Scriptiehandleiding BA Literatuurwetenschap

1
Faculteit der Geesteswetenschappen
Scriptiehandleiding BA Literatuurwetenschap
Versie: Februari 2014
Belangrijke data:
Scriptievoorstel: 15 december
Scriptieonderzoek: februari-juni
Inschrijven masters: 1 april
Deadline scriptie: 15 juni
Zomerreces: 1 juli-1 september (in deze periode is er in principe geen scriptiebegeleiding)
Bovenstaande data en de andere deadlines genoemd in deze scriptiehandleiding
gelden voor studenten die de scriptie – volgens het normale studieschema – in het
tweede semester schrijven. Met studenten die hun scriptie in het eerste semester
schrijven worden aparte afspraken gemaakt over de geldende deadlines. Deze
studenten dienen tijdig (in ieder geval twee maanden voordat ze met het schrijven
van de scriptie willen beginnen) contact op te nemen met Murat
Aydemir: [email protected].
Nota bene: Wie wil deelnemen aan de master Comparative Literature, de master
Comparative Cultural Analysis, de onderzoeksmaster Cultural Analysis of een andere
(onderzoeks)master, moet zich daarvoor tijdig aanmelden. De inschrijvingstermijn voor
de masters sluit op 1 april. Raadpleeg http://gsh.uva.nl/nl/masters/aanmelden/aanmelden.html
voor meer informatie. De toelating tot de master is altijd voorlopig totdat je de bachelor
in zijn geheel hebt afgerond, inclusief de scriptie. Je kunt dus niet beginnen aan je master
als je je bachelor niet voor 1 september hebt afgerond.
1. REGELS EN TIJDPAD
1.1 Ingangseisen
De scriptiekandidaat/kandidate heeft de Bachelor
Literatuurwetenschap afgerond, met uitzondering van de (verplichte
2
en keuze-) vakken van het 2e semester van het 3e jaar, of zal de
Bachelor afgerond hebben bij het ontvangen van het eindcijfer voor de
scriptie. Met het eindcijfer van de scriptie is de Bachelor
Literatuurwetenschap in principe voltooit: wanneer het eindcijfer voor
de scriptie geregistreerd wordt, dienen de eindcijfers voor de overige
vakken geregistreerd te zijn of gelijktijdig geregistreerd te
worden. Voor uitzonderingen dient contact opgenomen te worden met
de examencommissie ([email protected]).
1.1.1 De scriptie wordt in principe geschreven in het tweede semester
van het derde bachelorjaar in blok 2 en 3. De scriptie levert 12 EC op.
Het Research Seminar Literary Studies gaat in blok 1 vooraf aan het
schrijven van de scriptie en dient ter voorbereiding hiervan.
1.2 Scriptievoorstel
Wie in het lopende studiejaar wil afstuderen, moet uiterlijk 15 december zijn of haar
scriptievoorstel ingeleverd hebben bij Murat Aydemir: [email protected].
Het voorstel dient ongeveer 1 A4’tje lang te zijn en bevat in ieder geval de volgende
onderdelen:
• beoogde scriptiebegeleider (let hierbij op de specialismen van de docenten –
onder punt 1.2 tref je een overzicht aan – en geef twee voorkeuren aan. Als je
geen voorkeur hebt, krijg je een begeleider toegewezen met een specialisme
gerelateerd aan het onderwerp van je scriptie)
• werktitel
• voorlopige probleemstelling/onderzoeksvraag
• voorlopige opzet (bij voorkeur in de vorm van een voorlopige hoofdstukindeling)
• tijdsschema
• korte voorlopige bibliografie
Zie Bijlage 1 bij deze scriptiehandleiding voor tips.
1.3 Scriptiebegeleider
Op grond van het ingediende scriptievoorstel, je eventuele voorkeuren en de
beschikbaarheid en expertise van de bij de opleiding betrokken docenten, krijg je aan het
begin van het tweede semester (eind januari/begin februari) een begeleider toegewezen.
Deze begeleider kan het scriptievoorstel afkeuren (waarna in overleg een nieuw
scriptievoorstel geschreven wordt), goedkeuren onder voorwaarden, of zonder meer
goedkeuren.
Overzicht docenten Literatuurwetenschap en hun specialismen:

Mireille Rosello: media: literatuur, film; benaderingen: postkoloniale literatuur,
interculturaliteit, film en theorie, hedendaagse cultuuranalyse; periode: modern,
3








hedendaags; talen en culturen: Frans, Engels/Amerikaans, Maghreb (literatuur en
film), interculturaliteit
Murat Aydemir: media: intermedialiteit, literatuur en film; benaderingen:
theorie en cultuuranalyse, sekse en seksualiteit, interculturaliteit, narratologie,
proza-analyse en interdisciplinariteit; periode: realisme, modernisme en
postmodernisme; talen en culturen: Nederlandse, Engelse en Amerikaanse
cultuur, niet-Westerse (Engelstalige) cultuur
Joost de Bloois: media: literatuur, beeldende kunst (fotografie, schilder- en
videokunst); benaderingen: hedendaagse literatuur- en cultuurtheorie (cultural
studies, sociale en politieke theorie), literatuur en filosofie; periode: modern en
hedendaags; talen en culturen: Frans, Engels/Amerikaans, Duits, Italiaans.
Jan Hein Hoogstad: media: intermedialiteit, muziek, film; benaderingen: race
theory, filosofie, interdisciplinariteit; periode: hedendaags; talen en culturen:
Engels/Amerikaans, Duits.
Boris Noordenbos: media: literatuur, film; benaderingen: memory studies,
trauma studies, postkolonialiteit, postmodernisme; talen en culturen: Slavische
culturen, Russisch, Nederlands, Engels.
Noa Roei: media: beeldende kunst; literatuur en film; benaderingen: visuele en
literaire theorie, cultuuranalyse, interculturaliteit, nationalisme, identiteit; periode:
hedendaags; talen en culturen: Midden Oosten, Nederlands, Engels/Amerikaans,
niet-Westerse (Engelstalige) cultuur.
Hanneke Stuit: media: literatuur, populaire cultuur; benaderingen: hedendaagse
literatuur- en cultuurtheorie, tekst-analyse, relationaliteit, alterity, discours,
postkolonialisme; periode: modernisme, postmodernisme, hedendaags; talen en
culturen: (Zuid-)Afrikaanse culturen, Engels, Duits, Nederlands.
Jules Sturm: media: literatuur, moderne kunst (fotografie, schilder-, sculptuur- en
videokunst, dans, performance); benaderingen: filosofie, cultuuranalyse, gender-,
queer- en posthumanistische theorie; periode: modern, hedendaags; talen en
culturen: Duits, Engels, Nederlands, Frans.
Astrid van Weyenberg: media: literatuur, theater; benaderingen:
adaptatietheorie, postkolonialiteit, globalisering; periode: klassieke oudheid,
modern, hedendaags; talen en culturen: Engels, Nederlands, Zuid- en MiddenAfrika.
Nota bene: het is niet mogelijk om een begeleider te zoeken buiten de opleiding
Literatuurwetenschap.
1.4 Scriptievoortgang en deadline
Wanneer vastgesteld is wie de scriptie zal begeleiden, maken scriptiebegeleider en
student samen vooraf schriftelijk afspraken. De begeleider stelt samen met de student een
begeleidingsovereenkomst op, waarin in ieder geval is opgenomen:
•
•
een planning voor het schrijven van de scriptie, inclusief een definitieve deadline
het aantal contactmomenten en de aard hiervan (onder ‘contactmomenten’ kunnen
bijeenkomsten worden verstaan, maar bijvoorbeeld ook: emailcontact, chat, etc.).
Er dienen tenminste vier contactmomenten te zijn.
4
•
•
wie de tweede lezer zal zijn
een kopie van het te gebruiken scriptiebeoordelingsformulier (zie Bijlage 2)
waarop de beoordelingscriteria en hun weging aangegeven zijn
Tijdens de contactmomenten komen in ieder geval de volgende punten aan de orde:
• het vaststellen van de algemene inhoud van de scriptie, inclusief
probleemstelling/onderzoeksvraag, de hoeveelheid en de volgorde van de
hoofdstukken
• het doornemen van de (concept)hoofdstukken en het commentaar hierop van de
begeleider (hieraan wordt tenminste één contactmoment gewijdt; de begeleider
kan echter besluiten om aan afzonderlijke hoofdstukken extra contactmomenten te
wijden)
• het doornemen van de eerste versie van de gehele scriptie en het commentaar
hierop van de begeleider voordat de definitieve scriptie wordt ingeleverd en
beoordeeld
• het doorgeven en bespreken van het cijfer voor de definitieve versie van de
scriptie aan de hand van het door de begeleider (en tweede lezer) ingevulde
scriptiebeoordelingsformulier
Van deze punten kan – in overleg tussen de student en de begeleider – afgeweken worden
indien hiervoor gegronde redenen bestaan.
De scriptiebegeleider kan besluiten in plaats van of naast individuele contactmomenten,
gezamenlijke contactmomenten te organiseren met meerdere scriptiestudenten.
De scriptie dient uiterlijk 15 juni ingeleverd te worden.
Het vak 'Research Seminar Literary Studies' (129211096) dient ter
ondersteuning bij het schrijven van de Bachelorscriptie en dient in
principe gevolgd te worden in de periode waarin de student aan de
scriptie werkt. Wanneer de student, bijvoorbeeld wegens verblijf in
het buitenland of wanneer hij/zij eerder dan in het tweede semester
aan de scriptie begint, dan is hierop een uitzondering mogelijk. De
student dient dan contact op te nemen met de examencommissie van
de opleiding Literatuurwetenschap.
De student dient de scriptie voor of op deze datum in te leveren en kan geen aanspraak
maken op begeleiding of beoordeling tijdens het zomerreces, dat duurt van 1 juli tot 1
september, tenzij de scriptiebegeleider in de begeleidingsovereenkomst hierop vooraf
een uitzondering heeft willen maken.
De student levert de scriptie als volgt aan: 2 papieren exemplaren (een voor de begeleider
en een voor het secretariaat van de opleiding; in het geval van een tweede lezer, zal de
student hem/haar eveneens een papieren exemplaar doen toekomen), 1 electronisch
exemplaar in PDF-formaat (voor de begeleider. NB: de begeleider draagt er zorg voor dat
5
het electronisch exemplaar tevens naar het secretariaat van de opleiding gestuurd wordt
en de eventuele tweede lezer).
Tevens dient rekening gehouden te worden met de door de faculteit gestelde deadlines
met betrekking tot het aanvragen van het diploma en het registreren van het cijfer voor de
scriptie (zie “Diploma aanvragen”
op http://www.student.uva.nl/lit/lit_onderwijs_a_z.cfm. De student is er zelf
verantwoordelijk voor te zorgen dat aan alle geldende facultaire en universitaire eisen
m.b.t. het afstuderen (inclusief het inleveren van een digitale versie van de scriptie bij het
onderwijssecretariaat) is voldaan.
1.5 Scriptiecijfer
Het cijfer voor de bachelorscriptie wordt vastgesteld door de scriptiebegeleider; de
tweede lezer, te contacteren door de scriptiebegeleider en afkomstig uit de vakgroep
Literatuurwetenschap, controleert – door te kijken naar het commentaar van de begeleider
en het lezen van (delen van) de scriptie – of het cijfer zorgvuldig is bepaald. Dit gebeurt
met name bij scripties waarvan het cijfer tussen de 5 en de 6,5 ligt.
De scriptie wordt in ieder geval beoordeeld op grond van de volgende criteria:
• helderheid van de probleemstelling
• opbouw en structuur van het betoog
• oorspronkelijkheid en kwaliteit van het onderzoek
• leesbaarheid van de tekst
• correctheid van het taalgebruik
• mate waarin het onderzoek zelfstandig is verricht
• nauwkeurigheid waarmee verwijzingen, citaten en de bibliografie zijn verzorgd
• uiterlijke verzorging van de scriptie
Op het beoordelingsformulier (door de begeleider bij de begeleidingsovereenkomst te
voegen) worden deze criteria en hun weging verder gespecificeerd en wordt bij elk
criterium specifiek commentaar gegeven.
1.6 Herkansing en beëindiging begeleiding
1. Indien de scriptie als onvoldoende wordt beoordeeld, krijgt de student eenmalig
de gelegenheid een verbeterde versie in te leveren, op een redelijke, door de
scriptiebegeleider te bepalen termijn. Indien de verbeterde scriptie wederom niet
aan de eisen voldoet (of te laat ingeleverd wordt), schrijft de student een geheel
nieuwe scriptie en vraagt opnieuw begeleiding aan volgens de in deze
scriptiehandleiding gestelde procedure.
2. De scriptiebegeleider heeft het recht, na het verstrijken van de in de
begeleidingsovereenkomst afgesproken periode van begeleiding en deadline voor
het inleveren van de eindversie, zich terug te trekken als begeleider. In dat geval
stelt hij/zij Murat Aydemir hiervan op de hoogte. Indien de student opnieuw
aanspraak wil maken op begeleiding dient deze opnieuw aangevraagd te worden
volgens de in deze scriptiehandleiding gestelde procedure.
6
3. Bezwaar: de scriptiekandidaat/kandidate kan bezwaar maken tegen de
scriptieuitslag. Zie ‘bezwaar en beroep’ op de website van de Faculteit
Geesteswetenschappen:
http://student.uva.nl/mtwv/az/content2/examencommissiesmasteropleidingen/bezwaar-en-beroep/college-voor-beroep-voor-deexamens.html
1.7 Problemen
1. Ziekte: wanneer de scriptiebegeleider uitvalt wegens ziekte, zoekt hij of zij in
samenspraak met de student een vervangende begeleider. Als de
scriptiebegeleider hier niet toe in staat is, kan de student terecht bij Murat
Aydemir: [email protected].
2. Procedurele problemen: bij alle andere problemen die zich voortdoen tijdens het
werken aan de scriptie of bij onenigheid over de becijfering kun je in eerste
instantie terecht bij Murat Aydemir: [email protected]. Indien nodig wordt je
doorverwezen naar de Examencommissie Taal- en Letterkunde.
3. Voortgangs- en studieproblemen: de UvA biedt aanvullende cursussen en
workshops aan, onder meer over time management en het beginnen met de
scriptie. Je vindt het complete aanbod
op http://studentenserviceplein.uva.nl/serviceplein/item/studenten-services.html.
Inlichtingen hierover zijn ook te verkrijgen bij de studieadviseurs van het
departement Taal- en Letterkunde (020-5254484 of [email protected]).
1.8 Fraude en plagiaat
Indien er een vermoeden is van fraude of plagiaat, kan de Examencommissie Taal- en
Letterkunde besluiten tot een onderzoek. Onder fraude wordt verstaan: het opzettelijk
handelen of nalaten van een student dat erop gericht is het vormen van een juist oordeel
omtrent zijn of haar kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk te
maken. Onder plagiaat wordt verstaan: het zonder correcte of toereikende
bronvermelding overnemen of letterlijk vertalen van bestaande teksten van anderen (uit
boeken, tijdschriften, internetbronnen, etc.).
Op het plegen van fraude en/of plagiaat staan ernstige sancties. Zie de universitaire
fraude- en plagiaatregeling (beschikbaar via
http://student.uva.nl/az/a-z-lijst/a-z-lijst/content/folder/fraude-plagiaat-enbronvermelding/fraude--en-plagiaatregeling.html
De scriptiebegeleider kan verlangen dat de student in het kader van de
begeleidingsovereenkomst een verklaring ondertekent waarin hij/zij aangeeft kennis te
hebben van de regels met betrekking tot fraude en plagiaat aan de Faculteit der
Geesteswetenschappen.
2. OMVANG, VOERTAAL EN REFERENTIESYSTEEM
7
2.1 Omvang
De bachelorscriptie (12 ECTS) heeft een omvang van 7.000 tot 9.000 woorden
(exclusief titelpagina, inhoudsopgave en bibliografie). De bibliografie beslaat een
substantiële hoeveelheid aan bestudeerd materiaal; als mininumeis geldt dat tenminste 10
verschillende wetenschappelijke bronnen aangehaald moeten worden. De
scriptiebegeleider geeft aan of het gebruikte materiaal aan deze eis voldoet en kan – als
dit op grond van het onderwerp of de omvang van het bestudeerde materiaal
gerechtvaardigd is – een uitzondering maken op de minimumeis.
2.2 Voertaal
De bachelorscriptie wordt in het Nederlands of Engels geschreven. De keuze is aan de
student, tenzij de toegewezen scriptiebegeleider een van deze talen niet of onvoldoende
beheerst. Het is eveneens mogelijk om – met toestemming van de scriptiebegeider en na
vastlegging in de begeleidingsovereenkomst – de scriptie in een andere taal (Duits, Frans,
etc.) te schrijven.
2.3 MLA-stijl
Consequent gebruik van de MLA-stijl voor literatuurverwijzingen, noten en de
bibliografie is verplicht. Raadpleeg de meest recente editie van het MLA Handbook for
Writers of Research Papers (beschikbaar in de UvA bibliotheek) voor een volledig
overzicht van dit systeem. In de bijlage bij deze scriptiehandleiding staan de belangrijkste
elementen op een rijtje.
8
BIJLAGE 1
Aanwijzigingen voor het schrijven van een scriptie en korte uitleg van de MLA-stijl
I.
Aanwijzingen
Beginnen • Inlezen • Probleemstelling • Formats • Opbouw • Schrijven • Kritiek•
Citaten • Noten • Vormgeving • Vastzitten • Deadline
Beginnen. Beginnen en weer ophouden zijn verreweg de lastigste momenten in het
werken aan een scriptie. Je bent snel geneigd het echte beginnen eindeloos uit te stellen.
En als je eenmaal lekker bezig bent, is het weer moeilijk om er een definitieve punt
achter te zetten. Wees je daarvan scherp bewust. Kies een vast omlijnde en beperkte tijd
waarin je aan je scriptie werkt. Probeer die tijd zo productief mogelijk te gebruiken.
Inlezen. Eén van de manieren om het echte beginnen alsmaar uit te stellen, is om je ervan
te overtuigen dat je in eerste instantie alleen nog maar aan het “inlezen” bent. Er is niets
mis mee om vlug en oriënterend een beperkt aantal teksten over je onderwerp te lezen om
een idee te krijgen welke kwesties en ideeën steeds terugkomen. Maar daar moet het wel
bij blijven. Immers, er komt niet zomaar vanzelf een einde aan de hoeveelheid boeken en
artikelen die een potentieel verband hebben met jouw onderwerp. Elke bestudeerde tekst
verwijst weer naar tientallen andere. Als je bijvoorbeeld één literaire tekst als onderwerp
hebt genomen, dan kun je eindeloos blijven doorlezen over:
- de biografie van de auteur;
- de historische en culturele context;
- de verschillende analyses en interpretaties van de tekst;
- de verbanden die de tekst onderhoudt met andere teksten van die auteur, of uit die tijd,
of uit hetzelfde genre, of met hetzelfde thema of motief, of met andere kunstwerken;
- de theorie of theorieën die je in verband wilt brengen met je tekst;
- de hedendaagse kwesties met het oog waarop je je tekst wilt bestuderen.
Het spreekt voor zich dat het streven naar volledigheid op zelfs maar één van deze
verschillende gebieden op niets uitloopt – laat staan een combinatie van enkele ervan.
Streef daarom niet naar volledigheid, maar naar specificiteit. Daarvoor heb je een
specifieke vraag nodig die je onderzoek toespitst: de probleemstelling of
onderzoeksvraag.
Probleemstelling. De probleemstelling is de concrete vraag die jij aan je onderwerp en
aan het materiaal over dat onderwerp wilt stellen. Het is niet makkelijk om een intense
maar intuïtieve en vage interesse in een onderwerp te vertalen naar een concrete en
precieze vraag. Maar om goed onderzoek te kunnen doen zul je eerst moeten bepalen wat
je nu precies weten wilt. Probeer je interesse gaandeweg steeds verder toe te spitsen.
Vraag je af wat je zo boeiend vindt aan je onderwerp. Overweeg verschillende
probleemstellingen en kies de vraag die jouw fascinatie het dichtst benadert. Houd je aan
je probleemstelling, maar niet ten koste van alles. Merk je dat je onderzoeksinteresse
gaandeweg verschuift, pas de probleemstelling dan aan.
9
Hier volgen een aantal criteria aan de hand waarvan je de probleemstelling kunt
evalueren:
• relevantie: Draagt de vraag echt iets bij aan het begrip van je onderwerp? En: is
het antwoord op de vraag wel echt iets waar je benieuwd naar bent?
• werkbaarheid: Is je vraag met goed fatsoen te beantwoorden in de hoeveelheid
geschreven tekst van je scriptie, de hoeveelheid te lezen teksten voor je bibliografie, en
de hoeveelheid tijd die je ervoor hebt?
• specificiteit: Is je probleemstelling op alle punten concreet genoeg of is ze hier en
daar nog vaag of onduidelijk? Spits je probleemstelling eventueel verder toe met behulp
van de volgende vragen: met betrekking tot wat? met het oog waarop? volgens wie? in
welk bestek? et cetera.
• Tot slot: een goede probleemstelling is eigenlijk al een korte inhoudsopgave van
je scriptie. Op basis ervan moet je de onderdelen ervan voor je kunnen zien. Een goede
vraag “programmeert” als het ware je onderzoek en de onderverdeling van je scriptie: de
verschillende stappen in je onderzoek en de daarmee samenhangende hoofdstukindeling
worden bijna vanzelf duidelijk.
Uitzonderingen daargelaten zijn er een aantal soorten probleemstellingen die vaker
wel dan niet tot problemen leiden. Gesloten vragen, bijvoorbeeld, leveren zelden iets op.
Als je vraag uiteindelijk met een simpel “ja” of “nee” beantwoord kan worden, dan was
de vraag kennelijk niet zo vruchtbaar. Negatieve vragen (“Wat is er mis met ...?”,
“Waarom heeft zus en zo ongelijk?”) zijn al even schamel. Al je energie en creativiteit
gaat zitten in de polemiek, waardoor je de kans misloopt een origineel en genuanceerd
onderzoeksresultaat te bereiken. Feitelijke vragen (beginnende met “wat”) leveren minder
op dan vragen naar het “hoe” of het “waarom”. “Wat” neigt naar simpele beschrijving,
“hoe” en “waarom” vragen om eigen analyse.
Een goede probleemstelling moet werken als de motor en de leidraad van je
onderzoek. Enerzijds moet ze voldoende interesse genereren om door te gaan; anderzijds
moet ze specifiek genoeg zijn je te helpen bepalen wat wel en wat niet relevant is. Dat wil
niet zeggen dat de probleemstelling een enkelvoudig en vaststaand antwoord moet
opleveren: het is geen som waarop maar één goed antwoord mogelijk is. Het kan goed
zijn dat er verschillende antwoorden op je vraag mogelijk zijn. En mocht je tot de
conclusie komen dat de vraag in feite onbeantwoordbaar is en daarvoor redenen kunnen
geven, dan kan ook dat een belangrijk onderzoeksresultaat zijn.
Formats. Je probleemstelling hangt natuurlijk af van wat voor soort scriptie je voor je
ziet. Hier zijn een aantal mogelijke “formats” voor een scriptie; deze opsomming is verre
van uitputtend.
• de literatuurhistorische scriptie: neem één of enkele literaire werken en verbind
die met de cultuurhistorische en/of literatuurhistorische context. Kijk hoe de
achtergrondkennis bijdraagt aan jouw begrip van de tekst(-en) en reflecteer op de manier
waarop tekst en context kunnen samenhangen;
• de tekstanalyse: analyseer de eigenschappen van één concrete tekst en formuleer
een (vernieuwende) interpretatie ervan;
• de case studie: één literaire tekst wordt vanuit verschillende invalshoeken
benaderd. Bepaal wat voor jou de crux van de tekst is, waar de tekst veelbetekend of
10
ambigu is. Bespreek en vergelijk verschillende (historische en/of theoretische)
interpretaties van dat aspect van de tekst;
• de vergelijkende scriptie: neem enkele werken van dezelfde auteur, met hetzelfde
thema of motief, uit hetzelfde genre, of uit dezelfde periode. Kies één aspect en vergelijk
de teksten met betrekking tot dat aspect;
• de interdisciplinaire scriptie: zoals de vergelijkende scriptie, maar dan met
werken uit verschillende media of kunsten;
• de theoretische scriptie: neem een theorie of theoretisch begrip en werk dat uit,
eventueel in dialoog met een concrete literaire of andersoortige tekst.
Opbouw. Een scriptie begint, hoe kan het ook anders, met een inleiding. Introduceer de
primaire tekst(-en) die het onderwerp van je scriptie vormen. Formuleer de
probleemstelling en licht toe. Specificeer het “format” van de scriptie en leg uit waarom
je voor deze vorm gekozen hebt. Kondig de verschillende onderdelen aan en leg uit hoe
ze zich verhouden tot je probleemstelling.
In het middenstuk van de scriptie werk je de verschillende onderdelen en aspecten
van je probleemstelling uit. Verdeel je werkstuk in kortere, samenhangende stukken,
eventueel met behulp van titels of tussenkopjes. Eindig onderdelen met samenvattingen
van het voorafgaande en/of aankondigingen van wat je in het volgende stuk gaat doen.
Beperk je in de afzonderlijke stukken steeds tot één duidelijk gedefinieerd aspect; vraag
je voortdurend af wat bij wat moet en waarom.
Geef in de conclusie niet alleen een samenvatting, maar probeer terug te koppelen
naar je inleiding en de probleemstelling. Hoe ver ben je gekomen met de beantwoording
ervan? Welke aspecten hebben je verrast? Wat heb je opgestoken?
Schrijven. Denk niet dat je pas met schrijven kunt beginnen als je alles al hebt uitgedacht.
Begin met het schrijven van kladversies zodra je je probleemstelling en de globale
opbouw van de scriptie helder hebt. Je komt tijdens het schrijven op je beste ideeën.
Bovendien gaat het verbeteren en herzien veel gemakkelijker wanneer je al concrete
kladversies hebt gemaakt. Een virtueel meesterwerk in je hoofd verliest maar al te
makkelijk het contact met de weerbarstige realiteit van het onderzoek en het schrijven.
Kritiek. Kijk uit met kritiek. Het is vaak te makkelijk om op details af te dingen. Ga ervan
uit dat je om te beginnen de strekking van een betoog goed moet begrijpen. Formuleer
dan de mogelijkheden voor interpretatie die het betoog voorstelt. Kom dan pas op de
proppen met eventuele bedenkingen. Helemaal mooi is het als je kritiek functioneel is,
dat wil zeggen, als die iets opwerpt wat anders in de interpretatie van je tekst onderbelicht
zou blijven. Zie die interpretatie dan als een voorstel tot aanscherping of nuancering van
de theorie, niet als het onweerlegbare “bewijs” dat er niets van klopt. Op zijn minst is het
dankzij de theorie dat je hebt kunnen zien wat er niet helemaal in past.
Citaten. Strooi niet te pas en te onpas met citaten. Citaten vervangen geen stappen in je
betoog. Parafraseer liever en geef een verwijzing. Gebruik wel een citaat wanneer je het
betreffende fragment gaat analyseren en interpreteren. Laat in dat geval duidelijk zien
waarom het citaat van belang is en wat je ermee doet. Een citaat moet altijd een soort
noodzakelijkheid hebben binnen je betoog.
11
Noten. Verwerk je verwijzingen in de lopende tekst via de MLA-stijl. Kijk uit met noten.
Gebruik of eindnoten, of voetnoten, maar niet allebei. Misbruik noten niet om leuk uit de
hoek te komen, of om een wijdlopige discussie op te zetten die eigenlijk niet in je scriptie
hoort. Noten zijn er om terzijdes weg te werken die het lopende betoog te veel zouden
onderbreken, om aan te geven dat je een aspect wel onderkent maar niet wilt opvolgen
omdat het buiten het bestek van de scriptie ligt, of om andere, servicegerichte informatie
te geven waar je zelf geen gebruik van maakt (“Een bijkomend perspectief wordt
geboden door artikel zus en zo, waarin ...”).
Vormgeving. Leef je niet uit op de lay-out. Houd het sober en functioneel. Gebruik een
leesbaar lettertype en –grootte. Regelafstand: anderhalf of twee. Gebruik ruime marges.
Wanneer het goed past bij je onderwerp, experimenteer dan, maar met mate. Doe altijd
een spelling- en grammaticacontrole voordat je je werk inlevert bij je scriptiebegeleider.
Werk dat te veel typ-, spel- en grammaticale fouten bevat kan geweigerd worden. Op de
titelpagina dienen in ieder geval je voor- en achternaam, je studentnummer, de titel van je
scriptie, de naam van je scriptiebegeleider en de datum van inlevering te staan.
Vastzitten. Het werken aan een scriptie kent eenzame en frustrerende momenten. Soms
gaat het sneller, soms langzamer. Maar als je echt niet meer vooruitkomt, schroom dan
niet een beroep te doen op je scriptiebegeleider; blijf niet te lang zitten kniezen. Wanneer
je jezelf dwingt aan iemand anders uit te leggen waarom je vastzit, dan is het probleem
vaak al verholpen voordat je goed en wel bent uitgepraat. Meestal zit het ’m in het
kunnen overwegen van verschillende mogelijke oplossingen voor het probleem. Het kan
goed helpen samen met je begeleider de dingen even op een rijtje te zetten.
Deadline. Probeer ruim voor de deadline klaar te zijn. Op die manier kun je je werk een
paar dagen laten liggen en er dan opnieuw, met frisse ogen, naar kijken. Nog beter is het
om de tekst door iemand anders te laten lezen. Schrijven maakt bijziend: je zit zo dicht op
je eigen werk dat onduidelijkheden en wolligheden je niet meer opvallen.
II.
MLA-Stijl
De “stijl” die de Amerikaanse Modern Languages Association heeft opgesteld voor de
verzorging van verwijzingen en bibliografieën, is de meest gebruikte binnen de
humaniora. De stijl lijkt op het eerste gezicht misschien bewerkelijk, maar als je je er een
keer goed in verdiept, ben je er zo aan gewend. Je vindt de belangrijkste kenmerken
hieronder, maar raadpleeg voor minder vaak voorkomende gevallen de meest recente
versie van het MLA Handbook for Writers of Research Papers (beschikbaar in de UvA
bibliotheek).
Binnen de MLA-stijl worden titels van boeken of andere opzichzelfstaande werken (zoals
films, CD’s, namen van kranten, tijdschriften etc.) altijd cursief gezet. Titels van niet
opzichzelfstaande werken - zoals hoofdstukken in boeken of artikelen in tijdschriften staan tussen “dubbele aanhalingstekens”. Dus: Brontë’s Wuthering Heights en Derrida’s
artikel “Différance.”
12
Verwijzingen. Het centrale beginsel van de MLA-stijl is dat de literatuurverwijzingen
tussen haakjes opgenomen zijn in de lopende tekst. Verwijzingen worden dus niet
weggewerkt in de noten. De informatie die je tussen haakjes geeft, hangt af van de
context. Het principe is dat je tussen de haakjes zo min mogelijk informatie geeft, maar
genoeg om de lezer in staat te stellen middels de bibliografie de bron van de verwijzing
of het citaat te achterhalen:
1) als uit de context van de verwijzing voldoende duidelijk is welk boek of artikel
van welke auteur wordt geparafraseerd of geciteerd, dan kun je volstaan met het
paginanummer (23). Geen toevoegingen als p., pp., blz. en dergelijke.
2) als de auteur niet geïdentificeerd wordt in de tekst, dan geef je zowel de naam
van de auteur en het paginanummer (Culler 23). Let op: er staat in de MLA-stijl
géén komma tussen de naam en het paginanummer.
3) als je meerdere boeken van dezelfde auteur in je bibliografie hebt staan, dan
geef je, als dit niet duidelijk wordt uit de context van de verwijzing, de naam
van de auteur, een verkorte titel van het betreffende boek en het paginanummer
(Culler, On Deconstruction 23). Let op: er staat in dit geval een komma tussen
de naam van de auteur en de verkorte titel, maar niet tussen de verkorte titel en
het paginanummer.
Bibliografie. De verwijzingen in de lopende tekst refereren aan de alfabetische
bibliografie aan het eind van het werkstuk. Elke soort tekst heeft zijn eigen vorm, waarbij
strict vastgehouden dient te worden aan de voorgeschreven punctuatie. Hier volgen de
meest voorkomende:
• Enkele auteur
[Achternaam, voorletter. Titel. Plaats: Uitgeverij, jaartal.]:
Neubauer, John. The Fin-de-Siècle Culture of Adolescence. New Haven: Yale University
Press, 1992.
• Bundel artikelen met twee redacteuren
[Achternaam, voornaam, en voornaam achternaam, red. Titel. Plaats: Uitgeverij, jaartal]:
Bal, Mieke, en Inge E. Boer, red. The Point of Theory: Practices of Cultural Analysis.
Amsterdam: Amsterdam University Press, 1994.
• Een vertaling
[Achternaam, voornaam. Titel. Vert. voornaam achternaam vertaler. Plaats: Uitgeverij,
jaartal.]:
Proust, Marcel. In de schaduw van de bloeiende meisjes. Vert. Christaan N. Lijssen.
Amsterdam: De Bezige Bij, 1985.
13
• Artikel in een bundel
[Achternaam, voornaam. “Titel artikel.” Titel Bundel. Red. naam achternaam
redacteur(en). Plaats: Uitgeverij, jaartal. Paginanummers.]
Aydemir, Murat. “Leonardo Effects: The Signification of the Phallus and the Second
Person.” Travelling Concepts II: Meaning, Frame, and Metaphor. Red. Joyce Goggin en
Michael Burke. Amsterdam: ASCA Press, 2002. 122-135.
• Artikel in een wetenschappelijk tijdschrift
[Achternaam, voornaam. “Titel artikel.” Naam tijdschrift Jaargang.nummer (jaartal):
Paginanummers.]
Boer, Inge E. “Just a Fashion? Cultural Cross-Dressing and the Dynamics of CrossCultural Representations.” Fashion Theory 6.4 (2002): 421-440.
Zie voor alle overige gevallen het MLA Handbook for Writers of Research Papers.
Citaten. Korte citaten worden opgenomen in de lopende tekst en staan in het Nederlands
tussen ‘enkele aanhalingstekens’. Citaten in citaten staan tussen “dubbele
aanhalingstekens”. Citaten die langer zijn dan drie regels staan los in de tekst als
blokcitaat: laat een witregel vallen, spring de hele passage aan de linkermarge in, en
citeer zonder aanhalingstekens.
Let op: in de lopende tekst komt de punt (of andere punctuatie) na de verwijzing, maar bij
een citaat dat los van de tekst staat, komt de punt voor de verwijzing. Dus in de lopende
tekst ziet een citaat er zo uit: Mitchell beweert dat “works of art…are structured in spacetime” (Iconology 103). Als blokcitaat wordt het echter:
Another practical consequence of abolishing the notion of spatial and temporal
genres would be that we could stop saying many things about the arts that make
little or no sense. Our beginning premise would be that works of art, like all other
objects of human experience, are structured in space-time, and that the interesting
problem is to comprehend a spatial-temporal construction, not to label it as
temporal or spatial. (Mitchell, Iconology 103)
14
BIJLAGE 2: Bachelorscriptie beoordelingsformulier