eerste zondag van de advent 30 november 2014 En waar is God nu? Waar is ie nu, Hij die niet varen laat het werk van zijn handen, Hij die gezegd heeft: Ik zal zijn, Ik zal? Die genoemd wordt: God van leven en licht, Barmhartige, Genadevolle, rijke aan liefde en trouw? De profeet Jesaja verheft zijn stem en zijn gebed is één kreet van verlangen. Waar blijft U? Waarom grijpt U niet in? Waarom? En zijn gebed brengt ook ons vragen en verlangen onder woorden, zoveel eeuwen later heeft zijn smeken nog niets aan actualiteit ingeboet, ik zou haast zeggen: integendeel. Er is niet bijzonder veel fantasie voor nodig, om je in onze dagen een tijdgenoot te wanen van de profeet. Wie op de hoogte is van het actuele nieuws, kan ontmoedigd raken door wat alom gebeurt. Wie de krant van vandaag en gisteren leest, verneemt hoe mensen tegen de grond gaan van ongeluk, getroffen worden door een kwaadaardige en ongeneeslijke ziekte, hoe zovelen op de vlucht zijn geslagen, zovelen arm en ontrecht, en niet zelden met de dood bedreigd. Ook in naam van de Barmhartige, de Genadevolle. En ook in de kleine wereld om ons heen gebeurt wat niet te vatten is. Ongerijmd blijft het, hoe het sommige mensen voor de wind gaat, en anderen altijd de dupe lijken te zijn van omstandigheden of het noodlot. Het zal je geliefde maar zijn, die omkomt door andermans onverantwoord gedrag in het verkeer. En dat de betrokkene dan niet meer krijgt dat een taakstraf van een bepaald aantal uren. Je kunt je de woede van de in rouw gedompelde familie goed voorstellen, ook al heeft de rechter in theorie misschien een rechtvaardige straf opgelegd. En hoe is het toch mogelijk, dat bejaarden in een verzorgingshuis ondervoed raken, doordat het personeel gebukt gaat onder een te hoge werkdruk? En hoe kan het gebeuren, dat sommigen nauwelijks kunnen rondkomen, en dat op hun loon nog wordt beknibbeld, terwijl anderen vanuit een luie stoel hun volgende vakantie plannen? Zeker, het is gemakkelijk om vanuit de krant van vandaag en gisteren de problemen in onze wereld te benoemen, en oplossingen aan anderen over te laten. Toch is het misschien wel een begin. Want waar de problemen niet meer worden benoemd, geen naam meer krijgen, is het eind zoek. Een oplossing is evenwel niet zomaar voorhanden. Maar zouden we eigenlijk niet op het puntje van onze kerkbank moeten gaan zitten, innerlijk verontrust door een wereld die het slecht maakt? Zouden we niet tot in onze ingewanden bewogen moeten zijn, zolang er nog mensen worden beknot en klein gemaakt, dag aan dag? Zolang er nog kinderen zijn zonder ouders, zolang er nog nachten zijn zonder morgen? ‘Scheur toch de hemel open en daal af!’ Het is de hartstochtelijke kreet van iemand die innerlijk verscheurd en geroerd is. Waar is Hij nu, Hij die gezegd heeft: ‘Troost mijn volk?’ En we herkennen ons daarin. De profeet probeert God wakker te schudden. Maar evenzeer probeert hij zijn publiek wakker te schudden, de mensen die zijn boekrol zullen lezen, en degenen die naar de voorlezing ervan zullen luisteren. Het kan niet voldoende zijn dat God moet rechttrekken wat mensen hebben kromgebogen. Waar is dan de eigen verantwoordelijkheid? Kunnen wij mensen die hemel niet openscheuren? De prikkelende woorden van de profeet nodigen ons uit, om gisteren al een begin te maken met het goede nieuws van vandaag, opdat de krant van morgen er – minstens voor een deel – anders uit zal zien. Dat er ogenblikken van vrede worden gemeld, dat armen en ontheemden een warm welkom wordt bereid, en dat er brood mag zijn, voor allen eerlijk gedeeld. Dat het recht mag worden behartigd, en dat een mens – ongeacht achtergrond en voorland – wordt geëerbiedigd. En dat onze namen worden vermeld als degenen die dat hebben mogelijk gemaakt. Iedere dag opnieuw is er de mogelijkheid minstens te beginnen. Hoe is het toch mogelijk, dat mensen straks weer huiswaarts keren, zonder dit nieuwe begin? Dat mensen weer overgaan tot de orde van de dag? Is Eucharistie vieren niet veeleer: opnieuw gezonden worden, herijkt op de woorden van de Schrift, aangeraakt en bewogen door zang en ritueel, gesterkt met het ene brood en de beker der zegening? Wat is het toch, dat mensen reden geeft om geen nieuwe wegen in te slaan? Wat is het toch, dat woorden verwaaien en niet aankomen? Dat mensen ongeïnspireerd blijven, cynisch reageren of apathisch worden? Meer dan ooit lijkt het nodig dat we weer leren te verwachten, reikhalzend uit te zien naar liefde en leven, hoopvol ons denken en doen daarop af te stemmen. Elke dag is er de mogelijkheid om iets te proberen. In elk geval toch in de eigen omgeving. Door eens te praten met mensen die iemand hebben verloren die hen lief was, te luisteren naar hun verhaal. Door een eenzame en vergeten bejaarde te bezoeken. Door een helpende hand toe te steken aan een ziekbed, door een groet te zwaaien naar de overbuurman –of vrouw. En door steeds weer zoveel mogelijk van mezelf en van anderen proberen te begrijpen. Daarmee zijn natuurlijk de grote wereldproblemen niet direct verdwenen. Maar zo wordt mogelijk wel een tegenwicht geboden aan de dictatuur van negativiteit en passiviteit. Want we weten het ergens heus wel, diep in ons geweten: het kan anders. Het is te denken en te doen. Het is te volbrengen. Op de adventskrans is een eerste licht ontstoken. In dagen van donker en zware wolken willen we dat licht versterken en tegen alle schijn in zal er elke week meer licht branden hier boven het altaar. En straks in het Rorate Coeli zullen we zingen met woorden uit de eerste lezing van vandaag. Dat moge ons helpen, om elkaar als nieuwe mensen te ontmoeten. Om ons licht door de wolken heen te doen breken en het aanschijn der aarde te vernieuwen. Opdat de Eeuwige onze tijd binnenkomt. Zijn wil en zijn glorie is het, dat er in deze wereld liefde en licht gevonden wordt. Mogen wij in deze adventstijd toegroeien naar het licht, en in de liefde die we elkaar toedragen de Komende herkenbaar gestalte krijgen en aanwezig zijn in ons midden.
© Copyright 2024 ExpyDoc