antwoordsleutel - Studentenraad VUmc

1
2
3
d
b
d
4
5
c
b
6
c
7
a
8
a
9
b
10
b
11
a
12
13
14
a
a
b
15
16
17
b
a
c
18
b
19
a
20
c
21
22
a
d
23
24
a
a
kan uitleggen wanneer het noodzakelijk is dat een kind met koorts door een arts beoordeeld wordt.
kan de alarmsignalen en de alarmsymptomen noemen bij een kind met koorts.
kan de pathogenese, diagnostiek en behandeling benoemen van de ziektebeelden uit de leerstof (rhinitiden, sinusitiden, rhinosinogene
complicaties en polyposis nasi).
kan de anatomische structuren van neus en sinus, zoals aangegeven in het leerboek, benoemen.
kan de pathogenese, diagnostiek en behandeling benoemen van de ziektebeelden uit de leerstof (rhinitiden, sinusitiden, rhinosinogene
complicaties en polyposis nasi).
‘kan een beschrijving geven van de in de leerstof genoemde ziektebeelden die gepaard gaan met oorpijn, jeuk in het oor en/of afscheiding
uit het oor.’
kan op basis van kennis over anatomie, pathologie en epidemiologie en gegevens uit anamnese en lichamelijk onderzoek een differentiaal
diagnose op stellen bij oorpijnklachten, jeukklachten en/of klachten van afscheiding uit het oor.
De Jongh p.229 Leerdoel ‘kan een beschrijving geven van de in de leerstof genoemde ziektebeelden die gepaard gaan met oorpijn, jeuk in
het oor en/of afscheiding uit het oor.’
kan op basis van kennis over anatomie, pathologie en epidemiologie en gegevens uit anamnese en lichamelijk onderzoek een differentiaal
diagnose op stellen bij oorpijnklachten, jeukklachten en/of klachten van afscheiding uit het oor.
kan op basis van kennis over anatomie, pathologie en epidemiologie en gegevens uit anamnese en lichamelijk onderzoek een differentiaal
diagnose op stellen bij oorpijnklachten, jeukklachten en/of klachten van afscheiding uit het oor.
De Jongh p.163 Leerdoel ‘kan op basis van kennis over anatomie, pathofysiologie, epidemiologie en bevindingen bij anamnese en
lichamelijk onderzoek beargumenteerd een differentiaal diagnose op stellen bij keelpijn in de huisartspraktijk’
De Jongh p. 168 Leerdoel ‘kan de Centorcriteria benoemen en kent de betekenis hiervan.’
Mackenbach thema G: leerdoel ‘Kan de sociale verzekeringen en sociale voorzieningen beschrijven bij arbeidsongeschiktheid.’
Kan de verschillende risicomaten (relative risk, absolute risk, attributable risk, population risk etc.) op correcte wijze interpreteren en
aangeven welke risicomaat wanneer wordt gebruikt.
Wetenschapsfilosofie
Wetenschapsfilosofie
Kan een beschrijving geven van de volgende begrippen: inductief en deductief redeneren, verificatiebeginsel, falsificatiebeginsel, theorema
van Bayes, causaliteit, reductie en fysicalisme.
Kan een beschrijving geven van de uitgangspunten van de ethiek van de zorg en van de problemen bij de toepassing hiervan voor
chronisch zieken.
Kan een beschrijving geven van de uitgangspunten van de ethiek van de zorg en van de problemen bij de toepassing hiervan voor
chronisch zieken.
Kent de klinische verschijnselen en behandeling van de volgende ziektebeelden: acne vulgaris, pyodermieen uitgaande van de follikel,
dermatitis perioralis, rosacea, atheroomcyste, folliculitis/puist, furunculus/steenpuist, paronychia, pseudofolliculitis barbae, impetigo vulgaris
en erysipelas
Engberts p.194, p.198 Leerdoel ‘kan het doel en de procedure van het tuchtrecht voor de gezondheidszorg beschrijven.’
Kent de klinische verschijnselen en behandeling van de volgende ziektebeelden: oppervlakkige en diepe mycosen, tricho- en
onychomycosen, -ide reactie, candidiasis, malassezia-infecties en erythrasma.
Kan een differentiaal diagnose opstellen bij een patiënt met pustels in het gelaat.
Bb werktabel herSET Leren dokteren 4 / afn. 21 juli 2014
1
25
26
b
c
27
a
28
c
29
a
30
c
31
c
32
33
34
d
b
c
35
a
36
b
37
38
39
b
d
a
40
b
41
42
43
44
45
b
b
a
d
d
46
47
b
c
48
49
c
b
50
d
Kan het werkingsmechanisme en het stappenplan van de therapie bij acne vulgaris benoemen.
Kan de volgende begrippen beschrijven en uitrekenen uit een 4-velden tabel: sensitiviteit, specificiteit, fout positief/negatief en
positief/negatief voorspellende waarde.
Fletcher p. 10-11 Leerdoel ‘kan aan de hand van een beschreven onderzoeksopzet verschillende soorten bias (selection, measurement,
confounding) en interne/externe validiteit bespreken.’
Fletcher p. 9 Leerdoel ‘kan uitleggen wat het verschil is tussen 'chance' en 'bias' en kan uitleggen wat de consequenties van 'chance' en
'bias' zijn voor de analyse van data en de interpretatie van de uitkomsten van onderzoek.’
Fletcher p. 25 Leerdoel ‘kan de definitie geven van de begrippen die een distributie beschrijven (gemiddelde, mediaan, spreidingsbreedte,
standaardafwijking, scheefheid etc.)’
Fletcher p18 en 19, kan bij een meting benoemen om wat voor een type variabele het gaat (naar meetniveau: nominaal, ordinaal, etc. en
gegevenstype: discreet versus continu)
Fletcher p. 41, Leerdoel ‘Kan uitleggen dat sensitiviteit en specificiteit aan elkaar gerelateerd zijn en kan laten zien hoe dit weergegeven
wordt in een ROC-curve.’
Fletcher p. 42, Leerdoel ‘kan bij een onderzoeksartikel spectrumbias, evaluatiebias en de keuze van de gouden standaard bespreken.’
Kan een likelihood ratio (LR) berekenen en kan met LR+ of LR- de posttestodds en probability berekenen.
Fletcher p. 61, Leerdoel ‘is in staat de begrippen incidentie, prevalentie, incidentiedichtheid en cumulatieve incidentie uit te leggen en kan
berekeningen hiermee uitvoeren.’
Fletcher p. 65, leerdoel ‘kan van incidentie, prevalentie, incidentiedichtheid en cumulatieve incidentie beschrijven in wat voor een
onderzoeksopzet deze onderzocht worden.’
Fletcher p. 87, leerdoel ‘kan de verschillende risicomaten (relative risk, absolute risk, attributable risk, population risk etc.) op correcte wijze
interpreteren en aangeven welke risicomaat wanneer wordt gebruikt.’
Fletcher p. 84, Leerdoel ‘kan beschrijven wat een cohortstudie is en kan voor- en nadelen benoemen.’
Fletcher p. 82, Leerdoel ‘kan beschrijven wat een cohortstudie is en kan voor- en nadelen benoemen.’
kan aan de hand van een beschreven onderzoeksopzet verschillende soorten bias (selection, measurement, confounding) en
interne/externe validiteit bespreken.
Kan het design van een case-controlstudie beschrijven, kan aangeven hoe dit verschilt van een cohortstudie en kan voor- en nadelen
benoemen.
Kan een odds-ratio uit een 4-veldentabel berekenen en kan uitleggen wat het verschil c.q. overeenkomst is met een relatief risico.
Kan beschrijven wat een cohortstudie is en kan voor- en nadelen benoemen.
kan de definitie geven van een type-I-fout en een type-II fout.
Weet wat survival analysis, Kaplan-Meier analysis en time-to-event analysis zijn en begrijpt hoe een survival curve tot stand komt.
Kan de verschillende risicomaten (relative risk, absolute risk, attributable risk, population risk etc.) op correcte wijze interpreteren en
aangeven welke risicomaat wanneer
kan een beargumenteerde mening geven over de verschillende onderdelen van het design (CONSORT-criteria) van een studie.
kan aan de hand van een beschreven onderzoeksopzet verschillende soorten bias (selection, measurement, confounding) en
interne/externe validiteit bespreken.
Kan de incidentie en detectie methode toepassen voor het berekenen van de sensitiviteit van een screeningstest.
Kent de begrippen lead time, length time en compliance bias, kan hiervan voorbeelden geven en is in staat deze bias in casuïstiek te
herkennen.
Kan op basis van de resultaten van een studie argumenten benoemen voor en/of tegen een causale relatie (zie ook fig 11.11 in Fletcher).
Bb werktabel herSET Leren dokteren 4 / afn. 21 juli 2014
2
51
b
52
53
54
c
a
b
55
c
56
d
57
b
58
d
59
c
60
a
61
a
62
a
63
b
64
a
65
d
Bij onbeschermde man op man contacten is het risico op hepatitis B hoog. Herpes genitalis en HPV (verwekker van condylomata
acuminata) kunnen vóórkomen maar zijn veruit minder belangrijk. Stafylococcus aureus is geen SOA verwekker. Bron: practicum seksuele
anamnese, cursus Cursus Sekse, seksualiteit en relaties
Zie casus in practicum seksuele anamnese
Bron: practicum seksuele anamnese, cursus Cursus Sekse, seksualiteit en relaties
Bij snel ophogen van de dosis is het vaak het braken dat verdere verhoging onmogelijk maakt. Bron: slotcollege Pijnbestrijding en
palliatieve zorg in cursus leefstijl en medische interventies
Bij een refractair symptoom zoals deze hoofdpijn en een binnen twee weken verwacht overlijden is palliatieve sedatie geïndiceerd. Daarbij
begint men met ene opklimmende dosis midazolam. Er is geen vermelding in de casus van een herhaald euthanasieverzoek. Bron:
slotcollege Pijnbestrijding en palliatieve zorg in cursus leefstijl en medische interventies
De onthoudingsverschijnslen bij nicotineverslaving kunnen tot drie weken na het stoppen met roken aanhouden, sommige (het verlangen,
de ‘craving’) nog langer. Zie power point college. Bron: Slotcollege klinisch redeneren nicotineverslaving in Cursus Leefstijl en medische
interventies
Tegen onthoudingsverschijnselen zijn alleen nicotine vervangende middelen effectief. De overige middelen bestrijden de ‘craving’. Bron:
Slotcollege klinisch redeneren nicotineverslaving in Cursus Leefstijl en medische interventies
Het klinisch beeld moeheid, prikkelbaarheid, labiliteit en vage lichamelijke klachten past het beste bij surmenage (overspanning). Ook het
toenemen van de stress door het overlijden van haar man en de reactie van de leidinggevende duidt op decompensatie: overschrijden van
de draagkracht door sterk toenemende draaglast. Bron: slotcollege werkproblemen cursus Leefstijl en medische interventies
De situatie (recent overlijden man na zware periode van zorg) en de klachten (surmenage-beeld) rechtvaardigen tijdelijke
arbeidsongeschiktheid. Het maken van een plan voor werkhervatting is daarom het beste beleid. Analyse van de werksituatie is niet aan de
orde. Bron: slotcollege werkproblemen cursus Leefstijl en medische interventies
Bij een exacerbatie van astma bij een kind van 6 jaar waarbij de klachten langer dan drie weken bestaan is instellen op een
inhalatiecorticosteroïd geïndiceerd. Bron: College en practicum farmacotherapie astma in cursus Leefstijl en medische interventies
Omdat de pinmedicatie beslist onvoldoende is ingesteld en het dagelijks functioneren niet in ernstige mate is beperkt is conservatieve
behandeling nu geïndiceerd: de pijnstilling moet worden opgehoogd. De Röntgenbevindingen zijn niet doorslaggevend: altijd weegt men de
klachten, het functioneren en objectieve afwijkingen af bij de indicatiestelling voor ene totale heupprothese. Bron: practicum ‘Kiezen van
een behandeling in de orthopedie’ cursus leefstijl en medische interventies
Bij minstens drie maanden bestaande gelokaliseerde pijn in een borst is mammografie geïndiceerd. Bron: Meet the expert college
mammacarcinoom cursus hematologie en oncologie
Een ferriprieve anemie zonder evident bloedverlies duidt op een colon- of maagafwijking. Bij deze leeftijd en deze klachten vaak een
carcinoom. Nadere diagnostiek is zinvol want ook op deze leeftijd zijn maligniteiten niet zelden goed te behandelen. Bij aanwezigheid van
maagklachten wordt begonnen met een gastroscopie. Bron: Meet the expert college coloncarcinoom cursus Hematologie oncologie
Bij toeval gevonden pijnloze zwelling bij een man van 20-30 jaar is een vroeg teken van een testiscarcinoom. Een echo is het eerst
aangewezen diagnostische onderzoek. Bron: Meet the expert collega testiscarcinoom in cursus hematologie oncologie
Bron: Meet the expert collega testiscarcinoom in cursus hematologie oncologie
Bb werktabel herSET Leren dokteren 4 / afn. 21 juli 2014
3