Rapport toetskwaliteit - Landelijke Studenten Vakbond

Toetsing in het hoger onderwijs
Percepties van studenten over toetsing in het hoger onderwijs
Abstract
Dit onderzoek brengt in beeld hoe studenten toetsing op hun instelling ervaren. Zijn zij
tevreden over toetsing, frequentie en toetsvormen. Er is een enquête uitgezet (N= 363) en
vervolgens is er met drie instellingen overlegd hoe zij toetskwaliteit waarborgen op hun
instelling. Er is een onderscheid gemaakt per sector en per studiefase. Per sector variëren
de resultaten op de verschillende onderdelen (algemeen, frequentie en toetsvormen). De
sector aarde en milieu scoort op alle drie de gebieden het hoogst en studenten uit die
sector zijn dus het meest tevreden. De resultaten van de overige sectoren verschillen per
onderwerp, waarbij er niet een duidelijke rangorde aan te geven is. Per studiefase kan dit
wel, waarbij de participanten die op dit moment een master volgen, beduidend tevredener
zijn over toetsing. Na de masterstudenten volgen de bachelorstudenten en tot slot de
propedeusestudenten. Er kan dus geconcludeerd worden dat studenten in de masterfase
tevredener zijn over toetsing binnen hun instelling/opleiding. Uit het kwalitatieve
onderzoek, de interviews met de instellingen, valt op dat, hoewel studenten tevreden lijken
over de toetskwaliteit, instellingen verbetermogelijkheden zien op dit gebied. Hierbij
worden vooral de rol van de examencommissies en het gebruik van toetsmatrijzen (een
blauwdruk waarin eindtermen van een cursus gelinkt worden met de vragen uit een toets)
steeds belangrijker geacht. Instellingen zouden daarom de toetsing in de master kunnen
vergelijken met toetsing in de propedeuse en bachelor/hoofdfase. Dit zou een verdere
verbetering kunnen betekenen binnen de propedeuse en bachelor/hoofdfase. Naast de
tevredenheid over toetsing, kan vooral de nazorg een stuk beter. Studenten lijken geen
gebruik te maken van inzagemomenten en opleidingen lijken te weinig de voordelen in te
zien van de feedbackmogelijkheden. Opleidingen zouden inzagemomenten meer in het
curriculum in kunnen bouwen, zodat het leermoment dat de inzage biedt beter benut
wordt.
Dit is een uitgave van Bureau ICE en het Onderzoeksbureau van de Landelijke Studenten
Vakbond (LSVb). Voor vragen of extra informatie kan gemaild worden naar: [email protected]
Auteurs:
Marc Binsbergen, MSc
Josephine Verstappen, BSc
Merlijn van Selm
Onderzoeksbureau LSVb
Postbus 1335
3500 BH Utrecht
Tel. 030-2316464
Bureau ICE, t.a.v. Marc Binsbergen
Godfried Bomansstraat 4
4103 WR Culemborg
Tel. 0345 - 65 66 10
Februari 2014
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
2
Inhoudsopgave
Abstract ....................................................................................................................................................1
Inleiding....................................................................................................................................................4
Tussen utopie en werkelijkheid ............................................................................................................5
Methoden ................................................................................................................................................7
Kwantitatief ..........................................................................................................................................7
Kwalitatief.......................................................................................................................................... 10
Resultaten ............................................................................................................................................. 11
Kwantitatief ....................................................................................................................................... 11
Kwalitatief.......................................................................................................................................... 16
Conclusie en discussie .......................................................................................................................... 16
Literatuurlijst ........................................................................................................................................ 19
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
3
Inleiding
Toetsen zijn een vast onderdeel van het leerproces. Enerzijds worden toetsresultaten
gebruikt om te bepalen waar iemand zich bevindt in het leerproces en wat de volgende
stap(pen) of leeractiviteiten zouden moeten zijn (formatief toetsen). Anderzijds worden
toetsresultaten gebruikt om studenten “af te rekenen” en beslissingen te nemen over
afsluiting en voortgang (summatief toetsen) (Garrison & Ehringhaus, 2007). De algemene
stelregel is dat hoe zwaarwegender het besluit is dat op grond van een toetsresultaat
genomen wordt, hoe beter de kwaliteit van de toets moet zijn (Van der Vleuten & Schuwirth,
2011). Dat betekent vooral dat een toets valide en betrouwbaar moet zijn, maar
bruikbaarheid is zeker niet minder belangrijk. Essentieel is dat toetsen en het beoordelen
passen bij het onderwijsconcept van een opleiding (Linn, 1990; Shepard, 2000) en dat een
toetsuitslag een juiste uitspraak doet over het gemeten kennen en kunnen van studenten
(Knight, 2002; van Berkel en Bax, 2002). Uit de enquête blijkt dat studenten kritisch kijken
naar de kwaliteit, waarbij o.a. begrippen als transparantie, omgevingsfactoren, individueel
versus groepswerk, academisch niveau, duur van de toetsing, aansluiting op de leerstof en
fraudegevoeligheid de revue passeren.
Voor studenten in het hoger onderwijs is het maken van een tentamen gedurende of aan
het einde van een cursus welhaast een vanzelfsprekendheid. Studenten ervaren onmiddellijk
de gevolgen van een toets (Mager & Nowak, 2012).Goede toetskwaliteit is derhalve
essentieel. Minder vanzelfsprekend is de kwaliteit van de feedback die de studenten krijgen
op de gedane inspanning. Een cijfer, een voldaan, een groepsevaluatie en of zelfs een
persoonlijk reflectiegesprek, alles komt voor, maar ‘alleen’ de eerstgenoemde toch wel het
meest. In de enquête geven studenten aan te vaak inhoudelijke en persoonlijke feedback te
missen, er is veelal geen automatisme, maar soms zijn er mogelijkheden als de student
daartoe actief stappen op onderneemt.
Er is op dit moment, mede door de media aandacht, een focus op de kwaliteit van toetsen
en examens (Bruijn et al., 2012). Diploma’s moeten aantoonbaar op de goede gronden
verstrekt worden, het niveau van de afgestudeerden moet gewaarborgd zijn. De vraag rijst
wat studenten zelf merken van de aandacht voor de kwaliteit van toetsing. Vinden zij dat er
wat schort aan de kwaliteit? En zo ja, op welk gebied dan? De kwaliteit van toetsing wordt
tenslotte ook bepaald door hoe betrokkenen de beoordelingsresultaten ervaren (Cluitmans
& Klarus, 2005). Uit de enquête blijkt dat studenten een groot verschil ervaren in de kwaliteit
tussen de verschillende studies, waarbij de door hen gegeven feedback over de toetskwaliteit
te vaak door de opleidingen niet gebruikt wordt om de toetsing structureel te verbeteren.
Van toetsen in het hoger onderwijs mag verwacht worden dat op de juiste wijze (toetsvorm)
de juiste kennis en vaardigheden (toetsdoelen) getoetst worden. Tevens zou er optimaal
gebruik gemaakt moeten worden van de mogelijkheid om aan de hand van de
toetsresultaten studenten constructief feedback te geven om het leren verder te
optimaliseren. Daarnaast biedt toetsen nog veel meer mogelijkheden die het leren
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
4
bevorderen. De activiteit zelf, het maken van een toets, in welke vorm dan ook, is per
definitie een leeractiviteit. Sommige toetsvormen zijn zeer motiverend en activerend maar
andere veel minder. Het bespreken van de resultaten kan de student verder inzicht in de
materie en zijn/haar eigen kennis en vaardigheden geven, maar ook hier geldt dat de ene
evaluatievorm veel motiverender en effectiever is dan de andere (Hattie & Timperley, 2007).
Studenten geven aan in de enquête dat zij sommige toetsvormen niet als objectief
beoordeelbaar te ervaren. Ook blijken de gebruikte toetsvormen erg af te hangen van de
docent, wordt hij/zij vervangen dan wijzigt ook de toetsvorm. En multiple choice toetsen
worden als on-academisch bestempeld.
Het hoger onderwijs kenmerkt zich door het samenkomen van algemene academische
vaardigheden en vakspecifieke vaardigheden. De verhouding verschilt enigszins tussen het
hbo en het wo, maar in beide onderwijsvormen komen beide vaardigheden voor. Veelal
kenmerkt een opleiding zich door het beginnen met een brede kennisbasis en een latere
focus op zeer specialistische vak- en/of academische vaardigheden. De taxonomie van
Bloom (1956) wordt vaak teruggevonden in de opbouw van een opleiding, beginnend met
kennisreproductie en eindigend met kenniscreatie. Van het hoger onderwijs mag verwacht
worden dat deze opbouw van cognitieve complexiteit niet alleen in de werkvormen in het
onderwijs terug te vinden is maar dat deze opbouw ook herkenbaar is in de toetsing. Van
multiple choice toets tot afstudeerscriptie dus.
Tussen utopie en werkelijkheid
De ervaring leert dat het waarom, wat en hoe van toetsen in het hoger onderwijs alle
variatie vertoont die maar mogelijk denkbaar is. De primaire vraag bij een toets is waarom.
Waarom wordt een toets afgenomen? Te vaak blijkt dat het uit gewoonte gebeurt of omdat
er nou eenmaal een cijfer moet worden gegenereerd bij een cursus. Het nadenken over het
waarom van het toetsen zou een expliciet onderwerp bij het ontwerpen van een cursus
moeten zijn. Dat betekent namelijk dat er leerdoelen opgesteld worden én dat deze
leerdoelen omgezet worden in toetsdoelen, oftewel dat de leerdoelen geconcretiseerd en
meetbaar gemaakt worden. Vervolgens kan bepaald worden welke doelen aan het eind
behaald moeten zijn, zodat de studiepunten die aan de cursus verbonden zijn en die
eigenlijk alleen gebaseerd zijn op studietijd, ook een kwalitatieve lading meekrijgen.
Daarnaast zijn er ook tussentijdse doelen. Hierop kunnen formatieve toetsen gebaseerd
worden, zodat tijdens het leerproces aanpassingen door de docent en/of de student gedaan
kunnen worden zodat de einddoelen haalbaar blijven dan wel worden.
Essentieel onderdeel van een goede toets is de (educatieve) consequentie. Deze moet
matchen met het waarom. Helaas zien we het nog al eens voorkomen dat een toets gegeven
wordt over een deel van de collegestof, waarbij de docent stelt dat zonder de toets de stof
niet door de studenten doorgenomen zou worden. In deze gevallen wordt de toets gebruikt
als machtsmiddel om de student tot een bepaalde (nuttige) studieactiviteit te zetten. Echter
in veel gevallen wordt het resultaat van een dergelijke toets verwerkt als onderdeel van het
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
5
wel of niet verkrijgen van studiepunten (dat is het machtsmiddel). Daarmee rijst de vraag of
de consequentie (“slagen of niet” voor de cursus) past bij het waarom (studiebereidheid).
Kenmerk van een dergelijke toets is namelijk over het algemeen dat deze hoofdzakelijk
toetst (controleert) of de stof gelezen is en niet of deze kennis ook daadwerkelijk gebruikt
kan worden, terwijl dat laatste meestal wel in de leerdoelen van de cursus staat.
Naast het gegeven dat toetsen worden gebruikt als extrinsieke motivator, zien we ook dat
het menig docent niet lukt om de leerdoelen meetbaar te maken met een bruikbaar
meetinstrument (toetsvorm). En omdat de opleiding vervolgens vereist dat er cijfers
opgeleverd moeten worden om de ECTS te kunnen toekennen, worden toetsvormen
gebruikt die objectief ingezet kunnen worden en weliswaar een cijfer opleveren, maar geen
goede representatie zijn van het meten van de leerdoelen op het juiste cognitief niveau.
Deze discrepantie is veelal zichtbaar daar waar groepswerk als didactische werkvorm
gebruikt wordt. In groepswerk kan het leren heel betekenisvol en rijk worden vormgegeven,
het (objectief) beoordelen van het individu blijkt echter vervolgens heel lastig. Althans het
beoordelen van de vereiste (academische) vaardigheden en niet alleen de reflectieve
vaardigheden (middels een reflectief verslag). Naast het beoordelen van de in groepsvorm
ontplooide vaardigheden, waarbij actieve deelname een prominent criterium is, wordt nogal
eens een kennistoets aan het einde van de cursus gegeven om met een cijfer aan te kunnen
geven dat de cursus behaald is en de studiepunten toegekend kunnen worden. In deze
gevallen worden de einddoelen van de cursus ongetwijfeld getoetst, maar verhuld als
formatieve toetsing in de didactische werkvormen. De kwalificerende toetsing is vervolgens
vooral gerelateerd aan de lagere cognitieve vaardigheden (kennis en eventueel toepassen
van kennis) en de uitslag is daarmee veel minder voorspellend voor studiesucces richting de
opgestelde einddoelen van de cursus.
Uit bovenstaande beschrijving blijkt al dat het wat en hoe moeten passen bij het waarom.
Een oorzaak van de mismatch tussen deze elementen van toetsing is ongetwijfeld het
studiepuntensysteem. Om een diploma in ontvangst te mogen nemen moeten er een
bepaald aantal studiepunten behaald zijn. Deze studiepunten zijn feitelijk alleen gerelateerd
aan studietijd (kwantiteit), maar worden gelukkig door het onderwijs wel altijd gerelateerd
aan kwaliteit. In een effectieve curriculumopbouw moet het behalen van studiepunten
tenslotte een goede voorspeller zijn voor het uiteindelijk behalen van het diploma. De
verbinding aan kwaliteit is echter helaas niet altijd gerelateerd aan een efficiënte opbouw
van het curriculum conform de einddoelen van de opleiding. Theoretisch zou zelfs gesteld
kunnen worden dat ieder studiepunt alleen verkregen kan worden door toetsing op
eindniveau, simpelweg omdat het totaal aan studiepunten recht geeft op diplomering. Door
te stellen dat de kwaliteit van het afstudeerwerk het behalen van het eindniveau moet
borgen wordt deze didactische paradox gelukkig ondermijnd. Leren is tenslotte een proces.
Maar doordat gedurende de looptijd van een studie het verkrijgen van studiepunten niet
automatisch gerelateerd is aan de einddoelen komt het voor dat “op oneigenlijke prestaties”
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
6
studiepunten worden toegekend. Met oneigenlijke prestatie wordt in dit geval bedoeld dat
de prestatie niet goed weergeeft in welke mate de student zich richting het eindprofiel van
de opleiding ontwikkeld heeft en dat de student ‘on track’ is. Het komt nog veelvuldig voor
dat in het laatste deel van een opleiding cursussen worden afgesloten met kennistoetsen,
terwijl deze toetsen op geen enkele wijze representatief zijn voor de in de einddoelen
geformuleerde vereiste (academische) vaardigheden.
Gelukkig zijn er ook voorbeelden van opleidingen waarin het waarom, wat en hoe van
toetsing goed wordt uitgewerkt. Uit het waarom blijkt dan dat een student laat zien de
doelen van de cursus behaald te hebben en uit het wat blijkt dat deze cursusdoelen
gerelateerd zijn aan de einddoelen van de opleiding, waarbij er sprake is van een goede
opbouw van cognitieve complexiteit in de cursusdoelen door het hele curriculum heen.
Tevens worden de juiste toetsvormen ingezet waardoor er ook valide getoetst kan worden.
Tenslotte zal in de ideale onderwijssetting ook voldoende aandacht besteed worden aan het
bespreken van de toetsresultaten. Toetsen zetten aan tot leren, zowel in de voorbereiding
erop als tijdens de toets zelf. Maar niet in de minste plaats ook achteraf, het
feedbackmoment. Het is echter maar de vraag of hier optimaal gebruik gemaakt worden. In
de logistieke vormgeving van de meeste cursussen wordt het kwalificerende toetsmoment
aan het eind van de cursus geplaatst. Daardoor wordt er in ieder geval gedurende de cursus
geen expliciete ruimte gecreëerd om actief de toetsresultaten te gebruiken om het leren te
ondersteunen. Dit geldt natuurlijk voornamelijk voor de summatieve toetsing. Formatieve
toetsing is er tenslotte op gericht om sturing te geven aan het leerproces en is functieloos als
er geen gebruik gemaakt wordt van de feedbackmogelijkheden. Maar ook summatieve
toetsing heeft een sterk formatief potentieel (Brookhart, 2001) . Wil dit potentieel echter
geeffectueerd worden dan moet zowel logistiek als didactisch bij het ontwerpen van de
cursus rekening gehouden worden met het actief geven van rijke feedback aan studenten.
De vraag is dan niet of alleen inzage in een gemaakte toets de juiste keuze is, de vraag is veel
meer welke doelen toetsing heeft naast het gelegitimeerd toekennen van studiepunten.
Onderhavig onderzoek brengt in beeld of dit ideaalbeeld van toetsing in het hoger onderwijs
herkend wordt door de studenten. Hoe ervaren zij de toetsen, worden de juiste toetsvormen
gebruikt, wordt er vaak genoeg of misschien te vaak getoetst, krijgen ze feedback op het
gemaakte werk en worden de toetsen gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn?
Methoden
Het onderzoek naar toetskwaliteit is zowel kwantitatief als kwalitatief van aard. In deze
paragraaf zullen beide methoden kort beschreven worden.
Kwantitatief
Er is gebruik gemaakt van een survey-onderzoek. Dit kenmerkt zich onder andere door de
breedte van het onderzoeksonderwerp, een groot aantal onderzoekseenheden en een van
te voren vastgelegde datagenerering (Doorewaard & Verschuren, 2007: p. 166). De data zijn
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
7
in dit onderzoek verzameld door middel van een online enquête. Hiervoor is een online
studentenpanel, bestaande uit 6958 studenten, benaderd. De vragenlijst bestond uit
gesloten vragen, die beantwoord konden worden door middel van een vijfpuntsschaal, met
daarna ruimte voor opmerkingen. Door gebruik te maken van deze methoden zijn we in
staat een breed overzicht te geven van meningen van studenten over toetskwaliteit en
toetsfrequentie (Doorewaard & Verschuren, 2007: p. 172).
In totaal hebben 439 studenten
gereageerd op de enquête. Er zijn maatregelen ingesteld om herhaald invullen te
voorkomen en zo de meest betrouwbare data te verzamelen. Uiteindelijk konden 363
participanten meegenomen worden in de analyse. De overige studenten merkten zichzelf
aan als niet-student aan het hoger onderwijs (oud studenten of mbo-studenten
bijvoorbeeld). We wilden graag een actueel overzicht geven en hebben daarom besloten
oud-studenten buiten beschouwing te laten.
Representativiteit
Tabel 1. Representativiteit van de dataset
Variabele
Hoger onderwijs
Ingeschrevenen WO
- Aantal mannen
- Aantal vrouwen
Ingeschrevenen HBO
- Aantal mannen
- Aantal vrouwen
Dataset
Aantal
Percentage van
dataset
363
225
96
129
138
46
92
Percentage van type
HO
62%
26.4%
35.6%
38%
12.7%
25.3%
wo
42.7%
57.3%
hbo
33.3%
66.7%
Beschrijving dataset
In het figuur hieronder is te zien op welk moment de student gestart is met zijn of haar
huidige opleiding. De meeste studenten zijn gestart in 2009, gevolgd door de studenten van
cohort 2012. Deze gegevens laten zien dat er geen studenten in de dataset zitten die op dit
moment niet meer studeren.
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
8
Figuur 1. Beginjaren van studeren van de huidige studie
In het onderstaande figuur worden de geboortejaren weergegeven van de studenten.
Figuur 2. Geboortejaar
In figuur 3 wordt de studiefase van de respondenten weergegeven. De groep die op dit
moment een masteropleiding volgt is hierin oververtegenwoordigd in vergelijking met de
gehele populatie studenten in het hoger onderwijs. Dit komt overeen met het feit dat de
gemiddelde leeftijd van de student relatief hoog is.
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
9
Figuur 3. Studiefase
In tabel 2 is weergegeven hoe de respondenten verdeeld zijn over de verschillende sectoren.
Alle sectoren zijn vertegenwoordigd, waarbij de sectoren gedrag en maatschappij,
gezondheid en techniek iets meer vertegenwoordigd worden in vergelijking met de gehele
populatie studenten in het hoger onderwijs.
Tabel 2. Studenten verdeeld over de verschillende sectoren
Sector
Aantal respondenten
Aarde en milieu
16
Economie en bedrijf
26
Exact en informatica
36
Gedrag en maatschappij
61
Gezondheid
63
Kunst en cultuur
23
Onderwijs en opvoeding
23
Recht en bestuur
20
Taal en communicatie
27
Techniek
68
Kwalitatief
Nadat de resultaten van de survey geanalyseerd waren, heeft een drietal interviews
plaatsgevonden met instellingen om te kijken wat er op dit moment bij hen gedaan wordt
aan het verbeteren van toetsing. Deze interviews zijn gedaan aan de hand van een topiclijst,
welke gebaseerd is op de resultaten van de interviews en informatie over de instellingen. De
interviews zijn genotuleerd en vervolgens geanalyseerd. Deze resultaten zijn gekoppeld aan
resultaten die het kwantitatieve gedeelte gevonden zijn om zo conclusies te kunnen trekken.
De participanten van dit onderzoek zijn een hogeschool en twee universiteiten. Deze zijn
gekozen op basis van onderzoeksresultaten (gemiddeld lagere score of vreemde
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
10
opmerkingen van studenten) of op basis van positieve media-aandacht op deze instellingen,
vanwege hun toetskwaliteit. Er is gekozen om het aantal participanten in het kwalitatief
gedeelte beperkt te houden, omdat het uiteindelijke doel is om de mening van de student
weer te geven. De instellingen zijn daarbij bevraagd om de mening van de studenten in
perspectief te kunnen zien.
Resultaten
In onderstaand overzicht worden de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten weergegeven.
Er wordt hier enkel aandacht besteedt aan de meest opvallende resultaten.
Kwantitatief
Algemeen oordeel
Op de vraag of studenten over het algemeen tevreden waren over de toetsing op hun
instelling, gaf 59.8 % aan tevreden of zeer tevreden te zijn over de kwaliteit, waarbij
daarnaast 24,2 % aangaf neutraal tegenover de kwaliteit van toetsing te staan op hun
instelling (M = 3.4, SD = .86). Dit houdt in dat de studenten over het algemeen tevreden zijn
over de kwaliteit van hun toetsing.
Algemeen oordeel per sector
Er is vervolgens gekeken hoe de tevredenheid per sector verdeeld is. De gemiddeldes over
de verschillende sectoren zijn hoog en variëren tussen M = 3.75 en M = 3.29.
Tabel 3. Algemeen oordeel per sector – volgorde van score
Sector
Aarde en milieu
Exact en informatica
Economie en bedrijf
Kunst en cultuur
Taal en communicatie
Techniek
Recht en bestuur
Onderwijs en opvoeding
Gedrag en maatschappij
Gezondheid
M
3.75
3.72
3.65
3.60
3.56
3.53
3.40
3.35
3.30
3.29
SD
.58
.88
.75
.95
.89
.80
1.05
.65
.82
.96
Min
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Max
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
N
16
36
26
23
27
68
20
23
61
63
Algemeen oordeel per studiefase
Er is ook gekeken naar de verschillende studiefases waarin de respondenten zich bevinden.
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
11
Tabel 4. Algemeen oordeel per studiefase – volgorde van score
Studiefase
Master
Bachelor / hoofdfase
Propedeuse
M
3.6
3.35
3.2
SD
.79
.89
1.05
Min
1
1
1
Max
5
5
5
N
192
155
16
Frequentie van toetsing
Er is aan de respondenten gevraagd wat zij van de frequentie van toetsing vonden (Wat vind
je van de frequentie van toetsing?). Van de respondenten geeft 69.4% aan dit goed tot zeer
goed te vinden en 24% staat hier neutraal tegenover (M= 3.67, SD= .67).
Frequentie van toetsing per sector
Er is vervolgens gekeken hoe de tevredenheid per sector verdeeld is.
Tabel 5. Frequentie van toetsing per sector – volgorde van score
Sector
Aarde en milieu
Taal en communicatie
Gedrag en maatschappij
Exact en informatica
Gezondheid
Techniek
Economie en bedrijf
Recht en bestuur
Kunst en cultuur
Onderwijs en opvoeding
M
3.97
3.93
3.70
3.67
3.67
3.66
3.65
3.55
3.43
3.43
SD
.44
.62
.56
.72
.67
.61
.84
.83
.79
.66
Min
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Max
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
N
16
27
61
36
63
68
26
20
23
68
Frequentie van toetsing per studiefase
Naast de verschillende sectoren is ook gekeken naar wat studenten van de frequentie van
toetsing vinden binnen de verschillende studiefases.
Tabel 6. Frequentie van toetsing per studiefase – volgorde van score
Studiefase
Master
Bachelor / hoofdfase
Propedeuse
M
3.76
3.57
3.50
SD
.62
.70
.82
Min
1
1
1
Max
5
5
5
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
N
192
155
16
12
Tevredenheid toetsvormen
Er is aan de respondenten gevraagd wat zij van de vormen van toetsing vonden (Wat vind je
van de toetsvormen op jouw instelling?). Van de respondenten geeft 59% aan dit goed tot
zeer goed te vinden en 27% staat hier neutraal tegenover (M= 3.49, SD= .84).
Tevredenheid toetsvormen per sector
Er is daarnaast gekeken hoe de tevredenheid over toetsvormen per sector verdeeld is.
Tabel 7. Tevredenheid toetsvormen per sector – volgorde van score
Sector
Aarde en milieu
Recht en bestuur
Exact en informatica
Techniek
Kunst en cultuur
Economie en bedrijf
Taal en communicatie
Onderwijs en opvoeding
Gedrag en maatschappij
Gezondheid
M
3.75
3.75
3.75
3.66
3.65
3.50
3.48
3.35
3.28
3.22
SD
.45
.72
.94
.66
.89
.86
.89
.78
.80
.98
Min
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Max
5
5
5
5
5
5
5
5
5
5
N
16
20
36
68
23
23
27
23
61
63
Tevredenheid toetsvormen per studiefase
Er is ook gekeken naar de tevredenheid over toetsvormen binnen de verschillende
studiefases.
Tabel 8. Tevredenheid toetsvormen per studiefase – volgorde van score
Studiefase
Master
Bachelor / hoofdfase
Propedeuse
M
3.55
3.44
3.31
SD
.83
.82
1.08
Min
1
1
1
Max
5
5
5
N
192
155
16
Frequentie toetsvormen
In tabel 3 is weergeven wat de meest voorkomende toetsvorm is volgens de participanten
binnen hun opleiding. Opvallend is het grote aantal dat aangeeft dat de toetsvorm open
vragen het meest voorkomt binnen de opleiding. Het lage aantal dat aangeeft gebruik te
maken van fysieke producten, kan veroorzaakt zijn doordat in verschillende sectoren fysieke
eindproducten niet gebruikt worden.
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
13
Tabel 3. Frequenties van toetsvormen
Frequentie
Multiple Choice
77
Percentage
van dataset
Percentage
van
toetsvorm
Percentage van
studiefase
21.2
-
Propedeuse
4
5.2
25
-
Bachelor / hoofdfase
39
50.7
25.2
-
Master
34
44.2
17.7
Open vragen
192
52.9
-
Propedeuse
8
4
50
-
Bachelor / hoofdfase
84
43.8
54.2
-
Master
100
52.1
52.1
Paper / Essay
36
9.9
-
Propedeuse
2
5.6
12.5
-
Bachelor / hoofdfase
6
16.7
3.9
-
Master
28
77.8
14.6
Presentatie
8
2.2
-
Propedeuse
-
-
-
Bachelor / hoofdfase
2
25
1.3
-
Master
6
75
3.1
Mondeling
4
1.1
-
Propedeuse
-
-
-
Bachelor / hoofdfase
2
50
1.3
-
Master
2
50
1
Fysiek eindproduct
8
2.2
-
Propedeuse
-
-
-
Bachelor / hoofdfase
6
66.7
3.9
-
Master
2
33.3
1
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
14
Onderzoeksrapport /
Verslag / Scriptie
38
10.5
-
Propedeuse
2
5.3
12.5
-
Bachelor / hoofdfase
16
42.1
10.3
-
Master
20
52.6
10.4
Inzagemomenten in tentamens
Studenten beantwoorden op de vraag wat er wordt gedaan met toetsresultaten vaak dat dit
nooit of weinig gebeurt (zie tabel 4). Dit kan twee redenen hebben, enerzijds dat zij de
mogelijkheid niet krijgen vanuit de opleiding / instelling en anderzijds omdat zij geen gebruik
maken van de mogelijkheid om hun tentamen in te zien. Het is wettelijk vastgelegd dat
studenten recht hebben om hun toets in te zien (WHW 7.13, sub q, lid 2). Uit de
opmerkingen die studenten plaatsten bij de open vragen, blijkt dat een aantal studenten
voornamelijk kritiek hebben op het terugkrijgen van de cijfers van tentamens. Veel
studenten geven aan dat docenten te lang doen over het nakijken. In de OER wordt een
nakijktermijn vastgesteld en op die manier wordt bepaald hoe lang docenten over het
nakijken mogen doen. Echter geven studenten aan dat docenten soms zelfs langer dan de
nakijktermijn zoals deze is vastgesteld.
Het is nadelig voor studenten om geen gebruik te maken van deze inzagemomenten,
omdat studenten wel hiervan kunnen leren (Hattie & Timperley, 2007). Op dit moment zijn
de inzagemomenten vaak cijfermatig, studenten willen van een 5.4 een 5.6 maken, maar het
leereffect is hier verdwenen. Uit tabel 4 blijkt ook dat met de toetsresultaten er meestal een
inzagemoment zonder verder commentaar georganiseerd wordt en studenten geen
feedback krijgen of het in college nogmaals besproken wordt. Zulke inzagemomenten
kennen bij voorbaat geen leereffect voor studenten, omdat zij niet de ruimte geven om te
leren van hun fouten. Het is daarom aan instellingen om inzagemomenten zinvoller te
maken voor studenten, door deze te verwerken in het curriculum. In ieder geval zouden
inzagemomenten de studenten ruimte moeten geven om feedback te krijgen en te
bespreken met hun docent. Op deze manier kunnen studenten actiever betrokken worden
en kunnen zij (meer) leren van de fouten.
Tabel 4. Wat wordt er met de toetsresultaten gedaan?
Persoonlijk besproken
Klassikaal (in college)
besproken
Schriftelijke feedback
Nooit
148
149
Weinig
169
132
Regelmatig
34
61
Vaak
19
22
Zeer vaak
6
12
150
119
61
30
16
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
15
ontvangen
Inzage zonder verder
commentaar
50
103
119
64
40
Opmerkingen vanuit de respondenten
Er zijn naast de gesloten vragen ook twee open vragen gesteld aan de participanten, waarin
zij toelichting kunnen geven op hun mening over toetsing. In deze open vragen komt als
algemene tendens terug dat studenten redelijk tevreden zijn over toetsing binnen hun
instelling. Echter, zoals hierboven aangegeven, hebben studenten voornamelijk kritiek op
nakijktermijn van docenten (zie inzagemoment van tentamens).
Kwalitatief
Naar aanleiding van de resultaten van de vragenlijst, is met drie hoger onderwijsinstellingen
gesproken om te kijken wat vanuit instellingen op dit moment gedaan wordt aan het
verbeteren van toetskwaliteit. Alle drie de instellingen geven aan dat zij op dit moment veel
bezig zijn met de kwaliteit van toetsing. Zij geven aan dat dit veelal is naar aanleiding van
verscherpt toezicht van de NVAO op toetsing, of door de verscherpte regels van de regering
naar aanleiding van de situatie omtrent InHolland. Zo wordt de rol van de examencommissie
duidelijker in kaart gebracht en worden zij ook steeds vaker betrokken bij de kwaliteit van
toetsing. Daarnaast wordt er ook steeds vaker gebruik gemaakt van toetsmatrijzen, waarbij
elke eindterm van een opleiding gekoppeld wordt aan de cursus en op die manier aan een
vorm van toetsing. Hierdoor krijgen instellingen een duidelijker beeld van welke toevoeging
de verschillende toetsen hebben aan wat de student uiteindelijk moet kunnen. Daarnaast
kan de instelling ook kijken of er vaardigheden of kennis niet getoetst wordt.
Er is ook gesproken over de inzagemomenten die georganiseerd worden door de
opleidingen. Uit de interviews blijkt dat studenten hier weinig gebruik van maken en
inderdaad meestal komen om van hun 5.4 een 5.6 te maken, zodat zij het vak alsnog halen.
Verder geeft een aantal studenten aan dat er niets gedaan wordt met de toetsresultaten. 60
studenten geven aan dat dit zeer vaak voorkomt, 72 studenten geven aan dat dit vaak
voorkomt, 71 studenten geven aan dat dit regelmatig voorkomt, 71 studenten geven aan dat
dit weinig voorkomt en 102 studenten geven aan dat dit nooit voorkomt.
Conclusie en discussie
In dit verkennende onderzoek is geprobeerd een algemeen beeld weer te geven van de
mening van studenten over toetsing binnen hun instelling.
Concluderend kan er gezegd worden dat studenten redelijk tevreden zijn over de kwaliteit
van toetsing binnen hun instelling, waarbij studenten voornamelijk tevreden zijn over de
toetsfrequentie (M= 3.67, SD= .67), gevolgd door toetsvormen (M=3.49, SD= .84) en tot slot
het algemene oordeel (M= 3.4, SD= .86) op een vijfpuntsschaal. Hierbij is het opvallend dat
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
16
het algemene oordeel dat studenten over toetsing hebben, lager is dan wanneer
detailgericht naar onderdelen van toetsing wordt vraagt.
Per sector variëren de resultaten op de verschillende onderdelen ‘algemeen oordeel’,
‘toetsvormen’ en ‘toetsfrequentie’. De sector aarde en milieu scoort op alle drie de
onderdelen het hoogst. Daarna is geen duidelijke rangorde aan te geven, sectoren scoren
verschillend op de verschillende onderdelen.
Per studiefase is er wel een duidelijke rangorde aan te geven, waarbij de participanten die
op dit moment een master volgen, beduidend tevredener zijn over toetsing. Na de
masterstudenten volgen de bachelorstudenten en tot slot de propedeusestudenten. Dit
geldt voor alle drie de onderdelen. Er kan dus geconcludeerd worden dat studenten in de
masterfase tevredener zijn over toetsing binnen hun instelling / opleiding.
Uit het kwalitatieve onderzoek, de interviews met de instellingen, valt op dat, hoewel
studenten tevreden lijken over de toetskwaliteit, instellingen nog verbeteringen zien op dit
gebied. Hierbij worden vooral de rol van de examencommissies en het gebruik van
toetsmatrijzen steeds belangrijker geacht.
Zowel uit het kwantitatieve als het kwalitatieve onderzoek blijkt dus dat studenten tevreden
zijn over de toetskwaliteit. Echter, de nazorg van tentamens kan wel nog een stuk beter.
Enerzijds zouden studenten meer naar inzagemomenten kunnen gaan, omdat zij hier veel
van kunnen leren en dit niet alleen is om je cijfer te veranderen. Daarnaast zouden
instellingen meer kunnen doen met deze inzagemomenten door deze bijvoorbeeld meer in
te bouwen in het curriculum. Studenten kunnen op deze manier meer leren van het
tentamen dat zij gemaakt hebben, in plaats van dat het tentamen alleen als afsluiting van de
cursus gezien wordt.
Beperkingen van het onderzoek
De uitvoering van dit onderzoek kent enkele beperkingen. Doordat er veel masterstudenten
mee hebben gedaan in de vragenlijst, kan het zijn dat de algemene tevredenheid van
studenten wat hoger uit gevallen is. Dit blijkt ook uit de hogere score van masterstudenten
op alle drie de gebieden. Daarnaast is het aantal studenten dat de vragenlijst heeft ingevuld
wat aan de lage kant om te kunnen generaliseren naar de volledige studentenpopulatie,
maar dit geld voornamelijk voor de verschillen tussen sectoren.
Aanbevelingen voor de praktijk
In het algemeen lijken studenten tevreden over de toetskwaliteit binnen hun instelling. De
algemene gemiddeldes zijn hoog en de verschillen tussen de verschillende sectoren zijn
klein. Echter zijn er twee duidelijke aanbevelingen te noemen:
1) Studenten in de masterfase lijken tevredener over de toetskwaliteit op hun
opleiding. Toetsvormen lijken binnen de master beter aan te sluiten bij de cursus en
de studenten lijken tevredener over de feedback. Hieruit blijkt dat feedback
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
17
belangrijk is voor studenten en dit zou doorgevoerd moeten worden binnen de
bachelor / hoofdfase en propedeuse. Instellingen zouden daarom de toetsing binnen
de master kunnen vergelijken met de toetsing binnen de propedeuse / hoofdfase /
bachelor. Er kan gekeken worden naar wat het verschil is tussen de manier van
toetsen en de feedback om op die manier de toetsing binnen de bachelor / hoofdfase
/ propedeuse te verbeteren.
2) De inzagemomenten van de cursussen kunnen verbeterd worden. Het is zonde dat
studenten op dit moment geen gebruik maken van de inzagemomenten, omdat zij
hier een belangrijk leermoment missen. Op dit moment zijn inzagemomenten
cijfermatig, studenten willen van een 5,4 een 5,6 maken. Echter kan het voor alle
studenten zinvol te zijn om hun toetsen in te zien, om op die manier te leren van de
fouten die zij gemaakt hebben en dit mee te nemen naar het volgende tentamen dat
zij maken. Het is immers belangrijk dat als studenten afstuderen, zij weten waar nog
eventuele verbeteringen liggen. Het is aan studenten om dus meer gebruik te maken
van de inzagemomenten, maar het is aan instellingen om deze inzagemomenten te
verbeteren. Op dit moment wordt voornamelijk gebruik gemaakt van
inzagemomenten, zonder dat de student verdere feedback krijgt. Op deze manier
verdwijnt het leereffect bij voorbaat al en hebben studenten weinig aan de
inzagemomenten. Als instellingen de inzagemomenten verder verbeteren door deze
bijvoorbeeld op te nemen in het curriculum, of studenten ruimte geven om tijdens
inzagemomenten feedback te ontvangen en te bespreken met de docent, kunnen
studenten meer leren van het tentamen.
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
18
Literatuurlijst
Bloom, B.S. (Ed.), Engelhart, M.D., Furst, E.J., Hill, W.H., & Krathwohl, D.R. (1956). Taxonomy
of educational objectives: The classification of educational goals. Handbook 1:
Cognitive domain. New York: David McKay.
Brookhart, S. M. (2001). Successful students‘ formative and summative uses of assessment
information. Assessment in Education, 8(2), 153-69.
Cluitmans, J. & Klarus, R. (2005). Competentiebeoordeling: een pleidooi voor congruentie.
Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 23 (4), 221-238.
Commissie Bruijn (2012). Vreemde ogen dwingen. Eindrapport Commissie externe validering
examenkwaliteit hoger beroepsonderwijs. Den Haag: HBO-raad.
Doorewaard, H. & Verschuren, P. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Den Haag:
Boom Lemma Uitgevers
Garrison, C. & Ehringhaus, M. (2007) Formative and summative assessments in the
classroom. Gedownload van
http://www.amle.org/Publications/WebExclusive/Assessment/tabid/1120/Default.
spx
Hattie, J., & Timperley, H. (2007). The power of feedback. Review of Educational Research,
77(1), 81-112.
Knight, P.T. (2002). Summative Assessment in higher education: practices in disarray.
Studies in higher education, 27 (3), 275 – 286.
Linn, R.L. (1990). Admissions testing: Recommended uses, validity, differential prediction,
and coaching. Applied measurement in Education, 3 (4), 297-318.
Mager, U., & Nowak, P. (2012). Effects of student participation in decision making at school.
A systematic review and synthesis of empirical research. Educational Research
Review, 7, 38-61.
Shepard, L.A. (2000). The role of assessment in a learning culture. Educational Researcher,
29 (7), 4-14.
Van Berkel, H., & Bax, A. (2002). Toetsen in het hoger onderwijs. Houten: BohnStafleu van
Loghum.
Van der Vleuten, C.P.M., & Schuwirth, L.W.T. (2011). Een model voor programmatische
toetsing. Examens, 3, 5-9.
Toetskwaliteit in het hoger onderwijs | Bureau ICE & Landelijke Studenten Vakbond
19