CONSULTATIERONDE MET BETREKKING TOT DE OPERATIONALISERING VAN ERVARINGSDESKUNDIGHEID IN DE GGZ Eindrapport Opdrachtgever: Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Provincie Antwerpen (OGGPA vzw) Uitvoerder: Vlaams Patiëntenplatform vzw Contractant: shiftN cvba Auteurs: Kim Becher, Philippe Vandenbroeck (shiftN) 12 mei 2014 Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 1 INHOUDSOPGAVE 1 2 Situering 3 Aanpak 3 2.2 Consultatieronde: individuele gesprekken met professionals uit de GGZ 3 2.1.1 Gespreksagenda 2.1.2 Organisatie van de gespreksronde 3 4 Focusgroep van ervaringsdeskundigen 6 7 Algemeen perspectief van professionals op het inzetten van ED Positieve bijdragen van ervaringsdeskundigen 7 3.1 3.2 8 3.3 3.2.1 Resultaten van de interviews 3.2.2 Resultaten van de focusgroep 8 10 Punten van kritiek en bezorgdheid 12 12 12 13 13 3 2.1 Draagvlak voor het inzetten van ervaringsdeskundigen in de GGZ 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 4 5 Argumenten tegen het inzetten van betaalde of vrijwillige ED Argumenten tegen de inschakeling van betaalde ED Argumenten tegen het inzetten van vrijwilligers Andere punten van kritiek/bezorgdheid 3.4 Settings en rollen waarin ervaringsdeskundigen actief zijn 14 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4 3.4.7 14 16 17 18 20 21 4.1 4.2 4.3 Context: de paradigmawissel naar herstelondersteunende zorg 21 Competenties van ervaringsdeskundigen: resultaten van de interviews 22 Omkadering van ervaringsdeskundigen 23 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 Resultaten van de interviews Resultaten van de focusgroep Verloning Opleiding Beroepsgeheim en aansprakelijkheid 23 25 25 29 31 33 Mobiel Team Antwerpen PZ Bethaniënhuis: HOP‐team VDIP/Andante Overige rollen en settings Toekomstige rollen en settings? Randvoorwaarden voor het inzetten van ervaringsdeskundigen Conclusies Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 2 1. SITUERING De werkgroep Ervaringsdeskundigheid van het Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Provincie Antwerpen (OGGPA) heeft zich recent ‐ in trialoog met cliënten en familie ‐ beraden over de plaats van ervaringsdeskundigheid in de geestelijke gezondheidszorg. Het eindrapport van de werkgroep bespreekt de rol en meerwaarde van ervaringsdeskundigen in de GGZ en stelt voor om een functioneel en arbeidsrechtelijk onderscheid te maken tussen een Ervaringsdeskundige (ED) die als vrijwilliger een bijdrage levert, en een Begeleider in de GGZ met Ervaringsdeskundigheid (BGE) die behoort tot een nieuwe beroepsgroep1. De nota van de werkgroep spreekt zich ook uit over de mogelijke taken die de ervaringsdeskundige (als ED of BGE) kan opnemen en welke competenties en randvoorwaarden daarvoor nodig zijn. Het doel van de onderhavige studie was om via een bredere consultatie van de GGZ‐sector in de provincie Antwerpen te beluisteren hoe professionals in diverse geledingen van de GGZ in Antwerpen staan tegenover de voorstellen van de OGGPA‐werkgroep en dus vast te stellen hoe groot het draagvlak hiervoor is. Daarnaast werd een focusgroep georganiseerd om het standpunt van ervaringsdeskundigen zelf te horen. Met deze studieronde werd ook beoogd om een aantal antwoorden op operationele vraagstukken scherper te stellen, na te gaan voor welke taken en rollen zij kunnen worden ingeschakeld en te peilen naar oplossingen met betrekking tot hun arbeidsrechtelijke inbedding. Het creëren van ruimte voor ervaringsdeskundigheid is immers geen triviale ingreep en vraagt van alle partijen een hele aanpassing in cultuur, praktijk en organisatie. De werkgroep Ervaringsdeskundigheid waarschuwt ervoor dat het overhaast inzetten van ED/BGE contraproductief kan zijn. Adviesbureau shiftN werd ingeschakeld om op basis van een 25‐tal individuele gesprekken met zegspersonen uit de GGZ in Antwerpen en een focusgroep met ervaringsdeskundigen antwoorden te zoeken op bovenstaande vragen. De inzichten uit deze consultatieronde vormen de basis van de conclusies van dit verslag. 2. AANPAK 2.1 Consultatieronde: individuele gesprekken met professionals uit de GGZ 2.1.1 Gespreksagenda De bedoeling van de gesprekken was in eerste instantie om te peilen naar de positie van de zegspersonen met betrekking tot het inschakelen van ervaringsdeskundigheid in de geestelijke gezondheidszorg. Daarbij werd uitgegaan van een open interviewagenda. Het 1 Rapport van de OGPPA werkgroep Ervaringsdeskundigheid, 2013, http://www.oggpa.be/?action=onderdeel&onderdeel=589&titel=Documenten Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 3 rapport van de OGGPA‐werkgroep vormde het uitgangspunt van de gesprekken. Iedere gesprekspartner werd gevraagd om dit document op voorhand door te nemen. Er werd dus gepeild naar het draagvlak voor de voorstellen van de werkgroep, maar ook naar mogelijke knelpunten. In tweede instantie werd nagegaan hoe de door de werkgroep voorgestelde aanpak ‐ qua rollen van ervaringsdeskundigen, opleiding, omkadering en juridische en arbeidstechnische inbedding ‐ verder kan verdiept en geoperationaliseerd worden. Daarbij diende de nodige aandacht te worden besteed aan de diversiteit van zorgomgevingen in de GGZ. 2.1.2 Organisatie van de gespreksronde Doel was om de diversiteit van voorzieningen en professionele rollen in de Antwerpse GGZ zo goed mogelijk te dekken. Met OGGPA werd overeengekomen om de voorzieningen te bundelen in vier categorieën: • Residentiële zorginstellingen: psychiatrische ziekenhuizen, psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven Beschut Wonen. • Ambulante zorginstellingen: Centra Geestelijke Gezondheidszorg; CAW • Thuiszorg: projecten psychiatrische zorg in de thuissituatie • Dagontmoetingscentra en andere voorzieningen met een RIZIV‐conventie. Daarnaast werd een onderscheid gemaakt tussen vier functionele categorieën in deze instellingen: • Medisch‐psychiatrische zorg • Psychotherapeutische zorg • Ondersteunende zorg (verpleging, maatschappelijk werk, ergotherapie,...) • Beheer, HRM Kruising van de verschillende beroepgroepen met de diverse types van instellingen resulteerde in de volgende tabel: Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 4 Medisch‐ Psycho‐ Ondersteunend Beheer/ psychiatrisch therapeutisch HRM Residentiële zorg 3 (2) 2 (3) 4 (3) 3 (2) 12 (10) Ambulante zorg 0 (2) 4 (3) 2 (3) 3 (2) 9 (10) Thuiszorg ‐ ‐ 2 (2) 2 (1) 4 (3) Ontmoetingscentra ‐ ‐ 1 (1) 1 (1) 2 (2) Verslavingszorg ‐ ‐ ‐ 1 (0) 1 (0) Totaal gesprekken 3 (4) 6 (6) 9 (9) 10 (6) 28 (25) Wat de geselecteerde voorzieningen betreft, had shiftN de volgende bundeling voorgesteld: • 3 instellingen residentieel • 3 instellingen ambulant • 2 thuiszorgprojecten • 1 ontmoetingscentrum Op basis hiervan werkte OGGPA een 'Matrix' van geselecteerde voorzieningen uit die representatief werd geacht voor de GGZ‐sector in de provincie Antwerpen: Residentiële zorg: PZ Bethaniënhuis Zoersel; PVT Salto Geel; BW De Vliering Boechout Ambulante zorg: CGG Andante Antwerpen; CGG De Pont Mechelen; CAW Antwerpen Thuiszorg: Mobiel Team Antwerpen; PZT Este Mechelen Ontmoetingscentra: 't Twijgje Turnhout Bij de planning werd betracht om gesprekken zoveel mogelijk te bundelen per instelling. Binnen één instelling kwamen zegspersonen van verschillende groepen aan bod. In de praktijk bleek het meestal niet mogelijk om drie of vier gesprekken op dezelfde dag te plannen. Toch kan worden aangestipt dat de voorzieningen die werden aangesproken zo goed mogelijk hun best deden om aan de planning tegemoet te komen. De cijfers tussen haakjes geven het geplande aantal interviews aan, de cijfers zonder haakjes het reële aantal. Het bleek niet mogelijk om met psychiaters te spreken die werkzaam zijn in de ambulante zorg. Als reden werd opgegeven dat zij wegens de hoge werklast en een algemeen tijdgebrek geen plaats in hun agenda konden vrijmaken voor een interview. Wij kregen wel mee van CGG Andante dat de psychiater die verantwoordelijk is voor het VDIP‐team positief staat tegenover het inschakelen van een ervaringsdeskundige daarin. Daarnaast werd een extra interview gepland met een psychiater in de residentiële zorg. Omdat wij telkens vier gesprekken hadden aangevraagd bij de ambulante centra, werden de interviews met psychiaters vervangen door gesprekken met psychologen. In één geval ging het om een dubbelgesprek met twee psychologen. Het volwassenenteam van Boom koos er zelfs voor om ons met het hele team te woord te staan. In De Pont en Andante deden wij ook telkens een dubbelinterview met maatschappelijk werkers, waardoor het reële aantal Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 5 gesprekspartners in die categorie eveneens hoger uitkomt (11). Tenslotte kozen we ervoor om in alle voorzieningen van de matrix een gesprek met een beheerder te hebben, omwille van de bredere kijk die zij hebben op de situering van hun respectieve organisatie/geleding binnen het zorggebeuren. Daarnaast werden nog twee aanvullende interviews georganiseerd. Een met de verslavingszorg (Free Clinic) en een met vzw De Link (Armoede en sociale uitsluiting). Free Clinic werd toegevoegd aan de interviewlijst vanuit de overweging dat de verslavingszorg al langer ervaring heeft met het inzetten van ervaringsdeskundigen en omwille van de specifieke plaats die verslavingszorg inneemt binnen de GGZ. In het oorspronkelijke voorstel was voorzien om een vraaggesprek te organiseren met een syndicale vertegenwoordiger uit de sector GGZ. Naarmate de consultatieronde vorderde, bleek echter dat oplossingen met betrekking tot het arbeidsrechtelijk statuut van ervaringsdeskundigen niet los kunnen worden gezien van een aantal aspecten die specifiek verband houden met de aard van de doelgroep en waardoor ervaringsdeskundigen moeilijk zijn in te passen binnen het bestaande juridische kader van de GGZ. Daarom leek het ons zinvol om te rade te gaan bij een organisatie die al langer ervaring heeft met deze aspecten en waarvan de doelgroep gelijkenissen vertoont met die van ervaringsdeskundigen in de GGZ, namelijk vzw De Link, de organisatie die instaat voor de opleiding en tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting. De relevante punten van het interview met Els Van den Berghe, verantwoordelijke 'Werk' bij De Link, zijn opgenomen in punt 4.3.3. van dit verslag. 2.2 Focusgroep van ervaringsdeskundigen Om ook de stem van ervaringsdeskundigen zelf te horen, werd op 28 maart 2014 een focusgroep georganiseerd. Oorspronkelijk was een groep voorzien van 5 tot 8 deelnemers die als vrijwilliger werkzaam zijn in de GGZ. We besloten de groep uit te breiden met Elke Van Gompel, de enige BGE in Antwerpen die op dat moment beschikbaar was, en met ervaringsdeskundigen uit de verslavingszorg en de sector armoede en sociale uitsluiting. Mede dankzij de tussenkomst van Karolien Weemaes (OGGPA) en Ann Van de Vloet (Uilenspiegel) werden al vlug twaalf deelnemers bereid gevonden om deel te nemen. Vier van de twaalf moesten op de valreep afzeggen, waardoor de uiteindelijke focusgroep bestond uit acht personen. Naast de focusgroep werden nog twee individuele gesprekken gevoerd met ervaringsdeskundigen die als vrijwilligers werkzaam zijn bij De Pont en VDIP. We ontvingen ook nog een schriftelijke bijdrage van een medewerker van het HOP‐team (PZ Bethaniënhuis). De deelnemers aan de focusgroep werden verzocht om te reflecteren over de volgende open vragen: • Welke bijdragen leveren ervaringsdeskundigen? • Wat helpt mij ? (hulpmiddelen) Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 6 • • Wat belemmert mij ? (hinderpalen) Welke rollen kunnen ED spelen in de toekomst? De resultaten van de focusgroep zijn weergegeven onder de secties van dit verslag die betrekking hebben op de bovenstaande vragen. 3. DRAAGVLAK VOOR HET INZETTEN VAN ERVARINGSDESKUNDIGEN IN DE GGZ 3.1 Algemeen perspectief van professionals op het inzetten van ervaringsdeskundigen Een eerste vaststelling die op basis van de interviewresultaten kan worden gedaan, is dat er qua perceptie van de bijdrage die ervaringsdeskundigen kunnen leveren in de geestelijke gezondheidszorg een duidelijk verschil bestaat tussen professionals die gewend zijn om met ervaringsdeskundigen te werken en zij die deze ervaring niet hebben. Professionals die ervaring hebben met ervaringsdeskundigen hebben over het algemeen een positieve tot zeer positieve indruk van hun bijdrage, terwijl de perceptie bij de overige professionals een gevarieerder beeld laat zien. Een tweede vaststelling: slechts enkele van de professionals die wij interviewden gaven de indruk echt afwijzend te staan tegenover het inzetten van ervaringsdeskundigen. Onder de professionals die nog niet met ervaringsdeskundigen in contact kwamen, blijken er heel wat vragen en kritische bedenkingen te bestaan over competenties en rollen, alsook over kwesties in verband met privacy en beroepsgeheim. Maar de meesten kunnen zich wel voorstellen dat ervaringsdeskundigen een zinvolle bijdrage kunnen leveren in de geestelijke gezondheidszorg. Grosso modo kan de groep van 28 'gesprekspartners' worden opgesplitst in drie min of meer gelijke delen: een groep van professionals die ervaring heeft met betaalde ervaringsdeskundigen; een groep die ervaring heeft met vrijwillige ervaringsdeskundigen; en een derde groep die noch met vrijwilligers noch met BGE (betaalde ervaringsdeskundigen) ervaring heeft. De eerste groep bestaat uit zes professionals die betrokken zijn bij de 2b‐teams van Mobiel Team Antwerpen, een beheerder uit de verslavingszorg en een beleidsmaker uit het welzijnswerk. Daarnaast hebben wij een medewerker van CGG Andante tot deze groep gerekend. Zij werkte samen met betaalde ervaringsdeskundigen in het kader van het 'Mindspring'‐project, een herstelwerkgroep voor asielzoekers met post‐traumatische klachten. De tweede groep bestaat uit vier medewerkers van PZ Bethaniënhuis, twee zegspersonen van CGG De Pont, één medewerker van VDIP (CGG Andante) en twee medewerkers van 't Twijgje in Turnhout. Zowel de eerste als de tweede groep staat over het algemeen zeer positief tegenover de samenwerking met ervaringsdeskundigen, al moet hierbij worden aangestipt dat die Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 7 samenwerking zich voor sommige professionals nog maar in een pril stadium bevindt (bv. sinds begin 2014 in PZ Bethaniënhuis). De derde groep ten slotte bestaat uit vier medewerkers van PVT Salto Geel, twee zegspersonen van CGG Andante, twee van CGG De Pont, alsook twee medewerkers van PZT Este. Hoewel deze groep geen directe ervaring heeft met ervaringsdeskundigen, zijn vier van hen al vertrouwd met de basisprincipes van herstelondersteunende zorg en staan zij ook positief tot zeer positief tegenover het inzetten van ervaringsdeskundigheid in de GGZ. Het zijn bijvoorbeeld professionals die studiedagen rond herstel hebben bijgewoond, of zelf georganiseerd. Op basis van de interviewresultaten kan dus worden geconcludeerd dat een ruime meerderheid van de ondervraagden een positief beeld heeft van de samenwerking met ervaringsdeskundigen. Er zitten weliswaar gradaties in de rollen en settings die zij volgens de verschillende gesprekspartners kunnen spelen, maar de meeste professionals zijn het erover eens dat zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de GGZ. Dat geldt des te meer voor de professionals die de principes van herstelondersteunende zorg zijn toegedaan. Voor dit onderzoek werden een aantal voorzieningen specifiek uitgekozen op basis van hun ervaring met professionele ervaringsdeskundigen. Aan de andere kant werden er geen interviews voorzien met bijvoorbeeld PAAZ‐afdelingen, waar de herstelondersteunende visie tot op heden blijkbaar weinig of geen ingang heeft gevonden. Die elementen in aanmerking genomen, zou men kunnen stellen dat het interviewstaal niet volkomen representatief is voor de GGZ‐sector. Desalniettemin zijn wij van mening dat kritische stemmen voldoende aan bod zijn gekomen tijdens de consultatieronde. Bovendien kan niet worden ontkend dat een groeiend aantal professionals en voorzieningen de afgelopen jaren vertrouwd is geraakt met het herstelondersteunend gedachtegoed en ook inspanningen doet om het in praktijk te brengen. Daarom schijnen ons de interviewresultaten een goede weergave te zijn van wat er momenteel leeft in de sector. 3.2 Positieve bijdragen van ervaringsdeskundigen 3.2.1 Resultaten van de interviews • De professionals die samenwerken met ervaringsdeskundigen wijzen allemaal op de verrassende perspectieven die ED inbrengen. Als ex‐cliënt kijken ze op een heel andere manier naar zorg dan hulpverleners gewend zijn en helpen ze vastgeroeste ideeën te doorbreken. Ze geven ook nuttige kritische feedback, onder meer over de manier waarop professionele hulpverleners over cliënten spreken en met cliënten omgaan. • De ervaringsdeskundige bewaakt het cliëntenperspectief en de principes van vraaggestuurde zorg binnen de zorgverlening. Wordt er wel voldoende gedacht en Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 8 gehandeld vanuit de noden en doelstellingen van de cliënt? Hulpverleners handelen volgens een bepaalde visie, zonder altijd te beseffen dat die in een bepaalde context of voor sommige cliënten herstelbelemmerend kan werken. • Doordat zij zelf een herstelproces hebben doorlopen en belangrijke stappen vooruit hebben kunnen zetten, bieden ervaringsdeskundigen hoop aan cliënten. Bovendien slagen ze er vanuit hun positie van gelijkwaardigheid en ervaring vaak beter in om cliënten los te rukken uit hun passiviteit. • Brugfunctie: ervaringsdeskundigen staan dichter bij de leefwereld van de cliënt. Hulpverleners maken deel uit van een organisatie en gedragen zich eerder volgens de regels en protocollen die de organisatie voorschrijft. Vanuit hun ervaring met beide werelden kunnen ervaringsdeskundigen een beter wederzijds begrip tussen hulpverlener en cliënt tot stand brengen. • Familiecontact: ervaringsdeskundigen kunnen ook een waardevolle bijdrage leveren bij het betrekken van de familie, o.a. door ze een betere kijk te geven op wat de cliënt meemaakt, maar ook door hoop te bieden op herstel. • Ervaringsdeskundigen dagen de herstelondersteunende visie uit. Hoewel therapeuten meer en meer vertrouwd raken met de herstelvisie, hebben zij niet altijd de reflex om die in de praktijk toe te passen. Ervaringsdeskundigen zijn een belichaming van de herstelvisie binnen organisaties. Zij wijzen hulpverleners op drempels die herstel belemmeren en factoren die herstel bevorderen. • Volgens sommige gesprekspartners kunnen ervaringswerkers ook een rol spelen in de opbouw van de zorgorganisatie in het algemeen, en in het bijzonder het getrapte zorgmodel waarbij met schaarse middelen de beste resultaten worden beoogd in het kader van het herstelgericht denken. • Er werd ook geopperd dat ervaringsdeskundigen individuele cliënten kunnen begeleiden wanneer die op consultatie gaan bij hun psychiater of andere hulpverleners. Sommige cliënten durven bijvoorbeeld niet in gesprek te gaan met hun psychiater over medicatie en dosering. Ervaringsdeskundigen zouden ze hierbij kunnen helpen. • Daarnaast kunnen ervaringsdeskundigen een belangrijke rol spelen op het gebied van voorlichting en informatie en de vorming van hulpverleners. Hieronder zijn enkele citaten weergegeven van professionals die getuigen over hun positieve ervaringen met ervaringsdeskundigen: In de sector bots je op heel veel vooroordelen. Als je begint te praten over ervaringsdeskundigheid, zal elke hulpverlener die ooit in de psychiatrie heeft gewerkt zich onmiddellijk de meest irritante psychiatrische patiënt voor de geest halen die ze zich kunnen herinneren en zich dan inbeelden dat die bij hen komt werken. Dat is een heel menselijke reactie. Maar ik denk dat misschien velen zich geroepen voelen maar niet Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 9 iedereen is uitverkoren. Om als BGE aan de slag te gaan, moet je een aantal vaardigheden hebben die niet iedereen bezit. Om te beginnen moet je kunnen samenwerken met hulpverleners. Het zijn werknemers, dus je mag echt wel wat van ze verwachten. En er is nog altijd iets te zeggen voor de expertise van de hulpverlener en van de psychiater. Het is belangrijk dat die expertises gezamenlijk worden ingezet. Ze hebben heel vaak andere ideeën. Ik heb ook al verschillende keren de BGE meegenomen naar cliënten thuis. Ook daar vinden ze vaak nog een andere invalshoek. Cliënten staan daar ook open voor en reageren er heel positief op. Het geeft hen ook hoop. "Jij hebt die stoornis ook! En jij zit nu in de hulpverlening? Amai". "Jij neemt ook medicatie, en je kunt nog functioneren?". Die gesprekken zijn vaak heel boeiend. Het inzetten van ervaringsdeskundigen is zo'n ervaring waarvan ik zeg: waarom hebben we dit nooit eerder gedaan? En waarom hebben ze dat nog steeds niet in het ziekenhuis? (...) Omdat de ervaringsdeskundige altijd nog net dat beetje meer kan bieden dan de meest empathische hulpverlener. Een ervaringsdeskundige kan op een heel andere manier meeleven, maar heeft ook geleerd om op een constructieve, professionele manier om te gaan met zijn ervaringen. Vanuit mijn ervaring in het ziekenhuis weet ik dat heel vaak over mensen gepraat wordt zonder dat men denkt aan wat die patiënt zou vinden van wat er over hem gezegd wordt. Door de aanwezigheid van een ervaringsdeskundige besef je dat je soms op een heel crue manier praat over mensen. We hadden een cliënt met schizofrenie die heel moeilijk in beweging te krijgen was. De BGE is toen een keer meegegaan en heeft heel mooi verwoord waarom zij tot zo weinig kwam. Vervolgens heeft ze de individuele begeleider ook goed geholpen bij het in kaart brengen van het probleem. Drie jaar geleden werd voor het eerst gezegd dat we in de toekomst met ervaringsdeskundigen wilden gaan werken. Toen had ik onze reacties moeten opnemen: "Dat kan toch niet!", "Waar gaat dat naartoe?", "We zullen niet meer kunnen zeggen wat we willen!" Het is grappig om te zien hoe de zaken kunnen keren. Als je eenmaal de klik hebt gemaakt, lijk het allemaal plots vanzelfsprekend. Wij gaan ervan uit dat we moeten werken volgens een bepaalde visie, die ons handelen als hulpverleners stuurt. Net die visie kan patiënten erg belemmeren in hun herstel. Dit kan gaan over de manier waarop medicatie wordt besproken, een aparte systeemtherapeut die familiegesprekken doet, persoonlijke begeleiders die bij elke heropname en afdeling weer anders zijn... Ook het ruimere ziekenhuis is een structuur waarbinnen hulpverleners en patiënten een bepaalde rol vervullen, die herstel kan onderdrukken. Zowel de afdeling als het ruimere ziekenhuis zouden nog veel meer in functie van patiënten moeten worden ingericht. Dit is me veel meer beginnen dagen door met ervaringswerkers te werken." 3.2.2 Resultaten van de focusgroep Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 10 Heel wat punten die hierboven zijn aangehaald, werden ook naar voren gebracht in de focusgroep. Daarnaast werden nog de volgende bijdragen genoemd: • Vanuit de herstelvisie kijken ervaringsdeskundigen op een andere manier naar patiënten met een dubbele diagnostiek. In plaats van in categorieën (‘vakjes’) te denken, benaderen zij de mens vanuit zijn noden en behoeften. • Nabijheid: ervaringsdeskundigen staan dichter bij de cliënt dan hulpverleners en kunnen op een heel andere manier meeleven. Cliënten voelen zich opeens gelijkwaardig en nemen gemakkelijker een open houding aan. Ze durven zaken te zeggen die ze normaal nooit zullen zeggen aan een professional. Een heel belangrijke eigenschap van de ervaringsdeskundige is dan ook dat hij goed kan luisteren. • Ervaringsdeskundigen kunnen hun lotgenoten ervan doordringen dat inspraak in hun eigen behandelproces een essentieel onderdeel is van de herstelvisie. Zij spelen m.a.w. een belangrijke rol in de empowerment van cliënten. • Destigmatisering: ED helpen lotgenoten om de schaamte voor de diagnose te overwinnen en om zelfstigma te bestrijden. • Ervaringsdeskundigen kunnen op beleidsniveau de belangen van lotgenoten behartigen. Doordat zij hun eigen ervaringen hebben leren overstijgen, hebben ze een beter zicht op de gemeenschappelijke noden van lotgenoten. Het is een rol waarin ervaringsdeskundigen kunnen groeien. "Niet iedereen moet voortdurend met cliënten omgaan, al is het belangrijk om het contact met de basis niet te verliezen". • ED kunnen ook op beleidsniveau advies verstrekken aan voorzieningen. Bv. de werkgroep 'Denk' in Leuven zit in een regionaal overlegorgaan met het mobiel team van Vlaams Brabant. Als er een vraag komt van het team wordt daarover binnen de groep van 15 ED overlegd en advies verstrekt, bijvoorbeeld rond concrete vragen als "hoe lang begeleiden we een cliënt?" Door te reflecteren vanuit de ervaring van de hele groep, komt men tot een meer voldragen visie. • ED kunnen meehelpen bij het uitbouwen van netwerken, organisaties, overlegorganen waarin geparticipeerd wordt door cliënten/ervaringsdeskundigen. • Op basis van hun ervaringen kunnen ED lotgenoten doorverwijzen naar de juiste kanalen, voorzieningen, personen. • ED kunnen cliënten aanmoedigen om in gesprek te gaan met hun psychiater over medicatie en dosering. Cliënten moeten leven met de medicatie en dus is het ook normaal dat ze inspraak hebben. Wat zijn de bijwerkingen? Wat is de kostprijs? Zijn er andere mogelijkheden". • De ervaringsdeskundige zou ook op andere vlakken een bemiddelingsrol kunnen vervullen tussen cliënt en psychiater. Anderzijds is het niet de bedoeling dat de ED Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 11 • het hulpverleningsstandpunt verdedigt tegenover de cliënt. De vraag moet van de cliënt zelf komen. Bij Free Clinic (verslavingszorg) kan de ervaringsdeskundige een gesprek hebben met een psychiater over een cliënt. Beroepsgeheim vormt in principe geen obstakel. Ervaringsdeskundigen vallen onder dezelfde deontologische regels als professionals in de verslavingszorg. Zij kunnen op vraag van de cliënt zelfs optreden als vertrouwenspersoon. 3.3 Punten van kritiek/bezorgdheid 3.3.1 Argumenten tegen het inzetten van betaalde of vrijwillige ervaringsdeskundigen • Slechts enkele professionals die wij interviewden stonden volledig afwijzend tegenover het inzetten van ervaringsdeskundigen, in die zin dat zij twijfelen aan hun toegevoegde waarde op grond van hun competenties, die volgens hen niet als evenwaardig kunnen worden beschouwd aan het competentieniveau van de professionele hulpverlener. Door het aanwerven van ervaringsdeskundigen zou men de professionele hulpverlener te kort doen, aangezien die een aantal jaren studies en verschillende stages achter de rug moet hebben om een aanstelling binnen de GGZ te krijgen. • Daarnaast werd ook gewezen op risico's in verband met beroepsgeheim en aansprakelijkheid. Deze aspecten zouden eerst geregeld moeten worden alvorens men kan overgaan tot het inzetten van ervaringsdeskundigen. We zullen hier verder in het verslag op terugkomen (punt 4.3.5). 3.3.2 Argumenten tegen de inschakeling van betaalde ervaringsdeskundigen • Er werd in de gesprekken verschillende malen verwezen naar financiële belemmeringen, met name door professionals van centra geestelijke gezondheidszorg. Zij geven aan dat CGG te kampen hebben met een algemeen gebrek aan middelen waardoor ze constant moeten opboksen tegen wachtlijsten. Daarom beschouwen zij de aanwerving van professionele hulpverleners als prioritair en zijn ze van mening dat er voorlopig geen plaats is voor betaalde ervaringsdeskundigen. Dit impliceert geenszins dat CGG‐medewerkers per definitie afkerig staan tegenover samenwerking met ervaringsdeskundigen. Integendeel, wij spraken met verschillende CGG‐professionals op beheersniveau en op de werkvloer die zelfs heel positief staan tegenover ervaringsdeskundigheid. Alleen verwachten zij niet dat ervaringsdeskundigen op dit moment de vereiste kwantitatieve impact kunnen hebben in de strijd tegen de wachtlijsten. • Er werden ook bekommernissen geuit omtrent kwetsbaarheid. Ervaringsdeskundigen komen heel dicht in aanraking met cliënten, waardoor zij Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 12 • geconfronteerd kunnen worden met problematieken en situaties die gelijkenissen vertonen met hun eigen verleden, wat een risico inhoudt. Enerzijds maakt deze kwetsbaarheid juist deel uit van hun toegevoegde waarde. Anderzijds moeten werkgevers rekening houden met de mogelijkheid van langdurige afwezigheid. Vooral voor kleine équipes kan dat een hinderpaal betekenen. Hun kwetsbaarheid kan ervaringsdeskundigen er ook van weerhouden om in een betaald statuut te stappen, ook al heeft de overheid maatregelen genomen waardoor ED binnen een bepaalde periode kunnen terugvallen op het oude vervangingsinkomen als het niet lukt om een betaalde job uit te oefenen. Anderzijds is het salaris dat zij ontvangen niet veel hoger dan een volledig vervangingsinkomen. Daarenboven liggen de eisen en verwachtingen bij werkgevers en collega's hoger wanneer zij een volwaardig salaris krijgen. Om die reden opteren sommige ervaringsdeskundigen voorlopig voor een vrijwilligersstatuut. 3.3.3 Argumenten tegen het inzetten van vrijwilligers • Sommige gesprekspartners vrezen dat het engagement van vrijwillige ervaringsdeskundigen minder gewaarborgd is dan wanneer het om betaalde krachten gaat. Voor cliënten is het belangrijk om zekerheid te hebben over het engagement van de zorgverleners die hen omringen. Hierbij moet worden opgemerkt dat wij van de gesprekspartners die momenteel met vrijwillige ervaringsdeskundigen werken enkel positieve feedback kregen omtrent hun engagement. • Evenwaardigheid. Om de meerwaarde van ervaringsdeskundigen ten volle te kunnen inzetten in een organisatie is het noodzakelijk dat hun inbreng als evenwaardig wordt beschouwd aan die van de overige hulpverleners. Anders, zo merken sommige gesprekspartners op, blijven zij toch ergens steken in de rol van cliënt. Bij deze erkenning hoort ook een billijke beloning, die zij als vrijwilliger niet kunnen krijgen. 3.3.4 Andere punten van kritiek/bezorgdheid • De meest uitgesproken bezorgdheid met betrekking tot het functioneren van ervaringsdeskundigen betreft hun capaciteit om afstand te nemen van hun eigen ervaringen en een constructieve houding aan te nemen tegenover reguliere hulpverleners. Uit de gespreksronde blijkt dat het negatieve beeld dat professionals hebben van ervaringsdeskundigen meestal is ingegeven door ervaringen met patiëntenvertegenwoordigers die zich vanuit een onverwerkt verleden uiterst vijandig opstellen tegenover hulpverleners. • Sommige hulpverleners twijfelen eraan of een ervaringsdeskundige volwaardig lid kan zijn van een behandelteam en kan deelnemen aan de teamvergaderingen. Het team moet erop kunnen vertrouwen dat die persoon de regels inzake vertrouwelijkheid respecteert jegens de cliënt, maar ook ten aanzien van de teamleden zelf, aangezien die soms heel persoonlijke informatie met elkaar delen. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 13 • • • Daarnaast heeft elk team zijn eigen cultuur, een eigen manier van spreken, waarbij humor niet mag ontbreken. Sommige hulpverleners vrezen dat het moeilijk wordt om op dezelfde manier te communiceren wanneer een ervaringsdeskundige mee aan tafel zit, omdat die te gevoelig zou zijn voor de manier waarop hulpverleners spreken over cliënten. Volgens de professionals die nu reeds met ervaringsdeskundigen werken, blijkt dit geen al te grote problemen op te leveren. Teamleden passen hun woordgebruik aan, maar omgekeerd geven de ervaringsdeskundigen ook blijk van voldoende aanpassingsvermogen en begrip voor de behoefte van hulpverleners om ‘stoom af te blazen’. Sommige gesprekspartners wezen ook op het gevaar van rolverwarring. Het kan voorkomen dat de ervaringsdeskundige vroeger cliënt is geweest in de afdeling of de voorziening waar hij nu actief is als ED, of dat hij nog steeds in dezelfde voorziening behandeld wordt, of na herval in dezelfde voorziening wordt opgenomen. Dit kan voor verwarring zorgen, niet alleen bij de hulpverlener die hem als cliënt onder behandeling heeft of heeft gehad, maar ook bij cliënten. Sommige cliënten zouden zich ongemakkelijk voelen bij het feit dat een vroegere medecliënt (of iemand die nog steeds als cliënt in behandeling is) toegang krijgt tot hun dossier. Andere gesprekspartners wezen op het risico dat ervaringsdeskundigen evolueren naar een rol van hulpverlener. Volgens de professionals met wie wij spraken moeten die rollen duidelijk gescheiden blijven, vooral in het belang van de cliënt. Die moet weten met wie hij een relatie hulpverlener‐cliënt heeft en bij wie hij terecht kan voor ervaringsdeskundige hulp. Tenslotte zien gesprekspartners beperkingen naar rollen en settings waarin ervaringsdeskundigen kunnen worden ingezet. Met name op opnameafdelingen of in settings waar vooral gewerkt wordt met individuele consultaties, zoals in CGG, zou er voor ervaringsdeskundigen geen belangrijke rol zijn weggelegd. Hierbij moet worden aangemerkt dat sommige van de professionals die het nauwst samenwerken met ervaringsdeskundigen er juist van overtuigd zijn dat ED zowat in elke afdeling of setting een zinvolle bijdrage kunnen leveren. Dit verschil in perspectief hangt grotendeels samen met de mate waarin professionals zich scharen achter de herstelondersteunende visie, waar wij dieper op in zullen gaan in punt 4.1. 3.4 Settings en rollen waarin ervaringsdeskundigen thans actief zijn In deze paragraaf worden enkele voorbeelden gegeven van de settings en rollen waarin ervaringsdeskundigen momenteel actief zijn, op basis van de informatie die werd verstrekt door de deelnemers aan de consultatieronde. Deze voorbeelden beperken zich dus tot de provincie Antwerpen en tot de voorzieningen die werden geconsulteerd aan de hand van de door OGGPA uitgewerkte 'matrix'. 3.4.1 Mobiel Team Antwerpen Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 14 Mobiel Team Antwerpen is sinds 1 mei 2013 operationeel. Het bestaat uit twee mobiele teams die vanuit twee verschillende organisaties worden aangestuurd ('De Vlierink' en 'De Link') maar die vertrekken vanuit dezelfde organisatorische en inhoudelijke principes. MTA wordt gefinancierd met middelen van SARA in het kader van artikel 107 en berust op een samenwerking van de Psychiatrische Centra Sint‐Amedeus en Broeders Alexianen met de teams psychiatrische thuiszorg van De Vliering en De Link. De mobiele teams staan in voor de thuisbegeleiding van cliënten met een langdurige psychiatrische problematiek in de zorgregio Antwerpen ‐ Mortsel. Met het oog op de lancering van de mobiele teams werden twee BGE's (betaalde ervaringsdeskundigen) voor een halftijdse opdracht in dienst genomen. Zij nemen deel aan de teamvergaderingen en cliëntenbesprekingen, gaan mee op huisbezoek, denken mee na over de behandeling van cliënten en leiden een herstelwerkgroep met lotgenoten. Daarnaast helpen ze ook mee met het ontwikkelen en opvolgen van de 'krachten‐ en crisiskaart'. Dit is een hulpmiddel voor de cliënt om te bepalen wat hij zelf kan (krachten) en wat de hulpverlener kan doen in geval van een crisis. De laatste stap in de crisiskaart is een opname, wat het team zoveel mogelijk tracht te vermijden. Verder houden ze zich ook bezig met netwerkoverleg, voorlichting en lezingen, bijscholing en opleiding. Een essentieel onderdeel van de MTA‐filosofie is gelijkwaardigheid. BGE nemen niet alleen als volwaardig partner deel aan teamvergaderingen maar hebben ook toegang tot dossiers en worden betaald volgens hetzelfde barema (bachelor‐niveau) als de professionele hulpverleners in het team. Hun inbreng is verschillend van de hulpverleners, maar wordt als even waardevol beschouwd. Een van de teamleden drukt het als volgt uit: "Persoonlijk vind ik het belangrijk dat ze een volwaardige collega zijn. Ze moeten van mij geen case manager zijn. Dat lijkt me niet aangewezen. Ze moeten flexibel inzetbaar zijn en volledig toegang krijgen tot vergaderingen, briefings, dossiers (...). Dat is net de grote waarde die ze hebben. Anders blijven ze toch wel in die cliëntenrol steken. "Jij blijft iemand met een stoornis en moet vooral niet in de dossiers gaan kijken" Randvoorwaarden voor een goede samenwerking? Ten eerste moet de coördinator en het hele team er achter staan dat de ED/BGE een plaats krijgt, een stem, een mandaat. Professionals moeten zich ook kwetsbaar kunnen opstellen tegenover ervaringsdeskundigen, zodat het geen wij‐zij‐verhaal wordt, maar een wij‐verhaal. Openheid, respect, geduld en tijd om te ervaren welke meerwaarde de ervaringsdeskundige kan bieden. En een goede selectie, een kader en functieomschrijving waarin duidelijk wordt gemaakt wat er van de ervaringsdeskundige verwacht wordt. Stressbestendigheid is ook noodzakelijk. Je hebt al je eigen problemen en krijgt alle miserie van de anderen erbovenop. Maar dat geldt eigenlijk voor ons allemaal. Onder de hulpverleners heb je veel mensen die zelf in begeleiding zijn of medicatie nemen. De BGE die werkzaam was bij mobiel team 'De Vliering" is eind 2013 uitgevallen, met een herval en een opname. Zij is ondertussen vervangen door een tweede BGE. De commentaren van teamleden en coördinatoren over beide BGE's zijn lovend tot zeer lovend Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 15 op elk van de genoemde taken. Het enige minpunt is het uitvallen van de eerste BGE. Daarbij kan niet met zekerheid worden gezegd wat de oorzaak was van het herval en of dit te maken had met haar activiteit als ervaringsdeskundige. Zoals door verschillende gesprekspartners werd aangegeven, maakt de kwetsbaarheid van ervaringsdeskundigen ook hun kracht uit. Als men de vruchten wil plukken van hun ervaringsdeskundigheid moet men ook het risico aanvaarden dat zij kunnen uitvallen. Alle professionals die samenwerken met ervaringsdeskundigen wijzen dan ook op het belang van een goede ondersteuning en omkadering. 3.4.2 PZ Bethaniënhuis: HOP‐team In het najaar van 2013 werd een oproep gelanceerd door een groep ervaringsdeskundigen (zelf gebruiken zij liever de termen 'ervaringswerkers' of 'HOP‐team': herstel, ondersteuning, patiëntenperspectief). In nauw overleg met de kernteams werd besloten om ervaringswerkers in te zetten op drie pilootafdelingen: een verslavingseenheid, een depressie‐eenheid en een rehabilitatie‐eenheid. Er werd afgesproken dat zij zich eerst zouden voorstellen aan de teams van hulpverleners. Dit werd vervolgens nog eens overgedaan op de afdelingsvergadering, waar de patiënten samen zitten met de verantwoordelijke van de zorgeenheid. Hun presentaties maakten indruk, zowel op hulpverleners als op cliënten. Begin januari 2014 is het project van start gegaan. Voor de depressie‐eenheid houdt dit bijvoorbeeld in dat de HOP'ers twee keer per week tussen 16 en 18 uur circuleren en binnenspringen in de gemeenschappelijke ruimtes om te kijken of mensen zin of nood hebben aan een babbeltje. Deze contacten beginnen informeel, maar soms gaan cliënt en ervaringswerker ergens apart zitten voor een gesprek. Bij de presentatie van hun werking hadden de cliënten de HOP'ers ook gevraagd om een bijdrage te leveren aan de familieavond, een infoavond voor familieleden van cliënten waarop een ervaringswerker een getuigenis aflegde van haar ervaring binnen de GGZ. Ook dat verliep zeer goed. Ondertussen vond een eerste positieve evaluatie plaats. De HOP'ers voelen zich welkom en worden geapprecieerd door de patiënten. Aan dit project is een lang proces voorafgegaan. Sommige beleidsmensen en directieleden hadden al een aantal jaren geleden in Nederland kennisgemaakt met de notie herstel en ervaringsdeskundigheid. Een psychologe van het ziekenhuis stelde via een zorgvuldige selectieprocedure een werkgroep van ervaringswerkers samen, waarbij nadrukkelijk werd gezocht naar personen die zelf een project wilden opstarten, onafhankelijk van de hulpverleners. Ik denk dat de voorbereiding het belangrijkste is. In ons ziekenhuis hebben we er twee jaar over gedaan om zelf voldoende kennis te vergaren (...) We hebben dan zelf ook kleine initiatieven genomen, zoals de PTV‐training, ervaringswerkers betrekken bij infodagen voor medewerkers, op studiedagen ervaringswerkers over hun ervaringen laten vertellen...Waardoor het personeel gaandeweg meer vertrouwd raakte met die verhalen en werd aangemoedigd om stil te staan bij het perspectief van de cliënt. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 16 Wat ik ook merk, is dat de ervaringsdeskundigen zelf heel positief staan tegenover samenwerking met personeelsleden. In het begin vreesde ik een beetje dat we in een advocatenlogica, een klachtencultuur terecht zouden komen, maar dat is helemaal niet het geval. Ze stellen zich eerder op als partners die samen op zoek gaan naar nieuwe invalshoeken en mogelijkheden. Als je meer vanuit een samenwerking vertrekt, zit je als hulpverlener minder in het defensief. Je merkt dat je bepaalde zaken kunt deblokkeren of vooruithelpen door in dialoog te gaan met patiënten en familieleden. Wat ook zal helpen is een degelijk statuut en een salaris. Dat kan alleen maar bijdragen tot hun gevoel van zelfwaarde, inzet en tevredenheid. Daar moeten we niet flauw over doen. Als je volwaardige kwaliteit verwacht moet je ook een volwaardige beloning voorzien. De ervaringen zijn tot nu toe heel positief. Je hoort ook van de ervaringsdeskundigen zelf dat ze hun taken heel ernstig nemen en graag doen en de werking graag zouden uitbreiden. Ik ontvang ook positieve echo’s van de afdelingen waarin ze actief zijn. Dat ze langs gaan bij patiënten en daar gehoor vinden. Voorlopig werken de ervaringswerkers onder een vrijwilligerstatuut, al zouden sommigen de ambitie hebben om BGE te worden. Binnen de organisatie gaan er ook stemmen op om ze een arbeidscontract te geven. Op dit moment genieten ze wel van een aantal voordelen: hun vervoerskosten worden terugbetaald, ze krijgen een badge waarmee ze aan personeelstarief kunnen eten in het restaurant en ze worden vrijgesteld van supplementen in geval van een opname in het AZ op het domein. 3.4.3 VDIP/Andante (Vroege Detectie en Interventie bij Psychiatrische (Psychotische) Stoornissen) VDIP is een project dat kadert in het Vlaams actieplan suïcidepreventie en dat jongeren tussen 16 en 35 jaar en hun omgeving helpt om een eerste of tweede psychose te voorkomen. Het is een multidisciplinair team dat sinds drie jaar ook een ervaringsdeskundige in zijn rangen telt: Joost, een jonge man van tussen de 25 en 30 jaar. Hij zit mee aan tafel bij teamvergaderingen en voert ook gesprekken met cliënten en familieleden. Joost houdt vooral van het menselijk contact en het gevoel dat hij lotgenoten kan helpen. Bijvoorbeeld door over symptomatologie te spreken. Het beleidswerk interesseert hem minder. Aan zijn aanstelling ging geen lange periode van voorbereiding vooraf. De teamcoördinator gaf er de voorkeur aan om samen met de ervaringsdeskundige te overleggen welke taken hij zou vervullen, "in plaats van eerst twee, drie jaar te vergaderen en na te denken over wat zo iemand kan doen en alles vastleggen". Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 17 Oorspronkelijk was het de bedoeling om een lotgenotengroep te starten, door muzikale workshops te organiseren in de Trix, aangezien jonge mensen met psychose vaak artistiek zijn en muziek een bindmiddel is. Maar het bleek moeilijk om voldoende deelnemers te verzamelen, omdat het een doelgroep is die vaak thuis zit en een chaotisch leven leidt. Nu wordt Joost vooral ingeschakeld op teamvergaderingen en individuele lotgenotencontacten, vooral bij mensen die zorg weigeren, zorg mijden. Maar, zoals de vroegere teamcoördinator aangeeft: "We moeten daar heel voorzichtig mee zijn. Dat we ervaringsdeskundigen alleen gaan inschakelen op het moment dat wij het als professional niet meer weten (...) Als je alleen in complexe situaties wordt ingeschakeld, lijkt me dat heel frustrerend, omdat je in die gevallen vaak geen succes hebt." Joost wordt ook ingezet bij PR en sensibilisering van de eerste lijn en in de schoolomgeving, omdat de eerste symptomen van psychose vaak optreden in de leeftijdsgroep van 17, 18, 19 jaar. "Een tijd lang was de enige taak van de ED om aanwezig te zijn op teamvergaderingen. Dat was geen goede zaak. Dat zou ik als tip meegeven: als dat de enige taak is van de ED, begin er dan niet aan. Je moet iemand meer taken en rollen geven, anders wordt het verschil tussen vaste teamleden en ervaringsdeskundigen te groot. In een goed functionerend team moet iedereen cliëntencontacten hebben". Joost zou graag als professionele ervaringsdeskundige aan de slag gaan wanneer de kans zich aandient, om financiële redenen, maar ook omwille van de erkenning. Hij zou wel in progressieve tewerkstelling willen gaan, maar dat vraagt veel papierwerk. Op dit moment heeft hij een vrijwilligersstatuut. Hij krijgt een forfaitaire onkostenvergoeding bovenop zijn invaliditeitsuitkering. 3.4.4. Overige rollen en settings Mind‐spring Mind‐spring is een programma voor asielzoekers dat gefinancierd wordt met Europese middelen en met steun van Vlaamse integratiecentra. Groepen van erkende vluchtelingen worden gedurende zes sessies begeleid door betaalde, ervaringsdeskundige vluchtelingen die een eenjarige opleiding hebben ontvangen rond post‐traumatische stress, psycho‐ educatie en empowerment. Een professionele hulpverlener bewaakt als co‐begeleider de kwaliteit van het proces en wordt bijgestaan door een tolk. Mogelijk zal de methodiek, die kadert in het hersteldenken, worden uitgebreid naar andere doelgroepen, met als doel een zinvol en op integratie gericht leven op te bouwen binnen de maatschappij. Wij spraken met een medewerker van CGG Andante die als co‐begeleider aan mind‐spring heeft deelgenomen: “De inbreng van ervaringsdeskundigen vond ik heel positief, omdat die direct en ‘to the point’ communiceren met hun landgenoten. Zij kunnen zaken aankaarten waar wij als hulpverleners geen weet van hebben”. Methodiek ‘helpende handen’ Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 18 CGG De Pont heeft twee jaar een project gerund voor kansarme ouders met jonge kinderen (0 maanden tot 2,5 jaar) op basis van de methodiek 'helpende handen', een intensief ondersteuningsprogramma in gezinnen waar er risico is op het ontstaan van psychische problematiek. Daarbij werkte een psycholoog samen met een betaalde ervaringsdeskundige die vanuit de armoedewerking een opleiding had gekregen. Aan het einde van het project was er sprake van een reële meerwaarde, al verliep de samenwerking niet altijd even gemakkelijk. "Het moeilijkste punt was de lange voorbereiding van die sessies met moeder en kind. We hebben de capaciteit van die ervaringsdeskundige naar draagkracht en vaardigheden die wij als hulpverlener evident vinden, overschat. Gewoon al op tijd op de werkplek komen, bijvoorbeeld. Door de situatie van armoede en complexe gezinssituatie kwam die persoon regelmatig te laat (...) Ondanks die beperkingen werd de inbreng van die persoon als een meerwaarde beschouwd, maar als je het puur gezondheidseconomisch bekijkt, kunnen we dat als organisatie op dit moment niet dragen." Bijdragen van een ED op het gebied van organisatie en beleid CGG De Pont werkt al een achttal jaar samen met Tanja Gouverneur, die als vrijwilliger op diverse vlakken actief is, voornamelijk op beleids‐ en organisationeel niveau. Voor De Pont hield zij zich onder meer bezig met de vorming van onthaalmedewerkers, het leesbaar en toegankelijk maken van de informatiefolders en website en startte zij vier jaar geleden ook de buddywerking in De Pont, wat later is overgenomen door een halftijdse hulpverlener. Zij zal zich de komende tijd bezighouden met talentmanagement. In het verleden heeft zij ook projecten gedaan voor de Koning Boudewijnstichting, VLABO, Similes, GGalimero. Uit de vele bijdragen die zij levert blijkt dat ervaringsdeskundigen ook zinvol werk kunnen doen buiten het directe contact met lotgenoten. Volgens Tanja wordt er binnen de GGZ nog te veel gedacht in termen van kwetsbaarheid. Organisaties moeten meer focussen op talenten en ‐ om een verbinding te maken tussen de GGZ en de wereld van het werk ‐ op de correlatie tussen kwetsbaarheid en talent. ‘t Twijgje Tenslotte spraken wij met twee medewerkers van dagactiviteitencentrum ’t Twijgje in Turnhout. Een van hun ex‐cliënten, Gust, volgt een cursus ervaringsdeskundigheid en begeleidt de activiteit rond de drukpers. Zijn bijdrage wordt zeer gewaardeerd, al zou het voor een kleine organisatie als ’t Twijgje moeilijk zijn om een BGE in dienst te nemen: “Gust zou van mij direct als betaalde begeleider aan de slag mogen. Als het juiste kader en takenpakket voor hem wordt voorzien. Als collega en mens is hij heel aangenaam. Nu werkt hij drie halve dagen. Maar als hij als halftijdse betaalde kracht zou wegvallen, zou dat wel een probleem zijn.” 3.4.7 Toekomstige rollen en settings: resultaten van de focusgroep In de focusgroep werd ook ingegaan op de vraag in welke settings en rollen ervaringsdeskundigen in de toekomst zouden kunnen functioneren: Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 19 • Voorlopig worden nog geen ervaringsdeskundigen ingezet in opname‐eenheden. Volgens de focusgroep zouden zij daar nochtans een zinvolle bijdrage kunnen leveren, aangezien de opname voor veel cliënten een traumatiserende ervaring is die zij vaak de rest van hun behandeling meedragen. Ervaringsdeskundigen zouden kunnen helpen om dat eerste contact te normaliseren. Zoals een deelnemer opmerkt: "Ik zou graag zien dat mensen die voor het eerst in contact komen met psychiatrie vanaf het begin kennismaken met een ED. Het eerste contact gaat immers gepaard met enorme angsten". • Er moeten in het algemeen meer ervaringsdeskundigen worden ingezet in residentiële settings. • • • • Ervaringsdeskundigen hebben ook een plaats in de raden van bestuur van zorgvoorzieningen. Ervaringsdeskundigen zouden meer betrokken moeten worden bij de opleiding van hulpverleners: studenten psychiatrie, psychologie en psychiatrische verpleging weten over het algemeen heel weinig over herstelondersteunende zorg en ervaringsdeskundigheid. Ook in sociale hogescholen zouden ED meer betrokken moeten worden. In OCMW kunnen ervaringsdeskundigen eveneens een relevante rol vervullen. En bij de politie. Politieagenten moeten beter leren omgaan met personen die een psychische kwetsbaarheid hebben en agressief gedrag vertonen. Bij justitie werden in het verleden op aansturen van de federale overheid al ervaringsdeskundigen ingezet, maar die werden slecht omkaderd. In gevangenissen krijgen ze vaak niet de kans om contact te maken met de doelgroep. Ervaringsdeskundigen in de armoede kunnen een zinvolle bijdrage leveren binnen de psychiatrie en omgekeerd, aangezien er in veel gevallen een link is tussen armoede en psychische kwetsbaarheid. Veel cliënten met een zware psychiatrische problematiek komen terecht in CAW, omdat ze nergens anders welkom zijn of niet opgenomen willen worden. “Om meer draagkracht te creëren, lijkt het me wel een goed idee om instellingen te laten kennismaken met een ED die gedurende een bepaalde periode als een soort ambassadeur zou meedraaien in een team. Om die typische angsten en vooroordelen te verdrijven, maar ook om te laten zien dat het bestaat, dat er al goed opgeleide en goed functionerende ervaringsdeskundigen zijn”. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 20 4. RANDVOORWAARDEN VOOR HET INZETTEN VAN ERVARINGSDESKUNDIGEN 4.1. Context: de paradigmawissel naar herstelondersteunende zorg Het inschakelen van ervaringsdeskundigen in de geestelijke gezondheidszorg is geen alleenstaand doel. Het kadert binnen de bredere doelstelling om herstelondersteunende zorg een centrale plaats te geven in de GGZ. Herstel vertrekt van het gebruikersperspectief en is niet hetzelfde als genezing. De focus ligt op individuele sterkte in plaats van op pathologie. Het is een broos en zeer persoonlijk proces van aanvaarding en betekenisgeving, maar ook van hoop en nieuwe mogelijkheden. Het bestaande GGZ‐systeem is nog in sterke mate verankerd in de pathologiegeoriënteerde benadering van het medische model en in een medische praktijk die in hoge mate gedreven wordt door efficiëntie. De herstelondersteunende visie veronderstelt een anders gekaderde en beleefde relatie tussen gebruiker, professional en naasten (de 'trialoog'). Het vraagt een bereidheid om te werken in de wetenschap dat er geen voor iedereen geldig eindpunt is van herstel, dat mensen van zeer onderscheiden steunpunten en bakens gebruik maken en de rol daarvan (bv. een job) voortdurend en contextspecifiek bevraagd moet worden. De zorgverstrekker moet bereid zijn om zelf vanuit een presente, luisterende, kwetsbare positie te werken, met respect voor de ervaringskennis die door de gebruiker wordt belichaamd. Het is de gebruiker die ultiem de keuze maakt welke van de aangeboden hulpbronnen en welke van de uitgezette bakens in het herstelproces geïntegreerd worden. Er bestaan innoverende initiatieven die zich inschrijven in een herstelbenadering. Ook de hervorming in het kader van artikel 107 omvat een herstelondersteunende component, al is die nog niet voldoende breed geïntegreerd. Anderzijds rijpt in de geesten van veel professionals, zoals in de bevraging kon worden vastgesteld, het bewustzijn rond het potentieel van de paradigmawissel. Zo werd tijdens de consultatieronde herhaaldelijk verwezen naar de impact van studiedagen die recent werden georganiseerd in Duffel en Gent, waarbij ook een prominente rol was weggelegd voor ervaringsdeskundigen. De valorisatie van ervaringskennis is een belangrijke impuls tot herstel. Door het delen van ervaringen met lotgenoten worden mensen met een mentale aandoening versterkt in hun proces van zingeving en empowerment. De rol van ervaringsdeskundige is echter geen gemakkelijke. De stelling in het OGGPA‐verslag, dat ED/BGE slechts een meerwaarde kunnen betekenen wanneer er voldoende draagvlak is in de organisatie waarin zij worden ingebed, wordt onderschreven door alle professionals die met ervaringsdeskundigen te maken hebben. Anderzijds dienen ervaringsdeskundigen zelf gepokt en gemazeld te zijn in de herstelondersteunende visie om deze te kunnen uitdragen naar de cliënten en hulpverleners met wie zij in contact komen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de meeste professionals met wie wij spraken vertrouwd zijn met de basisprincipes van herstelgerichte zorg en voorstander zijn van een verspreiding van het herstelparadigma in de GGZ. In die zin is er sprake van een zekere 'positieve vooringenomenheid'. Sommigen waarschuwden echter voor een overdreven optimisme. Er werd ook gewezen op de noodzaak van concrete methodieken om de herstelvisie in de vingers te krijgen. Niemand pleitte voor een afschaffing van het medische model. Algemeen Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 21 gesproken is men het erover eens dat een goed evenwicht gevonden moet worden tussen medisch en herstelmodel; de pathologie blijft een belangrijk element in de begeleiding van cliënten. Wat de visie op de hervorming van de GGZ in het algemeen betreft, is het zeker niet zo dat voorstanders van het herstelmodel ook automatisch voorstander zijn van een doorgedreven afbouw van residentiële settings. Hoewel de meeste gesprekspartners het erover eens zijn dat er (veel) meer middelen moeten gaan naar preventie, ambulante opvang, thuiszorg en aangepaste woonvormen binnen de maatschappij, pleiten zij nadrukkelijk voor behoud van de asielfunctie binnen de GGZ, met name vanuit de overweging dat voor sommige patiënten een terugkeer naar de maatschappij herstelbelemmerend kan zijn. 4.2 Competenties van ervaringsdeskundigen: resultaten van de interviews • De belangrijkste competentie die ervaringsdeskundigen volgens hulpverleners moeten bezitten, is dat ze voldoende afstand kunnen nemen van hun persoonlijke ervaringen. Ze moeten hun ervaringen zodanig verwerkt hebben dat die als meerwaarde kunnen worden ingezet om andere cliënten te helpen. Dat geldt ook voor hun negatieve ervaringen met reguliere hulpverleners. Als die onvoldoende verwerkt en gekaderd zijn, is het onmogelijk om een brugfunctie te vervullen en op een positieve, constructieve manier met professionele hulpverleners samen te werken. Zoals reeds vermeld, houden de negatieve indrukken die sommige hulpverleners hebben van patiëntenparticipatie vaak verband met de vijandige houding die cliënten aannemen vanuit een onverwerkt verleden. • Daarnaast moet de psychische problematiek ook voldoende gestabiliseerd zijn. Het contact met lotgenoten kan immers bijzonder confronterend zijn en pijnlijke ervaringen uit het eigen verleden oproepen. Anderzijds erkennen de meeste gesprekspartners dat die kwetsbaarheid ook de kracht uitmaakt van ervaringsdeskundigen en dat men het risico van herval niet volledig kan uitvlakken. • Zoals hierboven al werd aangegeven, dienen ervaringsdeskundigen volgens de meeste professionals onderlegd te zijn in de herstelondersteunende visie en moeten zij deze visie uitdragen in hun manier van handelen, communiceren en zijn. • Aangezien zij een vertrouwensrelatie opbouwen met cliënten en in sommige gevallen ook toegang hebben tot patiëntendossiers en andere vertrouwelijke informatie, is het belangrijk dat zij, ongeacht of zij als BGE actief zijn of als vrijwilliger, goed op de hoogte zijn van alle aspecten met betrekking tot deontologie en beroepsgeheim. • Volgens de meeste gesprekspartners is het niet nodig, en misschien zelfs niet wenselijk, dat ervaringsdeskundigen over dezelfde kennis beschikken als hulpverleners, met name op het gebied van psycho‐pathologie en medicatie. Op dit punt blijkt er een verschil in visie te bestaan tussen ervaringsdeskundigen en Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 22 • professionals. Ervaringsdeskundigen blijken zelf juist veel belang te hechten aan alles wat te maken heeft met medicatie. Als gebruikers en ex‐gebruikers van psycho‐ farmaca, die de effecten ervan aan den lijve ondervinden, vinden zij het vergaren en uitwisselen van kennis hierover juist zeer belangrijk. Daarnaast worden in de gesprekken een hele reeks basisvaardigheden genoemd waarover ervaringsdeskundigen moeten beschikken, zeker wanneer zij als BGE aan de slag willen: – – – – – • • goed kunnen luisteren goed kunnen communiceren weten wanneer afstand te houden en wanneer ervaringen in te brengen (met het oog op een herstelondersteunende aanpak) rust, zachtheid, begrip uitstralen stressbestendig zijn, zeker met het oog op de verwachtingen die worden gekoesterd ten aanzien van ervaringsdeskundigen grenzen bewaken, niet te veel willen doen – De meeste gesprekspartners zijn het erover eens dat ervaringsdeskundigen, en met name professionele ervaringsdeskundigen (BGE), een specifieke opleiding moeten hebben gevolgd. De ideeën over hoe zo'n opleiding er precies uit moet zien, lopen uiteen. Wij komen hierop terug in punt 4.3.4. Verschillende gesprekspartners wezen erop dat de functie van BGE een zeer hoog competentieniveau vereist, zeker gezien het profiel van de BGE's die momenteel in de provincie Antwerpen aan de slag zijn. Dit doet vragen rijzen omtrent de toegankelijkheid van het beroep. Een hele groep ervaringsdeskundigen die niet beschikken over dezelfde intellectuele en academische bagage dreigen uit de boot te vallen. 4.3 Omkadering van ervaringsdeskundigen 4.3.1 Resultaten van de interviews • Alle gesprekspartners die ervaring hebben met ervaringsdeskundigen zijn het erover eens dat het inschakelen van ED enkel zin heeft als de betrokken organisatie goed is voorbereid en er voldoende draagvlak is onder het personeel. Het is vooral belangrijk dat de teamleden vertrouwd zijn met de herstelondersteunende visie en zich open en kwetsbaar durven op te stellen voor de eigen, soms kritische inbreng van de ervaringsdeskundige. Daarnaast moet het management zich engageren en de nodige tijd, ruimte en vorming voor het personeel voorzien. • Verschillende gesprekspartners pleiten voor een duidelijke taakomschrijving. De organisatie moet duidelijk maken waarom zij een ervaringsdeskundige nodig heeft, zodat voor alle partijen duidelijk is wat er van de ervaringsdeskundige verwacht wordt. Anderen pleitten er dan weer voor om geen te rigide kader op te leggen en de Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 23 • ervaringsdeskundige de ruimte te laten om zelf te ontdekken welke rollen en taken het best bij hem passen. De organisatie dient voldoende flexibiliteit in acht te nemen wat betreft dienstrooster en inzetbaarheid. Kwetsbaarheid is onlosmakelijk verbonden aan de meerwaarde die ervaringsdeskundigen kunnen bieden. Organisaties moeten er ook rekening mee houden dat een BGE lange tijd kan uitvallen en mogelijk vervangen dient te worden. Voor kleine organisaties kan dit een struikelsteen zijn. • Om de werkdruk te verlagen heeft het mobiele team Antwerpen ervoor gekozen hun ervaringsdeskundigen een halftijdse opdracht te geven. In de consultatieronde kwam naar voren dat ED vaak zeer gedreven zijn en soms afgeremd moeten worden om een goede balans tussen werk en privé‐leven te behouden. • Er moet ook in coaching worden voorzien, bij voorkeur door iemand van buiten de organisatie die vertrouwd is met de moeilijkheden en uitdagingen waarmee een ervaringsdeskundige geconfronteerd wordt bij de uitoefening van zijn/haar taken. Het mobiel team Antwerpen heeft een senior ervaringsdeskundige uit Nederland voor deze functie ingeschakeld. Daarnaast is er tweewekelijks overleg met de coördinator van het team. • Anderzijds waarschuwen professionals ook voor positieve discriminatie. "Ervaringsdeskundigheid is één van de stemmen, niet de enige". • Uit de consultatieronde kwam ook naar voren dat de meeste gesprekspartners van mening zijn dat ervaringsdeskundigen voldoende contact met lotgenoten moeten onderhouden (cliënten en ex‐cliënten). Zij werken vaak alleen in een team van professionele hulpverleners en dreigen soms het contact met de basis te verliezen. Vandaar ook dat velen ervoor pleiten om ervaringsdeskundigen in tandem aan te nemen. Daarnaast hebben ze ook baat bij regelmatige intervisie, supervisie en nascholing. Enkele gesprekspartners wezen op het feit dat naarmate ED verder af komen te staan van hun verleden als cliënt, de kans bestaat dat zij meer en meer gaan lijken op professionele hulpverleners. In dat geval kunnen zij op den duur niet langer als ervaringsdeskundige functioneren binnen de organisatie. Hierbij rijst de vraag of op lange termijn doorgroeimogelijkheden moeten worden voorzien voor ervaringsdeskundigen binnen organisaties. • Volgens sommige professionals moet vermeden worden dat ED worden ingezet in organisaties waar zij tegelijk ook cliënt zijn. Dit kan leiden tot rolverwarring, zowel ten aanzien van professionele hulpverleners als van cliënten, die zich ongemakkelijk zouden kunnen voelen bij het feit dat een medecliënt plots deel uitmaakt van het professionele kader en vanuit die positie ook toegang heeft tot de dossiers van andere cliënten. • Sommige gesprekspartners, met name uit de ambulante sector, wijzen op een zekere tegenstrijdigheid in het overheidsbeleid, met name tussen enerzijds de herstelgerichte visie, waarbij menselijkheid, levenskwaliteit en het uitbouwen van Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 24 netwerken rond de cliënt centraal staan, en anderzijds een prestatie‐ en efficiëntiegerichte bedrijfslogica waarbij gefocust wordt op kortlopende behandeltrajecten en face‐to‐face interacties tussen hulpverlener en cliënt. 4.3.2. Resultaten van de focusgroep Tijdens de focusgroep werd een groot aantal van de bovenstaande punten bevestigd. Daarnaast kwamen nog de volgende aspecten naar voren: • Het is voor de ED heel belangrijk om af en toe te horen dat hij zijn werk goed aanpakt. “Als ED weet je niet altijd zeker of je het goed doet, zeker als je omringd wordt door allemaal professionele hulpverleners”. • "Ervaringsdeskundigen doen hun werk soms met teveel passie. Ze willen iets rechtzetten, verbeteren. Het kan heel ontgoochelend zijn als dat niet lukt of wanneer je collega's niet dezelfde inzet hebben". • Een ervaringsdeskundige in armoede en sociale uitsluiting wees op nog een ander element in de verhouding werk/vrije tijd. "Als ED in de armoede ben je bijvoorbeeld niet gewend om verlof te krijgen. Als collega's praten over hun skivakantie of de renovatie van hun keuken, voel je je in het begin wat verloren. Je moet ook kunnen groeien als mens". • De verschillende geledingen binnen de GGZ kennen elkaar onvoldoende. In de CAW krijgen ervaringsdeskundigen in de armoede nochtans met allerlei psychische problematieken te maken, ook hele zware, maar de link met de psychiatrie is te weinig ontwikkeld. Tot nu toe is er weinig vraag vanuit de GGZ om te overleggen met andere sectoren die te maken krijgen met patiënten met een psychiatrische problematiek. 4.3.3 Verloning Knelpunten rond verloning Momenteel zijn er in de provincie Antwerpen slechts twee betaalde ervaringsdeskundigen aan de slag, namelijk de twee BGE die tewerkgesteld zijn in de mobiele teams 'De Link' en 'De Vliering'. Zij ontvangen een wedde uit hun deeltijdse tewerkstelling als ED en hebben daarnaast recht op een invaliditeitsuitkering voor een halftijds equivalent. Het totale inkomen overstijgt het voltijds equivalent van de invaliditeitsuitkering. De BGE hebben een gelijkaardige arbeidsovereenkomst als de overige teamleden en worden net als zij betaald volgens Barema 1.55, dat wil zeggen Bachelor‐niveau. Voor de meeste ervaringsdeskundigen is de overstap naar een betaalde baan geen vanzelfsprekendheid. Het betekent dat zij deels of volledig afstand doen van hun invaliditeitsuitkering en van andere sociale voorzieningen waar zij op grond van hun Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 25 psychische kwetsbaarheid recht op hebben. De overheid heeft weliswaar inspanningen gedaan om inactiviteitsvallen weg te werken, maar over het algemeen zijn de financiële meeropbrengsten van heractivering laag tot zeer laag. Sommige ED kiezen er daarom voor om vrijwilliger te blijven, ook al moeten zij daardoor afzien van een betaalde job en de maatschappelijke erkenning die daarmee gepaard gaat. Werkgevers proberen via een forfaitaire onkostenvergoeding en andere voordelen vrijwilligers zoveel mogelijk te compenseren, maar stuiten daarbij op wettelijke grenzen. Zowel door professionals als ervaringsdeskundigen wordt daarom gepleit voor een soepeler regelgevend kader inzake de beloning van vrijwilligers. Zoals werd opgemerkt in de focusgroep, zou men bivoorbeeld kunnen ijveren voor een hogere vergoeding naar het voorbeeld van brandweer en civiele bescherming. In de focusgroep werd tenslotte opgemerkt dat het ook gaat om erkenning van de bijdrage die ervaringsdeskundigen leveren. Hun ervaringskennis moet als evenwaardig aan de kennis van de psychiater of de psycholoog worden beschouwd. Daar moet een billijke vergoeding tegenover staan. Verband tussen scholingsgraad, beroepsstatuut en verloning Zoals hierboven vermeld, ontvangen de BGE die tewerkgesteld worden door MTA een salaris op bachelor‐niveau. Dit is enkel mogelijk omdat zij beschikken over een diploma van bachelor of master. Grosso modo zijn er in Vlaanderen drie stelsels van beloning2: ‐ op basis van diploma: de werkgever bepaalt het loon op basis van het diploma van de werknemer. Dit is in Vlaanderen de meest gangbare manier. ‐ op basis van functie: de werkgever betaalt het loon volgens de functie die de werknemer uitoefent. Bv. een procesbegeleider wordt automatisch bezoldigd op A1‐niveau, ongeacht het diploma. ‐ op basis van competentie: de werkgever bepaalt het loon op basis van zijn inschatting van wat de werknemer kan/weet/doet. Dit stelsel is enkel van toepassing in de privé‐sector In Vlaanderen is diplomaverloning het meest voorkomende stelsel, zeker in de gesubsidieerde sectoren waar opgeleide ervaringsdeskundigen aan het werk zijn. De hoogte van de lonen worden door de overheid vastgelegd in barema's, die op hun beurt verbonden zijn aan het diploma. Zowel in de verslavingszorg als in de sector armoede en sociale uitsluiting zijn al ettelijke jaren gesalarieerde ervaringsdeskundigen in dienst. Ook daar geldt diplomaverloning. In Free Clinic, bijvoorbeeld, hebben ED dezelfde arbeidsovereenkomst als iedereen, met dezelfde arbeidsvoorwaarden… 2 De Link vzw, Ervaringsdeskundige in armoede en sociale uitsluiting. Loonprincipes, naar een billijke verloning voor opgeleide ervaringsdeskundigen. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 26 …maar niet dezelfde lonen. Wij volgen de barema's en passen die gelijkelijk voor iedereen toe. Ervaringsdeskundigen die geen diploma hebben, worden ook in een lage schaal beloond. Dat is soms wel frustrerend. Bijvoorbeeld, de man in de spuitenpatrouille doet dat werk nu al zes of zeven jaar. Hij doet dat heel goed, maar blijft betaald worden volgens hetzelfde lage barema. De anciënniteitsregeling wordt wel toegepast, maar hij vertrekt van een heel laag loon. Door zijn verleden heeft hij niet gestudeerd of gewerkt. Dit is zijn eerste reguliere job, waar hij op relatief late leeftijd is ingestapt. Wat we wel proberen te doen is mensen stimuleren om zich bij te scholen waardoor ze een diploma kunnen verwerven en in een betere loonschaal terecht komen. Dat lukt soms wel, soms niet. Case study: ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting3 VZW De Link werd in 1999 opgericht om een permanente opleiding en tewerkstelling te organiseren voor ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting. De functie van ervaringsdeskundige kreeg een wettelijke basis door het Vlaams decreet Armoedebestrijding van 2003. Met het oog op, enerzijds, de erkenning van een nieuwe opleiding voor ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting en, anderzijds, het statuut en de erkenning van betaalde ervaringsdeskundigen in het werkveld, werd in 2006 door de SERV een beroepscompetentieprofiel opgesteld, dat ook als basis diende voor het opmaken van de leerplannen van de opleiding. De SERV had een aantal werkgevers aangesproken die reeds met ervaringsdeskundigen werkten (Kind en Gezin, VDAB...) omtrent hun verwachtingen naar competenties op de werkvloer. Ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting hebben over het algemeen een zeer lage scholingsgraad. Slechts 15% van de opgeleide ervaringsdeskundigen heeft op het moment van afstuderen een diploma secundair onderwijs. De opleiding tot ervaringsdeskundige in armoede is een opleiding binnen het volwassenenonderwijs en geeft recht op een certificaat op TSO3‐niveau, maar levert geen A2‐niveau op. Om het diploma secundair onderwijs te behalen moet de opleiding tot ervaringsdeskundige gecombineerd worden met een diploma Algemeen Aanvullende Vorming. Mede dankzij het beroepscompetentieprofiel worden alle ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting nu minstens beloond op het niveau van een diploma secundair onderwijs, ondanks het feit dat de meeste ED geen diploma secundair onderwijs hebben. Daarnaast is er het probleem van anciënniteit. Opgeleide ervaringsdeskundigen zijn op het moment van afstuderen gemiddeld 41,8 jaar. Zij hebben vaak geen werkervaring en beginnen te werken aan een loon van een beginnend werknemer, wat vrij laag is. Op grond van de overweging dat levenservaring voor ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting een basis is zonder welke zij het beroep van ervaringsdeskundige niet kunnen uitoefenen, pleit vzw De Link voor de toepassing van het begrip 'leeftijdsanciënniteit'. Daarbij worden een aantal jaren ervaring in armoede (bijvoorbeeld 5 3 De Link vzw, Het beroep ‘Ervaringsdeskundige in armoede en sociale uitsluiting’. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 27 jaar) omgezet in 1 jaar dienstanciënniteit. In dat geval kan een ervaringsdeskundige die 41 jaar oud is bij zijn tewerkstelling starten met 8 jaar dienstanciënniteit. Tenslotte moet worden opgemerkt dat CAW Antwerpen betaalde ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting in dienst heeft die via een functieverloning worden bezoldigd, waarbij twee barema’s worden toegepast, d.w.z. niveau A1 of A2. Dit houdt dus in dat mensen ook zonder een diploma kunnen worden aangeworven, “op basis van relevante expertise, die hun barema bepaalt”. Relevantie van de case study voor ervaringsdeskundigen in de GGZ • Uit de case study van De Link blijkt dat scholingsgraad een belangrijk element is in de bezoldiging van ervaringsdeskundigen in de armoedesector. De overgrote meerderheid (85%) van opgeleide ervaringsdeskundigen heeft geen diploma secundair onderwijs. Hoewel deze situatie minder prangend is in de GGZ, zijn er ook heel wat cliënten die omwille van hun psychische kwetsbaarheid hun studies hebben moeten afbreken. Ervaringsdeskundigen in de GGZ die een lage scholingsgraad hebben en als betaalde kracht aan de slag willen, zullen op gelijkaardige problemen stuiten als hun collega's in de armoedesector. • Zowel in de GGZ als in de armoedesector poogt men zoveel mogelijk het beginsel van gelijkwaardigheid toe te passen, maar om ervaringsdeskundigen een gelijkaardig salaris te kunnen bieden als hun collega’s, moeten zij over een gelijkwaardig diploma beschikken. Dat is momenteel het geval in het Mobiel Team Antwerpen, waar zij op bachelor‐niveau kunnen worden verloond. De vraag is echter of men aan het principe van gelijkwaardigheid kan vasthouden indien de ED een lagere scholingsgraad heeft. In dat geval zal men waarschijnlijk naar gelijkaardige oplossingen moeten zoeken als in de sector armoede en sociale uitsluiting. • Een belangrijk verschil met de armoedesector is dat ervaringsdeskundigen in de GGZ maar halftijds aan de slag zijn, omwille van hun psychische kwetsbaarheid, terwijl ED in armoede en sociale utsluiting doorgaans een voltijdse aanstelling hebben. Voor ED die overwegen om in een halftijdse aanstelling te stappen, maar onder een lager barema vallen omdat zij geen bachelor‐diploma hebben, kan dit een bijkomende hinderpaal zijn. • Een beroepscompetentieprofiel, dat in overleg met overheid en werkgevers zou worden opgesteld, zou een steunpunt kunnen zijn voor organisaties die met ervaringsdeskundigen aan de slag willen en het als basis kunnen gebruiken voor de uitwerking van een functieprofiel. Daarnaast zou het ook als kader kunnen dienen voor de uitwerking van het leerplan voor een opleiding voor Begeleiders in de GGZ met ervaringsdeskundigheid. • Een andere mogelijkheid is om ervaringsdeskundigen te betalen via een functieverloning, zoals nu reeds gebeurt in CAW Antwerpen. Op die basis kunnen ervaringsdeskundigen worden aangeworven zonder dat zij een specifiek diploma moeten voorleggen. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 28 4.3.4 Opleiding Vrijwel alle gesprekspartners zijn het erover eens dat ervaringsdeskundigen een opleiding nodig hebben, al lopen de ideeën over wat die opleiding precies moet inhouden uiteen. De meesten zijn van mening dat het niet de bedoeling is dat zij dezelfde kennis vergaren als professionele hulpverleners. Om van hun specifieke kracht gebruik te maken is het belangrijk dat zij eerst een proces van verwerking en duiding doormaken waardoor ze op een genuanceerde manier leren denken en praten over wat zij hebben doorgemaakt en dat als meerwaarde kunnen inzetten om lotgenoten te helpen. In de opleiding van De Link voor ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting wordt het volledige eerste studiejaar aan dat proces gewijd. Ook in de daaropvolgende beroepsopleiding van drie jaar wordt er regelmatig aan gewerkt. Naast het feit dat een opleiding ervaringsdeskundigen moet helpen om zich in een hulpverleningscontext waar te maken en andere cliënten te helpen, "is het goed voor je eigenwaarde", zoals een van de deelnemers aan de focusgroep opmerkte. "Het geeft je het gevoel dat je je kunt verbeteren". Op dit moment is er in Vlaanderen nog geen erkende opleiding voor ervaringsdeskundigen in de geestelijke gezondheidszorg. Er kiemen initiatieven in Gent (Poco Loco) en Heverlee (Sociale Hogeschool), maar voorlopig is het nog wachten op een voldragen aanbod, al biedt Uilenspiegel laagdrempelige opleidingen aan, waarin onder meer patiëntenrechten, vertrouwelijke informatie/beroepsgeheim en een overzicht van het zorglandschap aan bod komen, alsook psychopathologie, maar vanuit de eigen beleving. Wie op zoek is naar vorming of coaching rond herstelondersteunende zorg en ervaringsdeskundigheid richt vooralsnog de blik naar onze noorderburen. Zowel de mobiele teams De Link en De Vliering als PZ Bethaniënhuis maakten tot nu toe voor de vorming van hun personeel hoofdzakelijk gebruik van het Trimbos‐ en HEE‐aanbod (HEE: Herstel, Empowerment en Ervaringsdeskundigheid). Elke Van Gompel, BGE in mobiel team De Vliering, volgde een TOED‐opleiding in Nederland (TOED: Training Opleiding Ervaringsdeskundigheid). Hoewel het Nederlandse aanbod over het algemeen positief wordt ingeschat, waren er enkele kritische commentaren omtrent kostprijs en flexibiliteit. Verschillende gesprekspartners braken een lans voor een Vlaamse opleiding of mogelijk zelfs een equivalent van HEE, een Vlaams voorlichtings‐ en opleidingsinstituut op het gebied van herstelgeoriënteerde zorg en ervaringsdeskundigheid. Anderzijds werd de noodzaak van een opleiding door sommigen ter discussie gesteld. Een van de deelnemers aan de focusgroep merkte hierover op: "Ik ken zoveel bekwame ervaringsdeskundigen waarvan ik nu al zeker ben dat ze een meerwaarde kunnen zijn op de werkvloer". Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 29 Wat de duur van de opleiding betreft, blijken ervaringsdeskundigen in de GGZ vier jaar of zelfs 2 jaar zeer lang te vinden. We spraken ook met een ervaringsdeskundige volgens wie er geen nood is aan een vaste opleiding, maar wel aan een modulair aanbod, naargelang de contextspecifieke behoeften van de ED en de organisatie waarin hij/zij werkzaam is, bijvoorbeeld een vorming in gespreksvoering. Er is momenteel nog geen opleiding in Vlaanderen voor ervaringsdeskundigen in de verslavingszorg. De opleiding in Gent zou voor GGZ én verslavingszorg zijn. Deze opleiding zou in principe één jaar duren. De opleiding voor ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting duurt vier jaar. In de focusgroep werd ook gewezen op het gevaar dat werkgevers alleen geïnteresseerd zullen zijn in ervaringsdeskundigen met een diploma, of dat het ontbreken van een erkend diploma door sommigen zal worden aangewend om geen ervaringsdeskundige in dienst te nemen. Concluderend kan gesteld worden dat de noodzaak van een goede vorming en opleiding van ervaringsdeskundigen door zowat iedereen wordt onderschreven. Anderzijds moet ervoor gewaakt worden dat door de invoering van een verplichte opleiding er nieuwe drempels worden gecreëerd. Als men aanvaardt dat ervaringsdeskundigen een ander soort kennis en grondhouding inbrengen die even waardevol is als de (academische) competenties van een hulpverlener, maar die afkomstig zijn uit een heel andere bron, namelijk de persoonlijke ervaring, dient men ook te aanvaarden dat ervaringskennis en ervaringsdeskundigheid niet volgens dezelfde maatstaven beoordeeld kunnen worden als het soort kennis waarover hulpverleners beschikken. Uit het voorbeeld van De Link bleek dat diploma, tewerkstelling en beloning nauw samenhangen in België/Vlaanderen, zeker in de gesubsidieerde sector. Men dient dan ook rekening te houden met dit institutionele kader bij het inschakelen van ervaringsdeskundigen. Anderzijds mogen institutionele eisen niet primeren op de doelstelling om de meerwaarde van ervaringsdeskundigen zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen. Om te vermijden dat het zoeken naar oplossingen voor het opleiden en inzetten van ervaringsdeskundigen ondergeschikt wordt aan een institutionele logica, lijkt het ons wenselijk dat de opleiding (mede) aangestuurd wordt door een patiëntenorganisatie, zoals ook wordt aanbevolen in het eindverslag van de OGGPA‐ werkgroep. Ik pleit ervoor om een betaald statuut te creëren voor ervaringsdeskundigen, maar ik zou ook niet alles daarop inzetten. Vanuit onze beperkte ervaring pleit ik er even sterk voor om mogelijkheden te creëren voor vrijwilligers. Uiteindelijk is het een heel grote stap om meteen in een professioneel statuut te stappen. Men zou ook mogelijkheden moeten voorzien en ondersteunen waarbij ervaringsdeskundigen eerst als vrijwilliger ervaring opdoen en dan doorgroeien naar een betaald statuut. Dat maakt de drempel minder hoog. Mensen de nodige experimenteerruimte geven, zowel voor ervaringsdeskundigen als voor voorzieningen die zich daarvoor openstellen. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 30 Tijdens de gesprekken met zorgprofessionals kwam enkele malen het voorstel aan bod om in Vlaanderen een soortgelijke organisatie te creëren als HEE in Nederland, waarbij ervaringsdeskundigen hun thuisbasis hebben in een soort kenniscentrum, maar gedetacheerd worden naar bepaalde voorzieningen, voor kort‐ of langdurende opdrachten. Het zou gaan om een soort ‘pool’ van ervaringsdeskundigen, “...waar mensen kunnen beginnen als vrijwilliger, een opleiding kunnen volgen, stilletjes aan kunnen groeien, hun psychische stabiliteit kunnen opbouwen, af en toe een lezing geven, en dat je een scala hebt van mogelijke opdrachten waarvoor je de juiste mensen kunt rekruteren die daar klaar voor zijn, tot en met halftijds werken in een organisatie als BGE. En waarbij je ervoor zorgt dat hun statuut in orde is. Zo hoef je bijvoorbeeld niet een vrijwilliger te betalen, maar kun je wel de organisatie betalen die voor hem een opleiding voorziet. Ik denk dat op die manier veel meer mogelijk is dan wanneer iedere organisatie zijn eigen ED aanwerft.” 4.3.5 Beroepsgeheim en aansprakelijkheid Zoals aangegeven eerder in het verslag, uitten sommige gesprekspartners hun bezorgdheid over beroepsgeheim, privacy en aansprakelijkheid, op basis van de volgende overwegingen: • Sommige cliënten zouden zich onveilig voelen bij de gedachte dat ex‐cliënten vanuit hun rol als ervaringsdeskundige vertrouwelijke informatie over hen verkrijgen. De gegevens die in een patiëntendossier zijn opgenomen, verwijzen soms naar heel intieme gebeurtenissen in het leven van cliënten. Zij vrezen dat de geheimhouding van die informatie niet gegarandeerd is bij ex‐patiënten, omdat de mogelijkheid bestaat dat die een inzinking krijgen waardoor ze zichzelf niet meer in de hand hebben. • Het beroep van ervaringsdeskundige is niet wettelijk verankerd. Hun functie en rollen zijn niet duidelijk afgebakend. Bij andere professionele hulpverleners is dat wel het geval. Dit doet vragen rijzen rond aansprakelijkheid indien er een fout zou worden gemaakt waarbij een ervaringsdeskundige betrokken is. • Vooral voor de psychiater zou het risicovol zijn om ervaringsdeskundigen als individuele medewerker in zijn team te betrekken. Als arts draagt hij de eindverantwoordelijkheid voor het medisch dossier en de vertrouwelijkheid daarvan. Artikel 458 van het Strafwetboek bepaalt dat "Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij in rechte geroepen worden om in rechte of voor een parlementaire onderzoekscommissie getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht de geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro". Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 31 Op de website van de orde van geneesheren wordt omtrent dit artikel de volgende toelichting gegeven: "Volgens een vaste rechtsleer en rechtspraak heeft artikel 458 van het Strafwetboek een algemene en absolute draagwijdte en moet het zonder onderscheid toegepast worden op iedereen die een vertrouwensfunctie vervult, op al wie op grond van de wet, traditie of gewoonte noodgedwongen houder is van geheimen die hem zijn toevertrouwd". Ook vrijwilligers moeten zich houden aan het beroepsgeheim wanneer aan de volgende twee voorwaarden is voldaan: 1) er moet sprake zijn van een hulpverlenende taak als vertrouwensfiguur, 2) Ze moeten in een georganiseerd verband werken, al dan niet bijgestaan door beroepskrachten.4 Ervaringsdeskundigen (zowel BGE als ED) die actief zijn in GGZ‐voorzieningen en vertrouwelijke contacten hebben met cliënten, zijn dus gebonden aan het beroepsgeheim. Gezamenlijk beroepsgeheim is van toepassing wanneer een bepaalde groep binnen een organisatie samenwerkt in teamverband, maar het beroepsgeheim blijft een verantwoordelijkheid van ieder teamlid afzonderlijk. Wat dat betreft is er geen onderscheid met andere leden van het team. Zoals ook werd beaamd door de beheerders van de verschillende voorzieningen waar ervaringsdeskundigen aan de slag zijn, zijn zij gebonden door dezelfde deontologische regels als professionele hulpverleners binnen de organisatie, inclusief beroepsgeheim. De eindverantwoordelijkheid ligt doorgaans bij de arts, en in de praktijk hangt het af van diens goedkeuring of ervaringsdeskundigen kunnen worden ingezet en toegang krijgen tot patiëntendossiers of niet. Volgens de code van de geneeskundige plichtenleer heeft de arts de plicht om erover te waken "dat het medisch geheim door zijn helpers dwingend wordt nageleefd". De ervaring met het inschakelen van ervaringsdeskundigen in de GGZ is te pril om conclusies te trekken over de bovengenoemde risico's. Uit interviews met beleidsvoerders uit de belendende sectoren verslavingszorg (Free Clinic) en armoede en sociale uitsluiting (De Link), waar al langer met ervaringsdeskundigen wordt samengewerkt, blijkt dat zich in die sectoren nog geen ernstige problemen hebben voorgedaan. Er waren aanvankelijk wel problemen met stagiairs, meer bepaald ervaringsdeskundigen die hun stage deden in een OCMW. Daar hoorden ze soms verhalen over werken in het zwart, wat voor problemen kan zorgen in een OCMW‐context. De Link heeft daarom een artikel laten opnemen in het stagecontract waarin afspraken worden gemaakt over de te volgen procedures bij problemen inzake deontologie. Met werknemers hebben zich tot nu toe geen problemen voorgedaan. Desalniettemin, indien ervaringsdeskundigen een eigen arbeidsrechtelijk statuut zouden krijgen, zou dit een aantal onzekerheden bij professionals en cliënten wegnemen. Op dit moment bevinden we ons in een experimentele fase, zoals een van de gesprekspartners opmerkt: 4 Wouters W., Herbots K. en Put J. 2009. Omgaan met vertrouwelijke informatie, praktische handvatten ten behoeve van vrijwilligers in de welzijnszorg. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 32 Ik vind dat de overheid te afwachtend is. De gezondheidszorg is een bijzonder gecontroleerde omgeving. Als je morgen naar de arts gaat, kun je een veilig gevoel hebben. Je weet dat die man of vrouw daarvoor gestudeerd heeft, dat uw probleem vertrouwelijk wordt behandeld, dat die arts het recht heeft bepaalde dingen met u te doen. Het zou heel beangstigend zijn als die veilige omgeving niet gegarandeerd werd. De overheid heeft altijd een heel regulerende vinger in de pap gehad. Maar in dit dossier lijken ze dat niet aan te durven. Andere gesprekspartners wijzen er dan weer op dat men ervaringsdeskundigen juist de ruimte moet laten om hun eigen weg te vinden. Als men teveel vooraf wilt regelen, gaan misschien een aantal mogelijkheden verloren. Bovendien worden ervaringsdeskundigen momenteel ingezet in relatief veilige settings. Ik begrijp wel dat sommigen ongerust zijn over het gebrek aan arbeidsrechtelijk statuut voor ervaringsdeskundigen. Anderzijds vind ik het gevaarlijk om dat wetgevend discours te sterk te laten doorwegen, omdat het een aantal opportuniteiten in de weg kan staan. De wetgever zal wel volgen. Dat is meestal zo, wanneer bepaalde concepten blijken aan te staan. Ergens moeten we een pioniersrol durven spelen. Dat vind ik wel belangrijk. 5. CONCLUSIES Uit de consultatieronde blijkt dat, wat betreft het inzetten van ervaringsdeskundigen in de GGZ, er twee grote denklijnen door elkaar lopen. Er is een pragmatische denklijn die de voordelen ziet van ervaringsdeskundigheid als complementaire bron van kennis in het verbeteren van zorg. In die visie is ervaringsdeskundigheid een interessante toevoeging op het bestaande aanbod, zonder dat het zorgmodel ten gronde in vraag wordt gesteld. Daarnaast is er een meer fundamentele denklijn die vertrekt vanuit de herstelbeweging en die het bestaande model op de helling zet. Het doel van het zorgproces, de rol van de patiënt en zorgverstrekker daarin en hun onderlinge relatie worden daarbij ten gronde in vraag gesteld. Vanuit de pragmatische denklijn kan men beginnen nadenken over hoe ervaringsdeskundigheid geïnstitutionaliseerd kan worden binnen bestaande kaders. Het is echter duidelijk dat deze kaders niet altijd goed passen op de herstelbenadering. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 33 Bijvoorbeeld, evenwaardigheid tussen de professionele hulpverlener en de ervaringsdeskundige is een essentieel onderdeel van de herstelvisie. Dit houdt onder meer in dat ervaringsdeskundigen dezelfde rechten en plichten hebben, met name op het gebied van inkomen en toegang tot informatie. In de praktijk botst dit echter met bestaande juridische en arbeidstechnische kaders, die soms diep zijn ingeworteld in maatschappelijke structuren. Zo blijkt het moeilijk om een gelijkwaardig loon te verstrekken aan individuen die een zeer verscheiden scholingsgraad hebben. De vraag is of, en tot op welke hoogte, men tegemoet kan komen aan de heersende logica zonder afbreuk te doen aan het evenwaardigheidsbeginsel. Desalniettemin kunnen op basis van de consultatieronde een aantal duidelijke conclusies worden getrokken wat betreft het inzetten van ervaringsdeskundigen in de GGZ. Er blijkt ontegensprekelijk een draagvlak te bestaan voor het inschakelen van ervaringsdeskundigen in de GGZ in de provincie Antwerpen. Dat heeft vooral te maken met het feit dat het herstelgericht denken de afgelopen jaren aanzienlijk aan invloed heeft gewonnen. Vooral professionals die samenwerken of ervaring hebben met ervaringsdeskundigen zijn zeer positief over de bijdragen die ze leveren. Wat betreft rollen, functies en settings lopen de meningen onder zorgprofessionals uiteen. Sommigen zijn van mening dat zij hoofdzakelijk in een rehabilitatiecontext moeten worden ingezet, anderen (over het algemeen hulpverleners die de herstelvisie zijn toegedaan) geloven dat zij in zowat elke context een zinvolle bijdrage kunnen leveren, inclusief preventie, opname‐eenheden of centra geestelijke gezondheidszorg. Ongeveer iedereen is het erover eens dat zij niet op professionele hulpverleners moeten gaan lijken en dat die rollen voldoende gescheiden moeten blijven. Qua competenties, meerwaarden, gevaren en valkuilen worden de bevindingen van het OGGPA‐verslag grotendeels bevestigd. Dat geldt ook voor de bevinding dat ervaringsdeskundigen slechts een zinvolle bijdrage kunnen leveren in de mate dat de organisatie goed is voorbereid en het personeel wordt opgeleid en gecoacht in het toepassen van de principes van herstelondersteunende zorg. Ook wat de opleiding voor ervaringsdeskundigen betreft, blijken de bevindingen van de consultatieronde aan te sluiten bij de aanbevelingen van de OGGPA‐werkgroep. Wat het tijdspad betreft, werden in de focusgroep vraagtekens geplaatst bij het nut van een langdurige (meerjarige) opleiding. De bezorgdheid in verband met juridische kwesties en met name beroepsgeheim wordt gedeeld door menig hulpverlener en beheerder. Op basis van de interviewresultaten lijkt het niet te gaan om onoverkomelijke hindernissen, al is de ervaring nog zeer pril binnen GGZ‐ voorzieningen. In de sectoren verslaving en armoede en sociale uitsluiting, waar al ettelijke jaren met ED wordt samengewerkt, hebben zich tot dusver geen ernstige problemen voorgedaan. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 34 Tenslotte kwam in de studieronde ook naar voren – in de lijn van het OGGPA‐verslag – dat patiëntenorganisaties een belangrijke rol te vervullen hebben in het bevorderen van ervaringsdeskundigheid, maar dat zij momenteel veel te weinig middelen hebben. Eindrapport consultatieronde ervaringsdeskundigheid in de GGZ 35
© Copyright 2025 ExpyDoc