Biestscan_in_de_praktij

Biestscan in praktijk
Goede biestvoorziening leidt tot minder biggensterfte en minder medicijngebruik
Al meer dan 5 jaar wordt door De Heus bij de advisering van bedrijven gebruik
gemaakt van de biestscan. In dit artikel leest u over de praktische toepasbaarheid
van de scan op uw bedrijf. Reductie van biggensterfte leidt tot een hoger rendement.
Godfried Groenland
Dierenarts sector Varkens
[email protected]
Uitvoering van de scan
De biestscan wordt in algemeenheid uitgevoerd als er gezondheidsproblemen
zijn bij de biggen. Daarbij kun je denken
aan geboortediarree maar ook aan luchtwegaandoeningen einde kraamperiode
of bij de gespeende biggen. Als daarbij
20
de biestvoorziening aan de orde komt,
kan deze op eenvoudige wijze bepaald
worden. Het uitvoeren van een biestscan
op het bedrijf kost circa 2 uur. In die twee
uur wordt door De Heus bij 6-10 tomen
biggen bloed afgenomen waarna toommonsters worden gemaakt. De biggen
zijn op dat moment minimaal 24 uur oud
(meestal enkele dagen oud) zodat ze alle
kans gehad hebben zoveel mogelijk biest
op te nemen. Ook van de betreffende
zeugen wordt bloed afgenomen. In het
bloed wordt het gehalte IgG bepaald.
Hoe hoger het gehalte aan IgG in de
toom, des te meer immuunglobulinen
overgedragen zijn van zeug naar big. Na
standaardisatie van de toomuitslagen
vergelijken we de uitkomst van uw bedrijf
met die van andere bedrijven. Naast
toombepalingen wordt tevens van één of
enkele tomen een individuele IgG bepaling
uitgevoerd. Hiermee kun je zien wat de
individuele variatie is van de biestopname
binnen een toom. Daarbij blijkt vaak dat
enkele biggen nauwelijks biest opgenomen
hebben.
Bedrijf 1: lgG binnen 1 toom
Bedrijf 1: lgG binnen 1 toom
35,0
Bedrijf
1: lgG binnen 1 toom
35,0
Bedrijf
1: lgG binnen 1 toom
Een praktijkvoorbeeld met
Clostridium diarree
25,0
30,0
35,0
tekst? tekst?
30,0
tekst? tekst?
derde levensdag dood. Daarom is het
belangrijk dat de bloedafname voor deze
bepaling bij voorkeur plaats vindt bij biggen
direct na de eerste levensdag. Een grote
individuele variatie van biestopname
binnen een toom is vanuit het oogpunt
van gezondheid onwenselijk. Juist de
biggen met een lage biestopname zijn
gevoelig om ziek te worden en scheiden
daarna grote hoeveelheden virussen en
bacteriën uit. De toomgenoten in hetzelfde
hok worden vervolgens door de hoge
infectiedruk ook ziek. Een goed biestmanagement is belangrijk om de individuele
30,0
35,0
Door alle biggen van een toom individueel
te meten bepaal je de werkelijke biestopname van elk big. Biggen die geen
biest opnemen gaan op de tweede of
15,0
20,0
10,0
15,0
0,0
5,0
0,0
1
2
3
lgG (g/l)
1 2 3
4
5
4
volgnummer big
5 6 7 8 9 10 11 12 13
6
7
8
Bedrijf 1: Toom-lgG en diarree
35,0
volgnummer big
lgG (g/l)
Bedrijf 1: Toom-lgG en diarree
30,0
35,0
Bedrijf 2: lgG binnen 1 toom met diarree
30,0
35,0
25,0
30,0
25,0
30,0
tekst? tekst?
35,0
Bedrijf
2: lgG binnen 1 toom met diarree
20,0
25,0
1
2
3
lgG (g/l)
1 2 3
4
5
4
volgnummer big
5 6 7 8 9 10 11 12 13
6
7
8
2
2
4
5
6
volgnummer toom
3 diarree
4
3 diarree
5
6
volgnummer
Bedrijf 2: Toom-lgG en
diarree toom
9 10 11 12 13
35,0
Bedrijf 2: Toom-lgG en diarree
30,0
35,0
volgnummer big
variatie binnen een toom zo laag mogelijk
te houden. Door in te grijpen kun je ervoor
zorgen dat alle biggen tijdig aan het uier
Bedrijf 1: Toom-lgG en diarree
komen. In de bovenstaande grafiek is een
35,0
Bedrijf 1: Toom-lgG
en diarreevan biggen uit één
voorbeeld
opgenomen
30,0
35,0
toom
met weinig respectievelijk veel
25,0
30,0
spreiding.
20,0
25,0
5,0
10,0
1diarree
1diarree
lgG (g/l)
10,0
15,0
10,0
15,0
0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
15,0
20,0
0,0
5,0
10,0
15,0
0,0
20,0
25,0
5,0
10,0
15,0
20,0
0,0
5,0
15,0
20,0
9 10 11 12 13
25,0
30,0
tekst? tekst?
Wat betekent een grote individuele
variatie binnen een toom?
20,0
25,0
5,0
10,0
tekst? tekst?
De toomgegevens worden teruggekoppeld
naar de eigen zeug. Als een toom een
lage IgG waarde heeft ligt het probleem
of bij de zeug of bij de biggen. De zeug
kan bijvoorbeeld te weinig maar ook te
veel opgeuierd zijn. In dat laatste geval
is het uier pijnlijk en laat de zeug het zogen
niet toe. Maar ook aan de biggenkant
kan het fout gaan. Biggen die niet vitaal
zijn na geboorte (door ziekte of koude)
stimuleren het uier te weinig en nemen
te weinig biest op. Je ziet bij vergelijking
van de tomen meestal grote verschillen
in biestoverdracht van zeug naar big.
tekst? tekst?
Toomgegevens versus
individuele gegevens
tekst? tekst?
25,0
30,0
Op een aantal bedrijven met problemen
met geboortediarree door Clostridium is
gekeken naar het verband tussen biest10,0
15,0
5,0
opname
door de toom en het optreden van
10,0
0,0
diarree.
Het blijkt dat op de probleem5,0
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
0,0
lgG (g/l) met name
volgnummer
big
bedrijven
die tomen
vatbaar zijn
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
voor lgG
diarree,
dievolgnummer
ook een
(g/l)
big lage toom-IgG
waarde
hebben.
In
de
volgende grafiek
Bedrijf 2: lgG binnen 1 toom met diarree
staan van twee bedrijven de toomgegevens
35,0
Bedrijf
2: lgG binnen 1 toom met diarree
vermeld en het optreden van Clostridium
30,0
35,0
diarree. De tomen met diarree hebben een
25,0
30,0
lagere biestopname gehad dan de overige
20,0
25,0
15,0
tomen. Niet alle tomen met een lage biest20,0
10,0
opname krijgen diarree. Toom 8 van bedrijf
15,0
10,0
25,0 heeft een lage biestopname
0,0
5,0
maar
2 3 toch
4 5 diarreevrij.
6 7 8 9 Dat
10 11 12 13
1 blijft
0,0
volgnummer big
lgG
(g/l)
zou bijvoorbeeld
te verklaren zijn
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
big
lgG (g/l)
vanuit
een lagevolgnummer
infectiedruk
vanuit de omgeving.
20,0
25,0
20,0
25,0
15,0
20,0
10,0
15,0
5,0
10,0
0,0
5,0
0,0
1
diarree
2
3
diarree
4
5
6
diarree
7
8
1
diarree
2
3 volgnummer
4
5
6
toom
diarree
diarree
7
8
volgnummer toom
21