TALEN? EEN GOEDE START! Inhoud pag. Klaar voor de taal? Start! 3 • Liedjes bingo 4 • Wie de bal krijgt, mag het zeggen 5 • Memory 6 • Ich seh, ich seh was Du nicht siehst! 7 • Boodschappenspel 8 • Ra ra, wat staat er? 9 • Weet je ’t nog? 10 • Wat ben ik? 11 • Bij dit verhaal hoort dit gebaar 12 • Kijk en vergelijk! 13 • Heb jij een alibi? 14 • I heard it through the grapevine 15 Met talenkennis goed van start • Een drieluik • Tulipe, jaune, rouge… 16 17 18 • Kus de kikker en hij zegt…? 19 • Leenwoordenboek 20 • Woordposter 21 Startklaar? 22 • Jong geleerd… 23 • Doeltaal = voertaal? 24 • Begin de dag goed met een ontbijtje! 25 • Versla eens een wedstrijd 26 • Maak je eigen sportkrant 27 De wereld aan je voeten 28 • I’m a little teapot 29 • Vertaal eens een gedicht 30 • Ons eigen verhaal 31 • START-dichten 32 • Rappen 33 • 2-talig verhaal 34 • Een knoop in je tong 35 • Reclametaal 36 Startbewijs voor de wereld 37 • Show je school 38 • Elk land zijn eigen sport 39 • Waar is deze foto gemaakt? 40 • Verklaar het merk 41 • Ik solliciteer naar… 42 • Beschrijf eens een taal 43 • Welke talen heb jij in je bagage? 44 • Mijn taalonderwijs kan beter! 45 • Dag van de Talen bij jou op school 46 2 KLAAR VOOR DE TAAL? START! Spelenderwijs kun je veel talenkennis opdoen. Vooral jongere leerlingen doe je een groot plezier door de kennismaking met een vreemde taal te laten verlopen via spelletjes. En spelletjes, die zijn er in overvloed! Deze categorie is vooral geschikt voor jongere leerlingen, maar met enige aanpassing kunnen ook oudere leerlingen er, bijvoorbeeld als tussendoortje met een wedstrijdelement, hun talenkennis mee testen. 3 Liedjes bingo Wat moet ik doen? Laat alle leerlingen een A4-papier zo vouwen dat er negen vakjes ontstaan. Kies een liedje. Schrijf een groot aantal woorden uit dat liedje op het schoolbord. De leerlingen mogen in elk vakje een woord schrijven dat ze zelf uitkiezen. Als iedereen zijn bingovel klaar heeft, zet de leraar een cd met een liedje op. Als een van jouw woorden in het lied gebruikt wordt, mag je het doorstrepen. Degene die alle woorden als eerste heeft doorgestreept roept: “Bingo!”. Controleer of de leerling goed heeft gespeeld door op een sheet op een overheadprojector negen vakjes te maken en de leerling zijn woorden er in te laten schrijven. Dan speel je het liedje nog eens af en mag de winnaar zijn woorden weer doorstrepen, terwijl iedereen mee kan kijken via de overheadprojector. Dit geeft de andere leerlingen de kans om te kijken of ze misschien een woord hebben gemist. Zorg ervoor dat alle woorden die je aan de leerlingen geeft voorkomen in het lied. En ook dat ze niet allemaal aan het begin staan. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal CD met liedjes. cb Hoe lang? ¥ Pen en papier. Overheadprojector. Sheets en stift. 20 minuten. 4 Wie de bal krijgt, mag het zeggen Wat moet ik doen? Maak een kring van maximaal tien kinderen. Ieder kind zegt zijn lievelingskleur in de taal die je wilt leren. Onthoud de lievelingskleuren van de anderen goed! Herhaal alle lievelingskleuren nog een keer en wijs daarbij de betreffende leerling aan. De spelleider gooit een bal naar een leerling. Die noemt de lievelingskleur van de spelleider, bijvoorbeeld ‘vert’ of ‘green’. Als het niet goed is, moet de bal worden teruggegooid. Is het goed, dan wordt de bal naar de volgende leerling gegooid. Die noemt de lievelingskleur van degene die de bal heeft gegooid, enzovoort. Wie doen er mee? cb Het spel wordt gespeeld in een kleine kring, in het begin niet meer dan 10 leerlingen. Tip: werkt goed als kennismakingsspel met gasten/buitenlandse leerlingen! Materiaal Zachte bal. Hoe lang? 10 minuten. ¥ 5 Memory Wat moet ik doen? Laat de leerlingen zelf een memory-spel maken. Zorg voor kartonnen kaartjes en laat de leerlingen eerst zelf een onderwerp en woorden bedenken die in het spel moeten voorkomen. Schrijf de woorden op het bord. Dan kiest ieder kind een woord en maakt hij met dat woord twee kaartjes. Een kaartje met het Nederlandse woord en een kaartje met het woord in een andere taal. Jongere leerlingen kunnen er ook een tekening bij maken. Wie doen er mee? cb Materiaal Alle leerlingen. Speel het spel in groepjes van maximaal zes leerlingen zodat iedereen aan de beurt komt. Pen en papier. Kleurpotloden. Kartonnen kaartjes. Tip: plastificeer de kaartjes, zodat ze langer meegaan. Hoe lang? ¥ 60 minuten. 6 Ich seh, ich seh was Du nicht siehst! Wat moet ik doen? Speel het spelletje ‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet’ in een andere taal. Kennen andere talen het spel ook en hoe heet het daar dan eigenlijk? Bespreek van tevoren de zinnen die de leerlingen nodig hebben, zoals: “… en het is: blauw!”, of “Je bent warm”. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal Tip: ook leuk buiten de school! Hoe lang? 10 minuten. cb ¥ 7 Boodschappenspel Wat moet ik doen? Maak vier boodschappenlijstjes in de taal die je wilt gebruiken. Op ieder lijstje staan acht dingen. Maak 32 vierkante kaartjes waarop deze boodschappen staan afgebeeld. Gebruik bijvoorbeeld plaatjes van internet of stickers van eten en drinken. De leraar kan dit spel van tevoren maken, maar de leerlingen kunnen dat natuurlijk ook zelf doen. Het spel wordt met vier spelers gespeeld. Alle 32 kaartjes liggen op zijn kop. Iedere speler krijgt een boodschappenlijstje en een boodschappenmandje (klein bakje). Speler 1 begint en draait een kaartje om. Het betreffende plaatje wordt benoemd, bijvoorbeeld ‘oeuf’. Als dit goed is, dan kijkt speler 1 of hij dit op zijn lijstje heeft; de andere spelers doen hetzelfde. Als speler 1 de boodschap op zijn lijstje heeft, krijgt hij het kaartje om in zijn mandje te doen. Dan mag hij nog een keer. Zo niet, dan keert hij het kaartje weer om. De speler die het wel op zijn lijstje heeft onthoudt goed waar het ligt. Nu is speler 2 aan de beurt. En zo verder tot alle kaartjes verdeeld zijn. De leerling met de meeste ‘boodschappen’ in zijn mandje wint! Wie doen er mee? Vier spelers per spel. Materiaal Per groepje van vier leerlingen: cb Vier boodschappenlijstjes (van karton als je het spel vaker wilt spelen). 32 kaartjes met daarop 32 afbeeldingen van de boodschappen die op de lijstjes staan. Vier kleine bakjes/mandjes. Hoe lang? ¥ Een lesuur om het spel te maken. 15-20 minuten om het spel te spelen. 8 Ra ra, wat staat er? Wat moet ik doen? Zoek een gedicht of verhaal uit in een vreemde taal en leg dit op een overhead projector. Neem dan een papier met een klein gaatje erin (0,5-1,0 cm groot) en leg dit over het verhaal. Beweeg het papier met gat langzaam over de tekst. De leerlingen moeten de woorden die ze zien snel opschrijven. Daarna vraagt de leraar welke woorden de leerlingen allemaal gezien hebben. Weet iemand nog waar dat woord stond? Bovenin of links of rechts? Waar zou het over kunnen gaan? Als er even over gepraat is, dan haalt de leraar het papier met gat weg en kunnen de leerlingen de tekst lezen. Stond er wat ze hadden gedacht? Dit kan je doen ter introductie van een bepaald thema of van een les. Pas daar de tekst op aan. Natuurlijk kan het ook een bekend lied zijn, dat de leerlingen moeten proberen te herkennen. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal Tekst (verhaal of gedicht). cb Hoe lang? ¥ Overheadprojector. Papier (A4) met een gaatje erin geknipt. Pen en papier voor de leerlingen. 30 minuten. 9 Weet je ’t nog? Wat moet ik doen? De leraar laat diverse voorwerpen zien aan de hand van een thema en benoemt de voorwerpen in de doeltaal. Daarna gaan de voorwerpen in een tas. De leerlingen mogen nu opnoemen wat ze allemaal gezien hebben. Weten ze alles nog? Laat leerlingen om de beurt een voorwerp uit de tas halen; kijk of ze het woord nog weten. Laat als ze uitgeraden zijn, alle voorwerpen nogmaals zien. Als je geen voorwerpen hebt, kan het natuurlijk ook met plaatjes. Wie doen er mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Alle leerlingen. Eventueel kunnen wat oudere leerlingen dit ook in tweetallen of groepjes spelen. Voorwerpen of plaatjes rond een bepaald thema. Grote tas. 20 minuten. 10 Wat ben ik? Wat moet ik doen? De leraar schrijft op zelfklevende memoblaadjes allerlei voorwerpen in de vreemde taal. Een woord per blaadje. De voorwerpen horen bij een bepaald thema, bijvoorbeeld schoolartikelen (papier, nietmachine, gum, et cetera). Alle leerlingen krijgen een blaadje op hun rug geplakt. Ze mogen zelf niet zien wat er op hun rug staat. Nu gaan de leerlingen door elkaar lopen en vragen aan elkaar wat ze zijn. Maar de andere leerlingen mogen niet direct het goede woord zeggen, ze mogen het alleen uitleggen. Natuurlijk gaat alles in de vreemde taal. Als je het moeilijker wilt maken, kun je afspreken dat de leerlingen alleen vragen met ja en nee mogen beantwoorden, bijvoorbeeld: “Ben ik gemaakt van metaal?” Dit spel kan je ook spelen met het thema dieren, kleuren, beroemde mensen... Wie doen er mee? Alle leerlingen en de docent. Materiaal Pen. cb Hoe lang? ¥ Memoblaadjes. Ruimte om rond te kunnen lopen. 15 minuten. 11 Bij dit verhaal hoort dit gebaar Wat moet ik doen? Neem een bekend boek voor jonge kinderen, bijvoorbeeld een ‘Nijntje’ (Miffy)-boekje, ‘Rupsje Nooitgenoeg’ of ‘We’re going on a bear hunt’ van Helen Oxenbury/Michael Rosen. Keus genoeg. Lees het verhaal voor en beeld het verhaal uit met gebaren. Lees het verhaal dan nog een keer en laat de kinderen de juiste gebaren bij de juiste woorden maken. Een bestaand verhaal uitbreiden is altijd leuk en goed voor de verwerking van nieuwe woorden. Wie doen er mee? Alle leerlingen en de docent. Materiaal Een leuk verhalenboek. Hoe lang? 30 minuten. cb ¥ 12 Kijk en vergelijk! Wat moet ik doen? Verdeel leerlingen in duo’s. Alle leerlingen maken een tekening (eventueel aan de hand van een thema), zonder dat ze elkaar laten zien wat ze tekenen. Als iedereen klaar is, mag de ene leerling aan de ander vertellen wat hij heeft getekend, terwijl de andere leerling tekent wat hij hoort Laat elkaar de tekening en het origineel zien en vergelijk deze met elkaar. Wat ging er goed en wat ging er fout in de beschrijving of het begrijpen daarvan? Daarna draaien de rollen om. Wie doen er mee? cb Alle leerlingen in tweetallen. Ook geschikt als project met een partnerschool in het buitenland. Materiaal Papier en kleurpotloden. Hoe lang? 10 minuten voor de eerste tekening en daarna nog ¥ eens 2 x 10 minuten om elkaars beschrijving te tekenen. 13 Heb jij een alibi? Wat moet ik doen? Een tweetal bedenkt samen een verhaal met een misdrijf. Eén van de twee gaat daarop het lokaal uit, de ander wordt verhoord door de rest van de leerlingen; zij zijn de rechercheurs. Vervolgens komt de leerling die weg was gegaan weer terug en wordt ook verhoord. De rechercheurs maken aantekeningen en proberen achter het hele verhaal te komen. Belangrijk is om te kijken of er inconsequentie te vinden zijn in de verhalen van de twee verhoorde leerlingen. Alles gaat natuurlijk in een vreemde taal. Dat maakt het extra spannend! Maak er een wedstrijd van door de klas in twee groepen te verdelen die de twee leerlingen apart ondervragen. Wie weet het snelst hoe het zit? Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal - Hoe lang? 30 minuten. cb ¥ 14 I heard it through the grapevine… Wat moet ik doen? Laat de leerlingen in twee rijen achter elkaar staan of zitten. De leraar fluistert de twee eerste kinderen om de beurt een korte zin in. Zij fluisteren die door naar de persoon erachter. Zo gaat de zin de hele rij door. De achterste leerling schrijft op het bord wat hij heeft gehoord. Elke rij krijgt een punt als de zin correct op het schoolbord komt te staan. Zo niet, dan geen punt. Is sneller ook echt beter? Om het moeilijker te maken kan de leraar de ene rij een andere zin geven dan de tweede rij, waarbij de zinnen wel erg op elkaar lijken. Doe dat bijvoorbeeld met woorden die leerlingen wel eens door elkaar halen of waarvan ze de uitspraak niet helemaal goed doen. Wie doen er mee? Alle leerlingen en de docent. Materiaal Schoolbord en krijt of stift. Hoe lang? 20 minuten. cb ¥ 15 MET TALENKENNIS GOED VAN START Met taal spelen is leuk. Ga aan de slag met taal. Je kan veel verschillende dingen met taal doen, naast ‘gewoon’ lezen, schrijven en praten. 16 Een drieluik Wat moet ik doen? Vouw een papier tot een drieluik. Schrijf midden op het papier een Nederlands woord. Zoek in een woordenboek of via internet de vertaling op van de taal waarmee je wilt werken. Noteer dit op een van de zijflappen. Op de andere flap kun je het woord in een andere taal of in je eigen streektaal of dialect noteren. Versier het geheel met tekeningen of knipsels uit tijdschriften. Op de dichtgevouwen flappen kun je eventueel de vlag, die bij de taal hoort, plakken of tekenen. Wie doen er mee? Leerlingen vanaf groep 6. Materiaal Wit tekenpapier voor het vouwen van een drieluik. cb Tekenmateriaal. Tijdschriften. Schaar en lijm. Woordenboeken en/of de computer. Hoe lang? ¥ 1 lesuur. 17 Tulipe, jaune, rouge… Wat moet ik doen? (kringgesprek) Alle leerlingen nemen een bloem mee. Bekijk met elkaar de meegebrachte bloemen (vers of gedroogd) en let op de verschillen. Benoem de bloemen in het Nederlands en zoek in een plaatjesboek de namen op in een andere taal. Schrijf deze op en leg de bloem erbij. (werkles) Zoek bij elke bloem een gedichtje uit, via internet of een boek, bijvoorbeeld: “Tulipe jaune, rouge dans le jardin avec un pedoncule vert magnifique” Plak ten slotte gedroogde bloemen op een vel papier en versier dit. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal Gedroogde of verse bloemen. cb Papier en tekenmateriaal. Internet. Geïllustreerde woordenboeken. Gedichtenbundel over bloemen. Hoe lang? ¥ Een kringgesprek en een werkles. 18 Kus de kikker en hij zegt…? Wat moet ik Een klassieker, die niet voor niets populair is. Ga eens na welke doen? dieren je kent uit sprookjes, mythes, en voor oudere leerlingen meer literaire werken. Beschrijf het dier zo nauwkeurig mogelijk en ga na welk geluid het dier maakt in de doeltaal. Laat de klas raden over welk dier het gaat. Als je er zelf met het geluid niet helemaal uitkomt, dan vind je hieronder een website waar heel veel dieren met hun geluiden in veel talen te vinden zijn. Zo zegt de kikker: ob ob, bre-ke-ke, coa-coa, croak, kwaakkwaak. Maar welke talen dat zijn?! Wie doen er Alle leerlingen. mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Sprookjesboeken, verhalenbundels. Pen, papier, computer met internet. http://www.georgetown.edu/faculty/ballc/animals/animal.html 1 lesuur. 19 Leenwoordenboek Wat moet ik doen? Bekijk een geïllustreerd woordenboek en zoek naar woorden uit verschillende talen (of uit een taal), die lijken op Nederlandse woorden, zoals tulipe, chat, toilet en book. Noteer een aantal van deze woorden. Zijn er nog meer talen waarin bijna hetzelfde woord wordt gebruikt? Schrijf deze allemaal op. Gebruik per woord een A5-blad. Verzamel deze papieren en bind ze in tot een ‘leenwoordenboek’. Het zijn namelijk woorden die wij uit een andere taal ‘geleend’ hebben of die andere taal van ons. Oudere leerlingen kunnen kijken welke woorden tot dezelfde taalfamilie behoren. Wie vindt de meeste woorden? Wie doen er mee? Leerlingen vanaf 7 jaar. Materiaal A5-papier en een pen. cb Hoe lang? ¥ Geïllustreerde woordenboeken. Eén lesuur. Dit kan vaker worden herhaald, zodat er een mooi dik leenwoordenboek ontstaat. 20 Woordposter Wat moet ik doen? Bedenk een thema waar je een poster over wilt maken. Bedenk bij dit onderwerp zoveel mogelijk woorden, eventueel met illustraties. Schrijf bij de Nederlandse woorden de vertaling in een andere taal. Dit kun je opzoeken in een woordenboek of op www.vertaalwoord.nl. Ook geschikt voor oudere leerlingen via een mind map! Wie doen er mee? Leerlingen vanaf groep 5. Materiaal A3-papier. cb Tijdschriften. Schrijf- en tekenmateriaal. Schaar en lijm. Woordenboeken en eventueel internet. Hoe lang? ¥ Ongeveer een lesuur. 21 STARTKLAAR? Net als bij sporten is ook bij het leren van talen een goede voorbereiding heel belangrijk. En natuurlijk moet je regelmatig trainen om hetzelfde niveau te houden of beter te worden. Werk dan toe naar een concreet product of optreden en je weet waarvoor je het doet! 22 Jong geleerd… Wat moet ik doen? Waar denk je aan bij het woord ‘Start’? Maak een mind map van zoveel mogelijke gebieden en kijk of hier spreekwoorden of gezegdes bij te vinden zijn in andere talen. Twee voorbeelden om erin te komen: Start = begin van de dag = vroeg opstaan = Ein früher Vogel fängt den wurm/The early bird catches the worm. Start = begin = einde = Il y a commencer et finir/Beginnen en eindigen zijn twee. Wie heeft de meeste associaties? Wie doen er mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Alle leerlingen. De docent. Internet. Eventueel een spreekwoordenboek. 1 lesuur. 23 Doeltaal = voertaal? Wat moet ik doen? Bedoeld om de start van het consequent gebruik van de doeltaal in de klas te vergemakkelijken! Laat de leerlingen zelf standaardzinnen bedenken die ze het verdere jaar nodig denken te hebben bij het vreemdetalenonderwijs. Bijvoorbeeld: Ik begrijp de opdracht niet. Kunt u het nog een keer uitleggen? Kunt u dit woord nog een keer herhalen? Waar kan ik … vinden? Wat was het huiswerk? En voor basisschoolleerlingen: Wat betekent dat? Juf, mag ik naar de wc? Mag ik jouw gum lenen? Gaan we weer zingen? De jongere leerlingen schrijven de zinnen in de vreemde taal duidelijk en groot op gekleurd papier dat in het lokaal aan een waslijn wordt gehangen. Zo kunnen ze altijd spieken als ze niet meer precies weten hoe ze iets moeten zeggen. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal Stiften. cb Hoe lang? ¥ Gekleurd stevig papier. Waslijn en knijpers. 60 minuten. 24 Begin de dag goed met een ontbijtje! Wat moet ik doen? Organiseer een typisch ontbijt dat past bij het land waar de doeltaal gesproken wordt. Bespreek de dag ervoor wat op het menu zou kunnen staan en wie welke boodschappen mee neemt. Laat de leerlingen de tafels dekken en praat daarbij in de vreemde taal. Tijdens het ontbijt bespreek je in de doeltaal wat er anders is dan bij een typisch Nederlands ontbijt. Jonge kinderen kunnen een ontbijtliedje zingen en typische ontbijtzinnen leren, zoals: “Wil je mij de suiker even doorgeven?” Ook heel geschikt als lunch, picknick, Arabische of Engelse thee, of een Europees buffet met gerechten uit diverse landen. Nodig ouders uit! Wie doen er mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Alle leerlingen. De keukenstaf van de school (zorg in elk geval dat ze op de hoogte zijn!) Borden, bekers en bestek. Ontbijt (lunch, picknick) voor de hele klas en eventuele gasten. 60 minuten. 25 Versla eens een wedstrijd Wat moet ik doen? Zoek op internet naar een beeldverslag van een sportwedstrijd. Of laat leerlingen een sport zoeken die bij hun interesse past. Vraag leerlingen om zelf als verslaggever voor de radio (of tv) commentaar te leveren bij de wedstrijd. Kennen ze de spelregels en namen van diverse attributen in de doeltaal? Laat leerlingen in de klas naar de wedstrijd kijken en luisteren naar hun eigen reporter. Wie maakt het spannendste verslag? Behandel eventueel daarna de diverse stijlen van verslaggeving. Wie doen er mee? Alle leerlingen in groepjes van 4. Materiaal Pen en papier, computer met internet. cb Hoe lang? ¥ Eventueel een microfoon, opname apparatuur (film, audio, pod cast). Televisie of internet beelden van een sportwedstrijd. 2 x 45 minuten. 26 Maak je eigen sportkrant Wat moet ik doen? Sportdag op school? Laat de leerlingen een krant maken van alle wedstrijden, compleet met interviews met de winnaars en verliezers, commentaar van toeschouwers, de meningen van enkele experts langs de kant, een verslag van de prijsuitreiking, enzovoort. Geen sportdag? Laat leerlingen dan als huiswerk in het weekend een verslag schrijven van een sportief evenement, of doe deze opdracht gedurende een langdurend Europees of wereldevenement. Wie doen er mee? Alle leerlingen, eventueel in groepjes. Materiaal Blocnotes voor de verslaggevers. cb Computer met internet, eventueel geluidsopnameapparatuur. Desgewenst kan ook een videoverslag worden gemaakt. Hoe lang? ¥ 1 (sport)dag of 2 lesuren. 27 DE WERELD AAN JE VOETEN Overal ter wereld worden gedichten geschreven en liederen gecomponeerd. Muziek, verhalen en taal zijn ideale middelen om contact te leggen. Als je met veel mensen uit verschillende landen kan communiceren, leer je heel wat verhalen kennen en liedjes zingen. En dan ligt de wereld aan je voeten! 28 I’m a little teapot Wat moet ik doen? Laat de kinderen een theepot zien en vertel hoe alles heet (alle uitleg gaat in de vreemde taal). Vraag de leerlingen wat je allemaal nog meer nodig hebt als je thee gaat drinken. Laat ze alle woorden opnoemen die ze bedenken, zoals kopje, suiker, enzovoort. Schrijf deze op het bord, neem de voorwerpen mee of laat plaatjes zien (voor de jongere kinderen). Zing daarna een bijpassend liedje zoals: I’m a little teapot I’m a little teapot, short and stout; Here’s my handle, here’s my spout; When I see a teacup, hear me shout, “Lift me up, and pour me out!” Of zoek een liedje in een andere taal. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal Theepot, kopje, suiker, theezakje, thee-ei, theelepel, cb Hoe lang? ¥ et cetera. Plaatjes van alles wat met thee drinken te maken heeft. 30 minuten. 29 Vertaal eens een gedicht Wat moet ik doen? Zoek een gedichtje uit, bijvoorbeeld: “Ik heb een boot - met geel en rood en hier en daar - een zwarte stip” Probeer eerst de woorden die je kent te vertalen: Boot – bateau Geel – jaune Rood – rouge Zwart – noir Doe de resterende woorden samen met de klas. Gebruik woordenboeken en een computer. “J’ai un bateau avec jaune et rouge et ça et là un point noir” Schrijf het gedicht op en versier het zo mooi mogelijk. Voor oudere leerlingen kan het vertalen van een gedicht een hele uitdaging zijn (ook voor de docent). Hier komt het op taalgevoel aan! Wie doen er mee? Alle leerlingen en de docent. Materiaal Schrijf- en tekenmateriaal. cb Hoe lang? ¥ Woordenboeken en computer. 1 lesuur. 30 Ons eigen verhaal Wat moet ik doen? Alle leerlingen gaan samen een verhaal maken. Een leerling begint met een zin. De volgende herhaalt eerst de zin van zijn voorganger en voegt er een stukje verhaal via zijn eigen zin aan toe. Spreek af dat je duidelijke en korte zinnen gebruikt. Een leerling die snel schrijft kan meeschrijven. Na afloop leest iemand het verhaal nog eens voor en bespreken we wat er goed ging en wat niet. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal - Hoe lang? 30 minuten. cb ¥ 31 START-dichten Wat moet ik doen? Maak een yell! Begin met de letters van het woord START: S.T.A.R.T! S ……………… T ……………… A ……………… R ……………… T ……………… De smaak te pakken? Ga dan door met namen, steden, enzovoort. De moeilijkheidsgraad kan verhoogd worden door bijvoorbeeld alleen woorden uit een bepaalde categorie te nemen of een echte zin te maken. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal Pen en papier. cb Hoe lang? ¥ Woordenboeken. 20 minuten. 32 Rappen Wat moet ik doen? Verdeel de klas in groepen. Elke groep bedenkt een pakkend ritme, waarna ze er vervolgens een raptekst in een vreemde taal bij verzinnen. Houd aan het einde van de les een kleine rapshow of -wedstrijd. Ook leuk als bijdrage aan Open Podium avonden op school! Dan is oefening met een microfoon wel handig. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal Pen en papier, eventueel een microfoon Hoe lang? 45 minuten. cb ¥ 33 2-talig verhaal Wat moet ik doen? Vertel een verhaal aan de leerlingen in het Nederlands, waarbij je sommige woorden vervangt door woorden in een vreemde taal. Het moeten wel steeds dezelfde woorden zijn die je vertaalt. Maak er voor jonge leerlingen bewegingen bij. Doordat de woorden in de vreemde taal steeds herhaald worden, pikken de leerlingen vanzelf de betekenis op en zullen ze het woord onthouden. Voor leerlingen met weinig kennis van de vreemde taal, vertaal je maar een paar woorden. Voor leerlingen met meer voorkennis kan je meer woorden vertalen. Herhaal dit verhaal elke week en vertaal steeds meer woorden. Dit is een nieuwe leertechniek die heel snel en efficiënt werkt. Het vergt alleen wel wat oefening van de verteller om zonder oponthoud vloeiend en overtuigend in het Nederlands te vertellen met vertaalde woorden ertussen. Tip: schrijf het verhaal uit. Of gebruik een boek en schrijf de woorden die je wilt vertalen ertussen. Wie doen er mee? Alle leerlingen. Materiaal Je verhaal en veel oefening. cb Hoe lang? ¥ Eventueel ook platen die bij het verhaal passen. 30 minuten. 34 Een knoop in je tong Wat moet ik doen? Verzin in de vreemde taal een zin met zoveel mogelijk woorden die allittereren, of begin-, midden of eindrijm en zeg deze zin zo snel mogelijk een aantal keren achter elkaar op. Kan je tong dat aan? Hier een paar voorbeelden: Denen Dänen, denen Dänen Dänen dehnen, dehnen deren Dänen. Je suis ce que je suis et si je suis ce que je suis, qu'est-ce que je suis? Als vliegen vliegen en bijen vrijen, vliegen de vliegen de vrijende bijen vliegensvlug voorbij. Wie doen er mee? Alle leerlingen en natuurlijk de docent (!). Materiaal Kijk voor inspiratie op internet, bijvoorbeeld cb Hoe lang? ¥ http://www.uebersetzung.at/twister/ 30 minuten. 35 Reclametaal Wat moet ik doen? Taal is in de reclame heel belangrijk. In reclames vind je ook veel van de cultuur van de landen terug. Kies een product of productgroep en ga op zoek naar de reclames die in verschillende landen voor dit product worden gemaakt? Zijn de slogans vergelijkbaar, of juist heel verschillend? Hoe verklaar je die verschillen. Gebruiken fabrikanten van dezelfde producten andere taal? Verzin eens een slogan om het leren van vreemde talen te promoten. Hoe verkoop jij jouw taal? Wie doen er mee? Alle leerlingen, verdeeld in productgroepen. Materiaal Internationale kranten en tijdschriften. cb Hoe lang? ¥ Folder. Internet. 1 lesuur. 36 STARTBEWIJS VOOR DE WERELD Met kennis van talen kun je iets! Je herkent en begrijpt de wereld direct om je heen, en kunt die aan anderen uitleggen. Talen in je bagage geven je een streepje voor op de arbeidsmarkt, bij het zoeken van een vakantiebaan of vervolgstudie in het buitenland. Talen zijn een startbewijs voor de wereld! 37 Show je school Wat moet ik doen? Verdeel de klas in groepen. Elke groep zoekt informatie over een bepaald onderdeel van de eigen omgeving of school. Dit wordt verwerkt in een werkstuk in de doeltaal. Als alle groepen klaar zijn, wordt er van de werkstukken een tentoonstelling gemaakt voor de hele school. De werkstukken kunnen bestaan uit een geschreven deel, zoals verhalen, geschiedenis, leuke details, en een beeldend deel met foto’s, tekeningen, filmpjes, interviews, enzovoort. Laat je fantasie de vrije loop en maak er een kleurrijk geheel van! Leuk voor buitenlandse bezoekers, zeker als de tentoonstelling wordt uitgebreid naar de zustersteden. Wie doen er mee? cb Materiaal Alle leerlingen, verdeeld in groepen met elk een eigen taak/onderwerp. Pen en papier. Kleurpotloden en stiften. Woordenboeken. Videocamera, digitale camera. Informatie over school en omgeving, zoals folders, kranten, VVV, gemeentearchief of internet. Hoe lang? ¥ Een week lang elke dag een half uur; eventueel een deel als huiswerk. 38 Elk land zijn eigen sport Wat moet ik doen? Nederland kent korfbal. Hoeveel andere landen kennen deze sport? Hoe leg jij aan gasten uit wat voor sport dit is? Kun je van andere landen ook typische sporten benoemen? Beschrijf zo’n sport in de doeltaal, zoek uit wat de spelregels zijn, waar het gespeeld wordt, welke attributen je nodig hebt en haal de lo-docent over het spel een keer met jullie te spelen. Wie doen er mee? Alle leerlingen en de docent. Materiaal Internet: zoek toegang tot sportpagina’s van grote cb Hoe lang? ¥ internationale kranten (of koop kranten en sportbladen voor zover verkrijgbaar). 1 lesuur; voorbereiding van de leerlingen thuis. 39 Waar is deze foto gemaakt? Wat moet ik doen? De leraar (of leerlingen) neemt (nemen) enkele foto’s mee naar school. Je kunt digitale foto’s projecteren via de beamer; vergroot gewone foto’s desgewenst met behulp van de kopieermachine. Iedereen krijgt dezelfde foto voor zich. De leerlingen moeten raden waar de foto gemaakt is. Bespreek dit in de vreemde taal. Staan er aanwijzingen op? In welk jaar is de foto gemaakt? Waar kan je dat aan zien? Wie zou de persoon kunnen zijn die erop staat? Waar denkt hij of zij aan? Wat is er voor het maken van deze foto gebeurt en wat gebeurde erna? De foto kan vervolgens worden gebruikt als basis voor het schrijven van een verhaal/opstel. Wie doen er mee? Alle leerlingen en de docent. Materiaal Enkele foto’s. cb Kopieermachine. Beamer, laptop voor digitale foto’s. Landkaart waarop je kan aanwijzen waar de foto is gemaakt. Hoe lang? ¥ 20 minuten – 1 lesuur. 40 Verklaar het merk Wat moet ik doen? Veel bekende merken die nu eigennamen zijn geworden hebben ook een echte betekenis. Zoek er zo veel mogelijk op en probeer de onderliggende betekenis en reden voor de naam te bepalen. Audi = Hoor! (de oprichter van het automerk Audi was August Horch (1868 – 1951) Talpa = mol in het Latijn Magnum = groot Esta = Nivea = Wie doen er mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Alle leerlingen en de docent. Vooral geschikt voor leerlingen met enige kennis van het Latijn. Internet. Woordenboeken. 1 lesuur. 41 Ik solliciteer naar… Wat moet ik doen? Leerlingen zijn zich aan het voorbereiden op een vakantiebaantje, of misschien een studie in het buitenland waarvoor ze een beurs gaan aanvragen. Laat leerlingen in buitenlandse kranten of op internet naar advertenties zoeken en laat ze een sollicitatiebrief schrijven. Verdeel daarna de klas in groepjes van vier en laat drie leerlingen als sollicitatiecommissie een sollicitatiegesprek voeren met de andere leerling. Wie krijgt de baan of de beurs, en waarom? Wie doen er mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Alle leerlingen, verdeeld in groepen van vier, of, eventueel in tweetallen. Buitenlandse kranten. Internet. 1 lesuur. 42 Beschrijf eens een taal Wat moet ik doen? Weet je hoeveel talen er zijn op de wereld? Doe eens een gok. Je zult merken dat er ook in Europa heel veel onbekende talen zijn en waren. Kies zo’n relatief onbekende taal uit en probeer te achterhalen bij welke taalfamilie deze taal hoort, waar deze gesproken wordt, wie de taal spreken, hoe leven deze mensen, waarom is de taal onbekend? Of is de taal misschien al uitgestorven? Zo ja, hoe komt dat. Zijn er misschien overblijfselen in ‘bekende’ talen terug te vinden? Voeg de beschrijvingen van de talen eventueel samen in een mini-talenencyclopedie! Wie doen er mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Alle leerlingen, eventueel in groepjes van vier om de opdrachten te verdelen. Internet, landkaarten, encyclopedieën ,andere naslagwerken. Computer/pen en papier. 2 lesuren. 43 Welke talen heb jij in je bagage? Wat moet ik doen? Daar sta je straks met je diploma met een 7 voor Frans, een 9 voor Duits en een 6 voor Engels? Wat betekent dat eigenlijk; hoe leg ik nu uit wat ik allemaal kan –of nog wil leren- in die talen? Als antwoord op deze vragen kun je een taalportfolio bij gaan houden. Erg leuk én handig om de vorderingen die je maakt zelf te documenteren. Met een taalportfolio kun je aan iedereen laten zien wat dat in jouw geval betekent, die 7 voor Frans, en welke talen je naast die op je diploma staan nog meer – een beetje – beheerst. Ga naar www.europeestaalportfolio.nl en lees wat je moet doen! Tip: binnenkort ook in een meertalige versie beschikbaar. Wie doen er mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Alle leerlingen, na gezamenlijk instructie door en uitleg van docent verder op individuele basis. Computerlokaal met internet. www.europeestaalportfolio.nl 1 lesuur; daarna is geregeld onderhoud nodig. 44 Mijn taalonderwijs kan beter! Wat moet ik doen? 1 – Leerlingen: Wat vind jij als leerling nu eigenlijk van het vreemdetalenonderwijs? Op de Dag van de Talen 2005 discussieerden een aantal leerlingen uit het vo met elkaar én met de Minister van Onderwijs over hun talenonderwijs. Benieuwd wat zij vonden? Heb je misschien zelf ideeën? Doe dan mee aan de wedstrijd, stem voor jouw favoriete stelling, of stel er zelf een voor! 2 - Docenten: Doe mee aan de nationale prijsvraag gespreksvaardigheid in de vreemdetalenles. Het oefenen in gespreksvaardigheid is voor talendocenten vaak een lastige zaak. We weten dat er veel creativiteit en inventiviteit is. En die willen we boven tafel zien te krijgen! Daarom: heeft u een in uw ogen aantrekkelijke en efficiënte manier bedacht om leerlingen gespreksvaardig te maken? Laat ons die weten! Dan maakt u kans op aantrekkelijke prijzen! Wie doen er mee? cb Materiaal 1 Alle leerlingen; de docent (mag luisteren). 2 De docent, al dan niet in overleg met de leerlingen. 1 Leerlingen - Folder Dag van de Talen 2005. Of Internet: www.linguacentrum.nl - Dag van de Talen – 2005 – stem mee en win een I-pod! 2 Docenten - Wedstrijd gespreksvaardigheid Internet: www.werkplaatstalen.nl Hoe lang? ¥ 30 minuten. 45 Dag van de Talen bij jou op school Wat moet ik doen? Laat enkele leerlingen als journalist optreden en een persbericht schrijven van de Dag van de Talen op school. Verstuur dit vooraf als uitnodiging aan de lokale pers; laat de leerlingen op de Dag zelf de pers ontvangen, natuurlijk in de andere taal. Misschien plaatst de krant straks jouw verhaal? Stuur het verslag in voor de beste Dag van de Talen 2006-wedstrijd van het Europees Platform! Wie doen er mee? cb Materiaal Hoe lang? ¥ Enkele leerlingen die bijvoorbeeld in de schoolkrantredactie zitten. Afhankelijk van de vorm van het verslag; Pen en papier. Computer, video/fotoapparatuur. 45 minuten. 46
© Copyright 2024 ExpyDoc