NATU1LWH cover.indd

Naturalis 1
HANDLEIDING
NATUURWETENSCHAPPEN
N AT U R A L I S 1
C. Discart
E. Vanoutrive
HANDLEIDING
ISBN 978-90-301-4268-3
9 789030 142683
NATU1LWH cover.indd 1
07-04-14 11:53
Handleiding NATURALIS 1
Voorwoord en inhoud
Beste collega
Allereerst willen wij je danken voor het vertrouwen dat je stelt in het gebruik van Naturalis en voor het
aanschaffen van deze handleiding. We hopen je via deze nieuwe methode nog beter tot dienst te kunnen
zijn.
Deze handleiding bestaat uit een papieren en een digitaal luik.
De papieren handleiding is een oplossingenversie van het leerwerkboek, met daarin tal van tips en tricks die
een leidraad kunnen zijn bij het lesgeven.
Alles staat gecentraliseerd in één document, om de lesvoorbereiding eenvoudiger te maken. Tal van creatieve ideeën en extra achtergrondinformatie verrijken het lesgeven. Als leerkracht kies je uiteraard zelf wat je
daarvan toepast in je les.
• We geven didactische tips (blauw). Die omvatten alternatieve werkvormen, tips qua aanpak van de les,
visualisaties, doe-opdrachten, evaluatiemethoden ... Ook tips i.v.m. timing en uitvoering van excursie,
practica, projecten ... komen hier aan bod.
• We geven verdieping (groen). Dit bevat achtergrondinformatie en weetjes die een meerwaarde kunnen
zijn voor de leerkracht om zelf te weten of om te vertellen in de klas. Het gaat om extra tussenvragen,
vragen die de link leggen met de actualiteit of die verwijzen naar de leefwereld van de leerlingen ...
Extra of verdiepende leerstof wordt hier ook geduid. Waar mogelijk voorzien we extra vragen, opdrachten
of experimenten als differentiatie-oefeningen voor de sterkere leerlingen of klassen met extra lesuren.
• We geven studietips (rood) waar mogelijk. Hoe studeer je de leerstof? Wat is er belangrijk? Welke ezelsbruggetjes kun je gebruiken? We duiden waar belangrijke vaardigheden aan bod komen ...
• We duiden de leerlijn: terugblikken en vooruitblikken op de leerstof.
• We geven de benodigdheden weer: nodig voor deze les of klaar te zetten tegen een volgende les.
• We duiden waar extra media (lesmateriaal in de bijlagen) bruikbaar zijn: PowerPoint – bordplan – voor de
digitale oplosversie (zie bordboek of Knooppunt) – voor links van interessante filmpjes (zie bordboek of
lijst op Knooppunt).
De digitale handleiding omvat documenten waarin je zelf wijzigingen kunt aanbrengen en die dus aanpasbaar zijn aan je eigen schoolomgeving. Alle bijlagen zitten hierin ook vervat.
Op de tweede pagina van deze handleiding vind je een code. Met die code kun je, na registratie, het digitale
luik activeren op www.knooppunt.net. Daar kun je de beschikbare bestanden downloaden.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
jaarplan
agenda
bordplannen
PowerPoints
toetsen
illustraties
jaaropdracht
hoekenwerk gewervelden
attitude practica/microscopie
overzicht wetenschappelijke methode
leren door te beleven: ‘Aqua’
...
Naast deze handleiding is er voor jou als leerkracht ook een bordboek beschikbaar om de leerstof zo
aanschouwelijk mogelijk voor te stellen: zie www.plantyn.com/naturalis.
Veel succes met Naturalis tijdens je lessen!
De auteurs
1
NATU1LWH.indb 1
07-04-14 10:47
INHOUD NATURALIS I
DEEL 1 ORGANISMEN EN HUN BIOTOOP
Hoofdstuk 1 Biotoopstudie van het bos
Hoofdstuk 2 Hoe zijn bloemplanten opgebouwd?
Hoofdstuk 3 Hoe zijn gewervelde dieren opgebouwd?
DEEL 2 BOUWSTENEN VAN ORGANISMEN EN MATERIE
Hoofdstuk 1 Waaruit zijn organismen opgebouwd?
Hoofdstuk 2 Waaruit is materie opgebouwd?
DEEL 3 FUNCTIONEREN VAN ORGANISMEN
Hoofdstuk 1 Spijsverteringsstelsel
Hoofdstuk 2 Ademhalingsstelsel
Hoofdstuk 3 Transportstelsel
Hoofdstuk 4 Uitscheidingsstelsel
Hoofdstuk 5 Samenhang stelsels
Begrippenlijst
Hoekenwerk
Practicum: massa & volume van materie
Quiz
Onderzoeksvragen stellen de
leerstof in vraag:
• Wat wil je weten over dit
onderwerp?
• Hoe is iets opgebouwd en hoe
functioneert het?
• Is er een relatie met eerder
geziene leerstof?
• Je kunt een hypothese
(veronderstelling) formuleren
...
Dit zijn nog niet de echte
‘onderzoeksvragen’ zoals
bij een wetenschappelijk
experiment, doch een
opstapje hiernaartoe.
Hoofdstuk 1 Biotoopstudie van het bos
Een loofbos of, als dat niet mogelijk is, een park in de omgeving van de school is een
ideale plaats om de harmonie van levende wezens in hun omgeving te observeren.
Onderzoeksvragen _____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
- Wat is een biotoopstudie? Wat is een biotoop?
- Wat is een bos? Welke soorten bossen zijn er?
_____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
- Welke levende wezens leven in een bos?
_____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
- Wat is de invloed van de mens op de natuur?
_____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
Je kunt de excursie het best
zo snel mogelijk plannen. De
kans op mooi weer is dan het
grootst en planten zijn er nog
volop.
De excursieblaadjes zitten
gebundeld in het lwb van p.
23 t.e.m. p. 33.
Tip: Zorg indien mogelijk
voor een klemmap (met de
excursieblaadjes). Invullen
doen de lln. het best met
potlood (denk aan gom en
slijper), want dat schrijft nog
bij regenweer.
Benodigdheden
DEEL I: Organismen en hun biotoop
Timing: De excursie kan
doorgaan na (minstens)
twee lessen in de klas:
een inleidende les + een
voorbereidende les excursie.
Valt de excursie om praktische
redenen later, dan kan de les
in de klas gewoon verdergaan
vanaf p. 38.
Na de excursie volgen 1 à
2 lessen ter verwerking/
synthese van de excursie. Dat
kan vlot uitgevoerd worden
door gebruik te maken
van de digitale oplosversie
(bordboek).
Opdracht
Afspraken
We trekken de natuur in om er een biotoop uit eigen streek te bestuderen.
-
klemmap met hierop de werkbladen van pagina 23 tot 34, in plastic zak
potlood, slijper en gom
rugzak om alle materiaal in op te bergen
multimeter (of aparte meettoestellen)
rol- of lintmeter
anemometer
plastic buis van 1 m, beitel
schopje, bakje en loeppotje
extra zoekkaarten
gepaste kleding (laarzen, regenjas)
- Blijf zoveel mogelijk op de paden, zodat je geen
planten vertrappelt of dieren afschrikt.
- Gooi geen afval op de grond.
- Pluk geen planten of paddenstoelen.
Bepaalde plantensoorten zijn beschermd!
In overleg met je leerkracht kun je een herbarium aanleggen. Of waarom niet klassikaal?
Je kunt misschien kiezen voor een digitaal foto-herbarium?
- Maak geen lawaai, want zo kun je dieren afschrikken.
16
NATU1LW_oplossingen.indb 16
BENODIGDHEDEN
Benodigdheden voor de excursie:
• zie opsomming lwb
• materiaal (op voorhand) in genummerde rugzakken sorteren
• grondplan met daarop aangeduid de
opdrachten
• gekleurd lint om te determineren
planten te merken
• doorzichtige plastic zak + touwtje voor
het experiment ‘functie van bladeren’
03-04-14 12:17
VOORUITBLIKKEN
Voorbereiding van komende lessen:
• Leg nu al enkele aardappelen op
vochtige watten en in het zonlicht.
• Idem voor uien => zodat er op beide
scheuten worden gevormd.
De biotoopstudie (excursie) is een aanzet voor
de volgende hoofdstukken: bloemplanten,
gewervelden en de niet-levende materie. In de
volgende lessen kun je dan ook meermaals verwijzen naar de diversiteit aan levende organismen
die tijdens de excursie werd waargenomen en
kun je inhaken op de metingen en experimenten
die er werden uitgevoerd. Het determineren van
organismen is een vaardigheid die verder in de
leerstof wordt herhaald.
16
NATU1LWH.indb 16
07-04-14 10:47
NATU1L
-14 12:17
1
Wat is een biotoop?
Het is belangrijker dat lln. een
biotoop kunnen kenmerken
dan definiëren. Laat de lln.
zelf enkele voorbeelden van
biotopen geven met hun typische (a)biotische factoren.
Het is wel belangrijk dat ze de
juiste terminologie begrijpen
en kunnen toepassen.
Voorbeeldvragen ter verduidelijking zijn:
• Wat is een van de meest
soortrijke biotopen op aarde?
(tropisch regenwoud)
• Wat is een van de meest
soortarme biotopen op
aarde? (woestijn)
De natuur rondom ons bestaat uit levende en niet-levende materie; we spreken ook
van de biotische (levende) en abiotische (niet-levende) factoren.
Kleur de biotische factoren groen – kleur de abiotische factoren roze.
steen - regenworm - konijn - hazelaar - luchtvochtigheid - paardenbloem omgevallen boomstam - zwammen op rottend hout - zonlicht - picknicktafel mos - water in bosvijver - brug over gracht - bodembacteriën - berk - pad
Beide factoren beïnvloeden elkaar en vormen zo een biotoop: een plaats waar organismen (planten, dieren, schimmels, bacteriën) samenleven onder bepaalde abiotische levensomstandigheden (licht, temperatuur, vochtigheid, bodem). Biotopen kun
je daarom herkennen a.d.h.v. hun typische biotische en abiotische kenmerken. Welke
biotopen worden hier weergegeven (in de zomer)?
-
weide
________________________________________
biotische factor: gras, koe ...
abiotische factor: veel zonlicht, warm, droog ...
-
bos
________________________________________
biotische factor: eik, eekhoorn ...
abiotische factor: minder licht, koeler, vochtiger ...
-
vijver
________________________________________
biotische factor: waterlelie, vis ...
abiotische factor: licht variabel, koelst, water ...
Elke biotoop is uniek. Zo wordt een boomgaard of park niet als een bos aangezien.
Een bos is een vegetatie die
vooral uit bomen bestaat
(64 % van de lucht is bedekt
met boomtoppen). Naast
de bomenlaag is er de
bijbehorende ondergroei
van struiken (135 tot 800 cm
hoog) en kruiden (tot 135 cm
hoog). De moslaag bedekt de
bosbodem.
Een park is een door de mens
ontworpen en aangelegd
groen gebied met een
overwegend recreatieve
functie (sport, spel, rust), soms
met artistieke accenten (bv.
standbeeld). In een park vind
je vrijwel altijd bomen, vijvers,
grasland en paden.
We proberen tijdens de excursie na te gaan wat een bos zo uniek maakt.
We vergelijken waar mogelijk ook met andere biotopen in de buurt.
boomlaag
struiklaag
kruidlaag
moslaag
bosbodem
17
NATU1LW_oplossingen.indb 17
03-04-14 12:17
17
NATU1LWH.indb 17
07-04-14 10:47
Voorbereiding: Zet de bekers
met olie en water op voorhand
klaar (beide 100 ml).
• Laat de lln. het volume
aflezen, met aandacht
voor het vermelden van de
eenheid!
• Idem voor het bepalen
van de massa van beide
vloeistoffen apart.
• Tip: Giet het water bij de
olie (dan blijft één beker
proper & het water vloeit
mooi onder de olie). Bepaal
daarna de massa van het
mengsel.
Experiment 2
Onderzoeksvraag
Benodigdheden
Werkwijze
Waarneming
Waarom drijft olie op water?
- twee kleine bekers
of maatcilinders
- water
- olie
- digitale balans
- Breng in twee maatbekers een gelijk volume vloeistof (bv. 100 ml): in de ene olie
en in de andere water.
- Bepaal vervolgens de massa van beide bekers op een digitale balans.
- Voeg ten slotte het water bij de olie.
- Volume: V(water) = V(olie) = _____________________________________
100 ml
- massa: m(water) = _____________________________________
≠ m(olie) = _____________________________________
…g
…g
Besluit
2.1
Hoe is de wortel aangepast aan zijn
functie?
Opdracht
Als studiemateriaal gebruiken we de wortels van een kruidachtige plant
(bv. herderstasje of paardenbloem) en kiemplantjes van tuinkers of gekiemde bonen
(laat de zaden kiemen op vochtig filtreerpapier).
Bestudeer ook de wortels van de prei en vergelijk met het eerste worteltype.
DEEL I: Organismen en hun biotoop
Bestudeer diverse wortels en
vergelijk ze met elkaar:
• Wat zijn algemeen voorkomende kenmerken?
• Kun je wortels groeperen? Op
basis van welke kenmerken?
• Kun je de bouw van een
wortel linken aan zijn
specifieke functie?
• Radijs: wortels met reservevoedsel kunnen na de winter
opnieuw uitlopen.
• Klimop: met hechtwortels
groeien deze planten
veel hoger, op zoek naar
licht. Toch is klimop een
schaduwplant en een echt
buitenbeentje: altijd groen en
met winterbloei.
- In eenzelfde volume is de massa van olie kleiner / groter dan die van water.
- Daardoor zal olie / water bovenop gaan drijven.
42
NATU1LW_oplossingen.indb 42
03-04-14 12:18
BENODIGDHEDEN
MEDIA
• In deze les en komende lessen wordt vaak plantenmateriaal bestudeerd.
• planten met een duidelijk wortelstelsel mee te brengen: herderstasje, paardenbloem,
prei, gras, radijs, rode biet, klimop, kiemende tuinkers ...
• Tip: Planten die in zand groeien (zandbak) zijn goed met wortel en al te verwijderen.
• Tip: Maak herbaria (een vijftiental) die je elk jaar opnieuw kunt gebruiken, met:
herderstasje (met hoofdwortelen zijwortels), gras (met bijwortels), klimop (met hechtwortels), een tak (met knoppen en bladeren), aardbeiplant (met uitlopers), brandnetel of munt
(met wortelstokken), een bladskelet (tip: te vinden als tafeldocoratie) en bladeren met
diverse kenmerken qua nervatuur, insnijdingen en bladstanden (zie p. 49).
• Ppt. ‘Bloemplanten’: te gebruiken van p. 38
t.e.m. p. 53
• Bordplan ‘Wortel: bouw + functies’
42
NATU1LWH.indb 42
07-04-14 10:49
NATU1L
-14 12:18
worteltop
wortelharen
wortelmutsje
Onderzoeksvragen Welke kleur hebben de wortels? In welke richting groeien ze meestal?
Hoeveel wortels zitten vast aan de basis van de stengel?
Waarop zitten de andere, kleinere wortels vast?
Waarin verschillen de wortels van prei?
Welke functies kunnen we nog bij wortels ontdekken?
2.1.1
Kenmerken en bouw van wortels
Na de inleidende klassikale
studie van wortels kunnen de
lln. deze oefening zelfstandig
(per twee of in kleine groepjes) maken + vervolg op p. 44!
• Zorg voor plantenmateriaal
(herbaria + vers) voor elk
groepje.
• De tekst verduidelijkt de
bouw met de specifieke
terminologie.
• Met de opdrachten oefenen
de lln. de leerstof in.
• Correctie kan vlot met de
oplosversie.
KENMERKEN
- Kleur van de meeste wortels: ________________________________________________________________________________________________
beige, wit, bruin
- Groeirichting van de meeste wortels: _________________________________________________________________________________
naar beneden
BOUW
- Onder aan de stengel start de hoofdwortel.
Op die hoofdwortel groeien meerdere zijwortels.
- Bestudeer je de wortels van de prei, dan merk je dat niet alle wortels van het type
‘hoofdwortel + zijwortels’ zijn. Bij prei (of bij maïs, grassen ...) ontspringen namelijk meerdere wortels op de stengel; we noemen ze bijwortels.
- Met een loep kunnen we bij kiemende zaden ook fijne wortelhaartjes zien.
Die breken namelijk af wanneer een plant uit de grond wordt verwijderd.
- Aan elke worteltop bevindt zich een wortelmutsje ter bescherming van de
groeiende worteltoppen.
43
NATU1LW_oplossingen.indb 43
03-04-14 12:18
43
NATU1LWH.indb 43
07-04-14 10:49
Hoekenwerk (zie bijlage), met
als doel de lln. zelfstandig te
laten onderzoeken.
Het hoekenwerk werkt met
een soort doorschuifsysteem
in drie hoeken (drie thema’s).
3.1
Aanpassingen aan een leven in het water
Vissen en zeezoogdieren leven beide in het water. Nochtans behoren ze tot een verschillende klasse. Ze zijn elk op hun eigen manier aangepast.
In les 2 gebeurt de correctie
met de oplosversie en wordt
een overzicht gegeven
(besluit) uit het hoekenwerk.
‘Aanpassingen aan zintuigen’
wordt klassikaal gegeven +
Synthese.
Opdracht
Vergelijk de aanpassingen van vissen en zeezoogdieren.
Vul de onderstaande tabel verder aan. Kies uit:
rietvoorn - dolfijn - kieuwen - verticale staartvin - gestroomlijnd - wisselend - vinnen
- eieren zonder schaal - vinvormige ledematen - horizontale staartvin - uitwendig
- schubben en slijmlaag - inwendig - vetrijke huid - constant - longen - levendbarend
Vissen
Zeezoogdieren
Voorbeeld
Goed leren waarnemen en
vergelijken staat ook hier
weer centraal!
bv. ___________________________________________________
bv. ___________________________________________________
rietvoorn
dolfijn
Lichaamsvorm
_______________________________________________________
gestroomlijnd
_______________________________________________________
gestroomlijnd
_______________________________________________________
vinnen
_______________________________________________________
DEEL I: Organismen en hun biotoop
Voortbeweging
vinvormige ledematen
Staartvin
_______________________________________________________
verticaal
_______________________________________________________
Huidbedekking
_______________________________________________________
schubben + slijm
_______________________________________________________
Lichaamstemperatuur
_______________________________________________________
wisselend
_______________________________________________________
_______________________________________________________
kieuwen
_______________________________________________________
horizontaal
vetrijke huid
constant
Ademhaling
longen
Bevruchting
_______________________________________________________
uitwendig
_______________________________________________________
Jongen
_______________________________________________________
ei zonder schaal
_______________________________________________________
inwendig
levendbarend
62
NATU1LW_oplossingen.indb 62
03-04-14 12:18
BENODIGDHEDEN
MEDIA HOEKENWERK
MEDIA
• indien mogelijk: diverse tablets of pc’s
(voor hoekenwerk)
• skeletten van gewervelden (zie p. 64-65)
• overig materiaal van gewervelden
gegroepeerd op één tafel
• Schooltv, ongeveer 20 min aan beeldmateriaal: ‘Voortplanting van de stekelbaars’
+ ‘Kieuwen’ + ‘De dolfijn’ + ‘Voortplanting
bij de groene kikker’ + ‘Zoolgangers,
teengangers en topgangers’
• Ppts. ‘Metamorfose kikker’ +
‘Aanpassingen ledematen zoogdieren’
• Ppt. ‘Gewervelden’: te gebruiken van p. 57
t.e.m. p. 69
• Bordplan ‘Gewervelden: aanpassing
omgeving’
62
NATU1LWH.indb 62
07-04-14 10:50
NATU1L
-14 12:18
3.2 Aanpassingen aan een leven in het water
én op het land
Opdracht
Bestudeer de metamorfose van de kikker.
Vul de onderstaande tabel verder aan. Kies uit:
uitwendige kieuwen - inwendige kieuwen - longen - huid - dikkopjes
- kikkerdril - kikkervisjes - kikkerlarve - kikker - zwemstaart - staart
- voorpoten - achterpoten - vleeseter - planteneter - winterslaap
Metamorfose
Specificaties
Ademhaling
In de lente ontmoeten mannetjes en
vrouwtjes elkaar. Het mannetje klimt op de
___________________________________
+
huid
rug van een vrouwtje en haakt zich stevig
vast met zijn duimen: de ‘liefdesgreep’.
_____________________________________
longen
 Uitwendige bevruchting: het vrouwtje legt vele eitjes zonder schaal en het mannetje sproeit er
zaadcellen over.
Bevruchte eitjes met geleiachtig
omhulsel: ______________________________________________
kikkerdril
De _________________________________________________________
kikkerlarve
voedt zich met het geleiachtige omhulsel.
/
/
 De kikkerlarve komt uit het omhulsel en zwemt vrij rond (na ongeveer één week).
huid
___________________________________
kikkervisjes
_______________________________________________________
+
uitwendige kieuwen
_____________________________________
_____________________________________
dikkopjes
huid
+
_________________________________________________________________________________
___________________________________
De voortbewegingswijze evolueert:
_____________________________________
- stap 1: _________________________________________________________________
zwemstaart
_____________________________________
inwendige kieuwen
- stap 2: groei _____________________________________________________
achterpoten
Kieuwen worden
vervangen door
- stap 3: groei _____________________________________________________
voorpoten
longen
- stap 4: __________________________________________________
wordt _____________________________________
staart
inwendig afgebroken (extra energie)
Ademhaling tijdens de
metamorfose gebeurt
Ook de voeding verandert stilaan:
vooral via de
planten → vleeseter
_________________________________________________________________________________
huid
_____________________________________
63
NATU1LW_oplossingen.indb 63
03-04-14 12:18
63
NATU1LWH.indb 63
07-04-14 10:50
Het is belangrijk dat lln. op
een correcte manier een
PREPARAAT leren maken.
• Uienvlies losmaken met een
pincet; aftrekken is gemakkelijker met de vingers.
• Uienvlies centraal op
voorwerpglas leggen,
hoekjes plat duwen (tegen
opkrullen).
• Preparaat kleuren
met eosine. Tip: Flesje
kleurstof onmiddellijk weer
dichtdraaien!
• Eventueel druppel water
toevoegen.
• Afdekken zonder luchtbellen: dekglaasje schuin
contact laten maken met
de vloeistof en langzaam
laten zakken. Eventueel de
prepareernaald gebruiken.
Werken met een microscoop is zeker niet zo eenvoudig. De nodige handigheid en het
nodige inzicht in de precieze werking van de microscoop worden pas na veel studie en ervaring bereikt. Maar of je nu een beginner of een ervaren bioloog bent, de methode is altijd
dezelfde:
1 We beginnen altijd met het objectief met de kleinste vergroting.
2 D.m.v. de macroschroeven bewegen we de voorwerptafel naar boven.
3 Leg je preparaat boven de opening op de voorwerptafel en klem het eventueel
vast.
4 Terwijl je door het oculair kijkt, draai je langzaam aan de macroschroeven. Zo kun
je de voorwerptafel naar beneden draaien tot je een scherp beeld hebt gevonden.
Gebruik eventueel het diafragma voor een betere lichtinval. Met de microschroef
kun je het beeld nog verder verfijnen.
Verplaats je preparaat eventueel een beetje om centraal een mooi beeld te krijgen.
5 Voor een sterkere vergroting draai je met de revolver een groter objectief boven
het preparaat (opgelet: altijd van klein naar groot!). Om het beeld scherp te stellen, is vaak niet veel nodig: gebruik de microschroeven of heel voorzichtig (!) de
macroschroeven.
6 OPGELET! Draai je het objectief te ver naar beneden, dan kan het preparaat breken en kan het objectief zelf ook beschadigd worden ... voorzichtig dus!
Ben je bij de tweede of derde vergroting het scherpe beeld kwijt? Begin dan
opnieuw bij de eerste stap!
2.2 Microscopische studie van de cel
2.2.1 Microscopie ajuinvliesje
DEEL 2: Bouwstenen van organismen en materie
Het is belangrijk dat lln. vanaf
het begin op een correcte
manier met de MICROSCOOP
leren werken, inclusief het
correct dragen en opbergen
van een microscoop.
• Microscoop dragen: één
hand aan het statief, andere
onder de microscoopvoet.
• Microscoop opbergen: de
lenzen + voorwerptafel in
startpositie, de microscooplamp uitdoen en het snoer
rond het statief draaien.
• Microscoop klaarzetten:
altijd vanuit de startpositie
beginnen, anders is er risico
op beschadiging van het
preparaat of een objectief!
Eerst het preparaat centraal
op de voorwerptafel leggen,
boven de lichtbundel
(daarvoor de tafelschroeven
gebruiken).
• Preparaat scherpstellen:
kijken door oculair →
eerst macroschroeven →
dan microschroeven.
• Bemerk dat preparaten
altijd dun genoeg zijn om
het licht door te laten!
PREPaRaat 1
We maken een stukje dekvlies (1) van de binnenkant van een uienrok los.
Het vlies wordt op een draagglas (2) gelegd. Het preparaat wordt gekleurd (3) met een
druppel kleurstof (bv. eosine) en afgedekt met een dekglas (4).
1
4
3
1
2
86
NATU1LW_oplossingen.indb 86
Microscopie van plantaardig en dierlijk weefsel gebeurt simultaan.
Je kunt de lln. per twee laten werken. Ofwel maken ze elk beide preparaten, ofwel elk een van
beide en dan bekijken ze elkaars preparaat.
• De preparaten worden onder klassikale begeleiding gemaakt.
• De bouw van de microscoop (en de werking) werd vorige les al uitgelegd.
• Het gebruik van de microscoop kan klassikaal starten, daarna werken de lln. individueel of per twee.
• Tip: Op welke vergroting wordt het preparaat bekeken? De standaardmicroscopen vergroten
4x10 (40x) – 10x10 (100x) – 40x10 (400x).
• Tip: Maak op het bord een vergelijkende tekening van plantencel en dierlijke cel.
Zo weten de leerlingen waarop ze moeten letten.
• De volgende les gebeurt de verwerking van wat werd waargenomen.
03-04-14 12:19
BENODIGDHEDEN
• microscopen: bij voorkeur
één per leerling of per twee
leerlingen
• petrischaal met stukje uienrok
(mét uienvlies), van 0,5 à 1 cm²
• voorwerpglaasjes en
dekglaasjes
• kleurstof (eosine, methyleenblauw) + water
• prepareernaald + pincet
86
NATU1LWH.indb 86
07-04-14 10:51
NATU1L
-14 12:19
Waarneming
KLEINSTE VERGROTING
Het ajuinvlies is opgebouwd uit _____________________________________
Elke levende materie is
cellen.
daaruit opgebouwd.
Cellen zijn de kleinste ‘levende’ bouwsteentjes van een organisme.
In de biologie wordt aangenomen dat iets ‘leeft’ als het aan de zeven levensverschijnselen voldoet: (1) voeden - (2) voortplanten - (3) groeien - (4) bewegen (5) ademhalen - (6) waarnemen - (7) uitscheiden.
STERKERE VERGROTING
Bemerk de celbegrenzing; we noemen dat de ________________________________________________________
celwand.
Die is opgebouwd uit het dode materiaal cellulose en is vrij stevig (bij sterkere vergroting vaak zichtbaar als een dubbele lijn).
Een plantencel lijkt zo in een ‘houten koffertje’ te zitten.
Het protoplasma is de verzamelnaam voor het levende materiaal in de cel.
- In de cel bemerk je een donkere vlek: de ___________________________________________________________
celkern.
De celkern bevat belangrijke erfelijke informatie van het organisme (DNA).
- De celinhoud buiten de kern noemen we _________________________________________________________
celplasma.
In het celplasma kunnen nog met vloeistof gevulde holten voorkomen.
We noemen ze vacuolen. Ze spelen een rol bij de voeding van de cel.
In het celplasma tref je bij groene plantendelen ook nog bladgroenkorrels aan
(zie later: micropreparaat blad). In plantendelen die reservevoedsel opslaan, kun
je er ook zetmeelkorrels aantreffen.
celplasma
celkern
Het is belangrijk dat lln. op
een correcte manier een
PREPARAAT leren maken.
• Met de vingertop (niet
met de nagel) een tiental
keer langs de binnenkant
van de wang strijken en de
substantie (die op speeksel
lijkt) centraal op het
voorwerpglas brengen.
• Preparaat kleuren met
methyleenblauw. Tip:
Flesje kleurstof direct
dichtdraaien!
• Eventueel druppel water
toevoegen.
• Afdekken zonder luchtbellen: dekglaasje schuin
contact laten maken met
de vloeistof en langzaam
laten zakken. Eventueel de
prepareernaald gebruiken.
protoplasma
celwand
2.2.2 Microscopie mondslijmvlies
PREPaRaat 2
Schraap met je vinger (niet je nagel) langs de binnenkant van je wang en breng dat
aan op een draagglas. Doe dat meermaals. Het preparaat wordt gekleurd met een
druppel kleurstof (bv. methyleenblauw) en afgedekt met een dekglas.
87
NATU1LW_oplossingen.indb 87
03-04-14 12:19
MEDIA
• Ppt. ‘Microscopie’: te gebruiken van p. 84 t.e.m. p. 91
• Bordplan ‘Plantencel en dierlijke cel’
• Bioplek: Onderbouw theorie (linkerkolom) ‘Cellen’
87
NATU1LWH.indb 87
07-04-14 10:52
2.3 Samenhang tussen deeltjes
Als het regent, dan vallen de regendruppels als bolletjes water uit de lucht. Ook het venster wordt bij
regenweer nat, net zoals je paraplu of jas. Een regenjas
daarentegen is zo ontwikkeld dat je de regendruppels
er zo af kan schudden. Maar hoe komt dit nu? Wat
zegt dat over de deeltjes?
Deeltjes kunnen elkaar aantrekken, zowel gelijke
deeltjes (bv. waterdeeltjes in een waterdruppel) als
verschillende deeltjes (bv. waterdeeltjes en glasdeeltjes). De samenhang tussen de deeltjes zorgt ervoor
dat materie niet uiteen valt in onzichtbare deeltjes.
Opdracht
Welke samenhang is er tussen de deeltjes in volgende voorbeelden?
Zet een kruisje om aan te duiden welke deeltjes elkaar aantrekken.
Voorbeelden van:
aantrekking tussen ...
gelijke
deeltjes
Het aflezen van volume gebeurt steeds op het laagste
punt van het vloeistofoppervlak! Het water ‘kleeft’ namelijk aan de glazen wand en geeft er een foute aflezing.
diverse
deeltjes
X
Waterdruppels die van de veren van een eend afrollen.
X
Bolvormige dauwdruppels op een blad.
X
De paraplu die nat wordt bij regenweer.
DEEL 2: Bouwstenen van organismen en materie
Een mooie demonstratie als
inleiding op de samenhang
tussen deeltjes:
• Neem een volledig tot de
rand gevuld glas water.
• Zorg dat je een handvol
muntjes van 2 of 5 cent bij
de hand hebt.
• Vraag hoeveel muntjes
je nog in het glas kunt
brengen vooraleer het
overloopt. Herinner de lln.
aan de proef ‘Het volume
van een onregelmatig
voorwerp bepalen’.
• Breng voorzichtig de
muntjes een voor een in
het glas, door ze eerst half
onder te dompelen en dan
pas los te laten (dus zeker
niet erin gooien!).
• Als je het goed uitvoert, kun
je wel twintig muntjes (of
meer) in het glas brengen
vooraleer het overloopt.
Wijs de lln. erop hoe het
water boven de rand opbolt
…
Tip: Maak er een wedstrijd
van. Laat de lln. zelf voor de
muntjes zorgen. Ze schatten
en noteren in hun lwb hoeveel
muntjes er nog in het glas
kunnen zonder dat het
overloopt. Winnen kan enkel
bij deelname (een muntje), of
het geld kan naar een goed
doel op school gaan. Tip:
Voorzie als lkr. ook het best
wat extra muntjes.
X
Samenvatting
Materie bestaat uit deeltjes. Deeltjes zijn continu in beweging.
Hoe hoger de temperatuur, des te heftiger ze bewegen: dit is de thermische
beweging.
Er is ook samenhang tussen de deeltjes.
- Als deeltjes niet te ver van elkaar zijn trekken ze elkaar aan.
- Zowel gelijke als verschillende deeltjes kunnen elkaar aantrekken.
104
NATU1LW_oplossingen.indb 104
03-04-14 12:19
BENODIGDHEDEN
• demonstratie samenhang deeltjes: glas water + een
dertigtal muntjes van 2 of 5 eurocent (lln. zorgen
eventueel zelf voor de muntjes)
• practicum: zie experimenten p. 105-106-107
104
NATU1LWH.indb 104
07-04-14 10:53
NATU1L
-14 12:19
Naam: ____________________________________________________________
Evaluatie:
rustig werken
Werkpunten:
Klas: ____________
Nr.: ____________
zorg voor materiaal
Let goed op de terminologie.
Studies tonen aan dat veel lln.
uitgaan van de misconceptie
dat suiker ‘smelt’ in heet water.
Smelten en oplossen zijn
duidelijk verschillende zaken.
• Smelten gebeurt
in éénzelfde stof,
vanaf een bepaalde
temperatuurverhoging.
• Oplossen betekent dat één
stof opgaat in een andere,
waardoor je een homogeen
mengsel verkrijgt.
/
goede verslaggeving
___________________________________________________________________________________________________________________________________________________
2.4 Practicum: mengsels en zuivere stoffen
Doelstellingen
Experiment 1
Onderzoeksvraag
Benodigdheden
Werkwijze
Waarneming
- Met enkele experimenten testen we onze kennis van het deeltjesmodel.
- Het deeltjesmodel helpt ons zuivere stoffen van mengsels te onderscheiden.
- Een zelfgemaakt mengsel leren we met eenvoudige scheidingstechnieken opnieuw
scheiden.
Tijdens dit lln. practicum laat
je de lln. het best per vier
samenwerken.
De lln. noteren alle waarnemingen goed (tip: in potlood).
Voorzie het best alle materiaal
per groepje van vier lln. (Bv.
klas van 24 = 6 groepjes.)
• Experiment 1: zie ook
verdieping (volumebepaling) hieronder (10’).
• Experiment 2: de lln.
testen elk één druppelflesje.
Vergelijk de resultaten
onderling (10’).
• Experiment 4: één ll. mengt
en drie lln. scheiden het
mengsel opnieuw (10’).
• De verwerking van het
practicum kan vlot verlopen
(10 à 15’) met de oplosversie.
Welke eigenschappen hebben deeltjes in oplossing?
-
maatbeker
gedestilleerd water
suikerklontje
digitale balans
roerstaafje
Doe 100 ml gedestilleerd water in een maatbeker en bepaal de massa (m1).
Bepaal ook de massa van het suikerklontje (m2).
Los het suikerklontje op in het water en roer goed tot alles is opgelost.
Bepaal ten slotte de massa van de maatbeker met dit mengsel (m3).
m1 = ____________________________
…g
m2 = ____________________________
…g
m3 = ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________
m1 + m2 = … g + … g = … g
Zie je nog suiker in de suikeroplossing? Ja / nee En toch zit er nog suiker in ...
Hoe kun je dat testen? __________________________________________________________________________________________________________________
Het smaakt zoet.
Besluit
Materie bestaat uit ________________________________________
met elk hun eigen ______________________________
deeltjes
massa
en kenmerken. De deeltjes noemen we ook moleculen.
De suikerdeeltjes
A
zitten na het oplossen tussen de waterdeeltjes
B
.
C
105
NATU1LW_oplossingen.indb 105
03-04-14 12:19
Differentiatie - Verdieping
Exp. 1: Ook best interessant is
het volume bepalen van het
water en van het suikerklontje
en dan het volume bepalen
van de oplossing als geheel.
Voorzie dus extra materiaal
op een extra locatie, waar de
lln. die eerder klaar zijn met
het practicum dit experiment
kunnen uitvoeren. De
opdracht kun je op een kaartje
schrijven en bij dit experiment
leggen.
• De leerlingen stellen vast
dat het volume van de
oplossing niet de som is
van de
individuele volumes (in
tegenstelling tot bij de
massa’s): V3 ≠ V1 + V2.
• Wat kan daarvan de
oorzaak zijn? Lucht tussen
suikerdeeltjes!
105
NATU1LWH.indb 105
07-04-14 10:53
Het doel is niet dat lln. de
enzymes uit de spijsverteringssappen kennen. In
onderstaande groene kaders
wordt achtergrondinfo
meegedeeld, zodat je als lkr.
een bredere kijk hebt. Het
is pas in het 5e jaar dat de
spijsvertering chemisch verder
wordt uitgediept!
Het doel is wel dat lln.
een beeld krijgen van wat
‘chemisch verkleinen van
voedsel’ is:
• Grote voedingsstoffen
worden via stofomzettingen
omgezet in kleinere
voedingsstoffen.
• Dat gebeurt door
stoffen (enzymen) in
spijsverteringssappen.
• Chemisch verkleinen is
noodzakelijk voor absorptie
in de dunne darm!
4.3.1 Speeksel
- Speeksel wordt geproduceerd in de ____________________________________________________________________________________
speekselklieren
en wordt aan het voedsel toegevoegd ter hoogte van de _____________________________________________
mond.
- Speekselproductie komt soms zelfs al op gang bij de gedachte aan voedsel!
Experiment
Onderzoeksvraag
Benodigdheden
Werkwijze
Waarneming
DEEL 3: Functioneren van organismen
Bij de speekselproef wordt
zetmeel eigenlijk nog niet
omgezet in glucose, maar wel
in maltose. Het enzym amylase
is daarvoor verantwoordelijk.
Maltose is een disacharide
(suiker dat bestaat uit twee
aan elkaar gekoppelde glucosemoleculen) dat uiteindelijk
wel wordt omgezet in glucose.
Clinistix reageert hier dus
op maltose, maar voor de
eenvoud houden we het op
glucose. Het belangrijkste
is dat lln. zien dat er een
chemisch verkleiningsproces
optreedt door inwerking van
spijsverteringssappen, zoals
speeksel.
Met lugol kun je ook aantonen
dat er ‘minder zetmeel’ is na
inwerking van het speeksel,
maar dat nog niet alles is
omgezet ... Er is dus nood aan
andere spijsverteringssappen
die het resterende zetmeel
nog verder kunnen afbreken.
Cf. dialyseproef: zetmeel is te
groot voor absorptie door de
darmwand => wat niet wordt
verkleind, gaat verloren!
Onderzoeksvragen Welke spijsverteringssappen komen er in het spijsverteringsstelsel voor?
Waar wordt elk spijsverteringssap gevormd?
Wat is de invloed van spijsverteringssappen op de afbraak van voedingsstoffen?
Zijn er naast zetmeel nog andere (te) grote voedingsstoffen?
Zijn er naast glucose nog andere kleine voedingsstoffen?
Welke voedingsstoffen zijn nu klein genoeg voor opname in het bloed?
Wat is de functie van speeksel?
-
beker met warm water (37 °C)
twee proefbuizen
mengsel van zetmeel en water
speeksel
opsporingsmiddelen: lugol en clinistix
1
zetmeel + speeksel
2
- In de twee proefbuizen gieten we wat
zetmeeloplossing. In proefbuis 2 wordt ook
speeksel toegevoegd.
- De proefbuizen worden in een warmwaterbad
gezet en tijdens de volgende les getest met clinistix en lugol.
Is de stof aanwezig (+) of niet aanwezig (-)? Vul de tabel in.
Opsporingsmiddel  test 1 zetmeeloplossing
Besluit
zetmeel
2 zetmeel + speeksel
Clinistix  glucose
-
+
Lugol  zetmeel
++
+
Speeksel richt zich op de (gedeeltelijke) afbraak van een belangrijke brandstof.
Er is een stofomzetting: _____________________________________________
 _____________________________________________
zetmeel
glucose
Zetmeel en glucose behoren beide tot de groep van de koolhydraten. Omwille van die
relatie wordt zetmeel ook wel een ‘trage suiker’ genoemd.
Het overgebleven zetmeel wordt door andere verteringssappen verder omgezet.
138
NATU1LW_oplossingen.indb 138
03-04-14 12:20
MEDIA
• Bioplek: Animaties ‘Spijsvertering (zetmeel)
(eiwitten) (vetten)’
138
NATU1LWH.indb 138
07-04-14 10:55
NATU1L
-14 12:20
Opdracht
Grote
voedingsstof
Zetmeel
De media van op Bioplek
kunnen gebruikt worden:
• als aanzet bij het bestuderen van deze overzichtstabel (p. 139);
• of als overzicht na de
bespreking van de spijsverteringssappen (p. 140).
Gebruik het onderstaande overzicht om de verteringssappen en hun specifieke
werking beter te leren kennen. Een ‘+’ duidt aan welke verteringssappen inwerken.
SPEEKSEL
MAAGSAP
(GALSAP)
+
Suiker
Eiwitten
+
Vetten
(+)
ALVLEESSAP
DARMSAP
Kleine
voedingsstof
+
+
glucose
+
+
o.a. glucose
+
+
aminozuren
+
+
vetzuren
In de maag heerst een zuur
milieu, dat niet alleen zorgt
voor de vertering, maar ook
bacteriën doodt die zijn meegekomen met het voedsel.
In de maagwand worden
maagzuur (zoutzuur) en
pepsinogeen (een pro-enzym)
geproduceerd. Beide vormen
samen het enzym pepsine,
dat eiwitten kan splitsen in
aminozuren. De maag zorgt
ook voor de absorptie van
alcohol (daardoor komt die
ook vrij snel in het bloed).
De maag is een spier en
bestaat dus uit eiwitten.
Verteert de maag zichzelf
dan niet? De binnenkant
van de maagwand is daarom
bekleed met een dikke
slijmlaag. Door stress kan
die slijmlaag dunner worden
en kunnen maagzweren
ontstaan.
Gemiddeld blijft een maaltijd
3 à 4 uur in de maag, bij vet
voedsel tot wel 7 uur of meer.
Het voedsel wordt daarna in
kleine hoeveelheden doorgegeven aan de twaalfvingerige
darm.
4.3.2 Maagsap
maag.
- Maagsap wordt geproduceerd in het klierweefsel van de _____________________________________________
Omwille van zijn kenmerkende smaak (merk je bij oprispingen), samenstelling en
werking spreken we ook van _________________________________________________________________________________________________
maagzuur.
- De zure maagvloeistof is in staat om belangrijke bouwstoffen af te breken. Er is
een stofomzetting: ___________________________________________
 _________________________________________________________
eiwitten
aminozuren
4.3.3 Galsap
- Galsap wordt geproduceerd in de __________________________________________
Het wordt tijdelijk
lever
opgeslagen in __________________________________________
De plaats van afgifte aan het voedsel is
de galblaas
de __________________________________________________________________________________________________________________________
12 vingerige darm
- Je zou galsap kunnen vergelijken met het effect dat afwasmiddel heeft op
vetten
: de olievlek wordt hierdoor in vele kleine druppeltjes
__________________________________________
opgesplitst. Galsap is dus een uitzondering: er is géén stofomzetting!
4.3.4 Alvleessap
- Alvleessap wordt geproduceerd in de ________________________________________________
De plaats
alvleesklier
van afgifte aan het voedsel is de _____________________________________________________________________________
12 vingerige darm
- Alvleessap zet de functie van speeksel en maagsap verder: de stofomzettingen
__________________________________________
zetmeel
 ___________________________________________________________________________
glucose
eiwitten
 ___________________________________________________________________________
aminozuren
__________________________________________
Ook de vetten ondergaan nu een stofomzetting  __________________________________________
vetzuren
139
NATU1LW_oplossingen.indb 139
03-04-14 12:20
MEDIA
Sappen uit de galblaas
(galzuren) zorgen voor het
emulgeren (vermengen van
twee stoffen) van vetten en
lipase uit het alvleessap, zodat
vetten worden afgebroken
tot vetzuren en glycerol.
Alvleessap zorgt ook voor
het neutraliseren van de zure
massa uit de maag.
Beide sappen worden aan
het voedsel toegevoegd ter
hoogte van de twaalfvingerige darm.
• Schooltv: Filmpje ‘De lever en de gal’
139
NATU1LWH.indb 139
07-04-14 10:55
1.3
Onderzoeksvraag
Verklaring
Werking van longvlies en borstvlies
Hoe staan de longen in verbinding met de borstkas en het middenrif?
We demonstreren met het pleuravochtmodel.
water
draagglaasje
- Vergelijk het model met ons lichaam. Welke voorstelling wordt gebruikt voor:
• het borstvlies, vast aan de binnenkant van de borstkas? _________________________________________
draagglas
• het longvlies, vast aan de buitenkant van de longen? ______________________________________________
draagglas
• het pleuravocht tussen borst- en longvlies? ________________________________________________________________
water
- Probeer de plaatjes uit elkaar te trekken. Wat stel je vast? ____________________________________________
lukt niet
Welke bewegingen zijn wel nog mogelijk? ________________________________________________________________________
schuivende
- Longen en longvlies volgen dus de beweging van de borstkas en het borstvlies,
dankzij het _____________________________________________________
, dat beide vliezen aan elkaar ‘plakt’.
pleuravocht
Besluit
DEEL 3: Functioneren van organismen
Logischerwijze volgt uit het
vorige experiment en de
bevinding dat longen mee
bewegen met de ribben en
het middenrif, de vraag ‘hoe’
dat nu gebeurt.
Het pleuravochtmodel is
gebaseerd op de samenhang
van deeltjes:
• samenhang tussen de
gelijke deeltjes in het
pleuravocht
• samenhang tussen de
verschillende deeltjes in het
pleuravocht en de vliezen
De longen (longvlies) bewegen passief met de borstkas (borstvlies) mee.
Benoem de aangeduide delen op ondertaande tekening.
Duid aan op de longen: IN(ademen), UIT(ademen).
ribben
IN/UIT
longweefsel
tussenribspier
IN/UIT
borstvlies
longvlies
ruimte voor
het hart
middenrif
pleuravocht
154
NATU1LW_oplossingen.indb 154
03-04-14 12:20
TERUGBLIKKEN
Het pleuravochtmodel is gebaseerd op de samenhang van deeltjes, wat gezien werd als kenmerk van
deeltjes.
154
NATU1LWH.indb 154
07-04-14 10:56
NATU1L
-14 12:20
Samenvatting
Hoe verandert het volume van de borstkas?
- borst- of ribademhaling:
samentrekken van de tussenribspieren  borstkas wordt breder
- buik- of middenrifademhaling:
samentrekken van het middenrif  borstkas wordt langer
Longen bewegen passief!
- inademen: borstkas vergroot
longen zetten uit  onderdruk  lucht wordt aangezogen
- uitademen: borstkas verkleint
longen krimpen in  grotere druk  lucht wordt uitgeperst
⇒
⇒
Onderzoeksvragen Hoe zijn de longen verder aangepast aan het in- en uitademen?
Hoeveel lucht kunnen we in- en uitademen?
Hoeveel keer per minuut ademen we?
Is er een verschil tussen in- en uitgeademde lucht?
Welke gassen komen er voor in de lucht die we in- en uitademen?
Wat gebeurt er in ons lichaam met de lucht die we inademen?
Waarom moeten we ademen om in leven te blijven?
2
Ademfrequentie en ademvolume
2.1
Ademfrequentie
Opdracht
Tel het aantal adembewegingen per minuut voor en na een inspanning.
Waarneming
We starten opnieuw vanuit
waarnemingen op het eigen
lichaam.
• Laat de lln. het aantal
adembewegingen tellen in
rust.
• Laat de lln. een paar rondjes
in de klas lopen of intensieve gymoefeningen doen.
Hoe heviger, hoe beter. Stel
eventueel een actieve ll. aan
als ‘sportleerkracht’.
• Laat onmiddellijk daarna
opnieuw het aantal
adembewegingen tellen.
Bemerk ook de ‘luidere’
ademhaling … Er is een
toename van ademfrequentie én ademvolume!
- Aantal adembewegingen in rusttoestand: _______________________________________________________________________
… /min
Aantal adembewegingen na een inspanning: …
___________________________________________________________________
/min
- Na een inspanning ademen we ____________________________________________________________________________________________
sneller
De _________________________________________________________________
= aantal ademhalingen per minuut.
ademfrequentie
- Na een inspanning ademen we ook ____________________________________________________________________________________
dieper
Het ______________________________________________________________________________
= hoeveelheid ademlucht.
ademvolume
- Er kunnen ook andere factoren zijn die de ademfrequentie en het ademvolume
beïnvloeden, zoals ouderdom, lichaamshouding, emoties (verliefdheid, stress,
angst, agressie).
155
NATU1LW_oplossingen.indb 155
03-04-14 12:20
155
NATU1LWH.indb 155
07-04-14 10:56
- Macrofagen doen aan celvraat of ________________________________________________________________________________________
.
fagocytose
Demonstreer met plasticine
de fagocytose. Maak een
witte bloedcel (wit en
rond, die daarna van vorm
verandert) en een bacterie
(klein en bv. groen) die wordt
opgegeten.
• Pseudopodia of schijnvoetjes ontstaan door
celplasmastromingen in de
witte bloedcel die uit het
celmembraan naar buiten
duwen.
• Witte bloedcellen kunnen
zich daarmee verplaatsen
(in, door of uit bloedvaten)
of ziekteverwekkers
(bacteriën of virussen)
insluiten en doden.
Door schijnvoetjes of pseudopodia te vormen (uitstulpingen van het celplasmamembraan) omsluiten de macrofagen ziekteverwekkers (bacteriën, virussen), die
dan inwendig worden afgebroken in een voedselvacuole.
Benoem op de tekening.
voedselvacuole
ziekteverwekker
schijnvoetjes
- Lymfocyten spelen een rol in de vorming van __________________________________________________________________
antistoffen
Ze zijn dus van groot belang voor ons immunologische afweersysteem.
We onderscheiden:
• natuurlijke immuniteit: verkregen door ________________________________________________________________________
;
ziekte
• kunstmatige immuniteit: verkregen door ____________________________________________________________________
vaccinatie.
In het filmpje op Schooltv
‘Strijd tegen ziekteverwekkers’
worden niet alleen de
macrofagen, maar wordt
ook mooi de werking van de
lymfocyten uitgelegd.
2.3.3 Bloedplaatjes (of trombocyten)
- Bloedplaatjes worden geactiveerd bij een beschadiging van het bloedvatenstelsel. Op die manier wordt te veel bloedverlies tegengegaan door
bloedstolling.
Op Bioplek geven ze mooi
de bloedstolling weer in
een animatie. De uitleg gaat
wel wat dieper dan wat hier
gekend moet zijn, maar zo
kun je ook weergeven dat de
fibrinogeenmoleculen hier
een stofomzetting ondergaan
(soort kettingreactie).
DEEL 3: Functioneren van organismen
___________________________________________________________________
- De bloedplaatjes dragen een stof die bij verwonding vrijkomt en waardoor er in het
plasma een stofomzetting plaatsvindt:
_______________________________________________________________________
bloedplaatjes
+ fibrinogeen  fibrinedraden
_______________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
Daardoor wordt een soort vangnet gevormd
waarin de bloedcellen worden tegengehouden en op die manier ontstaat een bloedprop
die de wonde afsluit.
184
NATU1LW_oplossingen.indb 184
03-04-14 12:20
MEDIA
• Schooltv: Filmpje ‘Strijd tegen ziekteverwekkers’
• Bioplek: Animatie ‘Bloedstolling’
184
NATU1LWH.indb 184
07-04-14 10:57
NATU1L
-14 12:20
Samenvatting
plasma
water
eiwitten
zouten
voedingsstoffen
afbraakproducten
hormonen
1
2
6
fibrinogeen
bloedcellen
3
zuurstoftransport
3
7
rode bloedlichaampjes
witte bloedcellen
bloedplaatjes
1
2
3
4
5
6
7
4
5
afweersysteem
bloedstolling
ongestold bloed
gestold bloed
rode bloedlichaampjes
witte bloedcellen
bloedplaatjes
serum
bloedkoek
Transport van bloed in ons lichaam
Het filmpje op Schooltv
‘Bloedvaten’ geeft niet
alleen een overzicht van de
diverse bloedvaten, maar legt
meteen ook de link met de
celfabriekjes.
Het bloed, dat als transportmiddel in ons lichaam dient, stroomt niet zomaar vrij rond
in alle weefsels, maar in _______________________________________________________________________________________________________________
.
bloedvaten.
We onderscheiden drie verschillende soorten:
dekweefsel
spierweefsel
stevig bindweefsel
elastisch bindweefsel
SLAGADER
ADER
HAARVAT
185
NATU1LW_oplossingen.indb 185
03-04-14 12:20
MEDIA
• Ppt. ‘Transport’ te gebruiken van p. 179 t.e.m. p. 194
• Bordplan ‘Bloedvaten’
• Schooltv: Filmpje ‘Bloedvaten’
185
NATU1LWH.indb 185
07-04-14 10:57
Differentiatie: Wie klaar is
met de synthese kan het
kruiswoordraadsel op p. 207
beginnen te maken (huistaak).
SYNTHESE
EXCRETIE
___________________________________
of
UITSCHEIDING
___________________________________
eindproducten van de _________________________________________________________________
in de levende cellen:
stofwisseling
zijn voor het lichaam
overtollig
_____________________________________________________
en/of _____________________________________________________
schadelijk
excretieorganen
longen
huid
lever
nieren
waterdamp
koolstofdioxide
zweet
galvloeistof
ureum
urine
DEEL 3: Functioneren van organismen
WERKING!
De NIER bestaat uit drie delen met elk hun eigen functie:
nierschors
_______________________________________
- _______________________________________
- _________________________________________________
niermerg
nierbekken
- Urine wordt gefilterd uit het ____________________________________
bloed.
- Dat gebeurt in twee stappen: ________________________________________________
 _____________________________
voorurine
urine
- Urine verlaat de nier via ________________________________________________________________________________________

de urineleider
urineblaas
_______________________________________________________________
 _______________________________________________________________
urinebuis
206
NATU1LW_oplossingen.indb 206
03-04-14 12:21
206
NATU1LWH.indb 206
07-04-14 10:59
NATU1L
-14 12:21
Opdracht
Dit is het laatste
kruiswoordraadsel.
Bij tijdsgebrek kan je de
oplossing meegeven met de
lln., zodat ze dit thuis nog eens
mondeling over kunnen doen.
Vul het kruiswoordraadsel in.
1
2
3
K
U
R
I
N
E
N
I
E
R
K
A
P
S
E
L
I
D
O
O
L
S
T
O
F
D
I
O
X
R
E
A
B
S
O
R
P
T
I
E
N
I
E
R
S
C
H
O
R
S
E
R
L
I
C
H
A
A
M
P
J
E
S
7
U
R
E
U
M
8
U
R
I
N
E
B
L
A
A
S
U
I
D
U
R
I
N
E
L
E
I
D
E
A
A
L
T
J
E
S
4
5
6
N
I
9
H
10
11
12
N
N
I
E
R
K
A
N
I
E
R
M
E
R
G
E
R

Geef een ander woord daarvoor: _______________________________________________________________________________________________
excretie
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
uitscheidingsproduct van de nieren
een deel van het nierlichaampje dat het haarvatenkluwen omringt
excretieproduct van de longen
heropname van water en nuttige stoffen in het bloed
het buitenste deel van een nier, waar de urinevorming plaatsvindt
daar gebeurt de vorming van voorurine
giftige afvalstof die zich in urine bevindt
daarin wordt de urine bewaard tot het via de urinebuis uit het lichaam verwijderd kan worden
grootste uitscheidingsorgaan van je lichaam
afvoerkanaal van urine vanuit het nierbekken
daarin gebeurt de reabsorptie van nog nuttige stoffen en water uit de voorurine
in het bloed
deel van de nier waarin zich de nierpiramiden en de nierkelken bevinden
207
NATU1LW_oplossingen.indb 207
03-04-14 12:21
207
NATU1LWH.indb 207
07-04-14 10:59
Quiz
Op het einde van elk trimester kun je een quiz organiseren waardoor de leerlingen de leerstof inoefenen.
Dat kan op de volgende manier.
Werkwijze
De klas wordt in vieren gesplitst. De groepjes kiezen elk een naam en een manier om hun ‘stilzwijgend’
enthousiasme te tonen.
Om het lawaai verder in de hand te houden, kun je de volgende regel invoeren: als je je hand omhoogsteekt
en tot drie telt, moet het stil zijn. Het groepje dat nog praat, krijgt een strafpunt (-1).
De groepjes kunnen simultaan de opdrachten uitvoeren.
Ronde 1: PICTIONARY
• Vier leerlingen komen naar het bord en krijgen elk een woord in verband met de leerstof. Ze maken een
tekening van het woord, dat de groepen moeten herkennen.
• De groepjes schrijven vier nummers op met de antwoorden.
• De leerkracht gaat rond ter controle en noteert de puntenstand.
• Hebben ze het eigen getekende woord correct geraden, dan krijgen ze twee punten.
• De groepjes kunnen maximaal 5 punten krijgen in deze ronde.
Ronde 2: MET TWEE WOORDEN
• Vier leerlingen komen naar het bord en krijgen elk een woord in verband met de leerstof. Ze omschrijven
het woord in twee woorden, terwijl het woord zelf er niet in mag voorkomen.
• De groepjes schrijven vier nummers op met de antwoorden.
• De leerkracht gaat rond ter controle en noteert de puntenstand.
• Hebben ze het eigen omschreven woord correct geraden, dan krijgen ze twee punten.
• De groepjes kunnen maximaal 5 punten krijgen in deze ronde.
Ronde 3: UITBEELDEN
• Vier leerlingen komen naar het bord en krijgen elk een woord in verband met de leerstof dat ze moeten
uitbeelden.
• De groepjes schrijven vier nummers op met de antwoorden.
• De leerkracht gaat rond ter controle en noteert de puntenstand.
• Hebben ze het eigen uitgebeelde woord correct geraden, dan krijgen ze twee punten .
• De groepjes kunnen maximaal 5 punten krijgen in deze ronde.
Ronde 4: KEN JEZELF
•
•
•
•
•
Vier leerlingen komen naar voren en moeten een deel van het skelet aanduiden.
De groepjes schrijven vier nummers op met de antwoorden.
De leerkracht gaat rond ter controle en noteert de puntenstand.
Hebben ze het eigen aangeduide deel correct geraden, dan krijgen ze twee punten.
De groepjes kunnen maximaal 5 punten krijgen in deze ronde.
Ronde 5: PUZZEL
• Wordt de quiz uitgevoerd in combinatie met de mindmap, dan kun je de mindmap als een puzzel geven.
• Wordt de quiz los van de mindmap gemaakt, dan kan een andere tekening dienen als puzzel (zie bijlage).
• Het groepje dat de puzzel het eerst af heeft, krijgt 5 punten. De groep die als tweede klaar is, krijgt nog 3
punten, de derde krijgt 2 punten en de laatste 1 punt.
Er valt wat te winnen ... maar liefst géén snoep.
Een goede prijs is een LIJST met de winnende ‘NW-Quizzers’ ophangen. Daarop noteren de lln. van het
winnende groepje hun score + namen. Bij parallelle klassen wakkert dat de competitie nog aan (zie bijlage).
De lln. uit de groep met het hoogste aantal punten van alle klassen, krijgen dan een ‘DIPLOMA van “Beste
NW-Quizzers” + jaartal’ (zie bijlage).
222
NATU1LWH.indb 222
07-04-14 11:00
Naturalis 1
HANDLEIDING
NATUURWETENSCHAPPEN
N AT U R A L I S 1
C. Discart
E. Vanoutrive
HANDLEIDING
ISBN 978-90-301-4268-3
9 789030 142683
NATU1LWH cover.indd 1
07-04-14 11:53