Eindrapport _Consultatieronde OGGPA_shiftN_120514


CONSULTATIERONDE
MET
BETREKKING
TOT
DE
OPERATIONALISERING
VAN
ERVARINGSDESKUNDIGHEID
IN
DE
GGZ
Eindrapport
Opdrachtgever:
Overlegplatform
Geestelijke
Gezondheidszorg
Provincie
Antwerpen
(OGGPA
vzw)
Uitvoerder:
Vlaams
Patiëntenplatform
vzw
Contractant:
shiftN
cvba
Auteurs:
Kim
Becher,
Philippe
Vandenbroeck
(shiftN)
12
mei
2014
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
1
INHOUDSOPGAVE
1
2
Situering
3
Aanpak
3
2.2
Consultatieronde:
individuele
gesprekken
met
professionals
uit
de
GGZ
3
2.1.1
Gespreksagenda
2.1.2
Organisatie
van
de
gespreksronde
3
4
Focusgroep
van
ervaringsdeskundigen
6
7
Algemeen
perspectief
van
professionals
op
het
inzetten
van
ED
Positieve
bijdragen
van
ervaringsdeskundigen
7
3.1
3.2
8
3.3
3.2.1
Resultaten
van
de
interviews
3.2.2
Resultaten
van
de
focusgroep
8
10
Punten
van
kritiek
en
bezorgdheid
12
12
12
13
13
3
2.1
Draagvlak
voor
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ
3.3.1
3.3.2
3.3.3
3.3.4
4
5
Argumenten
tegen
het
inzetten
van
betaalde
of
vrijwillige
ED
Argumenten
tegen
de
inschakeling
van
betaalde
ED
Argumenten
tegen
het
inzetten
van
vrijwilligers
Andere
punten
van
kritiek/bezorgdheid
3.4
Settings
en
rollen
waarin
ervaringsdeskundigen
actief
zijn
14
3.4.1
3.4.2
3.4.3
3.4.4
3.4.7
14
16
17
18
20
21
4.1
4.2
4.3
Context:
de
paradigmawissel
naar
herstelondersteunende
zorg
21
Competenties
van
ervaringsdeskundigen:
resultaten
van
de
interviews
22
Omkadering
van
ervaringsdeskundigen
23
4.3.1
4.3.2
4.3.3
4.3.4
4.3.5
Resultaten
van
de
interviews
Resultaten
van
de
focusgroep
Verloning
Opleiding
Beroepsgeheim
en
aansprakelijkheid
23
25
25
29
31
33
Mobiel
Team
Antwerpen
PZ
Bethaniënhuis:
HOP‐team
VDIP/Andante
Overige
rollen
en
settings
Toekomstige
rollen
en
settings?
Randvoorwaarden
voor
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen
Conclusies
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
2
1.
SITUERING
De
werkgroep
Ervaringsdeskundigheid
van
het
Overlegplatform
Geestelijke
Gezondheidszorg
Provincie
Antwerpen
(OGGPA)
heeft
zich
recent
‐
in
trialoog
met
cliënten
en
familie
‐
beraden
over
de
plaats
van
ervaringsdeskundigheid
in
de
geestelijke
gezondheidszorg.
Het
eindrapport
van
de
werkgroep
bespreekt
de
rol
en
meerwaarde
van
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ
en
stelt
voor
om
een
functioneel
en
arbeidsrechtelijk
onderscheid
te
maken
tussen
een
Ervaringsdeskundige
(ED)
die
als
vrijwilliger
een
bijdrage
levert,
en
een
Begeleider
in
de
GGZ
met
Ervaringsdeskundigheid
(BGE)
die
behoort
tot
een
nieuwe
beroepsgroep1.
De
nota
van
de
werkgroep
spreekt
zich
ook
uit
over
de
mogelijke
taken
die
de
ervaringsdeskundige
(als
ED
of
BGE)
kan
opnemen
en
welke
competenties
en
randvoorwaarden
daarvoor
nodig
zijn.
Het
doel
van
de
onderhavige
studie
was
om
via
een
bredere
consultatie
van
de
GGZ‐sector
in
de
provincie
Antwerpen
te
beluisteren
hoe
professionals
in
diverse
geledingen
van
de
GGZ
in
Antwerpen
staan
tegenover
de
voorstellen
van
de
OGGPA‐werkgroep
en
dus
vast
te
stellen
hoe
groot
het
draagvlak
hiervoor
is.
Daarnaast
werd
een
focusgroep
georganiseerd
om
het
standpunt
van
ervaringsdeskundigen
zelf
te
horen.
Met
deze
studieronde
werd
ook
beoogd
om
een
aantal
antwoorden
op
operationele
vraagstukken
scherper
te
stellen,
na
te
gaan
voor
welke
taken
en
rollen
zij
kunnen
worden
ingeschakeld
en
te
peilen
naar
oplossingen
met
betrekking
tot
hun
arbeidsrechtelijke
inbedding.
Het
creëren
van
ruimte
voor
ervaringsdeskundigheid
is
immers
geen
triviale
ingreep
en
vraagt
van
alle
partijen
een
hele
aanpassing
in
cultuur,
praktijk
en
organisatie.
De
werkgroep
Ervaringsdeskundigheid
waarschuwt
ervoor
dat
het
overhaast
inzetten
van
ED/BGE
contraproductief
kan
zijn.
Adviesbureau
shiftN
werd
ingeschakeld
om
op
basis
van
een
25‐tal
individuele
gesprekken
met
zegspersonen
uit
de
GGZ
in
Antwerpen
en
een
focusgroep
met
ervaringsdeskundigen
antwoorden
te
zoeken
op
bovenstaande
vragen.
De
inzichten
uit
deze
consultatieronde
vormen
de
basis
van
de
conclusies
van
dit
verslag.
2.
AANPAK
2.1
Consultatieronde:
individuele
gesprekken
met
professionals
uit
de
GGZ
2.1.1
Gespreksagenda
De
bedoeling
van
de
gesprekken
was
in
eerste
instantie
om
te
peilen
naar
de
positie
van
de
zegspersonen
met
betrekking
tot
het
inschakelen
van
ervaringsdeskundigheid
in
de
geestelijke
gezondheidszorg.
Daarbij
werd
uitgegaan
van
een
open
interviewagenda.
Het
1
Rapport van de OGPPA werkgroep Ervaringsdeskundigheid, 2013,
http://www.oggpa.be/?action=onderdeel&onderdeel=589&titel=Documenten
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
3
rapport
van
de
OGGPA‐werkgroep
vormde
het
uitgangspunt
van
de
gesprekken.
Iedere
gesprekspartner
werd
gevraagd
om
dit
document
op
voorhand
door
te
nemen.
Er
werd
dus
gepeild
naar
het
draagvlak
voor
de
voorstellen
van
de
werkgroep,
maar
ook
naar
mogelijke
knelpunten.
In
tweede
instantie
werd
nagegaan
hoe
de
door
de
werkgroep
voorgestelde
aanpak
‐
qua
rollen
van
ervaringsdeskundigen,
opleiding,
omkadering
en
juridische
en
arbeidstechnische
inbedding
‐
verder
kan
verdiept
en
geoperationaliseerd
worden.
Daarbij
diende
de
nodige
aandacht
te
worden
besteed
aan
de
diversiteit
van
zorgomgevingen
in
de
GGZ.
2.1.2
Organisatie
van
de
gespreksronde
Doel
was
om
de
diversiteit
van
voorzieningen
en
professionele
rollen
in
de
Antwerpse
GGZ
zo
goed
mogelijk
te
dekken.
Met
OGGPA
werd
overeengekomen
om
de
voorzieningen
te
bundelen
in
vier
categorieën:
• Residentiële
zorginstellingen:
psychiatrische
ziekenhuizen,
psychiatrische
afdelingen
van
algemene
ziekenhuizen,
psychiatrische
verzorgingstehuizen,
initiatieven
Beschut
Wonen.
• Ambulante
zorginstellingen:
Centra
Geestelijke
Gezondheidszorg;
CAW
• Thuiszorg:
projecten
psychiatrische
zorg
in
de
thuissituatie
• Dagontmoetingscentra
en
andere
voorzieningen
met
een
RIZIV‐conventie.
Daarnaast
werd
een
onderscheid
gemaakt
tussen
vier
functionele
categorieën
in
deze
instellingen:
• Medisch‐psychiatrische
zorg
• Psychotherapeutische
zorg
• Ondersteunende
zorg
(verpleging,
maatschappelijk
werk,
ergotherapie,...)
• Beheer,
HRM
Kruising
van
de
verschillende
beroepgroepen
met
de
diverse
types
van
instellingen
resulteerde
in
de
volgende
tabel:
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
4
Medisch‐
Psycho‐
Ondersteunend Beheer/
psychiatrisch therapeutisch
HRM
Residentiële
zorg
3
(2)
2
(3)
4
(3)
3
(2)
12
(10)
Ambulante
zorg
0
(2)
4
(3)
2
(3)
3
(2)
9
(10)
Thuiszorg
‐
‐
2
(2)
2
(1)
4
(3)
Ontmoetingscentra
‐
‐
1
(1)
1
(1)
2
(2)
Verslavingszorg
‐
‐
‐
1
(0)
1
(0)
Totaal
gesprekken
3
(4)
6
(6)
9
(9)
10
(6)
28
(25)
Wat
de
geselecteerde
voorzieningen
betreft,
had
shiftN
de
volgende
bundeling
voorgesteld:
• 3
instellingen
residentieel
• 3
instellingen
ambulant
• 2
thuiszorgprojecten
• 1
ontmoetingscentrum
Op
basis
hiervan
werkte
OGGPA
een
'Matrix'
van
geselecteerde
voorzieningen
uit
die
representatief
werd
geacht
voor
de
GGZ‐sector
in
de
provincie
Antwerpen:
Residentiële
zorg:
PZ
Bethaniënhuis
Zoersel;
PVT
Salto
Geel;
BW
De
Vliering
Boechout
Ambulante
zorg:
CGG
Andante
Antwerpen;
CGG
De
Pont
Mechelen;
CAW
Antwerpen
Thuiszorg:
Mobiel
Team
Antwerpen;
PZT
Este
Mechelen
Ontmoetingscentra:
't
Twijgje
Turnhout
Bij
de
planning
werd
betracht
om
gesprekken
zoveel
mogelijk
te
bundelen
per
instelling.
Binnen
één
instelling
kwamen
zegspersonen
van
verschillende
groepen
aan
bod.
In
de
praktijk
bleek
het
meestal
niet
mogelijk
om
drie
of
vier
gesprekken
op
dezelfde
dag
te
plannen.
Toch
kan
worden
aangestipt
dat
de
voorzieningen
die
werden
aangesproken
zo
goed
mogelijk
hun
best
deden
om
aan
de
planning
tegemoet
te
komen.
De
cijfers
tussen
haakjes
geven
het
geplande
aantal
interviews
aan,
de
cijfers
zonder
haakjes
het
reële
aantal.
Het
bleek
niet
mogelijk
om
met
psychiaters
te
spreken
die
werkzaam
zijn
in
de
ambulante
zorg.
Als
reden
werd
opgegeven
dat
zij
wegens
de
hoge
werklast
en
een
algemeen
tijdgebrek
geen
plaats
in
hun
agenda
konden
vrijmaken
voor
een
interview.
Wij
kregen
wel
mee
van
CGG
Andante
dat
de
psychiater
die
verantwoordelijk
is
voor
het
VDIP‐team
positief
staat
tegenover
het
inschakelen
van
een
ervaringsdeskundige
daarin.
Daarnaast
werd
een
extra
interview
gepland
met
een
psychiater
in
de
residentiële
zorg.
Omdat
wij
telkens
vier
gesprekken
hadden
aangevraagd
bij
de
ambulante
centra,
werden
de
interviews
met
psychiaters
vervangen
door
gesprekken
met
psychologen.
In
één
geval
ging
het
om
een
dubbelgesprek
met
twee
psychologen.
Het
volwassenenteam
van
Boom
koos
er
zelfs
voor
om
ons
met
het
hele
team
te
woord
te
staan.
In
De
Pont
en
Andante
deden
wij
ook
telkens
een
dubbelinterview
met
maatschappelijk
werkers,
waardoor
het
reële
aantal
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
5
gesprekspartners
in
die
categorie
eveneens
hoger
uitkomt
(11).
Tenslotte
kozen
we
ervoor
om
in
alle
voorzieningen
van
de
matrix
een
gesprek
met
een
beheerder
te
hebben,
omwille
van
de
bredere
kijk
die
zij
hebben
op
de
situering
van
hun
respectieve
organisatie/geleding
binnen
het
zorggebeuren.
Daarnaast
werden
nog
twee
aanvullende
interviews
georganiseerd.
Een
met
de
verslavingszorg
(Free
Clinic)
en
een
met
vzw
De
Link
(Armoede
en
sociale
uitsluiting).
Free
Clinic
werd
toegevoegd
aan
de
interviewlijst
vanuit
de
overweging
dat
de
verslavingszorg
al
langer
ervaring
heeft
met
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen
en
omwille
van
de
specifieke
plaats
die
verslavingszorg
inneemt
binnen
de
GGZ.
In
het
oorspronkelijke
voorstel
was
voorzien
om
een
vraaggesprek
te
organiseren
met
een
syndicale
vertegenwoordiger
uit
de
sector
GGZ.
Naarmate
de
consultatieronde
vorderde,
bleek
echter
dat
oplossingen
met
betrekking
tot
het
arbeidsrechtelijk
statuut
van
ervaringsdeskundigen
niet
los
kunnen
worden
gezien
van
een
aantal
aspecten
die
specifiek
verband
houden
met
de
aard
van
de
doelgroep
en
waardoor
ervaringsdeskundigen
moeilijk
zijn
in
te
passen
binnen
het
bestaande
juridische
kader
van
de
GGZ.
Daarom
leek
het
ons
zinvol
om
te
rade
te
gaan
bij
een
organisatie
die
al
langer
ervaring
heeft
met
deze
aspecten
en
waarvan
de
doelgroep
gelijkenissen
vertoont
met
die
van
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ,
namelijk
vzw
De
Link,
de
organisatie
die
instaat
voor
de
opleiding
en
tewerkstelling
van
ervaringsdeskundigen
in
de
armoede
en
sociale
uitsluiting.
De
relevante
punten
van
het
interview
met
Els
Van
den
Berghe,
verantwoordelijke
'Werk'
bij
De
Link,
zijn
opgenomen
in
punt
4.3.3.
van
dit
verslag.
2.2
Focusgroep
van
ervaringsdeskundigen
Om
ook
de
stem
van
ervaringsdeskundigen
zelf
te
horen,
werd
op
28
maart
2014
een
focusgroep
georganiseerd.
Oorspronkelijk
was
een
groep
voorzien
van
5
tot
8
deelnemers
die
als
vrijwilliger
werkzaam
zijn
in
de
GGZ.
We
besloten
de
groep
uit
te
breiden
met
Elke
Van
Gompel,
de
enige
BGE
in
Antwerpen
die
op
dat
moment
beschikbaar
was,
en
met
ervaringsdeskundigen
uit
de
verslavingszorg
en
de
sector
armoede
en
sociale
uitsluiting.
Mede
dankzij
de
tussenkomst
van
Karolien
Weemaes
(OGGPA)
en
Ann
Van
de
Vloet
(Uilenspiegel)
werden
al
vlug
twaalf
deelnemers
bereid
gevonden
om
deel
te
nemen.
Vier
van
de
twaalf
moesten
op
de
valreep
afzeggen,
waardoor
de
uiteindelijke
focusgroep
bestond
uit
acht
personen.
Naast
de
focusgroep
werden
nog
twee
individuele
gesprekken
gevoerd
met
ervaringsdeskundigen
die
als
vrijwilligers
werkzaam
zijn
bij
De
Pont
en
VDIP.
We
ontvingen
ook
nog
een
schriftelijke
bijdrage
van
een
medewerker
van
het
HOP‐team
(PZ
Bethaniënhuis).
De
deelnemers
aan
de
focusgroep
werden
verzocht
om
te
reflecteren
over
de
volgende
open
vragen:
• Welke
bijdragen
leveren
ervaringsdeskundigen?
• Wat
helpt
mij
?
(hulpmiddelen)
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
6
•
•
Wat
belemmert
mij
?
(hinderpalen)
Welke
rollen
kunnen
ED
spelen
in
de
toekomst?
De
resultaten
van
de
focusgroep
zijn
weergegeven
onder
de
secties
van
dit
verslag
die
betrekking
hebben
op
de
bovenstaande
vragen.
3.
DRAAGVLAK
VOOR
HET
INZETTEN
VAN
ERVARINGSDESKUNDIGEN
IN
DE
GGZ
3.1
Algemeen
perspectief
van
professionals
op
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen
Een
eerste
vaststelling
die
op
basis
van
de
interviewresultaten
kan
worden
gedaan,
is
dat
er
qua
perceptie
van
de
bijdrage
die
ervaringsdeskundigen
kunnen
leveren
in
de
geestelijke
gezondheidszorg
een
duidelijk
verschil
bestaat
tussen
professionals
die
gewend
zijn
om
met
ervaringsdeskundigen
te
werken
en
zij
die
deze
ervaring
niet
hebben.
Professionals
die
ervaring
hebben
met
ervaringsdeskundigen
hebben
over
het
algemeen
een
positieve
tot
zeer
positieve
indruk
van
hun
bijdrage,
terwijl
de
perceptie
bij
de
overige
professionals
een
gevarieerder
beeld
laat
zien.
Een
tweede
vaststelling:
slechts
enkele
van
de
professionals
die
wij
interviewden
gaven
de
indruk
echt
afwijzend
te
staan
tegenover
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen.
Onder
de
professionals
die
nog
niet
met
ervaringsdeskundigen
in
contact
kwamen,
blijken
er
heel
wat
vragen
en
kritische
bedenkingen
te
bestaan
over
competenties
en
rollen,
alsook
over
kwesties
in
verband
met
privacy
en
beroepsgeheim.
Maar
de
meesten
kunnen
zich
wel
voorstellen
dat
ervaringsdeskundigen
een
zinvolle
bijdrage
kunnen
leveren
in
de
geestelijke
gezondheidszorg.
Grosso
modo
kan
de
groep
van
28
'gesprekspartners'
worden
opgesplitst
in
drie
min
of
meer
gelijke
delen:
een
groep
van
professionals
die
ervaring
heeft
met
betaalde
ervaringsdeskundigen;
een
groep
die
ervaring
heeft
met
vrijwillige
ervaringsdeskundigen;
en
een
derde
groep
die
noch
met
vrijwilligers
noch
met
BGE
(betaalde
ervaringsdeskundigen)
ervaring
heeft.
De
eerste
groep
bestaat
uit
zes
professionals
die
betrokken
zijn
bij
de
2b‐teams
van
Mobiel
Team
Antwerpen,
een
beheerder
uit
de
verslavingszorg
en
een
beleidsmaker
uit
het
welzijnswerk.
Daarnaast
hebben
wij
een
medewerker
van
CGG
Andante
tot
deze
groep
gerekend.
Zij
werkte
samen
met
betaalde
ervaringsdeskundigen
in
het
kader
van
het
'Mindspring'‐project,
een
herstelwerkgroep
voor
asielzoekers
met
post‐traumatische
klachten.
De
tweede
groep
bestaat
uit
vier
medewerkers
van
PZ
Bethaniënhuis,
twee
zegspersonen
van
CGG
De
Pont,
één
medewerker
van
VDIP
(CGG
Andante)
en
twee
medewerkers
van
't
Twijgje
in
Turnhout.
Zowel
de
eerste
als
de
tweede
groep
staat
over
het
algemeen
zeer
positief
tegenover
de
samenwerking
met
ervaringsdeskundigen,
al
moet
hierbij
worden
aangestipt
dat
die
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
7
samenwerking
zich
voor
sommige
professionals
nog
maar
in
een
pril
stadium
bevindt
(bv.
sinds
begin
2014
in
PZ
Bethaniënhuis).
De
derde
groep
ten
slotte
bestaat
uit
vier
medewerkers
van
PVT
Salto
Geel,
twee
zegspersonen
van
CGG
Andante,
twee
van
CGG
De
Pont,
alsook
twee
medewerkers
van
PZT
Este.
Hoewel
deze
groep
geen
directe
ervaring
heeft
met
ervaringsdeskundigen,
zijn
vier
van
hen
al
vertrouwd
met
de
basisprincipes
van
herstelondersteunende
zorg
en
staan
zij
ook
positief
tot
zeer
positief
tegenover
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigheid
in
de
GGZ.
Het
zijn
bijvoorbeeld
professionals
die
studiedagen
rond
herstel
hebben
bijgewoond,
of
zelf
georganiseerd.
Op
basis
van
de
interviewresultaten
kan
dus
worden
geconcludeerd
dat
een
ruime
meerderheid
van
de
ondervraagden
een
positief
beeld
heeft
van
de
samenwerking
met
ervaringsdeskundigen.
Er
zitten
weliswaar
gradaties
in
de
rollen
en
settings
die
zij
volgens
de
verschillende
gesprekspartners
kunnen
spelen,
maar
de
meeste
professionals
zijn
het
erover
eens
dat
zij
een
belangrijke
bijdrage
kunnen
leveren
aan
de
GGZ.
Dat
geldt
des
te
meer
voor
de
professionals
die
de
principes
van
herstelondersteunende
zorg
zijn
toegedaan.
Voor
dit
onderzoek
werden
een
aantal
voorzieningen
specifiek
uitgekozen
op
basis
van
hun
ervaring
met
professionele
ervaringsdeskundigen.
Aan
de
andere
kant
werden
er
geen
interviews
voorzien
met
bijvoorbeeld
PAAZ‐afdelingen,
waar
de
herstelondersteunende
visie
tot
op
heden
blijkbaar
weinig
of
geen
ingang
heeft
gevonden.
Die
elementen
in
aanmerking
genomen,
zou
men
kunnen
stellen
dat
het
interviewstaal
niet
volkomen
representatief
is
voor
de
GGZ‐sector.
Desalniettemin
zijn
wij
van
mening
dat
kritische
stemmen
voldoende
aan
bod
zijn
gekomen
tijdens
de
consultatieronde.
Bovendien
kan
niet
worden
ontkend
dat
een
groeiend
aantal
professionals
en
voorzieningen
de
afgelopen
jaren
vertrouwd
is
geraakt
met
het
herstelondersteunend
gedachtegoed
en
ook
inspanningen
doet
om
het
in
praktijk
te
brengen.
Daarom
schijnen
ons
de
interviewresultaten
een
goede
weergave
te
zijn
van
wat
er
momenteel
leeft
in
de
sector.
3.2
Positieve
bijdragen
van
ervaringsdeskundigen
3.2.1
Resultaten
van
de
interviews
• De
professionals
die
samenwerken
met
ervaringsdeskundigen
wijzen
allemaal
op
de
verrassende
perspectieven
die
ED
inbrengen.
Als
ex‐cliënt
kijken
ze
op
een
heel
andere
manier
naar
zorg
dan
hulpverleners
gewend
zijn
en
helpen
ze
vastgeroeste
ideeën
te
doorbreken.
Ze
geven
ook
nuttige
kritische
feedback,
onder
meer
over
de
manier
waarop
professionele
hulpverleners
over
cliënten
spreken
en
met
cliënten
omgaan.
• De
ervaringsdeskundige
bewaakt
het
cliëntenperspectief
en
de
principes
van
vraaggestuurde
zorg
binnen
de
zorgverlening.
Wordt
er
wel
voldoende
gedacht
en
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
8
gehandeld
vanuit
de
noden
en
doelstellingen
van
de
cliënt?
Hulpverleners
handelen
volgens
een
bepaalde
visie,
zonder
altijd
te
beseffen
dat
die
in
een
bepaalde
context
of
voor
sommige
cliënten
herstelbelemmerend
kan
werken.
•
Doordat
zij
zelf
een
herstelproces
hebben
doorlopen
en
belangrijke
stappen
vooruit
hebben
kunnen
zetten,
bieden
ervaringsdeskundigen
hoop
aan
cliënten.
Bovendien
slagen
ze
er
vanuit
hun
positie
van
gelijkwaardigheid
en
ervaring
vaak
beter
in
om
cliënten
los
te
rukken
uit
hun
passiviteit.
• Brugfunctie:
ervaringsdeskundigen
staan
dichter
bij
de
leefwereld
van
de
cliënt.
Hulpverleners
maken
deel
uit
van
een
organisatie
en
gedragen
zich
eerder
volgens
de
regels
en
protocollen
die
de
organisatie
voorschrijft.
Vanuit
hun
ervaring
met
beide
werelden
kunnen
ervaringsdeskundigen
een
beter
wederzijds
begrip
tussen
hulpverlener
en
cliënt
tot
stand
brengen.
• Familiecontact:
ervaringsdeskundigen
kunnen
ook
een
waardevolle
bijdrage
leveren
bij
het
betrekken
van
de
familie,
o.a.
door
ze
een
betere
kijk
te
geven
op
wat
de
cliënt
meemaakt,
maar
ook
door
hoop
te
bieden
op
herstel.
• Ervaringsdeskundigen
dagen
de
herstelondersteunende
visie
uit.
Hoewel
therapeuten
meer
en
meer
vertrouwd
raken
met
de
herstelvisie,
hebben
zij
niet
altijd
de
reflex
om
die
in
de
praktijk
toe
te
passen.
Ervaringsdeskundigen
zijn
een
belichaming
van
de
herstelvisie
binnen
organisaties.
Zij
wijzen
hulpverleners
op
drempels
die
herstel
belemmeren
en
factoren
die
herstel
bevorderen.
• Volgens
sommige
gesprekspartners
kunnen
ervaringswerkers
ook
een
rol
spelen
in
de
opbouw
van
de
zorgorganisatie
in
het
algemeen,
en
in
het
bijzonder
het
getrapte
zorgmodel
waarbij
met
schaarse
middelen
de
beste
resultaten
worden
beoogd
in
het
kader
van
het
herstelgericht
denken.
• Er
werd
ook
geopperd
dat
ervaringsdeskundigen
individuele
cliënten
kunnen
begeleiden
wanneer
die
op
consultatie
gaan
bij
hun
psychiater
of
andere
hulpverleners.
Sommige
cliënten
durven
bijvoorbeeld
niet
in
gesprek
te
gaan
met
hun
psychiater
over
medicatie
en
dosering.
Ervaringsdeskundigen
zouden
ze
hierbij
kunnen
helpen.
• Daarnaast
kunnen
ervaringsdeskundigen
een
belangrijke
rol
spelen
op
het
gebied
van
voorlichting
en
informatie
en
de
vorming
van
hulpverleners.
Hieronder
zijn
enkele
citaten
weergegeven
van
professionals
die
getuigen
over
hun
positieve
ervaringen
met
ervaringsdeskundigen:
In
de
sector
bots
je
op
heel
veel
vooroordelen.
Als
je
begint
te
praten
over
ervaringsdeskundigheid,
zal
elke
hulpverlener
die
ooit
in
de
psychiatrie
heeft
gewerkt
zich
onmiddellijk
de
meest
irritante
psychiatrische
patiënt
voor
de
geest
halen
die
ze
zich
kunnen
herinneren
en
zich
dan
inbeelden
dat
die
bij
hen
komt
werken.
Dat
is
een
heel
menselijke
reactie.
Maar
ik
denk
dat
misschien
velen
zich
geroepen
voelen
maar
niet
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
9
iedereen
is
uitverkoren.
Om
als
BGE
aan
de
slag
te
gaan,
moet
je
een
aantal
vaardigheden
hebben
die
niet
iedereen
bezit.
Om
te
beginnen
moet
je
kunnen
samenwerken
met
hulpverleners.
Het
zijn
werknemers,
dus
je
mag
echt
wel
wat
van
ze
verwachten.
En
er
is
nog
altijd
iets
te
zeggen
voor
de
expertise
van
de
hulpverlener
en
van
de
psychiater.
Het
is
belangrijk
dat
die
expertises
gezamenlijk
worden
ingezet.
Ze
hebben
heel
vaak
andere
ideeën.
Ik
heb
ook
al
verschillende
keren
de
BGE
meegenomen
naar
cliënten
thuis.
Ook
daar
vinden
ze
vaak
nog
een
andere
invalshoek.
Cliënten
staan
daar
ook
open
voor
en
reageren
er
heel
positief
op.
Het
geeft
hen
ook
hoop.
"Jij
hebt
die
stoornis
ook!
En
jij
zit
nu
in
de
hulpverlening?
Amai".
"Jij
neemt
ook
medicatie,
en
je
kunt
nog
functioneren?".
Die
gesprekken
zijn
vaak
heel
boeiend.
Het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen
is
zo'n
ervaring
waarvan
ik
zeg:
waarom
hebben
we
dit
nooit
eerder
gedaan?
En
waarom
hebben
ze
dat
nog
steeds
niet
in
het
ziekenhuis?
(...)
Omdat
de
ervaringsdeskundige
altijd
nog
net
dat
beetje
meer
kan
bieden
dan
de
meest
empathische
hulpverlener.
Een
ervaringsdeskundige
kan
op
een
heel
andere
manier
meeleven,
maar
heeft
ook
geleerd
om
op
een
constructieve,
professionele
manier
om
te
gaan
met
zijn
ervaringen.
Vanuit
mijn
ervaring
in
het
ziekenhuis
weet
ik
dat
heel
vaak
over
mensen
gepraat
wordt
zonder
dat
men
denkt
aan
wat
die
patiënt
zou
vinden
van
wat
er
over
hem
gezegd
wordt.
Door
de
aanwezigheid
van
een
ervaringsdeskundige
besef
je
dat
je
soms
op
een
heel
crue
manier
praat
over
mensen.
We
hadden
een
cliënt
met
schizofrenie
die
heel
moeilijk
in
beweging
te
krijgen
was.
De
BGE
is
toen
een
keer
meegegaan
en
heeft
heel
mooi
verwoord
waarom
zij
tot
zo
weinig
kwam.
Vervolgens
heeft
ze
de
individuele
begeleider
ook
goed
geholpen
bij
het
in
kaart
brengen
van
het
probleem.
Drie
jaar
geleden
werd
voor
het
eerst
gezegd
dat
we
in
de
toekomst
met
ervaringsdeskundigen
wilden
gaan
werken.
Toen
had
ik
onze
reacties
moeten
opnemen:
"Dat
kan
toch
niet!",
"Waar
gaat
dat
naartoe?",
"We
zullen
niet
meer
kunnen
zeggen
wat
we
willen!"
Het
is
grappig
om
te
zien
hoe
de
zaken
kunnen
keren.
Als
je
eenmaal
de
klik
hebt
gemaakt,
lijk
het
allemaal
plots
vanzelfsprekend.
Wij
gaan
ervan
uit
dat
we
moeten
werken
volgens
een
bepaalde
visie,
die
ons
handelen
als
hulpverleners
stuurt.
Net
die
visie
kan
patiënten
erg
belemmeren
in
hun
herstel.
Dit
kan
gaan
over
de
manier
waarop
medicatie
wordt
besproken,
een
aparte
systeemtherapeut
die
familiegesprekken
doet,
persoonlijke
begeleiders
die
bij
elke
heropname
en
afdeling
weer
anders
zijn...
Ook
het
ruimere
ziekenhuis
is
een
structuur
waarbinnen
hulpverleners
en
patiënten
een
bepaalde
rol
vervullen,
die
herstel
kan
onderdrukken.
Zowel
de
afdeling
als
het
ruimere
ziekenhuis
zouden
nog
veel
meer
in
functie
van
patiënten
moeten
worden
ingericht.
Dit
is
me
veel
meer
beginnen
dagen
door
met
ervaringswerkers
te
werken."
3.2.2
Resultaten
van
de
focusgroep
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
10
Heel
wat
punten
die
hierboven
zijn
aangehaald,
werden
ook
naar
voren
gebracht
in
de
focusgroep.
Daarnaast
werden
nog
de
volgende
bijdragen
genoemd:
• Vanuit
de
herstelvisie
kijken
ervaringsdeskundigen
op
een
andere
manier
naar
patiënten
met
een
dubbele
diagnostiek.
In
plaats
van
in
categorieën
(‘vakjes’)
te
denken,
benaderen
zij
de
mens
vanuit
zijn
noden
en
behoeften.
• Nabijheid:
ervaringsdeskundigen
staan
dichter
bij
de
cliënt
dan
hulpverleners
en
kunnen
op
een
heel
andere
manier
meeleven.
Cliënten
voelen
zich
opeens
gelijkwaardig
en
nemen
gemakkelijker
een
open
houding
aan.
Ze
durven
zaken
te
zeggen
die
ze
normaal
nooit
zullen
zeggen
aan
een
professional.
Een
heel
belangrijke
eigenschap
van
de
ervaringsdeskundige
is
dan
ook
dat
hij
goed
kan
luisteren.
• Ervaringsdeskundigen
kunnen
hun
lotgenoten
ervan
doordringen
dat
inspraak
in
hun
eigen
behandelproces
een
essentieel
onderdeel
is
van
de
herstelvisie.
Zij
spelen
m.a.w.
een
belangrijke
rol
in
de
empowerment
van
cliënten.
• Destigmatisering:
ED
helpen
lotgenoten
om
de
schaamte
voor
de
diagnose
te
overwinnen
en
om
zelfstigma
te
bestrijden.
• Ervaringsdeskundigen
kunnen
op
beleidsniveau
de
belangen
van
lotgenoten
behartigen.
Doordat
zij
hun
eigen
ervaringen
hebben
leren
overstijgen,
hebben
ze
een
beter
zicht
op
de
gemeenschappelijke
noden
van
lotgenoten.
Het
is
een
rol
waarin
ervaringsdeskundigen
kunnen
groeien.
"Niet
iedereen
moet
voortdurend
met
cliënten
omgaan,
al
is
het
belangrijk
om
het
contact
met
de
basis
niet
te
verliezen".
• ED
kunnen
ook
op
beleidsniveau
advies
verstrekken
aan
voorzieningen.
Bv.
de
werkgroep
'Denk'
in
Leuven
zit
in
een
regionaal
overlegorgaan
met
het
mobiel
team
van
Vlaams
Brabant.
Als
er
een
vraag
komt
van
het
team
wordt
daarover
binnen
de
groep
van
15
ED
overlegd
en
advies
verstrekt,
bijvoorbeeld
rond
concrete
vragen
als
"hoe
lang
begeleiden
we
een
cliënt?"
Door
te
reflecteren
vanuit
de
ervaring
van
de
hele
groep,
komt
men
tot
een
meer
voldragen
visie.
• ED
kunnen
meehelpen
bij
het
uitbouwen
van
netwerken,
organisaties,
overlegorganen
waarin
geparticipeerd
wordt
door
cliënten/ervaringsdeskundigen.
• Op
basis
van
hun
ervaringen
kunnen
ED
lotgenoten
doorverwijzen
naar
de
juiste
kanalen,
voorzieningen,
personen.
• ED
kunnen
cliënten
aanmoedigen
om
in
gesprek
te
gaan
met
hun
psychiater
over
medicatie
en
dosering.
Cliënten
moeten
leven
met
de
medicatie
en
dus
is
het
ook
normaal
dat
ze
inspraak
hebben.
Wat
zijn
de
bijwerkingen?
Wat
is
de
kostprijs?
Zijn
er
andere
mogelijkheden".
• De
ervaringsdeskundige
zou
ook
op
andere
vlakken
een
bemiddelingsrol
kunnen
vervullen
tussen
cliënt
en
psychiater.
Anderzijds
is
het
niet
de
bedoeling
dat
de
ED
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
11
•
het
hulpverleningsstandpunt
verdedigt
tegenover
de
cliënt.
De
vraag
moet
van
de
cliënt
zelf
komen.
Bij
Free
Clinic
(verslavingszorg)
kan
de
ervaringsdeskundige
een
gesprek
hebben
met
een
psychiater
over
een
cliënt.
Beroepsgeheim
vormt
in
principe
geen
obstakel.
Ervaringsdeskundigen
vallen
onder
dezelfde
deontologische
regels
als
professionals
in
de
verslavingszorg.
Zij
kunnen
op
vraag
van
de
cliënt
zelfs
optreden
als
vertrouwenspersoon.
3.3
Punten
van
kritiek/bezorgdheid
3.3.1
Argumenten
tegen
het
inzetten
van
betaalde
of
vrijwillige
ervaringsdeskundigen
• Slechts
enkele
professionals
die
wij
interviewden
stonden
volledig
afwijzend
tegenover
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen,
in
die
zin
dat
zij
twijfelen
aan
hun
toegevoegde
waarde
op
grond
van
hun
competenties,
die
volgens
hen
niet
als
evenwaardig
kunnen
worden
beschouwd
aan
het
competentieniveau
van
de
professionele
hulpverlener.
Door
het
aanwerven
van
ervaringsdeskundigen
zou
men
de
professionele
hulpverlener
te
kort
doen,
aangezien
die
een
aantal
jaren
studies
en
verschillende
stages
achter
de
rug
moet
hebben
om
een
aanstelling
binnen
de
GGZ
te
krijgen.
• Daarnaast
werd
ook
gewezen
op
risico's
in
verband
met
beroepsgeheim
en
aansprakelijkheid.
Deze
aspecten
zouden
eerst
geregeld
moeten
worden
alvorens
men
kan
overgaan
tot
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen.
We
zullen
hier
verder
in
het
verslag
op
terugkomen
(punt
4.3.5).
3.3.2
Argumenten
tegen
de
inschakeling
van
betaalde
ervaringsdeskundigen
• Er
werd
in
de
gesprekken
verschillende
malen
verwezen
naar
financiële
belemmeringen,
met
name
door
professionals
van
centra
geestelijke
gezondheidszorg.
Zij
geven
aan
dat
CGG
te
kampen
hebben
met
een
algemeen
gebrek
aan
middelen
waardoor
ze
constant
moeten
opboksen
tegen
wachtlijsten.
Daarom
beschouwen
zij
de
aanwerving
van
professionele
hulpverleners
als
prioritair
en
zijn
ze
van
mening
dat
er
voorlopig
geen
plaats
is
voor
betaalde
ervaringsdeskundigen.
Dit
impliceert
geenszins
dat
CGG‐medewerkers
per
definitie
afkerig
staan
tegenover
samenwerking
met
ervaringsdeskundigen.
Integendeel,
wij
spraken
met
verschillende
CGG‐professionals
op
beheersniveau
en
op
de
werkvloer
die
zelfs
heel
positief
staan
tegenover
ervaringsdeskundigheid.
Alleen
verwachten
zij
niet
dat
ervaringsdeskundigen
op
dit
moment
de
vereiste
kwantitatieve
impact
kunnen
hebben
in
de
strijd
tegen
de
wachtlijsten.
• Er
werden
ook
bekommernissen
geuit
omtrent
kwetsbaarheid.
Ervaringsdeskundigen
komen
heel
dicht
in
aanraking
met
cliënten,
waardoor
zij
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
12
•
geconfronteerd
kunnen
worden
met
problematieken
en
situaties
die
gelijkenissen
vertonen
met
hun
eigen
verleden,
wat
een
risico
inhoudt.
Enerzijds
maakt
deze
kwetsbaarheid
juist
deel
uit
van
hun
toegevoegde
waarde.
Anderzijds
moeten
werkgevers
rekening
houden
met
de
mogelijkheid
van
langdurige
afwezigheid.
Vooral
voor
kleine
équipes
kan
dat
een
hinderpaal
betekenen.
Hun
kwetsbaarheid
kan
ervaringsdeskundigen
er
ook
van
weerhouden
om
in
een
betaald
statuut
te
stappen,
ook
al
heeft
de
overheid
maatregelen
genomen
waardoor
ED
binnen
een
bepaalde
periode
kunnen
terugvallen
op
het
oude
vervangingsinkomen
als
het
niet
lukt
om
een
betaalde
job
uit
te
oefenen.
Anderzijds
is
het
salaris
dat
zij
ontvangen
niet
veel
hoger
dan
een
volledig
vervangingsinkomen.
Daarenboven
liggen
de
eisen
en
verwachtingen
bij
werkgevers
en
collega's
hoger
wanneer
zij
een
volwaardig
salaris
krijgen.
Om
die
reden
opteren
sommige
ervaringsdeskundigen
voorlopig
voor
een
vrijwilligersstatuut.
3.3.3
Argumenten
tegen
het
inzetten
van
vrijwilligers
• Sommige
gesprekspartners
vrezen
dat
het
engagement
van
vrijwillige
ervaringsdeskundigen
minder
gewaarborgd
is
dan
wanneer
het
om
betaalde
krachten
gaat.
Voor
cliënten
is
het
belangrijk
om
zekerheid
te
hebben
over
het
engagement
van
de
zorgverleners
die
hen
omringen.
Hierbij
moet
worden
opgemerkt
dat
wij
van
de
gesprekspartners
die
momenteel
met
vrijwillige
ervaringsdeskundigen
werken
enkel
positieve
feedback
kregen
omtrent
hun
engagement.
• Evenwaardigheid.
Om
de
meerwaarde
van
ervaringsdeskundigen
ten
volle
te
kunnen
inzetten
in
een
organisatie
is
het
noodzakelijk
dat
hun
inbreng
als
evenwaardig
wordt
beschouwd
aan
die
van
de
overige
hulpverleners.
Anders,
zo
merken
sommige
gesprekspartners
op,
blijven
zij
toch
ergens
steken
in
de
rol
van
cliënt.
Bij
deze
erkenning
hoort
ook
een
billijke
beloning,
die
zij
als
vrijwilliger
niet
kunnen
krijgen.
3.3.4
Andere
punten
van
kritiek/bezorgdheid
• De
meest
uitgesproken
bezorgdheid
met
betrekking
tot
het
functioneren
van
ervaringsdeskundigen
betreft
hun
capaciteit
om
afstand
te
nemen
van
hun
eigen
ervaringen
en
een
constructieve
houding
aan
te
nemen
tegenover
reguliere
hulpverleners.
Uit
de
gespreksronde
blijkt
dat
het
negatieve
beeld
dat
professionals
hebben
van
ervaringsdeskundigen
meestal
is
ingegeven
door
ervaringen
met
patiëntenvertegenwoordigers
die
zich
vanuit
een
onverwerkt
verleden
uiterst
vijandig
opstellen
tegenover
hulpverleners.
• Sommige
hulpverleners
twijfelen
eraan
of
een
ervaringsdeskundige
volwaardig
lid
kan
zijn
van
een
behandelteam
en
kan
deelnemen
aan
de
teamvergaderingen.
Het
team
moet
erop
kunnen
vertrouwen
dat
die
persoon
de
regels
inzake
vertrouwelijkheid
respecteert
jegens
de
cliënt,
maar
ook
ten
aanzien
van
de
teamleden
zelf,
aangezien
die
soms
heel
persoonlijke
informatie
met
elkaar
delen.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
13
•
•
•
Daarnaast
heeft
elk
team
zijn
eigen
cultuur,
een
eigen
manier
van
spreken,
waarbij
humor
niet
mag
ontbreken.
Sommige
hulpverleners
vrezen
dat
het
moeilijk
wordt
om
op
dezelfde
manier
te
communiceren
wanneer
een
ervaringsdeskundige
mee
aan
tafel
zit,
omdat
die
te
gevoelig
zou
zijn
voor
de
manier
waarop
hulpverleners
spreken
over
cliënten.
Volgens
de
professionals
die
nu
reeds
met
ervaringsdeskundigen
werken,
blijkt
dit
geen
al
te
grote
problemen
op
te
leveren.
Teamleden
passen
hun
woordgebruik
aan,
maar
omgekeerd
geven
de
ervaringsdeskundigen
ook
blijk
van
voldoende
aanpassingsvermogen
en
begrip
voor
de
behoefte
van
hulpverleners
om
‘stoom
af
te
blazen’.
Sommige
gesprekspartners
wezen
ook
op
het
gevaar
van
rolverwarring.
Het
kan
voorkomen
dat
de
ervaringsdeskundige
vroeger
cliënt
is
geweest
in
de
afdeling
of
de
voorziening
waar
hij
nu
actief
is
als
ED,
of
dat
hij
nog
steeds
in
dezelfde
voorziening
behandeld
wordt,
of
na
herval
in
dezelfde
voorziening
wordt
opgenomen.
Dit
kan
voor
verwarring
zorgen,
niet
alleen
bij
de
hulpverlener
die
hem
als
cliënt
onder
behandeling
heeft
of
heeft
gehad,
maar
ook
bij
cliënten.
Sommige
cliënten
zouden
zich
ongemakkelijk
voelen
bij
het
feit
dat
een
vroegere
medecliënt
(of
iemand
die
nog
steeds
als
cliënt
in
behandeling
is)
toegang
krijgt
tot
hun
dossier.
Andere
gesprekspartners
wezen
op
het
risico
dat
ervaringsdeskundigen
evolueren
naar
een
rol
van
hulpverlener.
Volgens
de
professionals
met
wie
wij
spraken
moeten
die
rollen
duidelijk
gescheiden
blijven,
vooral
in
het
belang
van
de
cliënt.
Die
moet
weten
met
wie
hij
een
relatie
hulpverlener‐cliënt
heeft
en
bij
wie
hij
terecht
kan
voor
ervaringsdeskundige
hulp.
Tenslotte
zien
gesprekspartners
beperkingen
naar
rollen
en
settings
waarin
ervaringsdeskundigen
kunnen
worden
ingezet.
Met
name
op
opnameafdelingen
of
in
settings
waar
vooral
gewerkt
wordt
met
individuele
consultaties,
zoals
in
CGG,
zou
er
voor
ervaringsdeskundigen
geen
belangrijke
rol
zijn
weggelegd.
Hierbij
moet
worden
aangemerkt
dat
sommige
van
de
professionals
die
het
nauwst
samenwerken
met
ervaringsdeskundigen
er
juist
van
overtuigd
zijn
dat
ED
zowat
in
elke
afdeling
of
setting
een
zinvolle
bijdrage
kunnen
leveren.
Dit
verschil
in
perspectief
hangt
grotendeels
samen
met
de
mate
waarin
professionals
zich
scharen
achter
de
herstelondersteunende
visie,
waar
wij
dieper
op
in
zullen
gaan
in
punt
4.1.
3.4
Settings
en
rollen
waarin
ervaringsdeskundigen
thans
actief
zijn
In
deze
paragraaf
worden
enkele
voorbeelden
gegeven
van
de
settings
en
rollen
waarin
ervaringsdeskundigen
momenteel
actief
zijn,
op
basis
van
de
informatie
die
werd
verstrekt
door
de
deelnemers
aan
de
consultatieronde.
Deze
voorbeelden
beperken
zich
dus
tot
de
provincie
Antwerpen
en
tot
de
voorzieningen
die
werden
geconsulteerd
aan
de
hand
van
de
door
OGGPA
uitgewerkte
'matrix'.
3.4.1
Mobiel
Team
Antwerpen
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
14
Mobiel
Team
Antwerpen
is
sinds
1
mei
2013
operationeel.
Het
bestaat
uit
twee
mobiele
teams
die
vanuit
twee
verschillende
organisaties
worden
aangestuurd
('De
Vlierink'
en
'De
Link')
maar
die
vertrekken
vanuit
dezelfde
organisatorische
en
inhoudelijke
principes.
MTA
wordt
gefinancierd
met
middelen
van
SARA
in
het
kader
van
artikel
107
en
berust
op
een
samenwerking
van
de
Psychiatrische
Centra
Sint‐Amedeus
en
Broeders
Alexianen
met
de
teams
psychiatrische
thuiszorg
van
De
Vliering
en
De
Link.
De
mobiele
teams
staan
in
voor
de
thuisbegeleiding
van
cliënten
met
een
langdurige
psychiatrische
problematiek
in
de
zorgregio
Antwerpen
‐
Mortsel.
Met
het
oog
op
de
lancering
van
de
mobiele
teams
werden
twee
BGE's
(betaalde
ervaringsdeskundigen)
voor
een
halftijdse
opdracht
in
dienst
genomen.
Zij
nemen
deel
aan
de
teamvergaderingen
en
cliëntenbesprekingen,
gaan
mee
op
huisbezoek,
denken
mee
na
over
de
behandeling
van
cliënten
en
leiden
een
herstelwerkgroep
met
lotgenoten.
Daarnaast
helpen
ze
ook
mee
met
het
ontwikkelen
en
opvolgen
van
de
'krachten‐
en
crisiskaart'.
Dit
is
een
hulpmiddel
voor
de
cliënt
om
te
bepalen
wat
hij
zelf
kan
(krachten)
en
wat
de
hulpverlener
kan
doen
in
geval
van
een
crisis.
De
laatste
stap
in
de
crisiskaart
is
een
opname,
wat
het
team
zoveel
mogelijk
tracht
te
vermijden.
Verder
houden
ze
zich
ook
bezig
met
netwerkoverleg,
voorlichting
en
lezingen,
bijscholing
en
opleiding.
Een
essentieel
onderdeel
van
de
MTA‐filosofie
is
gelijkwaardigheid.
BGE
nemen
niet
alleen
als
volwaardig
partner
deel
aan
teamvergaderingen
maar
hebben
ook
toegang
tot
dossiers
en
worden
betaald
volgens
hetzelfde
barema
(bachelor‐niveau)
als
de
professionele
hulpverleners
in
het
team.
Hun
inbreng
is
verschillend
van
de
hulpverleners,
maar
wordt
als
even
waardevol
beschouwd.
Een
van
de
teamleden
drukt
het
als
volgt
uit:
"Persoonlijk
vind
ik
het
belangrijk
dat
ze
een
volwaardige
collega
zijn.
Ze
moeten
van
mij
geen
case
manager
zijn.
Dat
lijkt
me
niet
aangewezen.
Ze
moeten
flexibel
inzetbaar
zijn
en
volledig
toegang
krijgen
tot
vergaderingen,
briefings,
dossiers
(...).
Dat
is
net
de
grote
waarde
die
ze
hebben.
Anders
blijven
ze
toch
wel
in
die
cliëntenrol
steken.
"Jij
blijft
iemand
met
een
stoornis
en
moet
vooral
niet
in
de
dossiers
gaan
kijken"
Randvoorwaarden
voor
een
goede
samenwerking?
Ten
eerste
moet
de
coördinator
en
het
hele
team
er
achter
staan
dat
de
ED/BGE
een
plaats
krijgt,
een
stem,
een
mandaat.
Professionals
moeten
zich
ook
kwetsbaar
kunnen
opstellen
tegenover
ervaringsdeskundigen,
zodat
het
geen
wij‐zij‐verhaal
wordt,
maar
een
wij‐verhaal.
Openheid,
respect,
geduld
en
tijd
om
te
ervaren
welke
meerwaarde
de
ervaringsdeskundige
kan
bieden.
En
een
goede
selectie,
een
kader
en
functieomschrijving
waarin
duidelijk
wordt
gemaakt
wat
er
van
de
ervaringsdeskundige
verwacht
wordt.
Stressbestendigheid
is
ook
noodzakelijk.
Je
hebt
al
je
eigen
problemen
en
krijgt
alle
miserie
van
de
anderen
erbovenop.
Maar
dat
geldt
eigenlijk
voor
ons
allemaal.
Onder
de
hulpverleners
heb
je
veel
mensen
die
zelf
in
begeleiding
zijn
of
medicatie
nemen.
De
BGE
die
werkzaam
was
bij
mobiel
team
'De
Vliering"
is
eind
2013
uitgevallen,
met
een
herval
en
een
opname.
Zij
is
ondertussen
vervangen
door
een
tweede
BGE.
De
commentaren
van
teamleden
en
coördinatoren
over
beide
BGE's
zijn
lovend
tot
zeer
lovend
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
15
op
elk
van
de
genoemde
taken.
Het
enige
minpunt
is
het
uitvallen
van
de
eerste
BGE.
Daarbij
kan
niet
met
zekerheid
worden
gezegd
wat
de
oorzaak
was
van
het
herval
en
of
dit
te
maken
had
met
haar
activiteit
als
ervaringsdeskundige.
Zoals
door
verschillende
gesprekspartners
werd
aangegeven,
maakt
de
kwetsbaarheid
van
ervaringsdeskundigen
ook
hun
kracht
uit.
Als
men
de
vruchten
wil
plukken
van
hun
ervaringsdeskundigheid
moet
men
ook
het
risico
aanvaarden
dat
zij
kunnen
uitvallen.
Alle
professionals
die
samenwerken
met
ervaringsdeskundigen
wijzen
dan
ook
op
het
belang
van
een
goede
ondersteuning
en
omkadering.
3.4.2
PZ
Bethaniënhuis:
HOP‐team
In
het
najaar
van
2013
werd
een
oproep
gelanceerd
door
een
groep
ervaringsdeskundigen
(zelf
gebruiken
zij
liever
de
termen
'ervaringswerkers'
of
'HOP‐team':
herstel,
ondersteuning,
patiëntenperspectief).
In
nauw
overleg
met
de
kernteams
werd
besloten
om
ervaringswerkers
in
te
zetten
op
drie
pilootafdelingen:
een
verslavingseenheid,
een
depressie‐eenheid
en
een
rehabilitatie‐eenheid.
Er
werd
afgesproken
dat
zij
zich
eerst
zouden
voorstellen
aan
de
teams
van
hulpverleners.
Dit
werd
vervolgens
nog
eens
overgedaan
op
de
afdelingsvergadering,
waar
de
patiënten
samen
zitten
met
de
verantwoordelijke
van
de
zorgeenheid.
Hun
presentaties
maakten
indruk,
zowel
op
hulpverleners
als
op
cliënten.
Begin
januari
2014
is
het
project
van
start
gegaan.
Voor
de
depressie‐eenheid
houdt
dit
bijvoorbeeld
in
dat
de
HOP'ers
twee
keer
per
week
tussen
16
en
18
uur
circuleren
en
binnenspringen
in
de
gemeenschappelijke
ruimtes
om
te
kijken
of
mensen
zin
of
nood
hebben
aan
een
babbeltje.
Deze
contacten
beginnen
informeel,
maar
soms
gaan
cliënt
en
ervaringswerker
ergens
apart
zitten
voor
een
gesprek.
Bij
de
presentatie
van
hun
werking
hadden
de
cliënten
de
HOP'ers
ook
gevraagd
om
een
bijdrage
te
leveren
aan
de
familieavond,
een
infoavond
voor
familieleden
van
cliënten
waarop
een
ervaringswerker
een
getuigenis
aflegde
van
haar
ervaring
binnen
de
GGZ.
Ook
dat
verliep
zeer
goed.
Ondertussen
vond
een
eerste
positieve
evaluatie
plaats.
De
HOP'ers
voelen
zich
welkom
en
worden
geapprecieerd
door
de
patiënten.
Aan
dit
project
is
een
lang
proces
voorafgegaan.
Sommige
beleidsmensen
en
directieleden
hadden
al
een
aantal
jaren
geleden
in
Nederland
kennisgemaakt
met
de
notie
herstel
en
ervaringsdeskundigheid.
Een
psychologe
van
het
ziekenhuis
stelde
via
een
zorgvuldige
selectieprocedure
een
werkgroep
van
ervaringswerkers
samen,
waarbij
nadrukkelijk
werd
gezocht
naar
personen
die
zelf
een
project
wilden
opstarten,
onafhankelijk
van
de
hulpverleners.
Ik
denk
dat
de
voorbereiding
het
belangrijkste
is.
In
ons
ziekenhuis
hebben
we
er
twee
jaar
over
gedaan
om
zelf
voldoende
kennis
te
vergaren
(...)
We
hebben
dan
zelf
ook
kleine
initiatieven
genomen,
zoals
de
PTV‐training,
ervaringswerkers
betrekken
bij
infodagen
voor
medewerkers,
op
studiedagen
ervaringswerkers
over
hun
ervaringen
laten
vertellen...Waardoor
het
personeel
gaandeweg
meer
vertrouwd
raakte
met
die
verhalen
en
werd
aangemoedigd
om
stil
te
staan
bij
het
perspectief
van
de
cliënt.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
16
Wat
ik
ook
merk,
is
dat
de
ervaringsdeskundigen
zelf
heel
positief
staan
tegenover
samenwerking
met
personeelsleden.
In
het
begin
vreesde
ik
een
beetje
dat
we
in
een
advocatenlogica,
een
klachtencultuur
terecht
zouden
komen,
maar
dat
is
helemaal
niet
het
geval.
Ze
stellen
zich
eerder
op
als
partners
die
samen
op
zoek
gaan
naar
nieuwe
invalshoeken
en
mogelijkheden.
Als
je
meer
vanuit
een
samenwerking
vertrekt,
zit
je
als
hulpverlener
minder
in
het
defensief.
Je
merkt
dat
je
bepaalde
zaken
kunt
deblokkeren
of
vooruithelpen
door
in
dialoog
te
gaan
met
patiënten
en
familieleden.
Wat
ook
zal
helpen
is
een
degelijk
statuut
en
een
salaris.
Dat
kan
alleen
maar
bijdragen
tot
hun
gevoel
van
zelfwaarde,
inzet
en
tevredenheid.
Daar
moeten
we
niet
flauw
over
doen.
Als
je
volwaardige
kwaliteit
verwacht
moet
je
ook
een
volwaardige
beloning
voorzien.
De
ervaringen
zijn
tot
nu
toe
heel
positief.
Je
hoort
ook
van
de
ervaringsdeskundigen
zelf
dat
ze
hun
taken
heel
ernstig
nemen
en
graag
doen
en
de
werking
graag
zouden
uitbreiden.
Ik
ontvang
ook
positieve
echo’s
van
de
afdelingen
waarin
ze
actief
zijn.
Dat
ze
langs
gaan
bij
patiënten
en
daar
gehoor
vinden.
Voorlopig
werken
de
ervaringswerkers
onder
een
vrijwilligerstatuut,
al
zouden
sommigen
de
ambitie
hebben
om
BGE
te
worden.
Binnen
de
organisatie
gaan
er
ook
stemmen
op
om
ze
een
arbeidscontract
te
geven.
Op
dit
moment
genieten
ze
wel
van
een
aantal
voordelen:
hun
vervoerskosten
worden
terugbetaald,
ze
krijgen
een
badge
waarmee
ze
aan
personeelstarief
kunnen
eten
in
het
restaurant
en
ze
worden
vrijgesteld
van
supplementen
in
geval
van
een
opname
in
het
AZ
op
het
domein.
3.4.3
VDIP/Andante
(Vroege
Detectie
en
Interventie
bij
Psychiatrische
(Psychotische)
Stoornissen)
VDIP
is
een
project
dat
kadert
in
het
Vlaams
actieplan
suïcidepreventie
en
dat
jongeren
tussen
16
en
35
jaar
en
hun
omgeving
helpt
om
een
eerste
of
tweede
psychose
te
voorkomen.
Het
is
een
multidisciplinair
team
dat
sinds
drie
jaar
ook
een
ervaringsdeskundige
in
zijn
rangen
telt:
Joost,
een
jonge
man
van
tussen
de
25
en
30
jaar.
Hij
zit
mee
aan
tafel
bij
teamvergaderingen
en
voert
ook
gesprekken
met
cliënten
en
familieleden.
Joost
houdt
vooral
van
het
menselijk
contact
en
het
gevoel
dat
hij
lotgenoten
kan
helpen.
Bijvoorbeeld
door
over
symptomatologie
te
spreken.
Het
beleidswerk
interesseert
hem
minder.
Aan
zijn
aanstelling
ging
geen
lange
periode
van
voorbereiding
vooraf.
De
teamcoördinator
gaf
er
de
voorkeur
aan
om
samen
met
de
ervaringsdeskundige
te
overleggen
welke
taken
hij
zou
vervullen,
"in
plaats
van
eerst
twee,
drie
jaar
te
vergaderen
en
na
te
denken
over
wat
zo
iemand
kan
doen
en
alles
vastleggen".
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
17
Oorspronkelijk
was
het
de
bedoeling
om
een
lotgenotengroep
te
starten,
door
muzikale
workshops
te
organiseren
in
de
Trix,
aangezien
jonge
mensen
met
psychose
vaak
artistiek
zijn
en
muziek
een
bindmiddel
is.
Maar
het
bleek
moeilijk
om
voldoende
deelnemers
te
verzamelen,
omdat
het
een
doelgroep
is
die
vaak
thuis
zit
en
een
chaotisch
leven
leidt.
Nu
wordt
Joost
vooral
ingeschakeld
op
teamvergaderingen
en
individuele
lotgenotencontacten,
vooral
bij
mensen
die
zorg
weigeren,
zorg
mijden.
Maar,
zoals
de
vroegere
teamcoördinator
aangeeft:
"We
moeten
daar
heel
voorzichtig
mee
zijn.
Dat
we
ervaringsdeskundigen
alleen
gaan
inschakelen
op
het
moment
dat
wij
het
als
professional
niet
meer
weten
(...)
Als
je
alleen
in
complexe
situaties
wordt
ingeschakeld,
lijkt
me
dat
heel
frustrerend,
omdat
je
in
die
gevallen
vaak
geen
succes
hebt."
Joost
wordt
ook
ingezet
bij
PR
en
sensibilisering
van
de
eerste
lijn
en
in
de
schoolomgeving,
omdat
de
eerste
symptomen
van
psychose
vaak
optreden
in
de
leeftijdsgroep
van
17,
18,
19
jaar.
"Een
tijd
lang
was
de
enige
taak
van
de
ED
om
aanwezig
te
zijn
op
teamvergaderingen.
Dat
was
geen
goede
zaak.
Dat
zou
ik
als
tip
meegeven:
als
dat
de
enige
taak
is
van
de
ED,
begin
er
dan
niet
aan.
Je
moet
iemand
meer
taken
en
rollen
geven,
anders
wordt
het
verschil
tussen
vaste
teamleden
en
ervaringsdeskundigen
te
groot.
In
een
goed
functionerend
team
moet
iedereen
cliëntencontacten
hebben".
Joost
zou
graag
als
professionele
ervaringsdeskundige
aan
de
slag
gaan
wanneer
de
kans
zich
aandient,
om
financiële
redenen,
maar
ook
omwille
van
de
erkenning.
Hij
zou
wel
in
progressieve
tewerkstelling
willen
gaan,
maar
dat
vraagt
veel
papierwerk.
Op
dit
moment
heeft
hij
een
vrijwilligersstatuut.
Hij
krijgt
een
forfaitaire
onkostenvergoeding
bovenop
zijn
invaliditeitsuitkering.
3.4.4.
Overige
rollen
en
settings
Mind‐spring
Mind‐spring
is
een
programma
voor
asielzoekers
dat
gefinancierd
wordt
met
Europese
middelen
en
met
steun
van
Vlaamse
integratiecentra.
Groepen
van
erkende
vluchtelingen
worden
gedurende
zes
sessies
begeleid
door
betaalde,
ervaringsdeskundige
vluchtelingen
die
een
eenjarige
opleiding
hebben
ontvangen
rond
post‐traumatische
stress,
psycho‐
educatie
en
empowerment.
Een
professionele
hulpverlener
bewaakt
als
co‐begeleider
de
kwaliteit
van
het
proces
en
wordt
bijgestaan
door
een
tolk.
Mogelijk
zal
de
methodiek,
die
kadert
in
het
hersteldenken,
worden
uitgebreid
naar
andere
doelgroepen,
met
als
doel
een
zinvol
en
op
integratie
gericht
leven
op
te
bouwen
binnen
de
maatschappij.
Wij
spraken
met
een
medewerker
van
CGG
Andante
die
als
co‐begeleider
aan
mind‐spring
heeft
deelgenomen:
“De
inbreng
van
ervaringsdeskundigen
vond
ik
heel
positief,
omdat
die
direct
en
‘to
the
point’
communiceren
met
hun
landgenoten.
Zij
kunnen
zaken
aankaarten
waar
wij
als
hulpverleners
geen
weet
van
hebben”.
Methodiek
‘helpende
handen’
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
18
CGG
De
Pont
heeft
twee
jaar
een
project
gerund
voor
kansarme
ouders
met
jonge
kinderen
(0
maanden
tot
2,5
jaar)
op
basis
van
de
methodiek
'helpende
handen',
een
intensief
ondersteuningsprogramma
in
gezinnen
waar
er
risico
is
op
het
ontstaan
van
psychische
problematiek.
Daarbij
werkte
een
psycholoog
samen
met
een
betaalde
ervaringsdeskundige
die
vanuit
de
armoedewerking
een
opleiding
had
gekregen.
Aan
het
einde
van
het
project
was
er
sprake
van
een
reële
meerwaarde,
al
verliep
de
samenwerking
niet
altijd
even
gemakkelijk.
"Het
moeilijkste
punt
was
de
lange
voorbereiding
van
die
sessies
met
moeder
en
kind.
We
hebben
de
capaciteit
van
die
ervaringsdeskundige
naar
draagkracht
en
vaardigheden
die
wij
als
hulpverlener
evident
vinden,
overschat.
Gewoon
al
op
tijd
op
de
werkplek
komen,
bijvoorbeeld.
Door
de
situatie
van
armoede
en
complexe
gezinssituatie
kwam
die
persoon
regelmatig
te
laat
(...)
Ondanks
die
beperkingen
werd
de
inbreng
van
die
persoon
als
een
meerwaarde
beschouwd,
maar
als
je
het
puur
gezondheidseconomisch
bekijkt,
kunnen
we
dat
als
organisatie
op
dit
moment
niet
dragen."
Bijdragen
van
een
ED
op
het
gebied
van
organisatie
en
beleid
CGG
De
Pont
werkt
al
een
achttal
jaar
samen
met
Tanja
Gouverneur,
die
als
vrijwilliger
op
diverse
vlakken
actief
is,
voornamelijk
op
beleids‐
en
organisationeel
niveau.
Voor
De
Pont
hield
zij
zich
onder
meer
bezig
met
de
vorming
van
onthaalmedewerkers,
het
leesbaar
en
toegankelijk
maken
van
de
informatiefolders
en
website
en
startte
zij
vier
jaar
geleden
ook
de
buddywerking
in
De
Pont,
wat
later
is
overgenomen
door
een
halftijdse
hulpverlener.
Zij
zal
zich
de
komende
tijd
bezighouden
met
talentmanagement.
In
het
verleden
heeft
zij
ook
projecten
gedaan
voor
de
Koning
Boudewijnstichting,
VLABO,
Similes,
GGalimero.
Uit
de
vele
bijdragen
die
zij
levert
blijkt
dat
ervaringsdeskundigen
ook
zinvol
werk
kunnen
doen
buiten
het
directe
contact
met
lotgenoten.
Volgens
Tanja
wordt
er
binnen
de
GGZ
nog
te
veel
gedacht
in
termen
van
kwetsbaarheid.
Organisaties
moeten
meer
focussen
op
talenten
en
‐
om
een
verbinding
te
maken
tussen
de
GGZ
en
de
wereld
van
het
werk
‐
op
de
correlatie
tussen
kwetsbaarheid
en
talent.
‘t
Twijgje
Tenslotte
spraken
wij
met
twee
medewerkers
van
dagactiviteitencentrum
’t
Twijgje
in
Turnhout.
Een
van
hun
ex‐cliënten,
Gust,
volgt
een
cursus
ervaringsdeskundigheid
en
begeleidt
de
activiteit
rond
de
drukpers.
Zijn
bijdrage
wordt
zeer
gewaardeerd,
al
zou
het
voor
een
kleine
organisatie
als
’t
Twijgje
moeilijk
zijn
om
een
BGE
in
dienst
te
nemen:
“Gust
zou
van
mij
direct
als
betaalde
begeleider
aan
de
slag
mogen.
Als
het
juiste
kader
en
takenpakket
voor
hem
wordt
voorzien.
Als
collega
en
mens
is
hij
heel
aangenaam.
Nu
werkt
hij
drie
halve
dagen.
Maar
als
hij
als
halftijdse
betaalde
kracht
zou
wegvallen,
zou
dat
wel
een
probleem
zijn.”
3.4.7
Toekomstige
rollen
en
settings:
resultaten
van
de
focusgroep
In
de
focusgroep
werd
ook
ingegaan
op
de
vraag
in
welke
settings
en
rollen
ervaringsdeskundigen
in
de
toekomst
zouden
kunnen
functioneren:
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
19
•
Voorlopig
worden
nog
geen
ervaringsdeskundigen
ingezet
in
opname‐eenheden.
Volgens
de
focusgroep
zouden
zij
daar
nochtans
een
zinvolle
bijdrage
kunnen
leveren,
aangezien
de
opname
voor
veel
cliënten
een
traumatiserende
ervaring
is
die
zij
vaak
de
rest
van
hun
behandeling
meedragen.
Ervaringsdeskundigen
zouden
kunnen
helpen
om
dat
eerste
contact
te
normaliseren.
Zoals
een
deelnemer
opmerkt:
"Ik
zou
graag
zien
dat
mensen
die
voor
het
eerst
in
contact
komen
met
psychiatrie
vanaf
het
begin
kennismaken
met
een
ED.
Het
eerste
contact
gaat
immers
gepaard
met
enorme
angsten".
•
Er
moeten
in
het
algemeen
meer
ervaringsdeskundigen
worden
ingezet
in
residentiële
settings.
•
•
•
•
Ervaringsdeskundigen
hebben
ook
een
plaats
in
de
raden
van
bestuur
van
zorgvoorzieningen.
Ervaringsdeskundigen
zouden
meer
betrokken
moeten
worden
bij
de
opleiding
van
hulpverleners:
studenten
psychiatrie,
psychologie
en
psychiatrische
verpleging
weten
over
het
algemeen
heel
weinig
over
herstelondersteunende
zorg
en
ervaringsdeskundigheid.
Ook
in
sociale
hogescholen
zouden
ED
meer
betrokken
moeten
worden.
In
OCMW
kunnen
ervaringsdeskundigen
eveneens
een
relevante
rol
vervullen.
En
bij
de
politie.
Politieagenten
moeten
beter
leren
omgaan
met
personen
die
een
psychische
kwetsbaarheid
hebben
en
agressief
gedrag
vertonen.
Bij
justitie
werden
in
het
verleden
op
aansturen
van
de
federale
overheid
al
ervaringsdeskundigen
ingezet,
maar
die
werden
slecht
omkaderd.
In
gevangenissen
krijgen
ze
vaak
niet
de
kans
om
contact
te
maken
met
de
doelgroep.
Ervaringsdeskundigen
in
de
armoede
kunnen
een
zinvolle
bijdrage
leveren
binnen
de
psychiatrie
en
omgekeerd,
aangezien
er
in
veel
gevallen
een
link
is
tussen
armoede
en
psychische
kwetsbaarheid.
Veel
cliënten
met
een
zware
psychiatrische
problematiek
komen
terecht
in
CAW,
omdat
ze
nergens
anders
welkom
zijn
of
niet
opgenomen
willen
worden.
“Om
meer
draagkracht
te
creëren,
lijkt
het
me
wel
een
goed
idee
om
instellingen
te
laten
kennismaken
met
een
ED
die
gedurende
een
bepaalde
periode
als
een
soort
ambassadeur
zou
meedraaien
in
een
team.
Om
die
typische
angsten
en
vooroordelen
te
verdrijven,
maar
ook
om
te
laten
zien
dat
het
bestaat,
dat
er
al
goed
opgeleide
en
goed
functionerende
ervaringsdeskundigen
zijn”.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
20
4.
RANDVOORWAARDEN
VOOR
HET
INZETTEN
VAN
ERVARINGSDESKUNDIGEN
4.1.
Context:
de
paradigmawissel
naar
herstelondersteunende
zorg
Het
inschakelen
van
ervaringsdeskundigen
in
de
geestelijke
gezondheidszorg
is
geen
alleenstaand
doel.
Het
kadert
binnen
de
bredere
doelstelling
om
herstelondersteunende
zorg
een
centrale
plaats
te
geven
in
de
GGZ.
Herstel
vertrekt
van
het
gebruikersperspectief
en
is
niet
hetzelfde
als
genezing.
De
focus
ligt
op
individuele
sterkte
in
plaats
van
op
pathologie.
Het
is
een
broos
en
zeer
persoonlijk
proces
van
aanvaarding
en
betekenisgeving,
maar
ook
van
hoop
en
nieuwe
mogelijkheden.
Het
bestaande
GGZ‐systeem
is
nog
in
sterke
mate
verankerd
in
de
pathologiegeoriënteerde
benadering
van
het
medische
model
en
in
een
medische
praktijk
die
in
hoge
mate
gedreven
wordt
door
efficiëntie.
De
herstelondersteunende
visie
veronderstelt
een
anders
gekaderde
en
beleefde
relatie
tussen
gebruiker,
professional
en
naasten
(de
'trialoog').
Het
vraagt
een
bereidheid
om
te
werken
in
de
wetenschap
dat
er
geen
voor
iedereen
geldig
eindpunt
is
van
herstel,
dat
mensen
van
zeer
onderscheiden
steunpunten
en
bakens
gebruik
maken
en
de
rol
daarvan
(bv.
een
job)
voortdurend
en
contextspecifiek
bevraagd
moet
worden.
De
zorgverstrekker
moet
bereid
zijn
om
zelf
vanuit
een
presente,
luisterende,
kwetsbare
positie
te
werken,
met
respect
voor
de
ervaringskennis
die
door
de
gebruiker
wordt
belichaamd.
Het
is
de
gebruiker
die
ultiem
de
keuze
maakt
welke
van
de
aangeboden
hulpbronnen
en
welke
van
de
uitgezette
bakens
in
het
herstelproces
geïntegreerd
worden.
Er
bestaan
innoverende
initiatieven
die
zich
inschrijven
in
een
herstelbenadering.
Ook
de
hervorming
in
het
kader
van
artikel
107
omvat
een
herstelondersteunende
component,
al
is
die
nog
niet
voldoende
breed
geïntegreerd.
Anderzijds
rijpt
in
de
geesten
van
veel
professionals,
zoals
in
de
bevraging
kon
worden
vastgesteld,
het
bewustzijn
rond
het
potentieel
van
de
paradigmawissel.
Zo
werd
tijdens
de
consultatieronde
herhaaldelijk
verwezen
naar
de
impact
van
studiedagen
die
recent
werden
georganiseerd
in
Duffel
en
Gent,
waarbij
ook
een
prominente
rol
was
weggelegd
voor
ervaringsdeskundigen.
De
valorisatie
van
ervaringskennis
is
een
belangrijke
impuls
tot
herstel.
Door
het
delen
van
ervaringen
met
lotgenoten
worden
mensen
met
een
mentale
aandoening
versterkt
in
hun
proces
van
zingeving
en
empowerment.
De
rol
van
ervaringsdeskundige
is
echter
geen
gemakkelijke.
De
stelling
in
het
OGGPA‐verslag,
dat
ED/BGE
slechts
een
meerwaarde
kunnen
betekenen
wanneer
er
voldoende
draagvlak
is
in
de
organisatie
waarin
zij
worden
ingebed,
wordt
onderschreven
door
alle
professionals
die
met
ervaringsdeskundigen
te
maken
hebben.
Anderzijds
dienen
ervaringsdeskundigen
zelf
gepokt
en
gemazeld
te
zijn
in
de
herstelondersteunende
visie
om
deze
te
kunnen
uitdragen
naar
de
cliënten
en
hulpverleners
met
wie
zij
in
contact
komen.
Hierbij
moet
worden
opgemerkt
dat
de
meeste
professionals
met
wie
wij
spraken
vertrouwd
zijn
met
de
basisprincipes
van
herstelgerichte
zorg
en
voorstander
zijn
van
een
verspreiding
van
het
herstelparadigma
in
de
GGZ.
In
die
zin
is
er
sprake
van
een
zekere
'positieve
vooringenomenheid'.
Sommigen
waarschuwden
echter
voor
een
overdreven
optimisme.
Er
werd
ook
gewezen
op
de
noodzaak
van
concrete
methodieken
om
de
herstelvisie
in
de
vingers
te
krijgen.
Niemand
pleitte
voor
een
afschaffing
van
het
medische
model.
Algemeen
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
21
gesproken
is
men
het
erover
eens
dat
een
goed
evenwicht
gevonden
moet
worden
tussen
medisch
en
herstelmodel;
de
pathologie
blijft
een
belangrijk
element
in
de
begeleiding
van
cliënten.
Wat
de
visie
op
de
hervorming
van
de
GGZ
in
het
algemeen
betreft,
is
het
zeker
niet
zo
dat
voorstanders
van
het
herstelmodel
ook
automatisch
voorstander
zijn
van
een
doorgedreven
afbouw
van
residentiële
settings.
Hoewel
de
meeste
gesprekspartners
het
erover
eens
zijn
dat
er
(veel)
meer
middelen
moeten
gaan
naar
preventie,
ambulante
opvang,
thuiszorg
en
aangepaste
woonvormen
binnen
de
maatschappij,
pleiten
zij
nadrukkelijk
voor
behoud
van
de
asielfunctie
binnen
de
GGZ,
met
name
vanuit
de
overweging
dat
voor
sommige
patiënten
een
terugkeer
naar
de
maatschappij
herstelbelemmerend
kan
zijn.
4.2
Competenties
van
ervaringsdeskundigen:
resultaten
van
de
interviews
• De
belangrijkste
competentie
die
ervaringsdeskundigen
volgens
hulpverleners
moeten
bezitten,
is
dat
ze
voldoende
afstand
kunnen
nemen
van
hun
persoonlijke
ervaringen.
Ze
moeten
hun
ervaringen
zodanig
verwerkt
hebben
dat
die
als
meerwaarde
kunnen
worden
ingezet
om
andere
cliënten
te
helpen.
Dat
geldt
ook
voor
hun
negatieve
ervaringen
met
reguliere
hulpverleners.
Als
die
onvoldoende
verwerkt
en
gekaderd
zijn,
is
het
onmogelijk
om
een
brugfunctie
te
vervullen
en
op
een
positieve,
constructieve
manier
met
professionele
hulpverleners
samen
te
werken.
Zoals
reeds
vermeld,
houden
de
negatieve
indrukken
die
sommige
hulpverleners
hebben
van
patiëntenparticipatie
vaak
verband
met
de
vijandige
houding
die
cliënten
aannemen
vanuit
een
onverwerkt
verleden.
• Daarnaast
moet
de
psychische
problematiek
ook
voldoende
gestabiliseerd
zijn.
Het
contact
met
lotgenoten
kan
immers
bijzonder
confronterend
zijn
en
pijnlijke
ervaringen
uit
het
eigen
verleden
oproepen.
Anderzijds
erkennen
de
meeste
gesprekspartners
dat
die
kwetsbaarheid
ook
de
kracht
uitmaakt
van
ervaringsdeskundigen
en
dat
men
het
risico
van
herval
niet
volledig
kan
uitvlakken.
• Zoals
hierboven
al
werd
aangegeven,
dienen
ervaringsdeskundigen
volgens
de
meeste
professionals
onderlegd
te
zijn
in
de
herstelondersteunende
visie
en
moeten
zij
deze
visie
uitdragen
in
hun
manier
van
handelen,
communiceren
en
zijn.
• Aangezien
zij
een
vertrouwensrelatie
opbouwen
met
cliënten
en
in
sommige
gevallen
ook
toegang
hebben
tot
patiëntendossiers
en
andere
vertrouwelijke
informatie,
is
het
belangrijk
dat
zij,
ongeacht
of
zij
als
BGE
actief
zijn
of
als
vrijwilliger,
goed
op
de
hoogte
zijn
van
alle
aspecten
met
betrekking
tot
deontologie
en
beroepsgeheim.
• Volgens
de
meeste
gesprekspartners
is
het
niet
nodig,
en
misschien
zelfs
niet
wenselijk,
dat
ervaringsdeskundigen
over
dezelfde
kennis
beschikken
als
hulpverleners,
met
name
op
het
gebied
van
psycho‐pathologie
en
medicatie.
Op
dit
punt
blijkt
er
een
verschil
in
visie
te
bestaan
tussen
ervaringsdeskundigen
en
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
22
•
professionals.
Ervaringsdeskundigen
blijken
zelf
juist
veel
belang
te
hechten
aan
alles
wat
te
maken
heeft
met
medicatie.
Als
gebruikers
en
ex‐gebruikers
van
psycho‐
farmaca,
die
de
effecten
ervan
aan
den
lijve
ondervinden,
vinden
zij
het
vergaren
en
uitwisselen
van
kennis
hierover
juist
zeer
belangrijk.
Daarnaast
worden
in
de
gesprekken
een
hele
reeks
basisvaardigheden
genoemd
waarover
ervaringsdeskundigen
moeten
beschikken,
zeker
wanneer
zij
als
BGE
aan
de
slag
willen:
–
–
–
–
–
•
•
goed
kunnen
luisteren
goed
kunnen
communiceren
weten
wanneer
afstand
te
houden
en
wanneer
ervaringen
in
te
brengen
(met
het
oog
op
een
herstelondersteunende
aanpak)
rust,
zachtheid,
begrip
uitstralen
stressbestendig
zijn,
zeker
met
het
oog
op
de
verwachtingen
die
worden
gekoesterd
ten
aanzien
van
ervaringsdeskundigen
grenzen
bewaken,
niet
te
veel
willen
doen
–
De
meeste
gesprekspartners
zijn
het
erover
eens
dat
ervaringsdeskundigen,
en
met
name
professionele
ervaringsdeskundigen
(BGE),
een
specifieke
opleiding
moeten
hebben
gevolgd.
De
ideeën
over
hoe
zo'n
opleiding
er
precies
uit
moet
zien,
lopen
uiteen.
Wij
komen
hierop
terug
in
punt
4.3.4.
Verschillende
gesprekspartners
wezen
erop
dat
de
functie
van
BGE
een
zeer
hoog
competentieniveau
vereist,
zeker
gezien
het
profiel
van
de
BGE's
die
momenteel
in
de
provincie
Antwerpen
aan
de
slag
zijn.
Dit
doet
vragen
rijzen
omtrent
de
toegankelijkheid
van
het
beroep.
Een
hele
groep
ervaringsdeskundigen
die
niet
beschikken
over
dezelfde
intellectuele
en
academische
bagage
dreigen
uit
de
boot
te
vallen.
4.3
Omkadering
van
ervaringsdeskundigen
4.3.1
Resultaten
van
de
interviews
• Alle
gesprekspartners
die
ervaring
hebben
met
ervaringsdeskundigen
zijn
het
erover
eens
dat
het
inschakelen
van
ED
enkel
zin
heeft
als
de
betrokken
organisatie
goed
is
voorbereid
en
er
voldoende
draagvlak
is
onder
het
personeel.
Het
is
vooral
belangrijk
dat
de
teamleden
vertrouwd
zijn
met
de
herstelondersteunende
visie
en
zich
open
en
kwetsbaar
durven
op
te
stellen
voor
de
eigen,
soms
kritische
inbreng
van
de
ervaringsdeskundige.
Daarnaast
moet
het
management
zich
engageren
en
de
nodige
tijd,
ruimte
en
vorming
voor
het
personeel
voorzien.
• Verschillende
gesprekspartners
pleiten
voor
een
duidelijke
taakomschrijving.
De
organisatie
moet
duidelijk
maken
waarom
zij
een
ervaringsdeskundige
nodig
heeft,
zodat
voor
alle
partijen
duidelijk
is
wat
er
van
de
ervaringsdeskundige
verwacht
wordt.
Anderen
pleitten
er
dan
weer
voor
om
geen
te
rigide
kader
op
te
leggen
en
de
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
23
•
ervaringsdeskundige
de
ruimte
te
laten
om
zelf
te
ontdekken
welke
rollen
en
taken
het
best
bij
hem
passen.
De
organisatie
dient
voldoende
flexibiliteit
in
acht
te
nemen
wat
betreft
dienstrooster
en
inzetbaarheid.
Kwetsbaarheid
is
onlosmakelijk
verbonden
aan
de
meerwaarde
die
ervaringsdeskundigen
kunnen
bieden.
Organisaties
moeten
er
ook
rekening
mee
houden
dat
een
BGE
lange
tijd
kan
uitvallen
en
mogelijk
vervangen
dient
te
worden.
Voor
kleine
organisaties
kan
dit
een
struikelsteen
zijn.
• Om
de
werkdruk
te
verlagen
heeft
het
mobiele
team
Antwerpen
ervoor
gekozen
hun
ervaringsdeskundigen
een
halftijdse
opdracht
te
geven.
In
de
consultatieronde
kwam
naar
voren
dat
ED
vaak
zeer
gedreven
zijn
en
soms
afgeremd
moeten
worden
om
een
goede
balans
tussen
werk
en
privé‐leven
te
behouden.
• Er
moet
ook
in
coaching
worden
voorzien,
bij
voorkeur
door
iemand
van
buiten
de
organisatie
die
vertrouwd
is
met
de
moeilijkheden
en
uitdagingen
waarmee
een
ervaringsdeskundige
geconfronteerd
wordt
bij
de
uitoefening
van
zijn/haar
taken.
Het
mobiel
team
Antwerpen
heeft
een
senior
ervaringsdeskundige
uit
Nederland
voor
deze
functie
ingeschakeld.
Daarnaast
is
er
tweewekelijks
overleg
met
de
coördinator
van
het
team.
• Anderzijds
waarschuwen
professionals
ook
voor
positieve
discriminatie.
"Ervaringsdeskundigheid
is
één
van
de
stemmen,
niet
de
enige".
• Uit
de
consultatieronde
kwam
ook
naar
voren
dat
de
meeste
gesprekspartners
van
mening
zijn
dat
ervaringsdeskundigen
voldoende
contact
met
lotgenoten
moeten
onderhouden
(cliënten
en
ex‐cliënten).
Zij
werken
vaak
alleen
in
een
team
van
professionele
hulpverleners
en
dreigen
soms
het
contact
met
de
basis
te
verliezen.
Vandaar
ook
dat
velen
ervoor
pleiten
om
ervaringsdeskundigen
in
tandem
aan
te
nemen.
Daarnaast
hebben
ze
ook
baat
bij
regelmatige
intervisie,
supervisie
en
nascholing.
Enkele
gesprekspartners
wezen
op
het
feit
dat
naarmate
ED
verder
af
komen
te
staan
van
hun
verleden
als
cliënt,
de
kans
bestaat
dat
zij
meer
en
meer
gaan
lijken
op
professionele
hulpverleners.
In
dat
geval
kunnen
zij
op
den
duur
niet
langer
als
ervaringsdeskundige
functioneren
binnen
de
organisatie.
Hierbij
rijst
de
vraag
of
op
lange
termijn
doorgroeimogelijkheden
moeten
worden
voorzien
voor
ervaringsdeskundigen
binnen
organisaties.
• Volgens
sommige
professionals
moet
vermeden
worden
dat
ED
worden
ingezet
in
organisaties
waar
zij
tegelijk
ook
cliënt
zijn.
Dit
kan
leiden
tot
rolverwarring,
zowel
ten
aanzien
van
professionele
hulpverleners
als
van
cliënten,
die
zich
ongemakkelijk
zouden
kunnen
voelen
bij
het
feit
dat
een
medecliënt
plots
deel
uitmaakt
van
het
professionele
kader
en
vanuit
die
positie
ook
toegang
heeft
tot
de
dossiers
van
andere
cliënten.
• Sommige
gesprekspartners,
met
name
uit
de
ambulante
sector,
wijzen
op
een
zekere
tegenstrijdigheid
in
het
overheidsbeleid,
met
name
tussen
enerzijds
de
herstelgerichte
visie,
waarbij
menselijkheid,
levenskwaliteit
en
het
uitbouwen
van
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
24
netwerken
rond
de
cliënt
centraal
staan,
en
anderzijds
een
prestatie‐
en
efficiëntiegerichte
bedrijfslogica
waarbij
gefocust
wordt
op
kortlopende
behandeltrajecten
en
face‐to‐face
interacties
tussen
hulpverlener
en
cliënt.
4.3.2.
Resultaten
van
de
focusgroep
Tijdens
de
focusgroep
werd
een
groot
aantal
van
de
bovenstaande
punten
bevestigd.
Daarnaast
kwamen
nog
de
volgende
aspecten
naar
voren:
• Het
is
voor
de
ED
heel
belangrijk
om
af
en
toe
te
horen
dat
hij
zijn
werk
goed
aanpakt.
“Als
ED
weet
je
niet
altijd
zeker
of
je
het
goed
doet,
zeker
als
je
omringd
wordt
door
allemaal
professionele
hulpverleners”.
• "Ervaringsdeskundigen
doen
hun
werk
soms
met
teveel
passie.
Ze
willen
iets
rechtzetten,
verbeteren.
Het
kan
heel
ontgoochelend
zijn
als
dat
niet
lukt
of
wanneer
je
collega's
niet
dezelfde
inzet
hebben".
• Een
ervaringsdeskundige
in
armoede
en
sociale
uitsluiting
wees
op
nog
een
ander
element
in
de
verhouding
werk/vrije
tijd.
"Als
ED
in
de
armoede
ben
je
bijvoorbeeld
niet
gewend
om
verlof
te
krijgen.
Als
collega's
praten
over
hun
skivakantie
of
de
renovatie
van
hun
keuken,
voel
je
je
in
het
begin
wat
verloren.
Je
moet
ook
kunnen
groeien
als
mens".
• De
verschillende
geledingen
binnen
de
GGZ
kennen
elkaar
onvoldoende.
In
de
CAW
krijgen
ervaringsdeskundigen
in
de
armoede
nochtans
met
allerlei
psychische
problematieken
te
maken,
ook
hele
zware,
maar
de
link
met
de
psychiatrie
is
te
weinig
ontwikkeld.
Tot
nu
toe
is
er
weinig
vraag
vanuit
de
GGZ
om
te
overleggen
met
andere
sectoren
die
te
maken
krijgen
met
patiënten
met
een
psychiatrische
problematiek.
4.3.3
Verloning
Knelpunten
rond
verloning
Momenteel
zijn
er
in
de
provincie
Antwerpen
slechts
twee
betaalde
ervaringsdeskundigen
aan
de
slag,
namelijk
de
twee
BGE
die
tewerkgesteld
zijn
in
de
mobiele
teams
'De
Link'
en
'De
Vliering'.
Zij
ontvangen
een
wedde
uit
hun
deeltijdse
tewerkstelling
als
ED
en
hebben
daarnaast
recht
op
een
invaliditeitsuitkering
voor
een
halftijds
equivalent.
Het
totale
inkomen
overstijgt
het
voltijds
equivalent
van
de
invaliditeitsuitkering.
De
BGE
hebben
een
gelijkaardige
arbeidsovereenkomst
als
de
overige
teamleden
en
worden
net
als
zij
betaald
volgens
Barema
1.55,
dat
wil
zeggen
Bachelor‐niveau.
Voor
de
meeste
ervaringsdeskundigen
is
de
overstap
naar
een
betaalde
baan
geen
vanzelfsprekendheid.
Het
betekent
dat
zij
deels
of
volledig
afstand
doen
van
hun
invaliditeitsuitkering
en
van
andere
sociale
voorzieningen
waar
zij
op
grond
van
hun
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
25
psychische
kwetsbaarheid
recht
op
hebben.
De
overheid
heeft
weliswaar
inspanningen
gedaan
om
inactiviteitsvallen
weg
te
werken,
maar
over
het
algemeen
zijn
de
financiële
meeropbrengsten
van
heractivering
laag
tot
zeer
laag.
Sommige
ED
kiezen
er
daarom
voor
om
vrijwilliger
te
blijven,
ook
al
moeten
zij
daardoor
afzien
van
een
betaalde
job
en
de
maatschappelijke
erkenning
die
daarmee
gepaard
gaat.
Werkgevers
proberen
via
een
forfaitaire
onkostenvergoeding
en
andere
voordelen
vrijwilligers
zoveel
mogelijk
te
compenseren,
maar
stuiten
daarbij
op
wettelijke
grenzen.
Zowel
door
professionals
als
ervaringsdeskundigen
wordt
daarom
gepleit
voor
een
soepeler
regelgevend
kader
inzake
de
beloning
van
vrijwilligers.
Zoals
werd
opgemerkt
in
de
focusgroep,
zou
men
bivoorbeeld
kunnen
ijveren
voor
een
hogere
vergoeding
naar
het
voorbeeld
van
brandweer
en
civiele
bescherming.
In
de
focusgroep
werd
tenslotte
opgemerkt
dat
het
ook
gaat
om
erkenning
van
de
bijdrage
die
ervaringsdeskundigen
leveren.
Hun
ervaringskennis
moet
als
evenwaardig
aan
de
kennis
van
de
psychiater
of
de
psycholoog
worden
beschouwd.
Daar
moet
een
billijke
vergoeding
tegenover
staan.
Verband
tussen
scholingsgraad,
beroepsstatuut
en
verloning
Zoals
hierboven
vermeld,
ontvangen
de
BGE
die
tewerkgesteld
worden
door
MTA
een
salaris
op
bachelor‐niveau.
Dit
is
enkel
mogelijk
omdat
zij
beschikken
over
een
diploma
van
bachelor
of
master.
Grosso
modo
zijn
er
in
Vlaanderen
drie
stelsels
van
beloning2:
‐
op
basis
van
diploma:
de
werkgever
bepaalt
het
loon
op
basis
van
het
diploma
van
de
werknemer.
Dit
is
in
Vlaanderen
de
meest
gangbare
manier.
‐
op
basis
van
functie:
de
werkgever
betaalt
het
loon
volgens
de
functie
die
de
werknemer
uitoefent.
Bv.
een
procesbegeleider
wordt
automatisch
bezoldigd
op
A1‐niveau,
ongeacht
het
diploma.
‐
op
basis
van
competentie:
de
werkgever
bepaalt
het
loon
op
basis
van
zijn
inschatting
van
wat
de
werknemer
kan/weet/doet.
Dit
stelsel
is
enkel
van
toepassing
in
de
privé‐sector
In
Vlaanderen
is
diplomaverloning
het
meest
voorkomende
stelsel,
zeker
in
de
gesubsidieerde
sectoren
waar
opgeleide
ervaringsdeskundigen
aan
het
werk
zijn.
De
hoogte
van
de
lonen
worden
door
de
overheid
vastgelegd
in
barema's,
die
op
hun
beurt
verbonden
zijn
aan
het
diploma.
Zowel
in
de
verslavingszorg
als
in
de
sector
armoede
en
sociale
uitsluiting
zijn
al
ettelijke
jaren
gesalarieerde
ervaringsdeskundigen
in
dienst.
Ook
daar
geldt
diplomaverloning.
In
Free
Clinic,
bijvoorbeeld,
hebben
ED
dezelfde
arbeidsovereenkomst
als
iedereen,
met
dezelfde
arbeidsvoorwaarden…
2
De Link vzw, Ervaringsdeskundige in armoede en sociale uitsluiting. Loonprincipes, naar een billijke
verloning voor opgeleide ervaringsdeskundigen.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
26
…maar
niet
dezelfde
lonen.
Wij
volgen
de
barema's
en
passen
die
gelijkelijk
voor
iedereen
toe.
Ervaringsdeskundigen
die
geen
diploma
hebben,
worden
ook
in
een
lage
schaal
beloond.
Dat
is
soms
wel
frustrerend.
Bijvoorbeeld,
de
man
in
de
spuitenpatrouille
doet
dat
werk
nu
al
zes
of
zeven
jaar.
Hij
doet
dat
heel
goed,
maar
blijft
betaald
worden
volgens
hetzelfde
lage
barema.
De
anciënniteitsregeling
wordt
wel
toegepast,
maar
hij
vertrekt
van
een
heel
laag
loon.
Door
zijn
verleden
heeft
hij
niet
gestudeerd
of
gewerkt.
Dit
is
zijn
eerste
reguliere
job,
waar
hij
op
relatief
late
leeftijd
is
ingestapt.
Wat
we
wel
proberen
te
doen
is
mensen
stimuleren
om
zich
bij
te
scholen
waardoor
ze
een
diploma
kunnen
verwerven
en
in
een
betere
loonschaal
terecht
komen.
Dat
lukt
soms
wel,
soms
niet.
Case
study:
ervaringsdeskundigen
in
armoede
en
sociale
uitsluiting3
VZW
De
Link
werd
in
1999
opgericht
om
een
permanente
opleiding
en
tewerkstelling
te
organiseren
voor
ervaringsdeskundigen
in
de
armoede
en
sociale
uitsluiting.
De
functie
van
ervaringsdeskundige
kreeg
een
wettelijke
basis
door
het
Vlaams
decreet
Armoedebestrijding
van
2003.
Met
het
oog
op,
enerzijds,
de
erkenning
van
een
nieuwe
opleiding
voor
ervaringsdeskundigen
in
armoede
en
sociale
uitsluiting
en,
anderzijds,
het
statuut
en
de
erkenning
van
betaalde
ervaringsdeskundigen
in
het
werkveld,
werd
in
2006
door
de
SERV
een
beroepscompetentieprofiel
opgesteld,
dat
ook
als
basis
diende
voor
het
opmaken
van
de
leerplannen
van
de
opleiding.
De
SERV
had
een
aantal
werkgevers
aangesproken
die
reeds
met
ervaringsdeskundigen
werkten
(Kind
en
Gezin,
VDAB...)
omtrent
hun
verwachtingen
naar
competenties
op
de
werkvloer.
Ervaringsdeskundigen
in
armoede
en
sociale
uitsluiting
hebben
over
het
algemeen
een
zeer
lage
scholingsgraad.
Slechts
15%
van
de
opgeleide
ervaringsdeskundigen
heeft
op
het
moment
van
afstuderen
een
diploma
secundair
onderwijs.
De
opleiding
tot
ervaringsdeskundige
in
armoede
is
een
opleiding
binnen
het
volwassenenonderwijs
en
geeft
recht
op
een
certificaat
op
TSO3‐niveau,
maar
levert
geen
A2‐niveau
op.
Om
het
diploma
secundair
onderwijs
te
behalen
moet
de
opleiding
tot
ervaringsdeskundige
gecombineerd
worden
met
een
diploma
Algemeen
Aanvullende
Vorming.
Mede
dankzij
het
beroepscompetentieprofiel
worden
alle
ervaringsdeskundigen
in
armoede
en
sociale
uitsluiting
nu
minstens
beloond
op
het
niveau
van
een
diploma
secundair
onderwijs,
ondanks
het
feit
dat
de
meeste
ED
geen
diploma
secundair
onderwijs
hebben.
Daarnaast
is
er
het
probleem
van
anciënniteit.
Opgeleide
ervaringsdeskundigen
zijn
op
het
moment
van
afstuderen
gemiddeld
41,8
jaar.
Zij
hebben
vaak
geen
werkervaring
en
beginnen
te
werken
aan
een
loon
van
een
beginnend
werknemer,
wat
vrij
laag
is.
Op
grond
van
de
overweging
dat
levenservaring
voor
ervaringsdeskundigen
in
armoede
en
sociale
uitsluiting
een
basis
is
zonder
welke
zij
het
beroep
van
ervaringsdeskundige
niet
kunnen
uitoefenen,
pleit
vzw
De
Link
voor
de
toepassing
van
het
begrip
'leeftijdsanciënniteit'.
Daarbij
worden
een
aantal
jaren
ervaring
in
armoede
(bijvoorbeeld
5
3
De Link vzw, Het beroep ‘Ervaringsdeskundige in armoede en sociale uitsluiting’.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
27
jaar)
omgezet
in
1
jaar
dienstanciënniteit.
In
dat
geval
kan
een
ervaringsdeskundige
die
41
jaar
oud
is
bij
zijn
tewerkstelling
starten
met
8
jaar
dienstanciënniteit.
Tenslotte
moet
worden
opgemerkt
dat
CAW
Antwerpen
betaalde
ervaringsdeskundigen
in
armoede
en
sociale
uitsluiting
in
dienst
heeft
die
via
een
functieverloning
worden
bezoldigd,
waarbij
twee
barema’s
worden
toegepast,
d.w.z.
niveau
A1
of
A2.
Dit
houdt
dus
in
dat
mensen
ook
zonder
een
diploma
kunnen
worden
aangeworven,
“op
basis
van
relevante
expertise,
die
hun
barema
bepaalt”.
Relevantie
van
de
case
study
voor
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ
• Uit
de
case
study
van
De
Link
blijkt
dat
scholingsgraad
een
belangrijk
element
is
in
de
bezoldiging
van
ervaringsdeskundigen
in
de
armoedesector.
De
overgrote
meerderheid
(85%)
van
opgeleide
ervaringsdeskundigen
heeft
geen
diploma
secundair
onderwijs.
Hoewel
deze
situatie
minder
prangend
is
in
de
GGZ,
zijn
er
ook
heel
wat
cliënten
die
omwille
van
hun
psychische
kwetsbaarheid
hun
studies
hebben
moeten
afbreken.
Ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ
die
een
lage
scholingsgraad
hebben
en
als
betaalde
kracht
aan
de
slag
willen,
zullen
op
gelijkaardige
problemen
stuiten
als
hun
collega's
in
de
armoedesector.
• Zowel
in
de
GGZ
als
in
de
armoedesector
poogt
men
zoveel
mogelijk
het
beginsel
van
gelijkwaardigheid
toe
te
passen,
maar
om
ervaringsdeskundigen
een
gelijkaardig
salaris
te
kunnen
bieden
als
hun
collega’s,
moeten
zij
over
een
gelijkwaardig
diploma
beschikken.
Dat
is
momenteel
het
geval
in
het
Mobiel
Team
Antwerpen,
waar
zij
op
bachelor‐niveau
kunnen
worden
verloond.
De
vraag
is
echter
of
men
aan
het
principe
van
gelijkwaardigheid
kan
vasthouden
indien
de
ED
een
lagere
scholingsgraad
heeft.
In
dat
geval
zal
men
waarschijnlijk
naar
gelijkaardige
oplossingen
moeten
zoeken
als
in
de
sector
armoede
en
sociale
uitsluiting.
• Een
belangrijk
verschil
met
de
armoedesector
is
dat
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ
maar
halftijds
aan
de
slag
zijn,
omwille
van
hun
psychische
kwetsbaarheid,
terwijl
ED
in
armoede
en
sociale
utsluiting
doorgaans
een
voltijdse
aanstelling
hebben.
Voor
ED
die
overwegen
om
in
een
halftijdse
aanstelling
te
stappen,
maar
onder
een
lager
barema
vallen
omdat
zij
geen
bachelor‐diploma
hebben,
kan
dit
een
bijkomende
hinderpaal
zijn.
• Een
beroepscompetentieprofiel,
dat
in
overleg
met
overheid
en
werkgevers
zou
worden
opgesteld,
zou
een
steunpunt
kunnen
zijn
voor
organisaties
die
met
ervaringsdeskundigen
aan
de
slag
willen
en
het
als
basis
kunnen
gebruiken
voor
de
uitwerking
van
een
functieprofiel.
Daarnaast
zou
het
ook
als
kader
kunnen
dienen
voor
de
uitwerking
van
het
leerplan
voor
een
opleiding
voor
Begeleiders
in
de
GGZ
met
ervaringsdeskundigheid.
• Een
andere
mogelijkheid
is
om
ervaringsdeskundigen
te
betalen
via
een
functieverloning,
zoals
nu
reeds
gebeurt
in
CAW
Antwerpen.
Op
die
basis
kunnen
ervaringsdeskundigen
worden
aangeworven
zonder
dat
zij
een
specifiek
diploma
moeten
voorleggen.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
28
4.3.4
Opleiding
Vrijwel
alle
gesprekspartners
zijn
het
erover
eens
dat
ervaringsdeskundigen
een
opleiding
nodig
hebben,
al
lopen
de
ideeën
over
wat
die
opleiding
precies
moet
inhouden
uiteen.
De
meesten
zijn
van
mening
dat
het
niet
de
bedoeling
is
dat
zij
dezelfde
kennis
vergaren
als
professionele
hulpverleners.
Om
van
hun
specifieke
kracht
gebruik
te
maken
is
het
belangrijk
dat
zij
eerst
een
proces
van
verwerking
en
duiding
doormaken
waardoor
ze
op
een
genuanceerde
manier
leren
denken
en
praten
over
wat
zij
hebben
doorgemaakt
en
dat
als
meerwaarde
kunnen
inzetten
om
lotgenoten
te
helpen.
In
de
opleiding
van
De
Link
voor
ervaringsdeskundigen
in
armoede
en
sociale
uitsluiting
wordt
het
volledige
eerste
studiejaar
aan
dat
proces
gewijd.
Ook
in
de
daaropvolgende
beroepsopleiding
van
drie
jaar
wordt
er
regelmatig
aan
gewerkt.
Naast
het
feit
dat
een
opleiding
ervaringsdeskundigen
moet
helpen
om
zich
in
een
hulpverleningscontext
waar
te
maken
en
andere
cliënten
te
helpen,
"is
het
goed
voor
je
eigenwaarde",
zoals
een
van
de
deelnemers
aan
de
focusgroep
opmerkte.
"Het
geeft
je
het
gevoel
dat
je
je
kunt
verbeteren".
Op
dit
moment
is
er
in
Vlaanderen
nog
geen
erkende
opleiding
voor
ervaringsdeskundigen
in
de
geestelijke
gezondheidszorg.
Er
kiemen
initiatieven
in
Gent
(Poco
Loco)
en
Heverlee
(Sociale
Hogeschool),
maar
voorlopig
is
het
nog
wachten
op
een
voldragen
aanbod,
al
biedt
Uilenspiegel
laagdrempelige
opleidingen
aan,
waarin
onder
meer
patiëntenrechten,
vertrouwelijke
informatie/beroepsgeheim
en
een
overzicht
van
het
zorglandschap
aan
bod
komen,
alsook
psychopathologie,
maar
vanuit
de
eigen
beleving.
Wie
op
zoek
is
naar
vorming
of
coaching
rond
herstelondersteunende
zorg
en
ervaringsdeskundigheid
richt
vooralsnog
de
blik
naar
onze
noorderburen.
Zowel
de
mobiele
teams
De
Link
en
De
Vliering
als
PZ
Bethaniënhuis
maakten
tot
nu
toe
voor
de
vorming
van
hun
personeel
hoofdzakelijk
gebruik
van
het
Trimbos‐
en
HEE‐aanbod
(HEE:
Herstel,
Empowerment
en
Ervaringsdeskundigheid).
Elke
Van
Gompel,
BGE
in
mobiel
team
De
Vliering,
volgde
een
TOED‐opleiding
in
Nederland
(TOED:
Training
Opleiding
Ervaringsdeskundigheid).
Hoewel
het
Nederlandse
aanbod
over
het
algemeen
positief
wordt
ingeschat,
waren
er
enkele
kritische
commentaren
omtrent
kostprijs
en
flexibiliteit.
Verschillende
gesprekspartners
braken
een
lans
voor
een
Vlaamse
opleiding
of
mogelijk
zelfs
een
equivalent
van
HEE,
een
Vlaams
voorlichtings‐
en
opleidingsinstituut
op
het
gebied
van
herstelgeoriënteerde
zorg
en
ervaringsdeskundigheid.
Anderzijds
werd
de
noodzaak
van
een
opleiding
door
sommigen
ter
discussie
gesteld.
Een
van
de
deelnemers
aan
de
focusgroep
merkte
hierover
op:
"Ik
ken
zoveel
bekwame
ervaringsdeskundigen
waarvan
ik
nu
al
zeker
ben
dat
ze
een
meerwaarde
kunnen
zijn
op
de
werkvloer".
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
29
Wat
de
duur
van
de
opleiding
betreft,
blijken
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ
vier
jaar
of
zelfs
2
jaar
zeer
lang
te
vinden.
We
spraken
ook
met
een
ervaringsdeskundige
volgens
wie
er
geen
nood
is
aan
een
vaste
opleiding,
maar
wel
aan
een
modulair
aanbod,
naargelang
de
contextspecifieke
behoeften
van
de
ED
en
de
organisatie
waarin
hij/zij
werkzaam
is,
bijvoorbeeld
een
vorming
in
gespreksvoering.
Er
is
momenteel
nog
geen
opleiding
in
Vlaanderen
voor
ervaringsdeskundigen
in
de
verslavingszorg.
De
opleiding
in
Gent
zou
voor
GGZ
én
verslavingszorg
zijn.
Deze
opleiding
zou
in
principe
één
jaar
duren.
De
opleiding
voor
ervaringsdeskundigen
in
armoede
en
sociale
uitsluiting
duurt
vier
jaar.
In
de
focusgroep
werd
ook
gewezen
op
het
gevaar
dat
werkgevers
alleen
geïnteresseerd
zullen
zijn
in
ervaringsdeskundigen
met
een
diploma,
of
dat
het
ontbreken
van
een
erkend
diploma
door
sommigen
zal
worden
aangewend
om
geen
ervaringsdeskundige
in
dienst
te
nemen.
Concluderend
kan
gesteld
worden
dat
de
noodzaak
van
een
goede
vorming
en
opleiding
van
ervaringsdeskundigen
door
zowat
iedereen
wordt
onderschreven.
Anderzijds
moet
ervoor
gewaakt
worden
dat
door
de
invoering
van
een
verplichte
opleiding
er
nieuwe
drempels
worden
gecreëerd.
Als
men
aanvaardt
dat
ervaringsdeskundigen
een
ander
soort
kennis
en
grondhouding
inbrengen
die
even
waardevol
is
als
de
(academische)
competenties
van
een
hulpverlener,
maar
die
afkomstig
zijn
uit
een
heel
andere
bron,
namelijk
de
persoonlijke
ervaring,
dient
men
ook
te
aanvaarden
dat
ervaringskennis
en
ervaringsdeskundigheid
niet
volgens
dezelfde
maatstaven
beoordeeld
kunnen
worden
als
het
soort
kennis
waarover
hulpverleners
beschikken.
Uit
het
voorbeeld
van
De
Link
bleek
dat
diploma,
tewerkstelling
en
beloning
nauw
samenhangen
in
België/Vlaanderen,
zeker
in
de
gesubsidieerde
sector.
Men
dient
dan
ook
rekening
te
houden
met
dit
institutionele
kader
bij
het
inschakelen
van
ervaringsdeskundigen.
Anderzijds
mogen
institutionele
eisen
niet
primeren
op
de
doelstelling
om
de
meerwaarde
van
ervaringsdeskundigen
zoveel
mogelijk
tot
zijn
recht
te
laten
komen.
Om
te
vermijden
dat
het
zoeken
naar
oplossingen
voor
het
opleiden
en
inzetten
van
ervaringsdeskundigen
ondergeschikt
wordt
aan
een
institutionele
logica,
lijkt
het
ons
wenselijk
dat
de
opleiding
(mede)
aangestuurd
wordt
door
een
patiëntenorganisatie,
zoals
ook
wordt
aanbevolen
in
het
eindverslag
van
de
OGGPA‐
werkgroep.
Ik
pleit
ervoor
om
een
betaald
statuut
te
creëren
voor
ervaringsdeskundigen,
maar
ik
zou
ook
niet
alles
daarop
inzetten.
Vanuit
onze
beperkte
ervaring
pleit
ik
er
even
sterk
voor
om
mogelijkheden
te
creëren
voor
vrijwilligers.
Uiteindelijk
is
het
een
heel
grote
stap
om
meteen
in
een
professioneel
statuut
te
stappen.
Men
zou
ook
mogelijkheden
moeten
voorzien
en
ondersteunen
waarbij
ervaringsdeskundigen
eerst
als
vrijwilliger
ervaring
opdoen
en
dan
doorgroeien
naar
een
betaald
statuut.
Dat
maakt
de
drempel
minder
hoog.
Mensen
de
nodige
experimenteerruimte
geven,
zowel
voor
ervaringsdeskundigen
als
voor
voorzieningen
die
zich
daarvoor
openstellen.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
30
Tijdens
de
gesprekken
met
zorgprofessionals
kwam
enkele
malen
het
voorstel
aan
bod
om
in
Vlaanderen
een
soortgelijke
organisatie
te
creëren
als
HEE
in
Nederland,
waarbij
ervaringsdeskundigen
hun
thuisbasis
hebben
in
een
soort
kenniscentrum,
maar
gedetacheerd
worden
naar
bepaalde
voorzieningen,
voor
kort‐
of
langdurende
opdrachten.
Het
zou
gaan
om
een
soort
‘pool’
van
ervaringsdeskundigen,
“...waar
mensen
kunnen
beginnen
als
vrijwilliger,
een
opleiding
kunnen
volgen,
stilletjes
aan
kunnen
groeien,
hun
psychische
stabiliteit
kunnen
opbouwen,
af
en
toe
een
lezing
geven,
en
dat
je
een
scala
hebt
van
mogelijke
opdrachten
waarvoor
je
de
juiste
mensen
kunt
rekruteren
die
daar
klaar
voor
zijn,
tot
en
met
halftijds
werken
in
een
organisatie
als
BGE.
En
waarbij
je
ervoor
zorgt
dat
hun
statuut
in
orde
is.
Zo
hoef
je
bijvoorbeeld
niet
een
vrijwilliger
te
betalen,
maar
kun
je
wel
de
organisatie
betalen
die
voor
hem
een
opleiding
voorziet.
Ik
denk
dat
op
die
manier
veel
meer
mogelijk
is
dan
wanneer
iedere
organisatie
zijn
eigen
ED
aanwerft.”
4.3.5
Beroepsgeheim
en
aansprakelijkheid
Zoals
aangegeven
eerder
in
het
verslag,
uitten
sommige
gesprekspartners
hun
bezorgdheid
over
beroepsgeheim,
privacy
en
aansprakelijkheid,
op
basis
van
de
volgende
overwegingen:
• Sommige
cliënten
zouden
zich
onveilig
voelen
bij
de
gedachte
dat
ex‐cliënten
vanuit
hun
rol
als
ervaringsdeskundige
vertrouwelijke
informatie
over
hen
verkrijgen.
De
gegevens
die
in
een
patiëntendossier
zijn
opgenomen,
verwijzen
soms
naar
heel
intieme
gebeurtenissen
in
het
leven
van
cliënten.
Zij
vrezen
dat
de
geheimhouding
van
die
informatie
niet
gegarandeerd
is
bij
ex‐patiënten,
omdat
de
mogelijkheid
bestaat
dat
die
een
inzinking
krijgen
waardoor
ze
zichzelf
niet
meer
in
de
hand
hebben.
• Het
beroep
van
ervaringsdeskundige
is
niet
wettelijk
verankerd.
Hun
functie
en
rollen
zijn
niet
duidelijk
afgebakend.
Bij
andere
professionele
hulpverleners
is
dat
wel
het
geval.
Dit
doet
vragen
rijzen
rond
aansprakelijkheid
indien
er
een
fout
zou
worden
gemaakt
waarbij
een
ervaringsdeskundige
betrokken
is.
• Vooral
voor
de
psychiater
zou
het
risicovol
zijn
om
ervaringsdeskundigen
als
individuele
medewerker
in
zijn
team
te
betrekken.
Als
arts
draagt
hij
de
eindverantwoordelijkheid
voor
het
medisch
dossier
en
de
vertrouwelijkheid
daarvan.
Artikel
458
van
het
Strafwetboek
bepaalt
dat
"Geneesheren,
heelkundigen,
officieren
van
gezondheid,
apothekers,
vroedvrouwen
en
alle
andere
personen
die
uit
hoofde
van
hun
staat
of
beroep
kennis
dragen
van
geheimen
die
hun
zijn
toevertrouwd,
en
deze
bekendmaken
buiten
het
geval
dat
zij
in
rechte
geroepen
worden
om
in
rechte
of
voor
een
parlementaire
onderzoekscommissie
getuigenis
af
te
leggen
en
buiten
het
geval
dat
de
wet
hen
verplicht
de
geheimen
bekend
te
maken,
worden
gestraft
met
gevangenisstraf
van
acht
dagen
tot
zes
maanden
en
met
een
geldboete
van
honderd
euro
tot
vijfhonderd
euro".
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
31
Op
de
website
van
de
orde
van
geneesheren
wordt
omtrent
dit
artikel
de
volgende
toelichting
gegeven:
"Volgens
een
vaste
rechtsleer
en
rechtspraak
heeft
artikel
458
van
het
Strafwetboek
een
algemene
en
absolute
draagwijdte
en
moet
het
zonder
onderscheid
toegepast
worden
op
iedereen
die
een
vertrouwensfunctie
vervult,
op
al
wie
op
grond
van
de
wet,
traditie
of
gewoonte
noodgedwongen
houder
is
van
geheimen
die
hem
zijn
toevertrouwd".
Ook
vrijwilligers
moeten
zich
houden
aan
het
beroepsgeheim
wanneer
aan
de
volgende
twee
voorwaarden
is
voldaan:
1)
er
moet
sprake
zijn
van
een
hulpverlenende
taak
als
vertrouwensfiguur,
2)
Ze
moeten
in
een
georganiseerd
verband
werken,
al
dan
niet
bijgestaan
door
beroepskrachten.4
Ervaringsdeskundigen
(zowel
BGE
als
ED)
die
actief
zijn
in
GGZ‐voorzieningen
en
vertrouwelijke
contacten
hebben
met
cliënten,
zijn
dus
gebonden
aan
het
beroepsgeheim.
Gezamenlijk
beroepsgeheim
is
van
toepassing
wanneer
een
bepaalde
groep
binnen
een
organisatie
samenwerkt
in
teamverband,
maar
het
beroepsgeheim
blijft
een
verantwoordelijkheid
van
ieder
teamlid
afzonderlijk.
Wat
dat
betreft
is
er
geen
onderscheid
met
andere
leden
van
het
team.
Zoals
ook
werd
beaamd
door
de
beheerders
van
de
verschillende
voorzieningen
waar
ervaringsdeskundigen
aan
de
slag
zijn,
zijn
zij
gebonden
door
dezelfde
deontologische
regels
als
professionele
hulpverleners
binnen
de
organisatie,
inclusief
beroepsgeheim.
De
eindverantwoordelijkheid
ligt
doorgaans
bij
de
arts,
en
in
de
praktijk
hangt
het
af
van
diens
goedkeuring
of
ervaringsdeskundigen
kunnen
worden
ingezet
en
toegang
krijgen
tot
patiëntendossiers
of
niet.
Volgens
de
code
van
de
geneeskundige
plichtenleer
heeft
de
arts
de
plicht
om
erover
te
waken
"dat
het
medisch
geheim
door
zijn
helpers
dwingend
wordt
nageleefd".
De
ervaring
met
het
inschakelen
van
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ
is
te
pril
om
conclusies
te
trekken
over
de
bovengenoemde
risico's.
Uit
interviews
met
beleidsvoerders
uit
de
belendende
sectoren
verslavingszorg
(Free
Clinic)
en
armoede
en
sociale
uitsluiting
(De
Link),
waar
al
langer
met
ervaringsdeskundigen
wordt
samengewerkt,
blijkt
dat
zich
in
die
sectoren
nog
geen
ernstige
problemen
hebben
voorgedaan.
Er
waren
aanvankelijk
wel
problemen
met
stagiairs,
meer
bepaald
ervaringsdeskundigen
die
hun
stage
deden
in
een
OCMW.
Daar
hoorden
ze
soms
verhalen
over
werken
in
het
zwart,
wat
voor
problemen
kan
zorgen
in
een
OCMW‐context.
De
Link
heeft
daarom
een
artikel
laten
opnemen
in
het
stagecontract
waarin
afspraken
worden
gemaakt
over
de
te
volgen
procedures
bij
problemen
inzake
deontologie.
Met
werknemers
hebben
zich
tot
nu
toe
geen
problemen
voorgedaan.
Desalniettemin,
indien
ervaringsdeskundigen
een
eigen
arbeidsrechtelijk
statuut
zouden
krijgen,
zou
dit
een
aantal
onzekerheden
bij
professionals
en
cliënten
wegnemen.
Op
dit
moment
bevinden
we
ons
in
een
experimentele
fase,
zoals
een
van
de
gesprekspartners
opmerkt:
4
Wouters W., Herbots K. en Put J. 2009. Omgaan met vertrouwelijke informatie, praktische handvatten ten
behoeve van vrijwilligers in de welzijnszorg.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
32
Ik
vind
dat
de
overheid
te
afwachtend
is.
De
gezondheidszorg
is
een
bijzonder
gecontroleerde
omgeving.
Als
je
morgen
naar
de
arts
gaat,
kun
je
een
veilig
gevoel
hebben.
Je
weet
dat
die
man
of
vrouw
daarvoor
gestudeerd
heeft,
dat
uw
probleem
vertrouwelijk
wordt
behandeld,
dat
die
arts
het
recht
heeft
bepaalde
dingen
met
u
te
doen.
Het
zou
heel
beangstigend
zijn
als
die
veilige
omgeving
niet
gegarandeerd
werd.
De
overheid
heeft
altijd
een
heel
regulerende
vinger
in
de
pap
gehad.
Maar
in
dit
dossier
lijken
ze
dat
niet
aan
te
durven.
Andere
gesprekspartners
wijzen
er
dan
weer
op
dat
men
ervaringsdeskundigen
juist
de
ruimte
moet
laten
om
hun
eigen
weg
te
vinden.
Als
men
teveel
vooraf
wilt
regelen,
gaan
misschien
een
aantal
mogelijkheden
verloren.
Bovendien
worden
ervaringsdeskundigen
momenteel
ingezet
in
relatief
veilige
settings.
Ik
begrijp
wel
dat
sommigen
ongerust
zijn
over
het
gebrek
aan
arbeidsrechtelijk
statuut
voor
ervaringsdeskundigen.
Anderzijds
vind
ik
het
gevaarlijk
om
dat
wetgevend
discours
te
sterk
te
laten
doorwegen,
omdat
het
een
aantal
opportuniteiten
in
de
weg
kan
staan.
De
wetgever
zal
wel
volgen.
Dat
is
meestal
zo,
wanneer
bepaalde
concepten
blijken
aan
te
staan.
Ergens
moeten
we
een
pioniersrol
durven
spelen.
Dat
vind
ik
wel
belangrijk.
5.
CONCLUSIES
Uit
de
consultatieronde
blijkt
dat,
wat
betreft
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ,
er
twee
grote
denklijnen
door
elkaar
lopen.
Er
is
een
pragmatische
denklijn
die
de
voordelen
ziet
van
ervaringsdeskundigheid
als
complementaire
bron
van
kennis
in
het
verbeteren
van
zorg.
In
die
visie
is
ervaringsdeskundigheid
een
interessante
toevoeging
op
het
bestaande
aanbod,
zonder
dat
het
zorgmodel
ten
gronde
in
vraag
wordt
gesteld.
Daarnaast
is
er
een
meer
fundamentele
denklijn
die
vertrekt
vanuit
de
herstelbeweging
en
die
het
bestaande
model
op
de
helling
zet.
Het
doel
van
het
zorgproces,
de
rol
van
de
patiënt
en
zorgverstrekker
daarin
en
hun
onderlinge
relatie
worden
daarbij
ten
gronde
in
vraag
gesteld.
Vanuit
de
pragmatische
denklijn
kan
men
beginnen
nadenken
over
hoe
ervaringsdeskundigheid
geïnstitutionaliseerd
kan
worden
binnen
bestaande
kaders.
Het
is
echter
duidelijk
dat
deze
kaders
niet
altijd
goed
passen
op
de
herstelbenadering.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
33
Bijvoorbeeld,
evenwaardigheid
tussen
de
professionele
hulpverlener
en
de
ervaringsdeskundige
is
een
essentieel
onderdeel
van
de
herstelvisie.
Dit
houdt
onder
meer
in
dat
ervaringsdeskundigen
dezelfde
rechten
en
plichten
hebben,
met
name
op
het
gebied
van
inkomen
en
toegang
tot
informatie.
In
de
praktijk
botst
dit
echter
met
bestaande
juridische
en
arbeidstechnische
kaders,
die
soms
diep
zijn
ingeworteld
in
maatschappelijke
structuren.
Zo
blijkt
het
moeilijk
om
een
gelijkwaardig
loon
te
verstrekken
aan
individuen
die
een
zeer
verscheiden
scholingsgraad
hebben.
De
vraag
is
of,
en
tot
op
welke
hoogte,
men
tegemoet
kan
komen
aan
de
heersende
logica
zonder
afbreuk
te
doen
aan
het
evenwaardigheidsbeginsel.
Desalniettemin
kunnen
op
basis
van
de
consultatieronde
een
aantal
duidelijke
conclusies
worden
getrokken
wat
betreft
het
inzetten
van
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ.
Er
blijkt
ontegensprekelijk
een
draagvlak
te
bestaan
voor
het
inschakelen
van
ervaringsdeskundigen
in
de
GGZ
in
de
provincie
Antwerpen.
Dat
heeft
vooral
te
maken
met
het
feit
dat
het
herstelgericht
denken
de
afgelopen
jaren
aanzienlijk
aan
invloed
heeft
gewonnen.
Vooral
professionals
die
samenwerken
of
ervaring
hebben
met
ervaringsdeskundigen
zijn
zeer
positief
over
de
bijdragen
die
ze
leveren.
Wat
betreft
rollen,
functies
en
settings
lopen
de
meningen
onder
zorgprofessionals
uiteen.
Sommigen
zijn
van
mening
dat
zij
hoofdzakelijk
in
een
rehabilitatiecontext
moeten
worden
ingezet,
anderen
(over
het
algemeen
hulpverleners
die
de
herstelvisie
zijn
toegedaan)
geloven
dat
zij
in
zowat
elke
context
een
zinvolle
bijdrage
kunnen
leveren,
inclusief
preventie,
opname‐eenheden
of
centra
geestelijke
gezondheidszorg.
Ongeveer
iedereen
is
het
erover
eens
dat
zij
niet
op
professionele
hulpverleners
moeten
gaan
lijken
en
dat
die
rollen
voldoende
gescheiden
moeten
blijven.
Qua
competenties,
meerwaarden,
gevaren
en
valkuilen
worden
de
bevindingen
van
het
OGGPA‐verslag
grotendeels
bevestigd.
Dat
geldt
ook
voor
de
bevinding
dat
ervaringsdeskundigen
slechts
een
zinvolle
bijdrage
kunnen
leveren
in
de
mate
dat
de
organisatie
goed
is
voorbereid
en
het
personeel
wordt
opgeleid
en
gecoacht
in
het
toepassen
van
de
principes
van
herstelondersteunende
zorg.
Ook
wat
de
opleiding
voor
ervaringsdeskundigen
betreft,
blijken
de
bevindingen
van
de
consultatieronde
aan
te
sluiten
bij
de
aanbevelingen
van
de
OGGPA‐werkgroep.
Wat
het
tijdspad
betreft,
werden
in
de
focusgroep
vraagtekens
geplaatst
bij
het
nut
van
een
langdurige
(meerjarige)
opleiding.
De
bezorgdheid
in
verband
met
juridische
kwesties
en
met
name
beroepsgeheim
wordt
gedeeld
door
menig
hulpverlener
en
beheerder.
Op
basis
van
de
interviewresultaten
lijkt
het
niet
te
gaan
om
onoverkomelijke
hindernissen,
al
is
de
ervaring
nog
zeer
pril
binnen
GGZ‐
voorzieningen.
In
de
sectoren
verslaving
en
armoede
en
sociale
uitsluiting,
waar
al
ettelijke
jaren
met
ED
wordt
samengewerkt,
hebben
zich
tot
dusver
geen
ernstige
problemen
voorgedaan.
Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
34
Tenslotte
kwam
in
de
studieronde
ook
naar
voren
–
in
de
lijn
van
het
OGGPA‐verslag
–
dat
patiëntenorganisaties
een
belangrijke
rol
te
vervullen
hebben
in
het
bevorderen
van
ervaringsdeskundigheid,
maar
dat
zij
momenteel
veel
te
weinig
middelen
hebben.

Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ
35