2006 - Europees Platform

TALEN? EEN GOEDE START!
Inhoud
pag.
Klaar voor de taal? Start!
3
• Liedjes bingo
4
• Wie de bal krijgt, mag het zeggen
5
• Memory
6
• Ich seh, ich seh was Du nicht siehst!
7
• Boodschappenspel
8
• Ra ra, wat staat er?
9
• Weet je ’t nog?
10
• Wat ben ik?
11
• Bij dit verhaal hoort dit gebaar
12
• Kijk en vergelijk!
13
• Heb jij een alibi?
14
• I heard it through the grapevine
15
Met talenkennis goed van start
• Een drieluik
•
Tulipe, jaune, rouge…
16
17
18
• Kus de kikker en hij zegt…?
19
• Leenwoordenboek
20
• Woordposter
21
Startklaar?
22
• Jong geleerd…
23
• Doeltaal = voertaal?
24
• Begin de dag goed met een ontbijtje!
25
• Versla eens een wedstrijd
26
• Maak je eigen sportkrant
27
De wereld aan je voeten
28
• I’m a little teapot
29
• Vertaal eens een gedicht
30
• Ons eigen verhaal
31
• START-dichten
32
• Rappen
33
• 2-talig verhaal
34
• Een knoop in je tong
35
• Reclametaal
36
Startbewijs voor de wereld
37
• Show je school
38
• Elk land zijn eigen sport
39
• Waar is deze foto gemaakt?
40
• Verklaar het merk
41
• Ik solliciteer naar…
42
• Beschrijf eens een taal
43
• Welke talen heb jij in je bagage?
44
• Mijn taalonderwijs kan beter!
45
• Dag van de Talen bij jou op school
46
2
KLAAR VOOR DE TAAL? START!
Spelenderwijs kun je veel talenkennis opdoen. Vooral jongere
leerlingen doe je een groot plezier door de kennismaking met een
vreemde taal te laten verlopen via spelletjes.
En spelletjes, die zijn er in overvloed! Deze categorie is vooral
geschikt voor jongere leerlingen, maar met enige aanpassing
kunnen ook oudere leerlingen er, bijvoorbeeld als tussendoortje
met een wedstrijdelement, hun talenkennis mee testen.
3
Liedjes bingo
Wat moet ik doen?
†
Laat alle leerlingen een A4-papier zo vouwen dat er
negen vakjes ontstaan. Kies een liedje. Schrijf een
groot aantal woorden uit dat liedje op het
schoolbord. De leerlingen mogen in elk vakje een
woord schrijven dat ze zelf uitkiezen.
Als iedereen zijn bingovel klaar heeft, zet de leraar
een cd met een liedje op. Als een van jouw woorden
in het lied gebruikt wordt, mag je het doorstrepen.
Degene die alle woorden als eerste heeft
doorgestreept roept: “Bingo!”.
Controleer of de leerling goed heeft gespeeld door
op een sheet op een overheadprojector negen vakjes
te maken en de leerling zijn woorden er in te laten
schrijven. Dan speel je het liedje nog eens af en mag
de winnaar zijn woorden weer doorstrepen, terwijl
iedereen mee kan kijken via de overheadprojector.
Dit geeft de andere leerlingen de kans om te kijken
of ze misschien een woord hebben gemist.
Zorg ervoor dat alle woorden die je aan de leerlingen
geeft voorkomen in het lied. En ook dat ze niet
allemaal aan het begin staan.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
CD met liedjes.
cb
Hoe lang?
¥
Pen en papier.
Overheadprojector.
Sheets en stift.
20 minuten.
4
Wie de bal krijgt, mag het zeggen
Wat moet ik doen?
†
Maak een kring van maximaal tien kinderen. Ieder
kind zegt zijn lievelingskleur in de taal die je wilt
leren.
Onthoud de lievelingskleuren van de anderen goed!
Herhaal alle lievelingskleuren nog een keer en wijs
daarbij de betreffende leerling aan.
De spelleider gooit een bal naar een leerling.
Die noemt de lievelingskleur van de spelleider,
bijvoorbeeld ‘vert’ of ‘green’. Als het niet goed is,
moet de bal worden teruggegooid. Is het goed, dan
wordt de bal naar de volgende leerling gegooid. Die
noemt de lievelingskleur van degene die de bal heeft
gegooid, enzovoort.
Wie doen er mee?
cb
Het spel wordt gespeeld in een kleine kring,
in het begin niet meer dan 10 leerlingen.
Tip: werkt goed als kennismakingsspel met
gasten/buitenlandse leerlingen!
Materiaal
Zachte bal.
Hoe lang?
10 minuten.
¥
5
Memory
Wat moet ik doen?
†
Laat de leerlingen zelf een memory-spel maken. Zorg
voor kartonnen kaartjes en laat de leerlingen eerst
zelf een onderwerp en woorden bedenken die in het
spel moeten voorkomen. Schrijf de woorden op het
bord.
Dan kiest ieder kind een woord en maakt hij met dat
woord twee kaartjes. Een kaartje met het Nederlandse
woord en een kaartje met het woord in een andere
taal. Jongere leerlingen kunnen er ook een tekening
bij maken.
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Alle leerlingen. Speel het spel in groepjes van
maximaal zes leerlingen zodat iedereen aan de beurt
komt.
Pen en papier.
Kleurpotloden.
Kartonnen kaartjes.
Tip: plastificeer de kaartjes, zodat ze langer
meegaan.
Hoe lang?
¥
60 minuten.
6
Ich seh, ich seh was Du nicht siehst!
Wat moet ik doen?
†
Speel het spelletje ‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet’ in
een andere taal.
Kennen andere talen het spel ook en hoe heet het
daar dan eigenlijk?
Bespreek van tevoren de zinnen die de leerlingen
nodig hebben, zoals: “… en het is: blauw!”, of “Je
bent warm”.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
Tip: ook leuk buiten de school!
Hoe lang?
10 minuten.
cb
¥
7
Boodschappenspel
Wat moet ik doen?
†
Maak vier boodschappenlijstjes in de taal die je wilt
gebruiken. Op ieder lijstje staan acht dingen.
Maak 32 vierkante kaartjes waarop deze boodschappen
staan afgebeeld. Gebruik bijvoorbeeld plaatjes van internet
of stickers van eten en drinken. De leraar kan dit spel van
tevoren maken, maar de leerlingen kunnen dat natuurlijk
ook zelf doen.
Het spel wordt met vier spelers gespeeld. Alle 32 kaartjes
liggen op zijn kop. Iedere speler krijgt een
boodschappenlijstje en een boodschappenmandje (klein
bakje). Speler 1 begint en draait een kaartje om. Het
betreffende plaatje wordt benoemd, bijvoorbeeld ‘oeuf’.
Als dit goed is, dan kijkt speler 1 of hij dit op zijn lijstje
heeft; de andere spelers doen hetzelfde. Als speler 1 de
boodschap op zijn lijstje heeft, krijgt hij het kaartje om in
zijn mandje te doen. Dan mag hij nog een keer.
Zo niet, dan keert hij het kaartje weer om. De speler die het
wel op zijn lijstje heeft onthoudt goed waar het ligt. Nu is
speler 2 aan de beurt. En zo verder tot alle kaartjes
verdeeld zijn. De leerling met de meeste ‘boodschappen’ in
zijn mandje wint!
Wie doen er mee?
Vier spelers per spel.
Materiaal
Per groepje van vier leerlingen:
cb
Vier boodschappenlijstjes (van karton als je het spel vaker
wilt spelen).
32 kaartjes met daarop 32 afbeeldingen van de
boodschappen die op de lijstjes staan.
Vier kleine bakjes/mandjes.
Hoe lang?
¥
Een lesuur om het spel te maken.
15-20 minuten om het spel te spelen.
8
Ra ra, wat staat er?
Wat moet ik doen?
†
Zoek een gedicht of verhaal uit in een vreemde taal
en leg dit op een overhead projector. Neem dan een
papier met een klein gaatje erin (0,5-1,0 cm groot)
en leg dit over het verhaal.
Beweeg het papier met gat langzaam over de tekst.
De leerlingen moeten de woorden die ze zien snel
opschrijven.
Daarna vraagt de leraar welke woorden de leerlingen
allemaal gezien hebben. Weet iemand nog waar dat
woord stond? Bovenin of links of rechts?
Waar zou het over kunnen gaan? Als er even over
gepraat is, dan haalt de leraar het papier met gat weg
en kunnen de leerlingen de tekst lezen. Stond er wat
ze hadden gedacht?
Dit kan je doen ter introductie van een bepaald
thema of van een les. Pas daar de tekst op aan.
Natuurlijk kan het ook een bekend lied zijn, dat de
leerlingen moeten proberen te herkennen.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
Tekst (verhaal of gedicht).
cb
Hoe lang?
¥
Overheadprojector.
Papier (A4) met een gaatje erin geknipt.
Pen en papier voor de leerlingen.
30 minuten.
9
Weet je ’t nog?
Wat moet ik doen?
†
De leraar laat diverse voorwerpen zien aan de hand
van een thema en benoemt de voorwerpen in de
doeltaal. Daarna gaan de voorwerpen in een tas.
De leerlingen mogen nu opnoemen wat ze allemaal
gezien hebben. Weten ze alles nog?
Laat leerlingen om de beurt een voorwerp uit de tas
halen; kijk of ze het woord nog weten.
Laat als ze uitgeraden zijn, alle voorwerpen nogmaals
zien.
Als je geen voorwerpen hebt, kan het natuurlijk ook
met plaatjes.
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Alle leerlingen.
Eventueel kunnen wat oudere leerlingen dit ook in
tweetallen of groepjes spelen.
Voorwerpen of plaatjes rond een bepaald thema.
Grote tas.
20 minuten.
10
Wat ben ik?
Wat moet ik doen?
†
De leraar schrijft op zelfklevende memoblaadjes
allerlei voorwerpen in de vreemde taal. Een woord per
blaadje. De voorwerpen horen bij een bepaald thema,
bijvoorbeeld schoolartikelen (papier, nietmachine,
gum, et cetera).
Alle leerlingen krijgen een blaadje op hun rug
geplakt. Ze mogen zelf niet zien wat er op hun rug
staat. Nu gaan de leerlingen door elkaar lopen en
vragen aan elkaar wat ze zijn. Maar de andere
leerlingen mogen niet direct het goede woord
zeggen, ze mogen het alleen uitleggen. Natuurlijk
gaat alles in de vreemde taal.
Als je het moeilijker wilt maken, kun je afspreken dat
de leerlingen alleen vragen met ja en nee mogen
beantwoorden, bijvoorbeeld: “Ben ik gemaakt van
metaal?”
Dit spel kan je ook spelen met het thema dieren,
kleuren, beroemde mensen...
Wie doen er mee?
Alle leerlingen en de docent.
Materiaal
Pen.
cb
Hoe lang?
¥
Memoblaadjes.
Ruimte om rond te kunnen lopen.
15 minuten.
11
Bij dit verhaal hoort dit gebaar
Wat moet ik doen?
†
Neem een bekend boek voor jonge kinderen,
bijvoorbeeld een ‘Nijntje’ (Miffy)-boekje, ‘Rupsje
Nooitgenoeg’ of ‘We’re going on a bear hunt’ van
Helen Oxenbury/Michael Rosen. Keus genoeg.
Lees het verhaal voor en beeld het verhaal uit met
gebaren.
Lees het verhaal dan nog een keer en laat de
kinderen de juiste gebaren bij de juiste woorden
maken.
Een bestaand verhaal uitbreiden is altijd leuk en goed
voor de verwerking van nieuwe woorden.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen en de docent.
Materiaal
Een leuk verhalenboek.
Hoe lang?
30 minuten.
cb
¥
12
Kijk en vergelijk!
Wat moet ik doen?
†
Verdeel leerlingen in duo’s. Alle leerlingen maken
een tekening (eventueel aan de hand van een thema),
zonder dat ze elkaar laten zien wat ze tekenen.
Als iedereen klaar is, mag de ene leerling aan de
ander vertellen wat hij heeft getekend, terwijl de
andere leerling tekent wat hij hoort
Laat elkaar de tekening en het origineel zien en
vergelijk deze met elkaar. Wat ging er goed en wat
ging er fout in de beschrijving of het begrijpen
daarvan? Daarna draaien de rollen om.
Wie doen er mee?
cb
Alle leerlingen in tweetallen. Ook geschikt als project
met een partnerschool in het buitenland.
Materiaal
Papier en kleurpotloden.
Hoe lang?
10 minuten voor de eerste tekening en daarna nog
¥
eens 2 x 10 minuten om elkaars beschrijving te
tekenen.
13
Heb jij een alibi?
Wat moet ik doen?
†
Een tweetal bedenkt samen een verhaal met een
misdrijf. Eén van de twee gaat daarop het lokaal uit,
de ander wordt verhoord door de rest van de
leerlingen; zij zijn de rechercheurs. Vervolgens komt
de leerling die weg was gegaan weer terug en wordt
ook verhoord.
De rechercheurs maken aantekeningen en proberen
achter het hele verhaal te komen. Belangrijk is om te
kijken of er inconsequentie te vinden zijn in de
verhalen van de twee verhoorde leerlingen.
Alles gaat natuurlijk in een vreemde taal. Dat maakt
het extra spannend! Maak er een wedstrijd van door
de klas in twee groepen te verdelen die de twee
leerlingen apart ondervragen. Wie weet het snelst hoe
het zit?
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
-
Hoe lang?
30 minuten.
cb
¥
14
I heard it through the grapevine…
Wat moet ik doen?
†
Laat de leerlingen in twee rijen achter elkaar staan of
zitten. De leraar fluistert de twee eerste kinderen om
de beurt een korte zin in. Zij fluisteren die door naar
de persoon erachter. Zo gaat de zin de hele rij door.
De achterste leerling schrijft op het bord wat hij heeft
gehoord.
Elke rij krijgt een punt als de zin correct op het
schoolbord komt te staan. Zo niet, dan geen punt.
Is sneller ook echt beter?
Om het moeilijker te maken kan de leraar de ene rij
een andere zin geven dan de tweede rij, waarbij de
zinnen wel erg op elkaar lijken. Doe dat bijvoorbeeld
met woorden die leerlingen wel eens door elkaar
halen of waarvan ze de uitspraak niet helemaal goed
doen.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen en de docent.
Materiaal
Schoolbord en krijt of stift.
Hoe lang?
20 minuten.
cb
¥
15
MET TALENKENNIS GOED VAN START
Met taal spelen is leuk. Ga aan de slag met taal. Je kan veel
verschillende dingen met taal doen, naast ‘gewoon’ lezen,
schrijven en praten.
16
Een drieluik
Wat moet ik doen?
†
Vouw een papier tot een drieluik. Schrijf midden op
het papier een Nederlands woord.
Zoek in een woordenboek of via internet de vertaling
op van de taal waarmee je wilt werken. Noteer dit op
een van de zijflappen. Op de andere flap kun je het
woord in een andere taal of in je eigen streektaal of
dialect noteren.
Versier het geheel met tekeningen of knipsels uit
tijdschriften.
Op de dichtgevouwen flappen kun je eventueel de
vlag, die bij de taal hoort, plakken of tekenen.
Wie doen er mee?
Leerlingen vanaf groep 6.
Materiaal
Wit tekenpapier voor het vouwen van een drieluik.
cb
Tekenmateriaal.
Tijdschriften.
Schaar en lijm.
Woordenboeken en/of de computer.
Hoe lang?
¥
1 lesuur.
17
Tulipe, jaune, rouge…
Wat moet ik doen?
†
(kringgesprek)
Alle leerlingen nemen een bloem mee. Bekijk met
elkaar de meegebrachte bloemen (vers of gedroogd)
en let op de verschillen.
Benoem de bloemen in het Nederlands en zoek in
een plaatjesboek de namen op in een andere taal.
Schrijf deze op en leg de bloem erbij.
(werkles)
Zoek bij elke bloem een gedichtje uit, via internet of
een boek, bijvoorbeeld:
“Tulipe
jaune, rouge
dans le jardin
avec un pedoncule vert
magnifique”
Plak ten slotte gedroogde bloemen op een vel papier
en versier dit.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
Gedroogde of verse bloemen.
cb
Papier en tekenmateriaal.
Internet.
Geïllustreerde woordenboeken.
Gedichtenbundel over bloemen.
Hoe lang?
¥
Een kringgesprek en een werkles.
18
Kus de kikker en hij zegt…?
Wat moet ik
Een klassieker, die niet voor niets populair is. Ga eens na welke
doen?
dieren je kent uit sprookjes, mythes, en voor oudere leerlingen
†
meer literaire werken.
Beschrijf het dier zo nauwkeurig mogelijk en ga na welk geluid
het dier maakt in de doeltaal. Laat de klas raden over welk dier
het gaat.
Als je er zelf met het geluid niet helemaal uitkomt, dan vind je
hieronder een website waar heel veel dieren met hun geluiden
in veel talen te vinden zijn.
Zo zegt de kikker: ob ob, bre-ke-ke, coa-coa, croak, kwaakkwaak. Maar welke talen dat zijn?!
Wie doen er
Alle leerlingen.
mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Sprookjesboeken, verhalenbundels.
Pen, papier, computer met internet.
http://www.georgetown.edu/faculty/ballc/animals/animal.html
1 lesuur.
19
Leenwoordenboek
Wat moet ik doen?
†
Bekijk een geïllustreerd woordenboek en zoek naar
woorden uit verschillende talen (of uit een taal), die
lijken op Nederlandse woorden, zoals tulipe, chat,
toilet en book.
Noteer een aantal van deze woorden. Zijn er nog
meer talen waarin bijna hetzelfde woord wordt
gebruikt? Schrijf deze allemaal op.
Gebruik per woord een A5-blad. Verzamel deze
papieren en bind ze in tot een ‘leenwoordenboek’.
Het zijn namelijk woorden die wij uit een andere taal
‘geleend’ hebben of die andere taal van ons.
Oudere leerlingen kunnen kijken welke woorden tot
dezelfde taalfamilie behoren.
Wie vindt de meeste woorden?
Wie doen er mee?
Leerlingen vanaf 7 jaar.
Materiaal
A5-papier en een pen.
cb
Hoe lang?
¥
Geïllustreerde woordenboeken.
Eén lesuur.
Dit kan vaker worden herhaald, zodat er een mooi dik
leenwoordenboek ontstaat.
20
Woordposter
Wat moet ik doen?
†
Bedenk een thema waar je een poster over wilt
maken. Bedenk bij dit onderwerp zoveel mogelijk
woorden, eventueel met illustraties.
Schrijf bij de Nederlandse woorden de vertaling in
een andere taal. Dit kun je opzoeken in een
woordenboek of op www.vertaalwoord.nl.
Ook geschikt voor oudere leerlingen via een mind
map!
Wie doen er mee?
Leerlingen vanaf groep 5.
Materiaal
A3-papier.
cb
Tijdschriften.
Schrijf- en tekenmateriaal.
Schaar en lijm.
Woordenboeken en eventueel internet.
Hoe lang?
¥
Ongeveer een lesuur.
21
STARTKLAAR?
Net als bij sporten is ook bij het leren van talen een goede voorbereiding heel
belangrijk. En natuurlijk moet je regelmatig trainen om hetzelfde niveau te
houden of beter te worden. Werk dan toe naar een concreet product of
optreden en je weet waarvoor je het doet!
22
Jong geleerd…
Wat moet ik doen?
†
Waar denk je aan bij het woord ‘Start’? Maak een
mind map van zoveel mogelijke gebieden en kijk of
hier spreekwoorden of gezegdes bij te vinden zijn in
andere talen.
Twee voorbeelden om erin te komen:
Start = begin van de dag = vroeg opstaan = Ein
früher Vogel fängt den wurm/The early bird catches
the worm.
Start = begin = einde = Il y a commencer et
finir/Beginnen en eindigen zijn twee.
Wie heeft de meeste associaties?
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Alle leerlingen.
De docent.
Internet.
Eventueel een spreekwoordenboek.
1 lesuur.
23
Doeltaal = voertaal?
Wat moet ik doen?
†
Bedoeld om de start van het consequent gebruik van
de doeltaal in de klas te vergemakkelijken!
Laat de leerlingen zelf standaardzinnen bedenken die
ze het verdere jaar nodig denken te hebben bij het
vreemdetalenonderwijs.
Bijvoorbeeld:
Ik begrijp de opdracht niet. Kunt u het nog een keer
uitleggen?
Kunt u dit woord nog een keer herhalen?
Waar kan ik … vinden?
Wat was het huiswerk?
En voor basisschoolleerlingen:
Wat betekent dat?
Juf, mag ik naar de wc?
Mag ik jouw gum lenen?
Gaan we weer zingen?
De jongere leerlingen schrijven de zinnen in de
vreemde taal duidelijk en groot op gekleurd papier
dat in het lokaal aan een waslijn wordt gehangen. Zo
kunnen ze altijd spieken als ze niet meer precies
weten hoe ze iets moeten zeggen.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
Stiften.
cb
Hoe lang?
¥
Gekleurd stevig papier.
Waslijn en knijpers.
60 minuten.
24
Begin de dag goed met een ontbijtje!
Wat moet ik doen?
†
Organiseer een typisch ontbijt dat past bij het land
waar de doeltaal gesproken wordt.
Bespreek de dag ervoor wat op het menu zou kunnen
staan en wie welke boodschappen mee neemt.
Laat de leerlingen de tafels dekken en praat daarbij
in de vreemde taal. Tijdens het ontbijt bespreek je in
de doeltaal wat er anders is dan bij een typisch
Nederlands ontbijt.
Jonge kinderen kunnen een ontbijtliedje zingen en
typische ontbijtzinnen leren, zoals: “Wil je mij de
suiker even doorgeven?”
Ook heel geschikt als lunch, picknick, Arabische of
Engelse thee, of een Europees buffet met gerechten
uit diverse landen. Nodig ouders uit!
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Alle leerlingen.
De keukenstaf van de school (zorg in elk geval dat ze
op de hoogte zijn!)
Borden, bekers en bestek.
Ontbijt (lunch, picknick) voor de hele klas en
eventuele gasten.
60 minuten.
25
Versla eens een wedstrijd
Wat moet ik doen?
†
Zoek op internet naar een beeldverslag van een
sportwedstrijd. Of laat leerlingen een sport zoeken
die bij hun interesse past.
Vraag leerlingen om zelf als verslaggever voor de
radio (of tv) commentaar te leveren bij de wedstrijd.
Kennen ze de spelregels en namen van diverse
attributen in de doeltaal? Laat leerlingen in de klas
naar de wedstrijd kijken en luisteren naar hun eigen
reporter. Wie maakt het spannendste verslag?
Behandel eventueel daarna de diverse stijlen van
verslaggeving.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen in groepjes van 4.
Materiaal
Pen en papier, computer met internet.
cb
Hoe lang?
¥
Eventueel een microfoon, opname apparatuur (film,
audio, pod cast).
Televisie of internet beelden van een sportwedstrijd.
2 x 45 minuten.
26
Maak je eigen sportkrant
Wat moet ik doen?
†
Sportdag op school? Laat de leerlingen een krant
maken van alle wedstrijden, compleet met interviews
met de winnaars en verliezers, commentaar van
toeschouwers, de meningen van enkele experts langs
de kant, een verslag van de prijsuitreiking,
enzovoort.
Geen sportdag? Laat leerlingen dan als huiswerk in
het weekend een verslag schrijven van een sportief
evenement, of doe deze opdracht gedurende een
langdurend Europees of wereldevenement.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen, eventueel in groepjes.
Materiaal
Blocnotes voor de verslaggevers.
cb
Computer met internet, eventueel geluidsopnameapparatuur.
Desgewenst kan ook een videoverslag worden
gemaakt.
Hoe lang?
¥
1 (sport)dag of 2 lesuren.
27
DE WERELD AAN JE VOETEN
Overal ter wereld worden gedichten geschreven en liederen
gecomponeerd. Muziek, verhalen en taal zijn ideale middelen om
contact te leggen. Als je met veel mensen uit verschillende landen
kan communiceren, leer je heel wat verhalen kennen en liedjes
zingen. En dan ligt de wereld aan je voeten!
28
I’m a little teapot
Wat moet ik doen?
†
Laat de kinderen een theepot zien en vertel hoe alles
heet (alle uitleg gaat in de vreemde taal). Vraag de
leerlingen wat je allemaal nog meer nodig hebt als je
thee gaat drinken. Laat ze alle woorden opnoemen
die ze bedenken, zoals kopje, suiker, enzovoort.
Schrijf deze op het bord, neem de voorwerpen mee of
laat plaatjes zien (voor de jongere kinderen).
Zing daarna een bijpassend liedje zoals:
I’m a little teapot
I’m a little teapot, short and stout;
Here’s my handle, here’s my spout;
When I see a teacup, hear me shout,
“Lift me up, and pour me out!”
Of zoek een liedje in een andere taal.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
Theepot, kopje, suiker, theezakje, thee-ei, theelepel,
cb
Hoe lang?
¥
et cetera.
Plaatjes van alles wat met thee drinken te maken
heeft.
30 minuten.
29
Vertaal eens een gedicht
Wat moet ik doen?
†
Zoek een gedichtje uit, bijvoorbeeld:
“Ik heb een boot - met geel en rood
en hier en daar - een zwarte stip”
Probeer eerst de woorden die je kent te vertalen:
Boot – bateau
Geel – jaune
Rood – rouge
Zwart – noir
Doe de resterende woorden samen met de klas.
Gebruik woordenboeken en een computer.
“J’ai un bateau
avec jaune et rouge
et ça et là
un point noir”
Schrijf het gedicht op en versier het zo mooi
mogelijk.
Voor oudere leerlingen kan het vertalen van een
gedicht een hele uitdaging zijn (ook voor de docent).
Hier komt het op taalgevoel aan!
Wie doen er mee?
Alle leerlingen en de docent.
Materiaal
Schrijf- en tekenmateriaal.
cb
Hoe lang?
¥
Woordenboeken en computer.
1 lesuur.
30
Ons eigen verhaal
Wat moet ik doen?
†
Alle leerlingen gaan samen een verhaal maken. Een
leerling begint met een zin. De volgende herhaalt
eerst de zin van zijn voorganger en voegt er een
stukje verhaal via zijn eigen zin aan toe. Spreek af
dat je duidelijke en korte zinnen gebruikt.
Een leerling die snel schrijft kan meeschrijven. Na
afloop leest iemand het verhaal nog eens voor en
bespreken we wat er goed ging en wat niet.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
-
Hoe lang?
30 minuten.
cb
¥
31
START-dichten
Wat moet ik doen?
†
Maak een yell! Begin met de letters van het woord
START: S.T.A.R.T!
S ………………
T ………………
A ………………
R ………………
T ………………
De smaak te pakken? Ga dan door met namen,
steden, enzovoort. De moeilijkheidsgraad kan
verhoogd worden door bijvoorbeeld alleen woorden
uit een bepaalde categorie te nemen of een echte zin
te maken.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
Pen en papier.
cb
Hoe lang?
¥
Woordenboeken.
20 minuten.
32
Rappen
Wat moet ik doen?
†
Verdeel de klas in groepen. Elke groep bedenkt een
pakkend ritme, waarna ze er vervolgens een raptekst
in een vreemde taal bij verzinnen.
Houd aan het einde van de les een kleine rapshow of
-wedstrijd.
Ook leuk als bijdrage aan Open Podium avonden op
school! Dan is oefening met een microfoon wel
handig.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
Pen en papier, eventueel een microfoon
Hoe lang?
45 minuten.
cb
¥
33
2-talig verhaal
Wat moet ik doen?
†
Vertel een verhaal aan de leerlingen in het
Nederlands, waarbij je sommige woorden vervangt
door woorden in een vreemde taal. Het moeten wel
steeds dezelfde woorden zijn die je vertaalt. Maak er
voor jonge leerlingen bewegingen bij.
Doordat de woorden in de vreemde taal steeds
herhaald worden, pikken de leerlingen vanzelf de
betekenis op en zullen ze het woord onthouden.
Voor leerlingen met weinig kennis van de vreemde
taal, vertaal je maar een paar woorden. Voor
leerlingen met meer voorkennis kan je meer woorden
vertalen. Herhaal dit verhaal elke week en vertaal
steeds meer woorden.
Dit is een nieuwe leertechniek die heel snel en
efficiënt werkt. Het vergt alleen wel wat oefening van
de verteller om zonder oponthoud vloeiend en
overtuigend in het Nederlands te vertellen met
vertaalde woorden ertussen.
Tip: schrijf het verhaal uit. Of gebruik een boek en
schrijf de woorden die je wilt vertalen ertussen.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen.
Materiaal
Je verhaal en veel oefening.
cb
Hoe lang?
¥
Eventueel ook platen die bij het verhaal passen.
30 minuten.
34
Een knoop in je tong
Wat moet ik doen?
†
Verzin in de vreemde taal een zin met zoveel
mogelijk woorden die allittereren, of begin-, midden
of eindrijm en zeg deze zin zo snel mogelijk een
aantal keren achter elkaar op. Kan je tong dat aan?
Hier een paar voorbeelden:
Denen Dänen, denen Dänen Dänen dehnen, dehnen
deren Dänen.
Je suis ce que je suis et si je suis ce que je suis,
qu'est-ce que je suis?
Als vliegen vliegen en bijen vrijen, vliegen de vliegen
de vrijende bijen vliegensvlug voorbij.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen en natuurlijk de docent (!).
Materiaal
Kijk voor inspiratie op internet, bijvoorbeeld
cb
Hoe lang?
¥
http://www.uebersetzung.at/twister/
30 minuten.
35
Reclametaal
Wat moet ik doen?
†
Taal is in de reclame heel belangrijk. In reclames vind
je ook veel van de cultuur van de landen terug. Kies
een product of productgroep en ga op zoek naar de
reclames die in verschillende landen voor dit product
worden gemaakt? Zijn de slogans vergelijkbaar, of
juist heel verschillend? Hoe verklaar je die verschillen.
Gebruiken fabrikanten van dezelfde producten
andere taal?
Verzin eens een slogan om het leren van vreemde
talen te promoten. Hoe verkoop jij jouw taal?
Wie doen er mee?
Alle leerlingen, verdeeld in productgroepen.
Materiaal
Internationale kranten en tijdschriften.
cb
Hoe lang?
¥
Folder.
Internet.
1 lesuur.
36
STARTBEWIJS VOOR DE WERELD
Met kennis van talen kun je iets! Je herkent en begrijpt de wereld
direct om je heen, en kunt die aan anderen uitleggen.
Talen in je bagage geven je een streepje voor op de arbeidsmarkt,
bij het zoeken van een vakantiebaan of vervolgstudie in het
buitenland. Talen zijn een startbewijs voor de wereld!
37
Show je school
Wat moet ik doen?
†
Verdeel de klas in groepen. Elke groep zoekt
informatie over een bepaald onderdeel van de eigen
omgeving of school. Dit wordt verwerkt in een
werkstuk in de doeltaal. Als alle groepen klaar zijn,
wordt er van de werkstukken een tentoonstelling
gemaakt voor de hele school.
De werkstukken kunnen bestaan uit een geschreven
deel, zoals verhalen, geschiedenis, leuke details, en
een beeldend deel met foto’s, tekeningen, filmpjes,
interviews, enzovoort. Laat je fantasie de vrije loop
en maak er een kleurrijk geheel van!
Leuk voor buitenlandse bezoekers, zeker als de
tentoonstelling wordt uitgebreid naar de
zustersteden.
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Alle leerlingen, verdeeld in groepen met elk een
eigen taak/onderwerp.
Pen en papier.
Kleurpotloden en stiften.
Woordenboeken.
Videocamera, digitale camera.
Informatie over school en omgeving, zoals folders,
kranten, VVV, gemeentearchief of internet.
Hoe lang?
¥
Een week lang elke dag een half uur; eventueel een
deel als huiswerk.
38
Elk land zijn eigen sport
Wat moet ik doen?
†
Nederland kent korfbal. Hoeveel andere landen
kennen deze sport? Hoe leg jij aan gasten uit wat
voor sport dit is? Kun je van andere landen ook
typische sporten benoemen?
Beschrijf zo’n sport in de doeltaal, zoek uit wat de
spelregels zijn, waar het gespeeld wordt, welke
attributen je nodig hebt en haal de lo-docent over
het spel een keer met jullie te spelen.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen en de docent.
Materiaal
Internet: zoek toegang tot sportpagina’s van grote
cb
Hoe lang?
¥
internationale kranten (of koop kranten en
sportbladen voor zover verkrijgbaar).
1 lesuur; voorbereiding van de leerlingen thuis.
39
Waar is deze foto gemaakt?
Wat moet ik doen?
†
De leraar (of leerlingen) neemt (nemen) enkele foto’s
mee naar school. Je kunt digitale foto’s projecteren
via de beamer; vergroot gewone foto’s desgewenst
met behulp van de kopieermachine.
Iedereen krijgt dezelfde foto voor zich. De leerlingen
moeten raden waar de foto gemaakt is. Bespreek dit
in de vreemde taal. Staan er aanwijzingen op? In welk
jaar is de foto gemaakt? Waar kan je dat aan zien?
Wie zou de persoon kunnen zijn die erop staat? Waar
denkt hij of zij aan? Wat is er voor het maken van
deze foto gebeurt en wat gebeurde erna?
De foto kan vervolgens worden gebruikt als basis
voor het schrijven van een verhaal/opstel.
Wie doen er mee?
Alle leerlingen en de docent.
Materiaal
Enkele foto’s.
cb
Kopieermachine.
Beamer, laptop voor digitale foto’s.
Landkaart waarop je kan aanwijzen waar de foto is
gemaakt.
Hoe lang?
¥
20 minuten – 1 lesuur.
40
Verklaar het merk
Wat moet ik doen?
†
Veel bekende merken die nu eigennamen zijn
geworden hebben ook een echte betekenis. Zoek er
zo veel mogelijk op en probeer de onderliggende
betekenis en reden voor de naam te bepalen.
Audi = Hoor! (de oprichter van het automerk Audi
was August Horch (1868 – 1951)
Talpa = mol in het Latijn
Magnum = groot
Esta =
Nivea =
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Alle leerlingen en de docent. Vooral geschikt voor
leerlingen met enige kennis van het Latijn.
Internet.
Woordenboeken.
1 lesuur.
41
Ik solliciteer naar…
Wat moet ik doen?
†
Leerlingen zijn zich aan het voorbereiden op een
vakantiebaantje, of misschien een studie in het
buitenland waarvoor ze een beurs gaan aanvragen.
Laat leerlingen in buitenlandse kranten of op internet
naar advertenties zoeken en laat ze een
sollicitatiebrief schrijven. Verdeel daarna de klas in
groepjes van vier en laat drie leerlingen als
sollicitatiecommissie een sollicitatiegesprek voeren
met de andere leerling.
Wie krijgt de baan of de beurs, en waarom?
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Alle leerlingen, verdeeld in groepen van vier, of,
eventueel in tweetallen.
Buitenlandse kranten.
Internet.
1 lesuur.
42
Beschrijf eens een taal
Wat moet ik doen?
†
Weet je hoeveel talen er zijn op de wereld? Doe eens
een gok. Je zult merken dat er ook in Europa heel
veel onbekende talen zijn en waren.
Kies zo’n relatief onbekende taal uit en probeer te
achterhalen bij welke taalfamilie deze taal hoort,
waar deze gesproken wordt, wie de taal spreken, hoe
leven deze mensen, waarom is de taal onbekend? Of
is de taal misschien al uitgestorven? Zo ja, hoe komt
dat.
Zijn er misschien overblijfselen in ‘bekende’ talen
terug te vinden?
Voeg de beschrijvingen van de talen eventueel samen
in een mini-talenencyclopedie!
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Alle leerlingen, eventueel in groepjes van vier om de
opdrachten te verdelen.
Internet, landkaarten, encyclopedieën ,andere
naslagwerken.
Computer/pen en papier.
2 lesuren.
43
Welke talen heb jij in je bagage?
Wat moet ik doen?
†
Daar sta je straks met je diploma met een 7 voor
Frans, een 9 voor Duits en een 6 voor Engels? Wat
betekent dat eigenlijk; hoe leg ik nu uit wat ik
allemaal kan –of nog wil leren- in die talen?
Als antwoord op deze vragen kun je een taalportfolio
bij gaan houden. Erg leuk én handig om de
vorderingen die je maakt zelf te documenteren. Met
een taalportfolio kun je aan iedereen laten zien wat
dat in jouw geval betekent, die 7 voor Frans, en
welke talen je naast die op je diploma staan nog
meer – een beetje – beheerst.
Ga naar www.europeestaalportfolio.nl en lees wat je
moet doen! Tip: binnenkort ook in een meertalige
versie beschikbaar.
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Alle leerlingen, na gezamenlijk instructie door en
uitleg van docent verder op individuele basis.
Computerlokaal met internet.
www.europeestaalportfolio.nl
1 lesuur; daarna is geregeld onderhoud nodig.
44
Mijn taalonderwijs kan beter!
Wat moet ik doen?
†
1 – Leerlingen:
Wat vind jij als leerling nu eigenlijk van het
vreemdetalenonderwijs? Op de Dag van de Talen
2005 discussieerden een aantal leerlingen uit het vo
met elkaar én met de Minister van Onderwijs over
hun talenonderwijs. Benieuwd wat zij vonden? Heb je
misschien zelf ideeën? Doe dan mee aan de
wedstrijd, stem voor jouw favoriete stelling, of stel er
zelf een voor!
2 - Docenten:
Doe mee aan de nationale prijsvraag gespreksvaardigheid in de vreemdetalenles.
Het oefenen in gespreksvaardigheid is voor
talendocenten vaak een lastige zaak. We weten dat er
veel creativiteit en inventiviteit is. En die willen we
boven tafel zien te krijgen!
Daarom: heeft u een in uw ogen aantrekkelijke en
efficiënte manier bedacht om leerlingen
gespreksvaardig te maken? Laat ons die weten! Dan
maakt u kans op aantrekkelijke prijzen!
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
1 Alle leerlingen; de docent (mag luisteren).
2 De docent, al dan niet in overleg met de leerlingen.
1 Leerlingen - Folder Dag van de Talen 2005. Of
Internet: www.linguacentrum.nl - Dag van de Talen –
2005 – stem mee en win een I-pod!
2 Docenten - Wedstrijd gespreksvaardigheid
Internet: www.werkplaatstalen.nl
Hoe lang?
¥
30 minuten.
45
Dag van de Talen bij jou op school
Wat moet ik doen?
†
Laat enkele leerlingen als journalist optreden en een
persbericht schrijven van de Dag van de Talen op
school.
Verstuur dit vooraf als uitnodiging aan de lokale
pers; laat de leerlingen op de Dag zelf de pers
ontvangen, natuurlijk in de andere taal. Misschien
plaatst de krant straks jouw verhaal?
Stuur het verslag in voor de beste Dag van de Talen
2006-wedstrijd van het Europees Platform!
Wie doen er mee?
cb
Materiaal
Hoe lang?
¥
Enkele leerlingen die bijvoorbeeld in de
schoolkrantredactie zitten.
Afhankelijk van de vorm van het verslag;
Pen en papier.
Computer, video/fotoapparatuur.
45 minuten.
46