggelaten of weggeïnterpreteerd
werden. Bijvoorbeeld de onderscheidingen tussen geldigheid en effectiviteit van redeneringen
en tussen legitimatie en heuristiek. Tegen dergelijke onderscheidingen wordt wel het argument aangevoerd dat de verschillende zaken in
de praktijk niet te scheiden zijn (bijv. J.J.H.
Bruggink, Op zoek naar het recht, 1987, p.54).
Nu geldt dit laatste ook bijvoorbeeld voor
hoofd en lichaam van een functionerend menselijk wezen - maar hier plachten alleen Robespièrre en andere hoofdafhakkers de onderscheiding als scheiding te interpreteren.
De belangstelling voor argumentatietheorie
en wat daarmee samenhangt is echter gebleven.
Zij wordt niet alleen vanuit theoretische maar
ook vanuit praktische interesse gevoed. Ik
noem twee in het oog springende zaken.
In de eerste plaats is er de informatie-technologie. De ontwikkeling van juridische expertsystemen vereist een formele reconstructie van
juridisch denken. Interessant in dit verband zijn
1328 KATERN 31
Rechtsfilosofie en rechtstheorie
bijvoorbeeld de moderne niet-monotone logica's. In de gebruikelijke formele systemen volgt
een conclusie uit premissen wanneer de waarheid van alle premissen noodzakelijk maakt dat
ook de conclusie waar is. Toevoeging van een
extra premisse doet hier dan niets aan af: als de
waarheid van alle premissen noodzakelijk
maakt dat de conclusie waar is, dan kan het
niet anders of ook de waarheid van al die premissen plus de toegevoegde premisse maakt
noodzakelijk dat de conclusie waar is.
De praktijk van het redeneren is echter vaak
anders. Uit het feit dat een vliegtuig om 12 uur
(onze tijd) van London naar Amsterdam is vertrokken plegen we af te leiden dat het om 13
uur zal aankomen. Maar voegen we als extra
premisse toe dat het toestel inmiddels gekaapt
is dan wordt deze conclusie hoogst onzeker.
Hetzelfde doet zich voor in het recht. Als iemand een overeenkomst gesloten heeft, dan
volgt dat hij het afgesprokene moet nakomen.
Maar iedere jurist weet dat er tal van uitzonderingen zijn. De toevoeging van zo'n uitzondering als extra premisse laat de conclusie wankelen.
Niet-monotone logica's proberen dit verschijnsel te reconstrueren. Dit betekent dat men
niet meer bezig is met het geldigheids-onderzoek van de gebruikelijke logica's. Het gaat in
expert-systemen niet om de rechtvaardiging
van reeds gevonden conclusies, maar om het op
verantwoorde wijze vinden van conclusies.
Waar deze ontwikkeling precies toe zal leiden is
nog niet duidelijk, maar spannend is het wel.
Een tweede punt van praktisch belang ligt
in het juridisch onderwijs. Vaardighedenonderwijs neemt met name in de juridische propedeuse sterk toe. Daarbij wordt veel aandacht geschonken aan taalbeheersing. Het ligt voor de
hand dat dit (veelal uit nood geboren) onderwijs mede een stimulans is voor meer theoretische bezinning. Opnieuw wordt ontdekt dat
rechtstheorie en argumentatietheorie elkaar
wat te bieden hebben. Maar de argumentatietheorie is inmiddels wel wat verder gekomen,
terwijl anderzijds de rechtstheorie geleerd heeft
dat klakkeloos overnemen slechts van betrekkelijke betekenis is.
Veel relevante literatuur verschijnt buiten
het gangbare juridische circuit. Bijvoorbeeld in
het Tijdschrift voor Taalbeheersing, dat vorig
jaar oktober zelfs een heel nummer aan 'Argumentatie en recht' wijdde, waaraan zowel juristen als neerlandici meewerkten. Het spreekt ge-
zien het eerder gezegde voor zich dat, zoals uit
dat nummer blijkt, de aandacht zich op dit moment vooral richt op transponeringsvragen: hoe
kunnen de resultaten van argumentatie- en
rechtstheorie over en weer toegepast worden?
Gewezen kan ook worden op het proefschrift
Discussieregels in het recht, waarop E.T. Feteris
in maart dit jaar aan de faculteit der letteren
van de Universiteit van Amsterdam promoveerde. Hierin wordt op basis van de argumentatietheorie van F.H. van Eemeren en R. Grootendorst nagegaan hoe in een juridisch proces
een discussie gevoerd moet worden om een geschil op een redelijke manier definitief tot een
oplossing te kunnen brengen. Het interessante
van dergelijk interdisciplinair onderzoek is dat
het allerlei regels van procesrecht op hun argumentatieve betekenis analyseert. Maar er is op
dit punt nog heel wat werk te doen.
KATERN 31 1329