COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST (A) voor het personeel van Belden Wire & Cable B.V. 1 COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST (A) 2 Copyright © 2006 Belden Wire & Cable BV Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook en evenmin worden opgeslagen in een databank met als doel een terugzoek mogelijkheid te verschaffen aan derden, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van partijen bij deze CAO. 3 INHOUDSOPGAVE Pagina Artikel 1 Definities 5 HOOFDSTUK I Artikel 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 ALGEMENE VERPLICHTINGEN Van werkgeefster Van de organisaties Wederzijdse verplichtingen Van de werknemers 5 6 6 6 HOOFDSTUK II Artikel 6 Artikel 6a Artikel 7 Artikel 8 WERKGELEGENHEID Werkgelegenheid Opleiden Overleg over werkgelegenheid Arbeidsomstandigheden HOOFDSTUK IIIArtikel 9 DIENSTVERBAND Aanvang en duur van het dienstverband, proeftijd Beëindiging van de dienstbetrekking Artikel 10 HOOFDSTUK IV Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 13a Artikel 13b Artikel 13c Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 HOOFDSTUK V Artikel 18 Artikel 18a Artikel 19 Artikel 20 ARBEIDSDUUR Begrippen Werktijden De vaststelling van (ploegen)dienstroosters Verlet Bedrijfsopleidingen 3%-uitkering Zondagen, algemeen erkende christelijke feestdagen en de nationale feestdag (30 april) Vakantie Niet betaald verzuim Betaald verzuim ARBEIDSBELONING Maandsalaris Collectieve inkomensvorming Compensatie voor niet-genoten verlet Beloning voor werken op overuren 25 1 7 9 10 11 12 12 15 15 16 17 19 20 21 21 21 22 24 24 24 Artikel 20a Artikel 20b Artikel 21 Artikel 22 Artikel 28 Consignatie Inzetbaarheidtoeslag voor ploegenwerkers Beloning ploegendienstrooster Beloning voor werken op bijzondere uren bij dienstroosters Beloning voor werken volgens vast dienstrooster van 9,5 uur Beloning voor werken op algemeen erkende christelijke feestdagen en de nationale feestdag (30 april) Vakantiegeld Dertiende maanduitkering Betaling vakantie, verlet en verzuim Uitkering tijdens arbeidsongeschiktheid Betaling bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voor ziektegevallen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2004 Betaling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid Girale betaling HOOFDSTUK VI Artikel 29 Artikel 30 Artikel 31 SOCIALE VOORZIENINGEN Ziektekostenverzekering Pensioenfonds Medische verzorging 37 37 39 HOOFDSTUK VIIArtikel 32 Artikel 33 VOORLICHTING EN OVERLEG Ondernemingsraad Mededelingen aan het personeel 41 41 HOOFDSTUK VIII Artikel 34 Artikel 35 BEDRIJFSDISCIPLINE/INTERN BEROEP Disciplinaire maatregelen Intern Beroep 42 42 HOOFDSTUK IX Artikel 36 Artikel 37 Artikel 38 Artikel 39 BIJZONDERE REGELINGEN Arbeidsrust, staking en uitsluiting Geschillenregeling Vakbondsverzuim Vakbondswerk in de onderneming van werkgeefster Uitkering aan de organisaties CAO à la carte 47 2 Artikel 22a Artikel 23 Artikel 24a Artikel 24b Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27a Artikel 27 Artikel 40 Artikel 41 26 27 27 29 29 30 30 31 31 31 34 35 36 43 43 44 44 46 Artikel 42 Artikel 43 Duur van deze overeenkomst Overheidsmaatregelen Bijlage A SALARISREGELING I. Bepaling van het functieniveau II. Indeling van de werknemers in aannamegroepen of functiegroepen III. Salarissysteem IV. Individuele garanties V. Collectieve garanties VI. Hindertoeslag 47 48 49 49 50 54 56 56 Bijlage B VAKANTIEREGELING 58 Bijlage C INKOMENSAFBOUWREGELING VOOR WERKNEMERS IN PLOEGENDIENST 61 Bijlage D WERKGELEGENHEIDSPLAN 64 Bijlage E TOELICHTING OP BEREKENING MAANDSALARIS PLOEGENDIENST EN PLOEGENTOESLAG 65 Bijlage F WERKPLEK-GEBONDEN PAUZEREGELING 66 Bijlage G PERIODIEK OVERLEG 67 Bijlage H IN- EN EXTERNE BEMIDDELING 69 Bijlage I EMPLOYABILITY 70 Bijlage J DEELTIJDARBEID 71 Bijlage K STUDIEFONDS 72 Bijlage L PROTOCOLLENBEPALINGEN 73 3 De ondergetekenden: 1. BELDEN WIRE & CABLE B.V., gevestigd te Venlo; en 2. FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht; 3. De UNIE, gevestigd te Culemborg; verklaren de navolgende Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) te hebben gesloten. 4 Artikel 1 Definities Werkgeefster: de partij hiervoor genoemd onder 1.; De organisaties: de partijen hiervoor genoemd onder 2. en 3.; De werknemers: allen in dienst van werkgeefster, ingedeeld in: - de aannamegroepen A1, A2, A3 en A4, - de functiegroepen 10, 15, 20, 25, 27, 30, 35, 37, 40 en 45, echter met uitzondering van: - de deelnemers aan het werkgelegenheidsplan. HOOFDSTUK I ALGEMENE VERPLICHTINGEN Artikel 2 Van werkgeefster 1. Werkgeefster zal geen werknemers in haar dienst hebben onder voorwaarden, die ongunstiger zijn dan bepaald in deze overeenkomst. Zij mag echter binnen het kader van de wettelijke voorschriften in een voor werknemers gunstige zin afwijken van deze CAO-voorwaarden. Wanneer deze afwijking groepen werknemers of alle werknemers betreft, zal werkgeefster echter hiertoe niet overgaan dan na overleg met de organisaties. 2. Elke werknemer zal een exemplaar van deze overeenkomst en van de daarvan deel uitmakende bijlagen ontvangen. 5 Artikel 3 Van de organisaties De organisaties zullen bevorderen, dat haar leden de bepalingen van deze overeenkomst te goeder trouw naleven. Artikel 4 Wederzijdse verplichtingen 1. Partijen zullen deze overeenkomst te goeder trouw naleven en handhaven. 2. Partijen zullen tijdens de duur van deze overeenkomst onder de werknemers generlei actie voeren, die ten doel heeft wijziging te brengen in de bij deze overeenkomst geregelde arbeidsvoorwaarden. 3. Indien een van de partijen tijdens de duur van deze overeenkomst door bijzondere omstandigheden wijziging van de overeenkomst noodzakelijk mocht oordelen, zal zij dit aan de andere partijen schriftelijk mededelen. Partijen zullen hierover onverwijld onderhandelingen openen en deze voeren in een geest van samenwerking en vertrouwen. Artikel 5 Van de werknemers 1. De werknemer zal zich gedragen naar het bepaalde in deze overeenkomst en naar de hem door of namens werkgeefster gegeven aanwijzingen. Tot deze aanwijzingen behoren ook de Algemene Gedragsregels, die door werkgeefster na overleg met de Ondernemingsraad worden vastgesteld. 2. De werknemer zal de belangen van de onderneming naar beste weten en kunnen behartigen, ook wanneer hem daartoe geen uitdrukkelijke opdracht is gegeven. Hij zal voldoen aan redelijke opdrachten, ook wanneer deze betrekking hebben op het vervullen van werkzaamheden welke niet behoren tot zijn gebruikelijke werk. 6 HOOFDSTUK II WERKGELEGENHEID Artikel 6 Werkgelegenheid 1. In het kader van een evenwichtige behartiging van de belangen van alle bij haar betrokkenen streeft werkgeefster naar een maximaal zinvolle werkgelegenheid. In dit verband is haar beleid gericht op een zo groot mogelijke continuïteit van de arbeidsverhouding met haar werknemers, alhoewel daaromtrent geen garanties kunnen worden gegeven. 2. Teneinde dit zo goed mogelijk te kunnen realiseren zal werkgeefster: a. in vacatures bij voorkeur voorzien uit reeds in dienst zijnde werknemers. Hierbij zal werkgeefster zoveel mogelijk rekening houden met de toekomstmogelijkheden en de privéomstandigheden van de werknemer; b. om de werknemers in staat te stellen een passende functie binnen de onderneming te blijven vervullen en in aanmerking te kunnen komen voor plaatsing in vacatures, de werknemers de gelegenheid geven hun kennis en bekwaamheden te ontwikkelen, alsmede deze aan te passen aan technische en andere ontwikkelingen. Werkgeefster erkent het recht op opleiding teneinde dit te bereiken en zal de werknemers daartoe medewerking verlenen voor deelname aan interne en externe opleidings- en vormingsactiviteiten die al naar gelang de aard van deze activiteiten en de omstandigheden die daartoe hebben geleid na of onder werktijd plaatshebben. 3. Werkgeefster zal tijdens de duur van deze overeenkomst niet overgaan tot collectief ontslag van werknemers, die op het moment van afsluiting ervan in dienst zijn, respectievelijk tijdens de duur ervan in dienst treden, tenzij bijzondere omstandigheden hiertoe noodzaken. In dat geval zal zij hiertoe niet besluiten dan na diepgaand en indringend overleg met de organisaties en de ondernemingsraad. In dit overleg zal met name aandacht worden besteed aan eerder genoemde omstandigheden. 7 4. Werkgeefster zal bij het duurzaam of tijdelijk verminderen of vervallen van werkzaamheden zoveel mogelijk trachten vervangende werkgelegenheid aan te bieden. Indien hierbij detachering, plaatsing in een andere functie en/of overplaatsing naar een andere afdeling, vestigingsplaats of gelieerde vennootschap van werkgeefster noodzakelijk is, zal de werknemer hieraan redelijkerwijs zijn medewerking verlenen. Werkgeefster en de organisaties erkennen dat deze medewerking mede van groot belang is teneinde het in lid 3 gestelde met betrekking tot collectief ontslag te kunnen realiseren. 5. Van alle extern te vervullen vacatures zal melding worden gedaan aan het betreffende Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Hierbij zal tevens worden aangegeven in hoeverre deze vacatures kunnen worden vervuld door jeugdige of minder valide werknemers en in hoeverre deeltijdarbeid mogelijk is. 6. Werkgeefster zal slechts gebruik maken van ter beschikking gestelde arbeidskrachten indien de normale vervulling van vacatures niet of niet binnen de gewenste termijn kan worden gerealiseerd of indien de te vervullen werkzaamheden van tijdelijke aard zijn. Werkgeefster zal de terzake geldende wettelijke voorschriften in acht nemen. Wanneer in meer omvangrijke mate gebruik gemaakt moet worden van ter beschikking gestelde krachten, zal werkgeefster niet hiertoe besluiten dan nadat zij de ondernemingsraad in de gelegenheid heeft gesteld hieromtrent advies uit te brengen. 7. Ondanks het streven naar continuïteit van de arbeidsverhoudingen kan het onvermijdelijk zijn dat arbeidsplaatsen vervallen. Indien werkgeefster zich hierbij echter genoodzaakt ziet over te gaan tot collectief ontslag, geldt het in lid 3 gestelde. 8 A r t i k e l 6a Opleiden 1. Het huidig en toekomstig functioneren van werknemer en organisatie zijn nauw met elkaar verbonden. Opleiden is een belangrijk middel om het functioneren van werknemer en organisatie te bevorderen. Opleiden is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van onderneming en werknemer. 2. De belangen van de onderneming vinden hun neerslag in opleidingsplannen, gericht op het huidig en toekomstig functioneren van zowel organisatorische eenheden, als van individuele werknemers. Functioneringsgesprekken kunnen leiden tot opleidingsplannen, gericht op de individuele loopbaan op kortere of langere termijn. De onderneming erkent hier waar nodig een recht van de werknemer op opleiding en streeft ernaar om de behoefte aan opleiding van de werknemer en de mogelijkheden daartoe binnen de onderneming zoveel mogelijk op elkaar te laten aansluiten. 3. De gezamenlijke verantwoordelijkheid op het gebied van opleiden brengt met zich mee dat zowel de onderneming als de werknemer een bijdrage leveren in termen van inspanning, tijd en kosten. 4. De werknemer zal zijn hierboven omschreven verantwoordelijkheid moeten nemen, om zijn functioneren te bevorderen en aldus zijn inzetbaarheid en daarmee zijn arbeidsplaats nu en in de toekomst zoveel mogelijk zeker te stellen. 5. De onderneming is als werkgeefster verantwoordelijk voor haar hierboven omschreven opleidingsinspanning. Dit betekent dat zij zodanige condities zal creëren dat werknemers ook daadwerkelijk de noodzakelijke opleidingen kunnen volgen. De onderneming zal hierbij bijzondere aandacht besteden aan oudere werknemers. 6. Het gestelde in dit artikel staat in nauwe relatie met hetgeen in bijlage I van deze CAO staat vermeld. 9 Artikel 7 Overleg over werkgelegenheid 1. Werkgeefster zal de organisaties in het periodiek overleg informeren omtrent de algemene gang van zaken. Hierbij zal met name aandacht worden besteed aan ontwikkelingen met betrekking tot de economische situatie, investeringen en werkgelegenheid (onder meer positie vrouwen, werkgelegenheidsplan, opleidingen en uitzendkrachten). 2. Indien werkgeefster overweegt te besluiten tot: a. investeringen, die tot belangrijke inkrimping, uitbreiding of wijziging van de werkzaamheden leiden; b. sluiting en/of ingrijpende wijziging van de personeelsbezetting van het bedrijf of een onderdeel; c. een fusie, als bedoeld in het SER-besluit fusiegedragsregels 2000, zal zij bij het nemen van haar beslissing de sociale consequenties betrekken. 3. In verband daarmee zal werkgeefster zo vroegtijdig als de eventueel noodzakelijke geheimhouding dit mogelijk maakt de organisaties, de ondernemingsraad en de werknemers inlichten over de overwogen maatregelen. 4. Aansluitend hierop zal werkgeefster de overwogen maatregelen en daaruit eventueel voor de werknemers of een aantal werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de organisaties en de ondernemingsraad. 5. De financiële regelingen, voorkomende in een sociaal plan komen ten laste van werkgeefster, voor zover daarin niet wordt voorzien door een wettelijke regeling. 10 Artikel 8 Arbeidsomstandigheden 1. Werkgeefster streeft naar goede en veilige arbeidsomstandigheden, alsmede naar organisatie en werk waarbij de werknemer zijn gaven en bekwaamheden zo goed mogelijk kan benutten en ontwikkelen en waarbij ieder in zijn functie in staat wordt gesteld verantwoordelijkheden te dragen. 2. a. Werkgeefster zal bij voortduring haar beste zorg wijden aan de fysieke arbeidsomstandigheden, o.a. door: - het treffen van daarop gerichte maatregelen voor haar werknemers; - het geven van voorlichting aan en het plegen van overleg met de ondernemingsraad inzake de veiligheid; - het geven van informatie en instructies aan werknemers over gevaren bij het werk, de daarmee verband houdende veiligheidsregels en de door hen te nemen maatregelen bij storingen en onregelmatigheden; - het, waar nodig, ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen. b. De werknemer zal de eigen veiligheid en die van zijn medewerknemers naar vermogen in acht nemen. Hij doet dat door: - zich op de hoogte te stellen van de voorschriften, de opgestelde veiligheidsregels in acht te nemen en de gegeven instructies op te volgen; - op elk overlegniveau waarin hij betrokken is een bijdrage te leveren ter instandhouding, en zo mogelijk verbetering, van de veiligheid; - het melden van zijns inziens bestaande gevaren bij zijn chef; - de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingmiddelen te gebruiken. c. Werkgeefster zal zorgen voor een doelmatige uitrusting en organisatie van de in haar onderneming bestaande diensten ten behoeve van de hulpverlening aan individuele werknemers. 11 HOOFDSTUK III DIENSTVERBAND Artikel 9 Aanvang en duur van het dienstverband, proeftijd 1. Bij de aanvang van het dienstverband tekent de werknemer een arbeidsovereenkomst met deze Collectieve Arbeidsovereenkomst als grondslag. 2. Het dienstverband wordt, tenzij in de arbeidsovereenkomst anders is overeengekomen, aangegaan voor onbepaalde tijd. 3. In de individuele arbeidsovereenkomst worden de functie, de opstap, aanname- of functiegroep en het aanvangssalaris van de werknemer aangegeven. Voorts bevat de arbeidsovereenkomst onder meer bepalingen over: - de uitoefening van een bedrijf en het verrichten van werkzaamheden voor derden, door de werknemer; - geheimhouding omtrent bedrijfsaangelegenheden, publicaties; - afstand van rechten op uitvindingen. Werkgeefster zal werknemers in de functiegroepen 25 en lager niet aan de bepaling omtrent uitvindingen houden. 4. Bij de aanvang van het dienstverband kan, in afwijking van het gestelde in artikel 7: 652 leden 4 en 5 BW, schriftelijk een proeftijd van ten hoogste twee maanden worden overeengekomen. A r t i k e l 10 Beëindiging van de dienstbetrekking 1. Het dienstverband kan door werkgeefster of door de werknemer door middel van opzegging worden beëindigd. Behoudens tijdens de proeftijd geldt hierbij een opzeggingstermijn; de opzeggingstermijn vangt aan op de eerste dag van de maand na de opzegging; het dienstverband eindigt aan het einde van de opzeggingstermijn. Werkgeefster zal een door haar gedane opzegging schriftelijk 12 bevestigen. 2. Aaneengesloten dienstverbanden bij Philips-bedrijven, direct voorafgaand aan het per 1 april 1995 aangegane dienstverband bij Belden Wire & Cable B.V., alsmede aaneengesloten dienstverbanden bij Belden worden voor de berekening van de duur van het dienstverband meegeteld. 3. De opzeggingstermijn bedraagt, in afwijking van het gestelde in artikel 7: 672 lid 2 BW, voor werkgeefster: a. voor werknemers tot 18 jaar: 1 maand. b. voor werknemers boven 18 jaar: zoveel weken als het dienstverband gehele jaren ononderbroken heeft geduurd sinds de werknemer 18 jaar werd, met een minimum van 1 maand en een maximum van 13 weken. c. voor werknemers van 45 jaar en ouder: de termijn berekend volgens b. verlengd met 1 week voor elk jaar dat het dienst verband ononderbroken heeft geduurd sinds de werknemer 45 jaar werd. De verlenging bedraagt maximaal 13 weken. De opzeggingstermijn kan voor deze werknemers in totaal maximaal 26 weken bedragen. 4. De opzeggingstermijn die de werknemer tegenover werkgeefster in acht zal nemen bedraagt, in afwijking van het gestelde in artikel 7: 672 lid 3 BW,: a. voor werknemers jonger dan 18 jaar: 1 maand. b. voor werknemers van 18 jaar en ouder: zoveel weken als het dienstverband tijdvakken van 2 jaar ononderbroken heeft geduurd sinds de werknemer 18 jaar werd met een minimum van 1 maand en een maximum van 6 weken. 5. Het dienstverband eindigt zonder dat daartoe enige opzegging is vereist, van rechtswege: a. bij het verstrijken van de tijd waarvoor de dienstbetrekking voor bepaalde tijd is aangegaan; b. bij het verstrijken van de tijd waarvoor de dienstbetrekking voor bepaalde tijd al dan niet stilzwijgend is voortgezet, voor zover de voortzettingen de termijn van een totaal van 1 jaar niet te boven gaan. Dit geldt niet in geval van een zogenaamd 'reeks-contract' dat in totaliteit langer dan twee jaren 13 heeft geduurd. c. voor leden van de Stichting Belden Pensioenfonds: bij het bereieken van de ouderdomspensoieongerechtigde leeftijd als aangegeven in artikel 30 van deze overeenkomst. Tekst is geldig tot en met 31-122005. Met ingang van 1 januari 2006 niewe redactie: voor leden van het Pensioenfonds voor de Metalektro bij het bereiken van de (ouderdoms)pensioensgerechtigde leeftijd. d. voor niet-leden van dit pensioenfonds: bij het bereiken van de leeftijd, waarop zij ouderdomspensioengerechtigd geweest zouden zijn wanneer zij wel lid van het pensioenfonds waren geweest. 6. Werkgeefster zal - deze verplichting geldt niet tijdens de proeftijd - de dienstbetrekking niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer: a. verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten wegens het nakomen van niet vrijwillig aangegane militaire verplichtingen; b. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid tenminste twee jaar heeft geduurd. 14 HOOFDSTUK IV ARBEIDSDUUR A r t i k e l 11 Begrippen 1. Bruto standaard arbeidsduur: het aantal dagen in een kalenderjaar verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen van dat jaar, uitgedrukt in uren. In 2005 en 2006 bedraagt de bruto standaard arbeidsduur 2080 uren. 2. Voor de in het voorgaande lid van dit artikel genoemde dagen geldt dat elke dag wordt gerekend voor 8 uren. 3. Overuren: uren, die langer dan een eenmaal vastgesteld rooster worden gewerkt, voor zover deze de 8 uren per dienst te boven gaan. 4. Ploegendienstrooster: dienstrooster waarin wezenlijk van elkaar onderscheiden diensten voorkomen waarbij tenminste eenmaal per vier weken door werknemers in verschillende diensten wordt gewerkt. Wezenlijk van elkaar onderscheiden diensten betekent dat er tenminste 12 werkuren (excl. pauzes) liggen tussen het begintijdstip van de eerste dienst en het eindtijdstip van de laatste dienst. 5. Voor werknemers die in deeltijd werken, gelden de arbeidsvoorwaarden naar evenredigheid. Hiervan bij werkgeefster bestaande afwijkende regelingen blijven onverminderd van kracht. A r t i k e l 12 Werktijden 1. De werktijden worden nader geregeld in (ploegen)dienstrooster. Hierbij geldt: a. Een (ploegen)dienstrooster bevat in beginsel ten hoogste per dienst 9½ uren, per 4 weken 190 uren en per 13 weken 552½ uren. Op jaarbasis bedraagt de gemiddelde arbeidsduur per week 40 15 uren. b. De werktijd in een (ploegen)dienstrooster bedraagt tenminste een halve dienst. c. Een dienst bedraagt tenminste 6 uren. 2. De werktijden in een dagdienstrooster liggen van maandag t/m vrijdag in beginsel tussen 06.00 en 19.00 uur. 3. Buiten lid 1 is de standaardregeling van de Arbeidstijdenwet van toepassing. 4. In overleg met de ondernemingsraad kan zowel van het gestelde in lid 1 als van de standaardregeling worden afgeweken, waarbij uitgegaan wordt van de normen zoals bepaald in de overlegregeling van de Arbeidstijdenwet. A r t i k e l 13 De vaststelling van (ploegen)dienstroosters 1. Werkgeefster stelt het voor werknemer geldende rooster vast. 2. De bestaande standaard roosters zijn onderdeel van deze CAO. Toekomstige roosterwijzigingen dienen met de organisaties, zoals genoemd in artikel 1, besproken te worden. Indien een ploegenrooster van een groep medewerkers wordt gewijzigd, zullen de betrokken medewerkers over de voorgenomen wijziging worden ingelicht drie maanden voor het moment van wijziging. Het moment van wijziging van een rooster binnen een bestaand ploegenschema voor een individuele medewerker wordt in overleg en in redelijkheid met de betrokken medewerker vastgesteld. 3. Het verrichten van arbeid op andere uren dan genoemd in lid 1 van dit artikel is, indien naar het oordeel van werkgeefster het belang van de onderneming dit eist, verplicht. 4. Indien economische en/of bedrijfstechnische omstandigheden naar het oordeel van werkgeefster het treffen van een regeling voor werktijdverkorting, gepaard gaande met een overeenkomstige inkomensverlaging, noodzakelijk maken, zal hiertoe niet worden 16 overgegaan dan binnen het kader van de wettelijke voorschriften en nadat hieromtrent met de organisaties overleg is gepleegd. 5. Er zal alleen worden gewerkt op overuren, indien het belang van de onderneming dit eist en aan de wettelijke voorschriften is voldaan. In dit geval is de werknemer verplicht op overuren te werken. Deze verplichting geldt niet voor werknemers van 50 jaar of ouder. Werkgeefster zal naar vermogen rekening houden met de persoonlijke belangen van werknemer. 6. Wanneer werken op overuren in meer belangrijke omvang - hetzij naar het aantal daarbij betrokken werknemers, hetzij naar de te verwachten tijdsduur - noodzakelijk is, zal werkgeefster hieromtrent overleg plegen met de ondernemingsraad. 7. Om de herplaatsingsmogelijkheden voor medewerkers, die niet in een volledig ploegendienstschema mogen werken, te vergroten zal in overleg met vakorganisaties een experiment met een vast nachtdienstrooster worden ontworpen voor een periode van twee jaren. Voor deze nachtdienst zullen vrijwilligers (in- of extern) worden geworven. A r t i k e l 13a Verlet 1. Verletniveau a. Werknemers hebben aanspraak op verlet. b. Het verletjaar valt samen met het kalenderjaar. c. Werknemers, die op de eerste werkdag van het verletjaar in dienst zijn, hebben, behoudens de hierna te noemen uitzonderingen, voor dat jaar aanspraak op het navolgende aantal dagen verlet : Leeftijd Verletniveau t/m 18 jaar 19 t/m 44 jaar 45 jaar e.o. 7 dagen 6 dagen 9 dagen 17 Voor een 5- of 4/5-ploegendienstwerker met een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 31,5 tot 37,5 uur geldt een verletniveau van: Leeftijd Verletniveau T/m 44 jaar 45 jaar en ouder 1 dienst 3 diensten d. Voor de toepassing van deze regeling geldt de leeftijd, die de werknemer heeft bereikt op 31 december van het aan het verletjaar voorafgaande kalenderjaar. e. Bij de vaststelling van de hoogte van het verlet bij indiensttreding of ontslag in de loop van het kalenderjaar is het gestelde in de artikelen 2a en 3 van bijlage B van overeenkomstige toepassing. Bij zowel de vaststelling van de hoogte als de afschrijving van het verlet voor werknemers werkzaam in flexibele (ploegen)dienstroosters is het gestelde in artikel 8 van bijlage B van overeenkomstige toepassing. Voor werknemers die het gehele kalenderjaar in een vast dienstrooster van 9,5 uur per dag werkzaam zijn, en een gemiddelde arbeidsduur van 38 uur per week hebben, zal in alle gevallen een verletniveau resteren van drie diensten voor individuele besteding. f. Het toekennen van verlet kan geschieden in blokken van halve diensten. 2 Dagen kunnen in uren worden opgenomen. 2. Vormgeving a. Werkgeefster kan 5 verletdagen voor alle of een groep van de betrokken werknemers vaststellen na overleg met de ondernemingsraad. Voor de vaststelling van overige verletdagen voor alle of een groep van de betrokken werknemers behoeft werkgeefster de instemming van de ondernemingsraad. Het bepaalde in artikel 27 lid 3, 4 en 5 van de Wet op de Ondernemingsraden is van toepassing. Werkgeefster kan verletdagen ook individueel vaststellen; hiertoe zijn door partijen nadere regels gesteld. 18 b. Indien ten gevolge van bedrijfsomstandigheden op verletdagen door werknemers moet worden gewerkt, gelden de gewerkte uren niet als overuren. In dat geval kan werkgeefster voor betrokkenen op een ander tijdstip de verletdagen vaststellen. c. Werkgeefster kan na overleg met de ondernemingsraad op grond van bedrijfseconomische, bedrijfsorganisatorische of arbeidsmarkttechnische redenen, groepen van werknemers geheel of gedeeltelijk uitzonderen van verlet. Een zodanige uitzondering dient per kalenderjaar na overleg met de ondernemingsraad opnieuw te worden vastgesteld. Werkgeefster kan genoemde uitzondering ook individueel vaststellen. Het gestelde in sub e is van overeenkomstige toepassing. d. Werkgeefster kan in overleg met werknemer vaststellen dat de compensatie in tijd voor gewerkte verletdagen geheel of gedeeltelijk wordt aangewend ten behoeve van een spaarsysteem. Door partijen zijn hieromtrent nadere regels gesteld. e. Indien en voor zover werknemer in een bepaald kalenderjaar tijdens verletdagen arbeid heeft verricht en de compensatie in tijd niet wordt aangewend ten behoeve van een spaarsysteem, geldt het gestelde in artikel 19. f. Bij arbeidsongeschiktheid tijdens verlet worden per kalenderjaar maximaal 2 dagen ter vervanging toegekend. Verder geeft arbeidsongeschiktheid tijdens of beëindiging van de dienstbetrekking voor verletdagen geen recht op vervangend betaald verzuim of betaling met betrekking tot deze dagen. A r t i k e l 13b Bedrijfsopleidingen 1. De kosten van bedrijfsopleidingen komen, afgezien van afspraken in een opleidingscontract, ten laste van werkgeefster. 2. De cursustijd van bedrijfsopleidingen vindt in beginsel voor 50% plaats tijdens werktijd en voor 50% in de eigen tijd van werknemer. Een door werkgeefster verplicht gestelde bedrijfsopleiding zal door werknemer zoveel mogelijk tijdens werktijd worden gevolgd. Wordt op verzoek van werkgeefster deze verplicht gestelde opleiding buiten werktijd gevolgd, dan ontvangt werknemer voor elk uur cursustijd buiten 19 werktijd 0,575% van het maandsalaris. 3. Onder cursustijd wordt verstaan de tijd die ingevolge het opleidingsprogramma nodig is om zich in cursusverband de leerstof eigen te maken. 4. Ter nadere bepaling van het begrip bedrijfsopleiding, als genoemd in de verschillende leden van dit artikel, worden nadere regels gesteld. A r t i k e l 13c 3%-uitkering a. De werknemer ontvangt in december een uitkering van 3% van het jaarsalaris, vermeerderd met ploegentoeslag en vaste overwerktoeslag, behoudens de werknemer die werkzaam is in een 5- of 4/5-ploegendienst met een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 31,5 tot 37,5 uur. b. De werknemer, met uitzondering van de werknemer met wie voor een bepaalde periode is overeen gekomen dat het feitelijk te werken aantal uren gemiddeld 40 uren per week bedraagt, kan na overleg met werkgeefster de uitkering geheel of gedeeltelijk omzetten in (maximaal 7) verletdagen als bedoeld in artikel 13a lid 1 sub c. De tegenwaarde van een verletdag is 0,428% van het jaarsalaris. c. Werkgeefster kan op grond van bedrijfseconomische redenen voor alle of groepen van werknemers bepalen dat de uitkering geheel of gedeeltelijk wordt omgezet in verletdagen. De tegenwaarde van een verletdag is 0,428% van het jaarsalaris. Vakorganisaties zullen hiervan tijdig op de hoogte worden gesteld. d. Beslissingen m.b.t. de uitkering als bedoeld onder c. dienen in principe vóór december van het voorafgaande kalenderjaar te worden genomen. De beslissing m.b.t. punt b. dient in december van het voorafgaande kalenderjaar genomen te worden. 20 A r t i k e l 14 Zondagen, algemeen erkende christelijke feestdagen en de nationale feestdag 1. Op zondagen, algemeen erkende christelijke feestdagen (Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag) en de nationale feestdag (30 april) zal niet worden gewerkt, tenzij wegens bedrijfstechnische of bedrijfseconomische redenen of wegens redenen van algemeen belang wel moet worden gewerkt. 2. Werkgeefster zal ernstig rekening houden met op de levensbeschouwing van de werknemer gegronde bezwaren tegen het werken op zondagen en op algemeen erkende christelijke feestdagen. A r t i k e l 15 Vakantie De vakantieregeling is opgenomen in bijlage B van deze overeenkomst. A r t i k e l 16 Niet betaald verzuim 1. Werkgeefster is generlei betaling verschuldigd over de tijd gedurende welke de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. 2. Evenmin behoudt de werknemer zijn aanspraak op betaling in de gevallen bedoeld in de artikelen 7:628 en 629 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover in de artikelen 17, 26, 27 en 38 van deze overeenkomst niet anders is bepaald. 3. Verzuim zonder uitdrukkelijke toestemming van de werkgeefster is, behoudens in geval van arbeidsongeschiktheid, niet toegestaan. 4. Werknemer kan - indien het werk dit naar het oordeel van werkgeefster toelaat - per kalenderjaar ten hoogste 5 dagen niet betaald verzuim opnemen. 21 A r t i k e l 17 Betaald verzuim 1. Voor het deelnemen aan of bijwonen van de navolgende gebeurtenissen wordt gedurende de daarbij vermelde tijd verzuim met behoud van betaling toegestaan wanneer de werknemer daarbij anders niet aanwezig kan zijn. a. Overlijden van grootouder, broer, zuster, schoondochter of schoonzoon van de werknemer: de noodzakelijk te verzuimen tijd, doch ten hoogste 1 werkdag. b. Overlijden van de echtgeno(o)t(e), een kind of ouder van de werknemer : de werkdagen liggende tussen overlijden en begrafenis. c. Begrafenis van de echtgeno(o)t(e), een kind, ouder, grootouder, broer, zuster, zwager, schoonzuster, schoonzoon, schoondochter of kleinkind van de werknemer: 1 werkdag. d. Huldiging van de werknemer in verband met zijn 25- of 40-jarig dienstjubileum : 1 werkdag. e. Dienstjubileum (25- en 40-jarig) : één werkweek. Deze werkweek mag naar keuze van de werknemer opgenomen worden in het jaar van de officiële viering of in het daaropvolgende kalenderjaar. Uitbetaling van deze week is mogelijk in overleg met werkgeefster. f. In de periode van 3 jaar voorafgaand aan de pensioneringsleeftijd voor het volgen van een cursus ter voorbereiding op de pensionering : maximaal 5 werkdagen. g. Huwelijk van de werknemer: 1 werkdag. h. Bevalling van de echtgenote van werknemer: 1 werkdag. i. Huwelijk van een kind van de werknemer: 1 werkdag. NB: - Waar in het bovenstaande sprake is van "ouders" resp. "grootouders" worden daaronder tevens verstaan ouders resp. grootouders van de echtgeno(o)t(e). - Waar in het bovenstaande sprake is van echtgeno(o)t(e) wordt daaronder tevens verstaan de partner van werknemer. Voor de interpretatie van het begrip 'partner' zijn interne regels opgesteld. 2. Voor zover het bezoek aan huisarts, tandarts, vroedvrouw, specialist 22 en fysiotherapeut niet in eigen tijd kan geschieden en verschuiving van werktijd evenmin mogelijk is, vindt tijdens de voor het bezoek noodzakelijk te verzuimen tijd doorbetaling van het loon plaats. 3. Ook voor andere gebeurtenissen en gedurende langere tijd dan onder lid 1 van dit artikel vermeld, kan de werknemer met behoud van betaling verzuim worden toegestaan, wanneer bijzondere omstandigheden dit naar de mening van werkgeefster rechtvaardigen. 4. a. Teneinde de overgang naar de pensionering geleidelijk te laten verlopen wordt aan de werknemers met een bruto standaard arbeidsduur als genoemd in artikel 11, lid 1 van deze overeenkomst de mogelijkheid geboden per jaar een aantal uren verzuim met behoud van betaling op te nemen voorafgaand aan de pensioneringsdatum, en wel: - tussen 3 en 2 jaar voor de pensioneringsdatum: ten hoogste 90 uren; - tussen 2 en 1 jaar voor de pensioneringsdatum: ten hoogste 120 uren; - het laatste jaar voor de pensioneringsdatum: ten hoogste 150 uren. Bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer gedurende een gedeelte van het genoemde jaar wordt het aantal uren naar evenredigheid berekend. Voor werknemers die in deeltijd werken gelden de genoemde uren naar evenredigheid. b. Werkgeefster zal in overleg met de werknemer vaststellen wanneer deze uren kunnen worden opgenomen. Dit verzuim mag niet worden vervangen door een uitkering in geld. 23 HOOFDSTUK V ARBEIDSBELONING A r t i k e l 18 Maandsalaris 1. Het maandsalaris van de werknemer wordt bepaald door: - de indeling van de werknemer in een van de aannamegroepen of functiegroepen; - de voor elke aannamegroep/functiegroep vastgestelde salarissen; - de leeftijd van de werknemer; - de beoordeling van de prestatie van de werknemer. De nadere uitwerking hiervan is opgenomen in bijlage A. 2. Het maandsalaris zal telkens aan het einde van de kalendermaand worden uitbetaald. A r t i k e l 18a Collectieve inkomensvorming De maandsalarissen worden verhoogd met 1% per 1 juli 2005 en 1,25% per 1 januari 2006. Deze verhoging zal per genoemde datum worden verwerkt in de CAO-A-salarisschaal. * De afgesproken collectieve verhoging van 1%, die terugwerkt tot 1 juli 2005, zal eenmalig worden gestort in de PME pensioenspaarregeling ten behoeve van de reparatie van het pensioen met in acht name van de voor de medewerker individueel geldende maximale fiscale ruimte. Voor zover de fiscale ruimte overschreden wordt, wordt het overblijvende deel als salaris uitbetaald. A r t i k e l 19 Compensatie voor niet-genoten verlet Met betrekking tot aan het einde van een kalenderjaar resterend verlet, kan de werknemer voor 75% kiezen tussen uitbetaling, dan wel verschuiving van deze tijd naar een later tijdstip. Voor de resterende 25% komt deze keuze aan werkgeefster toe. Een verschuiving van meer dan 24 52 uur is niet toegestaan. Bij betaling ontvangt de werknemer voor elk verletuur 0,575% van het voltijd maandsalaris, vermeerderd met 10%. A r t i k e l 20 Beloning voor werken op overuren 1. Overuren worden in beginsel naar keuze van werknemer gecompenseerd door het toekennen van betaald verzuim of een betaling. De betaling bedraagt 0,575% van het maandsalaris echter tenminste gebaseerd op € 1321,-. Vanaf 1 januari 2006 wordt deze gebaseerd op tenminste € 1338,-. 2. Indien en voor zover het toekennen van betaald verzuim naar het oordeel van werkgeefster niet mogelijk is, ontvangt de werknemer voor elk gewerkt overuur een betaling. Deze bedraagt 0,575% van het maandsalaris echter tenminste gebaseerd op € 1321,-. Vanaf 1 januari 2006 wordt deze gebaseerd op tenminste € 1338,-. 3. De in lid 2 genoemde betaling wordt verhoogd met een toeslag van: 25% voor de eerste twee gewerkte overuren op een voor werknemer normale werkdag. 4. De in lid 3 genoemde toeslag wordt verhoogd tot: 50% voor de meer dan twee gewerkte overuren, alsmede voor de meer dan 10 gewerkte uren op een voor werknemer normale werkdag. 5. Op de in lid 3 en 4 genoemde toeslagen wordt de toeslag voor het werken op bijzondere uren in mindering gebracht, indien en voor zover laatstgenoemde toeslag voortkomt uit het werken op uren waarvoor via de toeslag voor overuren reeds een betaling plaatsvindt. In geval de toeslag voor bijzondere uren hoger is dan de toeslag voor overuren wordt een toeslag betaald die in hoogte gelijk is aan de toeslag voor bijzondere uren. 6. Voor de verrekening van overuren zijn door werkgeefster intern nadere regels gesteld. 7. Wanneer en voor zover aan een werknemer voor gewerkte overuren wordt toegestaan vervangend betaald verzuim op te nemen, ontvangt 25 deze alleen de in lid 3 en 4 genoemde toeslagen. 8. De overwerktoeslag voor werknemers in de ploegendienst zal worden berekend over het werkelijke maandsalaris inclusief de ploegentoeslag. De uren boven het ploegenrooster zullen als overwerk worden aangemerkt. A r t i k e l 20a Consignatie 1. Van consignatie is sprake indien de werknemer zich in opdracht van werkgeefster buiten de bij zijn dienstrooster behorende tijden beschikbaar en bereikbaar houdt. 2. Aan het geconsigneerd zijn op een werkdag wordt per etmaal een vaste vergoeding verbonden van een uur werken tegen normaal salaris. Aan het geconsigneerd zijn op overige dagen wordt per etmaal een vaste vergoeding verbonden gelijk aan twee uur werken tegen normaal salaris. 3. Bij daadwerkelijke opkomst op het bedrijf op maandag t/m vrijdag worden twee bonusuren betaald tegen normaal salaris. Bij daadwerkelijke opkomst op zaterdag, zondag en op een feestdag worden 2½ bonusuren betaald tegen normaal salaris. 4. Bij daadwerkelijke opkomst op het bedrijf worden de aanwezigheidsuren betaald conform de artikelen 20 en 22. 5. Indien de opkomstperiode eindigt na 24.00 uur en voor 06.00 uur volgt aansluitend een rustperiode van 8 uur. Voor zover deze uren vallen in de ingeroosterde werktijd wordt het salaris doorbetaald. 6. Indien de opkomstperiode eindigt op of na 06.00 uur wordt aansluitend volgens het voor die dag geldende rooster gewerkt, waarbij het maximaal te werken aantal uren 12 bedraagt. 26 A r t i k e l 20 b Inzetbaarheidtoeslag voor ploegenwerkers Vanaf 1 januari 2000 zal één keer per half jaar een toeslag worden betaald aan medewerkers in de ploegendienst, die meerdere bewerkingen beheersen en uitvoeren. De bruto toeslag bedraagt op jaarbasis: -- 3 bewerkingen: € 226,90 - 4 bewerkingen: € 340,34 - 5 bewerkingen € 453,78 - 6 bewerkingen € 567,22 - 7 bewerkingen € 680,68 De betaling gebeurt voor 50% op basis van gekwalificeerd en bereid zijn en voor 50% bij daadwerkelijke uitoefening van de bedoelde bewerkingen. Bovenstaande regeling is in 1999 in overleg met de Ondernemingsraad nader uitgewerkt voor elke cel. De inzetbaarheidtoeslag wordt meegenomen in de pensioengrondslag. A r t i k e l 21 Beloning ploegendienstrooster 1. De werknemer, die volgens een vastgesteld ploegenrooster in ploegen werkt, ontvangt een maandsalaris ploegendienst, dat wordt vastgesteld evenredig aan de arbeidsduur en doorwerkt in de daaraan gerelateerde inkomensbestanddelen. Boven het maandsalaris ploegendienst ontvangt de werknemer een ploegentoeslag. Deze toeslag wordt betaald vanaf het moment dat werknemer in ploegen is gaan werken en zolang deze daarin blijft werken. Een toelichting op de berekening van het maandsalaris ploegendienst en de ploegentoeslag is opgenomen in bijlage E bij deze overeenkomst. 2. De hoogte van de ploegentoeslag is afhankelijk van de mate waarin werktijden en pauzetijden inconveniënt zijn. 27 3. Voor de vaststelling van de inconveniëntie wordt onderstaand schema toegepast*. 24.00 uur -----------------------------| 55% | | 19.00 |------------------| 115% | | | | 13.00 | 0% |----- | | | | | 07.00 |------------------- | | | 55% | | 00.00 -----------------------------ma di wo do vr za zo * Voor de vaststelling van de ploegentoeslag van de 2-ploegendienst dag/nacht zal voor maandag t/m vrijdag een inconveniëntie-vrije zone worden berekend ter grootte van 12 uren. 4. De ploegentoeslag wordt verhoogd met 5% voor medewerkers in de 3-ploegendienst en met 4,25% voor medewerkers in de 5ploegendienst, indien de werkgeefster bepaalt dat voor de betreffende werkzaamheden een zogenaamde 'werkplek-gebondenpauzeregeling' van toepassing is. De inhoud van de werkplekgebonden pauzeregeling is vermeld in bijlage F van deze CAO. De ploegentoeslag wordt verhoogd met 1,5%, indien werknemer naar het oordeel van werkgeefster werkzaamheden verricht waarbij het pauzemoment dagelijks varieert en niet vastligt in het dienstrooster ofwel er geen sprake is van een aaneengesloten pauze van een half uur. Met uitzondering van de werkplekgebonden pauzeregeling dienen deze verhogingspercentages te worden vermenigvuldigd met het voor de werknemer geldende basispercentage (zie bijlage E). 5. De ploegentoeslag wordt betaald over de som van de daartoe aangewezen inkomensbestanddelen, echter tenminste gebaseerd op € 1588,- per maand. Vanaf 1 januari 2006 wordt deze tenminste gebaseerd op € 1608,-. 6. De bij werkgeefster bestaande inkomensafbouwregeling is opgenomen in bijlage C bij deze overeenkomst. 28 A r t i k e l 22 Beloning voor werken op bijzondere uren bij dienstroosters 1. Indien en voor zover een werknemer via ploegentoeslag of via zijn normale salaris voor het werken op bijzondere uren nog geen extra betaling ontvangt, dan ontvangt hij voor het werken op bijzondere uren een toeslag overeenkomstig het bepaalde in lid 2 van dit artikel. 2. Deze toeslag bedraagt: - 25% voor de uren op maandag t/m vrijdag van: en van: en zaterdag van: 00.00 - 07.00 uur 19.00 - 24.00 uur 00.00 - 06.00 uur - 75% voor de uren op zaterdag van: 06.00 - 24.00 uur - 100% voor uren op zondag en of feestdagen van: 00.00 - 24.00 uur 3. De in lid 2 genoemde toeslagen worden berekend over 0,575% van het maandsalaris. A r t i k e l 22a Beloning voor werken volgens vast dienstrooster van 9,5 uur 1. Indien een werknemer gedurende het gehele kalenderjaar in een vast dienstrooster van 9,5 uren per dag werkzaam is, en de gemiddelde arbeidsduur 38 uren per week bedraagt, dan ontvangt hij een toeslag. Deze toeslag bedraagt 25% per uur voor de werkuren boven de 9 uur per dag, alleen en voor zover er nog geen toeslagen op grond van artikel 21 of artikel 22 zijn toegekend. 2. De in lid 1 genoemde toeslag van 25% wordt berekend over 0,575% van het maandsalaris. 29 A r t i k e l 23 Beloning voor werken op algemeen erkende christelijke feestdagen en de nationale feestdag (30 april) 1. Over algemeen erkende christelijke feestdagen en de nationale feestdag (30 april) wordt het normale salaris, inclusief eventuele ploegentoeslagen, doorbetaald. 2. Werknemers, die op de in lid 1 van dit artikel genoemde dagen werken, ontvangen bovendien: - over de gewerkte uren de extra betaling als bedoeld in artikel 22 en - over de gewerkte uren in een dienst, die begint op een feestdag, het normale salaris of een vervangende vrije dienst. De besteding van een vrije dienst (in tijd of uitbetaling in geld) geschiedt in overleg met de werknemer. A r t i k e l 24a Vakantiegeld 1. Aan het einde van de maand mei zal aan werknemer 8% vakantiegeld worden betaald over de som van de daartoe aangewezen inkomensbestanddelen. 2. Voor de werknemers van 22 jaar en ouder bedraagt deze uitkering echter tenminste € 1566,- op jaarbasis. Vanaf 1 januari 2006 bedraagt deze uitkering tenminste € 1586,- op jaarbasis. 3. Werknemers die in de loop van een jaar in dienst treden dan wel de dienst verlaten hebben recht op een evenredig deel van deze uitkering. Voor de berekening hiervan zijn door werkgeefster intern nadere regels gesteld. 4. De werknemers bedoeld in artikel 26 lid 3 en artikel 27 ontvangen voornoemde uitkering alleen indien en zolang zij werkgeefster volmacht verlenen tot ontvangst en verrekening van de hen krachtens de WAO toegekende vakantie-uitkering. 30 5. Op deze uitkering hebben geen aanspraak werknemers, die volledig arbeidsongeschikt zijn en geen aanspraak hebben op een betaling van werkgeefster als bedoeld in artikel 26. A r t i k e l 24b 13e maand uitkering 1. Jaarlijks wordt aan werknemers, die gedurende het gehele kalenderjaar in dienst zijn, in de maand december door werkgeefster een uitkering gedaan van 8,33% over de daartoe door werkgeefster aangewezen inkomensbestanddelen (dertiende maand). 2. Werknemers die in de loop van een jaar in dienst treden, dan wel de dienst verlaten, hebben recht op een evenredig deel van deze uitkering. A r t i k e l 25 Betaling vakantie, verlet en verzuim Over vakantiedagen, verletdagen en overig betaald verzuim als bepaald in de artikelen 13a, 17 en 38, zal het salaris - voor ploegenwerkers inclusief de voor hen geldende ploegentoeslag - worden doorbetaald. A r t i k e l 26 Uitkering tijdens arbeidsongeschiktheid 1. Loonbetaling tijdens arbeidsongeschiktheid. a. Werkgeefster zal aan de werknemer die volgens de daartoe in het kader van de Ziektewet gestelde criteria ongeschikt is tot het verrichten van zijn werkzaamheden of door werkgeefster opgedragen passende werkzaamheden, gedurende ten hoogste 52 weken te rekenen vanaf de datum van ziekmelding zijn inkomen als bij werken doorbetalen, tenzij: 1. de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door zijn opzet; 2. de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een gebrek waarover de werknemer bij het aangaan van de 31 arbeidsovereenkomst, werkgeefster opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven; b. Het tweede ziektejaar zal 70% van inkomen als bij werken worden doorbetaald. Indien de werknemer optimaal meewerkt aan zijn herstel en reïntegratie zal tot 80% worden aangevuld. Deze aanvulling in het tweede ziektejaar zal ook worden verstrekt aan de werknemer die naar het oordeel van de bedrijfsarts geen duurzaam benutbare mogelijkheden meer heeft. c. Voor de beoordeling van het recht op doorbetaling zal werkgeefster het oordeel volgen van de door haar ingeschakelde (verzekerings)geneeskundige. d. Voor de berekening van de in lid 1a. genoemde periode van 52 weken worden perioden van ongeschiktheid tot werken samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan 4 weken opvolgen. e. De werknemer is verplicht ter vaststelling van de ongeschiktheid tot werken en het daaraan verbonden recht op doorbetaling mee te werken aan geneeskundig onderzoek door een door werkgeefster aan te wijzen (verzekerings)geneeskundige en de aanwijzingen van deze geneeskundige op te volgen. De werknemer is verplicht zich tijdens ongeschiktheid tot werken te houden aan de geldende gedragsregels. f. Indien de werknemer niet meewerkt aan geneeskundig onderzoek en/of aanwijzingen van de (verzekerings)geneeskundige niet opvolgt vervalt het recht op doorbetaling tijdens ongeschiktheid tot werken. Bij overtreding van de door werkgeefster gestelde regels tijdens ongeschiktheid tot werken verbeurt de werknemer aan werkgeefster een boete van € 22,69 per gebeurtenis per week, onverminderd het recht van werkgeefster om in plaats van de boete een disciplinaire maatregel van artikel 34 toe te passen. 2. Loonbetaling bij arbeidsongeschiktheid. Werkgeefster zal , aan de werknemer die volledig arbeidsongeschikt is in de zon van de Ziektewet over de dagen van die arbeidsongeschiktheid loon betalen. Dit loon zal het eerste ziektejaar bestaan uit enerzijds het wettelijk verplichte loon en anderzijds een aanvulling tot macimaal 100% van het inkomen als bij werken. Gedurende het tweede ziektejaar bestaat dit loon uit enerzijds het 32 wettelijk verplichte loon en anderzijds een aanvulling tot maximaal 0% van het inkomen als bij werken. Indien de werknemer optimaal meewerkt aan zijn herstel en reïntegratie zal tot 80% van het inkomen als bij werken worden aangevuld. 3. Aanvulling WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid. a. Op het moment van indiensttreding kan de werknemer een aanvullende verzekering tegen arbeidsongeschiktheid afsluiten bij het Industrieel Assurantiekantoor B.V. Deze verzekering geeft een aanvulling op de wettelijke WAO-vervolguitkering. De premie voor deze verzekering komt ten laste van de werknemer en wordt maandelijks van het salaris ingehouden. De tekst van dit sub artikel is geldig tot en met 31 december 2005. b. Werkgeefster zal voor de werknemer die volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) de som van de wettelijke uitkering en de uitkering uit hoofde van de door de werknemer afgesloten aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering aanvullen tot 90% van zijn bruto inkomen. c. Indien de werknemer geen aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft afgesloten heeft de werknemer geen recht op aanvulling van zijn WAO-uitkering door werkgeefster voor het gedeelte van zijn inkomensderving dat door deze verzekering gedekt zou zijn geweest. 4. De doorbetaling tijdens ziekte (waarbij de ingangsdatum is gelegen voor 1 januari 2004) resp. aanvulling op de WAO-uitkering zal gezamenlijk evenwel ten hoogste gedurende een periode van drie jaar plaatsvinden. Indien de volledige arbeidsongeschiktheid wordt onderbroken door gehele of gedeeltelijke hervatting van de werkzaamheden gedurende een tijdvak van minder dan een jaar, worden de periodes van volledige arbeidsongeschiktheid voor de berekening van genoemde drie jaar tezamen geteld. 5 a. Werkgeefster is niet tot de in lid 3 genoemde aanvulling verplicht indien aan de werknemer geen wettelijke uitkering (meer) wordt toegekend; b. Werkgeefster kan, gedurende een periode van niet langer dan één jaar, bedragen gelijk aan de uitkering ingevolge de WAO 33 genoemd in lid 3 bij wijze van voorschot betalen, indien en zolang de werknemer aan werkgeefster volmacht verleent tot ontvangst van die uitkering, welke dan met het voorschot verrekend zullen worden. 6. Ter nadere bepaling van het begrip inkomen, als genoemd in de verschillende leden van dit artikel, worden door werkgeefster intern nadere regelen gesteld. 7. Bij iedere arbeidsongeschiktheidsperiode van 4 aaneengesloten weken vervalt 1/13 gedeelte van het voor dat kalenderjaar voor de werknemer vastgestelde verletniveau, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13a lid 2 onder f. A r t i k e l 27a Betaling bij gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voor ziektegevallen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2004. 1. a. Werkgeefster is in het kader van goed werkgeverschap gehouden een gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer zo mogelijk passend werk aan te bieden. Indien werkgeefster geen passend werk beschikbaar heeft, deelt zij dat schriftelijk aan de werknemer mee. In dat geval zal de werknemer begeleiding naar passend werk bij een andere werkgever binnen of buiten de bedrijfstak worden aangeboden. De werknemer zal – met inachtneming van de wettelijke beroepsmogelijkheden – zijn medewerking hieraan verlenen. b. Werkgeefster is verplicht de gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemer gedurende maximaal 2 jaren, te rekenen vanaf de datum van werkhervatting, aanvullingen te verstrekken. Dit geldt indien de werknemer passende of eigen, aangepaste, werkzaamheden bij werkgeefster, dan wel passende werkzaamheden, met het daarbij behorende salaris, bij een andere werkgever hervat. c. De aanvullingen zijn zodanig dat ze tezamen met het salaris, eventuele andere aanvullingen en/of uitkeringen en de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, gedurende het eerste jaar vanaf de datum van werkhervatting een bedrag opleveren dat gelijk is aan het bedrag, dat de werknemer zou hebben 34 ontvangen, indien hij gedurende die periode bij werkgeefster 100% van zijn inkomen zou hebben ontvangen. Gedurende het tweede jaar van werkhervatting dienen deze aanvullingen te leiden tot een bedrag gelijk aan 90% van het inkomen. d. Bovenbedoelde aanvullingen bij werkhervatting dienen ook te worden verstrekt aan de werknemer die in overleg met de bedrijfsarts arbeid op therapeutische basis verricht. 2. Ter nadere bepaling van het begrip inkomen als bedoeld in de diverse leden van dit artikel worden door werkgeefster intern nadere regelen gesteld. A r t i k e l 27b Betaling bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid 1. Werkgeefster zal de werknemer die in haar dienst gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geworden in de zin van de WAO zoveel als in haar vermogen ligt in de gelegenheid stellen werkzaamheden te verrichten. 2 a. Werkgeefster zal voor de werknemer die herplaatst is in passende arbeid waarbij rekening gehouden is met zijn mate van arbeidsongeschiktheid een inkomen vaststellen dat tezamen met de WAO-uitkering en de uitkering uit hoofde van de aanvullende WAO-verzekering 90% bedraagt van het bruto inkomen voor aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Dit geldt slechts indien en voor zolang werknemer aan de onderneming ter verrekening volmacht verleent tot ontvangst van de uitkering ingevolge de WAO. b. Het op deze wijze vastgestelde inkomen kan niet lager zijn dan het voor werknemer geldende bruto minimum loon. c. Indien de werknemer geen aanvullende verzekering tegen arbeidsongeschiktheid heeft afgesloten, heeft de werknemer geen recht op aanvulling over het gedeelte van zijn inkomensderving dat door deze verzekering gedekt zou zijn geweest. 3. Indien de werknemer na volledige afschatting geplaatst wordt in passende arbeid, waarbij rekening is gehouden met de voor hem geldende beperkingen, geldt het bepaalde in lid 2a op overeenkomstige wijze. 35 4. Ter nadere bepaling van het begrip inkomen als bedoeld in de diverse leden van dit artikel worden door werkgeefster intern nadere regelen gesteld. 5. De werknemer, die op 30 juni 1995 reeds een gedeeltelijke WAOuitkering ontvangt en passende arbeid verricht, behoudt zolang hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is recht op doorbetaling van zijn volledige inkomen, indien en voor zolang hij aan werkgeefster ter verrekening volmacht verleent tot ontvangst van de uitkering ingevolge de WAO, met inachtneming van het gestelde in lid 2c. A r t i k e l 28 Girale betaling Het is werkgeefster toegestaan de betalingen aan de werknemer, welke uit deze overeenkomst voortvloeien, te voldoen door overschrijving op de bank- en/of girorekening van de werknemer. Werknemer verplicht zich werkgeefster daartoe in de gelegenheid te stellen. 36 HOOFDSTUK VI SOCIALE VOORZIENINGEN A r t i k e l 29 Ziektekostenverzekering Niet verplicht verzekerde werknemers kunnen een ziektekostenverzekering afsluiten bij het Industrieel Assurantiekantoor B.V.(IAK). Aan de werknemer, die aldus een MK-ziektekostenverzekering heeft gesloten, doet werkgeefster maandelijks een bruto-uitkering ter hoogte van de helft van de voor deze polis gelden de maandpremie. Bovenstaande tekst is geldig tot en met 31-12-2005. Met ingang van 01-01-2006 geldt onderstaande tekst. Gezien het feit dat de zorgverzekeringswet met ingang van 1 januari 2006 in werking treedt komt het artikel in de CAO inzake ziektekostenverzekering te vervallen. Naast de nominale premie voor de nieuwe zorgverzekering betaalt de werknemer ook een inkomensafhankelijke bijdrage berekend over een inkomen tot maximaal € 30.015. Werkgeefster houdt bij de werknemer een bijdrage van 6,5% met een maximum van € 1.950,- per jaar in op het loon. Werkgeefster vergoedt deze bijdrage aan de werknemers onder inhouding van loonbelasting en premie volksverzekeringen. Tot wijzigingen in een en ander zal niet worden overgegaan dan nadat hierover door werkgeefster met de organisaties overleg is gepleegd. . A r t i k e l 30 Pensioenfonds 1. Lidmaatschap a. Werknemers van 22,5 jaar en ouder zijn aangesloten bij de Stichting Belden Pensioenfonds. Dit geldt niet voor: - werknemers, die wegens gemoedsbezwaren zijn vrijgesteld van de verplichtingen ingevolge de sociale verzekeringswetten; - werknemers, die door werkgeefster van aansluiting zijn vrijgesteld. Werknemers van 22,5 jaar en ouder, die niet aangesloten zijn, 37 kunnen vrijwillig toetreden tot de Stichting. b. Indien een gehuwde werknemer, dan wel een daarmee gelijkgestelde, voor het bereiken van het moment waarop hij op grond van het hierboven onder a. gestelde aangeslotene wordt van de Stichting, komt te overlijden, krijgen zijn nagelaten betrekkingen de rechten, welke zouden zijn verkregen, wanneer hij aangeslotene van de Stichting was geweest. c. De door werknemer aan voormeld pensioenfonds verschuldigde bijdrage zal door werkgeefster op het maandsalaris worden ingehouden en door haar worden afgedragen aan dit pensioenfonds. 2. Pensioneringsleeftijd Voor alle medewerkers geldt een ouderdomspensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. Bovendien geldt voor alle medewerkers een prepensioneringsleeftijd. 3. In-between pensioneringsleeftijd Bij de overgang van Philips naar Belden op 1 april 1995, is voor medewerkers, waarvoor de pensioneringsleeftijd 60 jaar was, een "inbetween"-pensioneringsleeftijd vastgesteld. 4. Rechten en verplichtingen De rechten en verplichtingen van de aangeslotenen zijn vastgesteld in de Statuten en het Pensioenreglement van de Stichting, welke aan alle aangeslotenen ter hand worden gesteld. 5. Wijzigingen Bij wijzigingen van het pensioenreglement die arbeidsvoorwaardelijke consequenties hebben zal overleg gevoerd worden met de organisaties. Inzake goedkeuring van deze wijzigingen zal rekening worden gehouden met de uitkomst van bovengenoemd overleg. Bovenstaande leden 1 tot en met 5 zijn geldig tot en met 31-12-2005. Met ingang van 01-01-2006 geldt de navolgende tekst. 1. Met ingang van 1 januari 2006 zijn de werknemers verplicht 38 aangesloten bij het Pensioenfonds voor de Metalektro (PME). Hierop zijn de overeengekomen bepalingen tussen Belden en PME van toepassing zoals neergelegd in de overenkomst tot overdracht, getekend op 6 maart 2006. A r t i k e l 31 Medische verzorging 1. In het belang van de gezondheid van de werknemer zal werkgeefster, waar nodig in samenwerking met aan de onderneming verbonden instellingen, die maatregelen op het gebied der bedrijfsgeneeskunde treffen, welke zij noodzakelijk acht. 2. Zij zal te dien einde zorgen voor een doelmatige uitrusting en organisatie van de daarvoor in haar onderneming bestaande diensten. 3. Bij het treffen van maatregelen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel en bij de invoering ervan zal ernstig rekening worden gehouden met op de levensbeschouwing van de betrokken werknemers gegronde bezwaren. Tot deze maatregelen zullen onder meer behoren: a. een medische keuring; b. de zorg voor fabrieks- en arbeidshygiëne; c. het medisch onderzoek van werknemers die gezondheidsklachten hebben welke verband houden of kunnen houden met de door hen verrichte werkzaamheden; d. een gericht medisch onderzoek van werknemers die werkzaamheden verrichten die schadelijk voor hun gezondheid zouden kunnen zijn, alsmede van speciale categorieën werknemers. De frequentie en de inhoud van deze onderzoekingen worden door werkgeefster vastgesteld; e. een algemeen medisch onderzoek van werknemers vanaf 50 jaar. Dit onderzoek heeft, met inachtneming van door werkgeefster vast te stellen regels, elke twee jaar plaats; f. het treffen van algemene preventieve maatregelen voor alle of bepaalde groepen van werknemers; g. het treffen van maatregelen ter bestrijding van tuberculose o.a. omvattend het periodiek röntgenonderzoek van bepaalde groepen werknemers; 39 h. het verlenen van zodanige diensten aan de in artikel 8, lid 2c bedoelde instellingen dat deze in staat zijn hun taak, binnen het kader van de wettelijke voorschriften zo goed mogelijk te verrichten. 40 HOOFDSTUK VII VOORLICHTING EN OVERLEG A r t i k e l 32 Ondernemingsraad 1. Als intern orgaan van overleg en advies bestaat een ondernemingsraad, die tenminste het in de Wet op de Ondernemingsraden genoemde aantal kiesgerechtigde werknemers heeft. 2. Werkgeefster ziet er op toe dat een werknemer wegens lidmaatschap van de ondernemingsraad, noch wegens de wijze van uitvoering daarvan wordt benadeeld in zijn positie als werknemer in de onderneming. A r t i k e l 33 Mededelingen aan het personeel Alle officiële mededelingen die in het bedrijfsblad van werkgeefster zijn opgenomen dan wel via de mededelingenborden in het bedrijf van werkgeefster zijn gepubliceerd, worden geacht daardoor aan iedere werknemer afzonderlijk en persoonlijk te zijn gedaan. 41 HOOFDSTUK VIII BEDRIJFSDISCIPLINE/INTERN BEROEP A r t i k e l 34 Disciplinaire maatregelen Werkgeefster kan de werknemer, die zijn verplichtingen voortkomende uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt, afhankelijk van de ernst van het feit, de volgende disciplinaire maatregelen opleggen: a. berisping; b. schorsing zonder behoud van betaling voor ten hoogste vijf werkdagen; c. degradatie; d. ontslag met inachtneming van de geldende opzeggingstermijn; e. ontslag zonder inachtneming van de geldende opzeggingstermijn (ontslag wegens dringende reden bedoeld in artikel 7: 678 van het Burgerlijk Wetboek). A r t i k e l 35 Intern beroep 1. Werkgeefster zal een klachtenprocedure in overleg met de ondernemingsraad vaststellen op grondslag van tussen partijen overeengekomen regelen. 2. De mogelijkheid voor de werknemer om zich tot de gewone rechter te wenden wordt door de klachtenprocedure niet aangetast. 3. Tenminste éénmaal per jaar worden, in het kader van de in artikel 31b van de Wet op de Ondernemingsraden bedoelde bespreking van de algemene gang van zaken, aan de ondernemingsraad schriftelijk algemene gegevens verschaft over de behandeling van de klachten. 42 HOOFDSTUK IX BIJZONDERE REGELINGEN A r t i k e l 36 Arbeidsrust, staking en uitsluiting 1. De organisaties zullen een ongestoorde voortgang van het bedrijf zoveel mogelijk bevorderen en verstoringen van de arbeidsrust trachten tegen te gaan. Zij zullen tijdens de duur van deze overeenkomst geen staking toepassen. 2. Het eerste lid geldt niet wanneer werkgeefster overweegt of heeft besloten: - een fusie aan te gaan; - het bedrijf of een onderdeel te sluiten en/of de personeelsbezetting daarvan ingrijpend te reorganiseren, en de organisaties daartegen uit het oogpunt van werknemersbelang zeer ernstige bezwaren hebben. De organisaties zullen evenwel een staking niet toepassen dan na overleg met werkgeefster. 3. Werkgeefster zal alleen uitsluiting toepassen als tegenmaatregel bij staking en hiertoe niet overgaan dan na overleg met de organisaties. 4. Bij staking of arbeidsonrust zullen de organisaties voor zover mogelijk er toe bijdragen dat de werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het behoud van materiaal en installaties voortgang zullen vinden. A r t i k e l 37 Geschillenregeling 1. Uit deze overeenkomst voortvloeiende geschillen tussen werkgeefster en een of meer der organisaties zullen zoveel mogelijk langs minnelijke weg worden geregeld. 2. Wanneer binnen twee maanden nadat de meest gerede partij haar zienswijze betreffende een dergelijk geschil aan de andere partijen bij deze overeenkomst schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, de bij het geschil betrokken partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen, kan 43 het geschil bij de rechter aanhangig worden gemaakt. 3. Partijen behouden daarnaast steeds de bevoegdheid een voorziening in kort geding te vragen. A r t i k e l 38 Vakbondsverzuim Werkgeefster zal, wanneer naar haar oordeel de werkzaamheden dit toelaten, werknemers op verzoek van hun organisatie verzuim met behoud van betaling toestaan voor: a. het deelnemen aan door de organisatie te geven vormings- en scholingsbijeenkomsten; b. het als afgevaardigde deelnemen aan officiële bijeenkomsten van in de statuten van hun organisatie genoemde of daarmee gelijk te stellen organen. Het onder a. en b. gestelde is nader uitgewerkt in de door partijen overeengekomen "Regeling vakbondsverzuim"; c. het deelnemen aan overleg van districtsbestuurders van de organisaties met de leiding van de onderneming; één vakbondskaderlid per organisatie kan aan dit overleg deelnemen. De districtsbestuurders zullen in de gelegenheid worden gesteld om gedurende 1 uur voor en na dit overleg met bestuursleden van hun bedrijfsledengroep (ten hoogste 3 - 5 werknemers) in het bedrijf te beraadslagen. A r t i k e l 39 Vakbondswerk in de onderneming van werkgeefster Om contacten mogelijk te maken tussen de organisaties en hun leden en tussen deze leden onderling, alsmede om de organisaties in staat te stellen gekozen leden van de ondernemingsraad in hun werk te ondersteunen, zal werkgeefster aan de organisaties de volgende medewerking verlenen: 1. Een voorzitter van de bedrijfsledengroep dan wel een door deze aangewezen ander bestuurslid van de bedrijfsledengroep kan, met inachtneming van de daartoe door partijen opgestelde richtlijnen: a. binnen het bedrijf, maar buiten werktijd contact hebben met leden 44 van zijn organisatie; indien naar het oordeel van partijen sprake is van bijzondere omstandigheden, kan dit ook binnen werktijd geschieden; b. indien dit door omstandigheden niet op korte termijn buiten werktijd mogelijk is, binnen werktijd contact te hebben met bezoldigde functionarissen van zijn organisatie; c. binnen werktijd contact hebben met leden van de ondernemingsraad van dit bedrijf. 2. De organisaties zullen, met inachtneming van de daartoe door partijen opgestelde richtlijnen: a. in de gelegenheid worden gesteld onder eigen verantwoordelijkheid gebruik te maken van door werkgeefster ter beschikking gestelde mededelingenborden. De mededelingen zullen uitsluitend betrekking hebben op de organisatie en/of het functioneren van de organisaties en zullen geen betrekking hebben op personen; b. vakbondsvergaderingen kunnen aankondigen op de mededelingenborden in het bedrijf; wanneer de inhoud van deze bekendmakingen verder gaat dan het vermelden van tijd, plaats en onderwerp van te houden vergaderingen is voor de publicatie daarvan toestemming van werkgeefster nodig; c. afschriften ontvangen van algemene bedrijfsmededelingen aan de werknemers; d. de stukken ontvangen die voor de vergadering van de ondernemingsraad door werkgeefster aan de leden worden verzonden; voorts ontvangen zij de agenda's en verslagen van de ondernemingsraadsvergaderingen voor zover de ondernemingsraad daarmee instemt; de organisaties zullen uit deze interne stukken niet publiceren dan met toestemming van werkgeefster; e. informele gesprekken kunnen hebben met daartoe door werkgeefster aangewezen bedrijfsfunctionarissen. 3. Een ploegenwerker die zitting heeft in het bestuur van de bedrijfsledengroep van zijn organisatie kan met behoud van salaris aan een vergadering daarvan deelnemen, wanneer naar het oordeel van werkgeefster het werk dit toelaat. 4. Werkgeefster ziet er op toe dat een werknemer noch wegens zijn 45 lidmaatschap van het bestuur van de bedrijfsledengroep van zijn organisatie, noch wegens de uitvoering van die functie, wordt benadeeld in zijn positie als werknemer in de onderneming. De kaderleden van organisaties krijgen dezelfde positie als de bestuursleden van de bedrijfsledengroepen. Dit geldt met een maximum van 10 voor kaderleden van FNV Bondgenoten en een maximum van 5 voor kaderleden van de Unie. Deze maxima zijn exclusief de aanwezige OR-leden. Voorwaarde is dat de namen van de betreffende kaderleden schriftelijk bij de onderneming bekend gemaakt worden. Dit geldt ook ten aanzien van eventuele wijzigingen 5. Eenmaal per jaar zal werkgeefster op verzoek van de organisaties haar medewerking verlenen om de ledenlijsten van de organisaties bij te werken. A r t i k e l 40 Uitkering aan de organisaties De partij genoemd onder 1. zal aan de organisaties een bedrag uitkeren volgens de door partijen overeengekomen "Regeling uitkering aan de organisaties". Uitgangspunten bij de berekeningen: Het uitkeringsbedrag aan de organisaties zal in overleg tussen partijen worden aangepast met de jaarlijks gemiddelde procentuele stijging van de gemiddelde vakbondscontributie van de organisaties. De uitkeringsbedragen ( op basis van een bedrag per medewerker) hebben betrekking op de periode 1 april tot 1 april van enig jaar en worden gebaseerd op het aantal medewerkers per 1 april van enig jaar op wie de CAO-A van toepassing is. Verdeelsleutel CAO-A FNV Bondgenoten De Unie Aandeel in totale uitekeringsbedrag 70% 30% Op basis van de (gewogen) gemiddelde procentuele stijging wordt het bedrag per medewerker aangepast. 46 A r t i k e l 41 CAO à la carte 1. Op deze plaats wordt aangegeven op welke wijze medewerkers zelf inhoud kunnen geven aan hun eigen arbeidsvoorwaarden. Daarbij dient gedacht te worden aan artikel 13c (3%-uitkering) en artikel 19 (compensatie voor niet-genoten verlof) en de mogelijkheid om individuele verletdagen te verkopen, tegen de waarde zoals vastgesteld in de CAO’s.Deze bepalingen kunnen aangewend worden om op individuele basis te sparen voor zaken in het kader van de levensloopregeling, het prepensioen, vervroegde uittreding en een eenmalige uitkering. 2. De werkgeefster kan voor een bepaalde periode met medewerker overeenkomen dat het feitelijk aantal te werken uren gemiddeld 40 uur per week zal zijn. Gedurende deze periode is de medewerker uitgezonderd van verlet en de 3%-uitkering. De verletdagen, waarvan de waarde per dag 0,428% van het jaarsalaris bedraagt- en de 3%-uitkering worden gekapitaliseerd en bij het bruto jaarsalaris opgeteld. Het aldus berekende bruto jaarsalaris is de basis voor de grondslagen zoals pensioenen, vakantietoeslag en de 13e maand uitkering. 3. De werknemer kan werkgeefster verzoeken per jaar maximaal 7 extra verletdagen te kopen. Werkgeefster kan weigeren aan dit verzoek te voldoen, indien bijzondere bedrijfsomstandigheden zich daartegen verzetten. De tegenwaarde van een verletdag bedraagt 0,428% van het jaarsalaris. Artikel 19 is niet van toepassing op een aantal verletdagen dat gelijk is aan het aantal gekochte verletdagen. A r t i k e l 42 Duur van deze overeenkomst De collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking 1 april 2005 en eindigt, zonder dat enige opzegging is vereist, op 31 december 2006. 47 48 A r t i k e l 43 Overheidsmaatregelen Indien de overheid wettelijke maatregelen treft zoals met betrekking tot de loonvorming, de sociale verzekeringswetten of de arbeidsduur die de tussen partijen overeengekomen afspraken raken, dan eindigen per de datum dat dergelijke maatregelen in werking treden de desbetreffende bepalingen uit deze overeenkomst. Partijen zullen dan zo spoedig mogelijk terzake overleg plegen en vaststellen welke bepalingen alsdan zullen gelden. Indien nodig zullen partijen tussentijds tijdelijke voorzieningen treffen totdat overeenstemming is bereikt over de nieuwe bepalingen. Aldus overeengekomen te Venlo op 19 december 2005. Namens Belden Wire & Cable B.V., Namens partijen 2 en 3. De bestuurder FNV Bondgenoten, De Unie, 49 Bijlage A behorende bij artikel 18 SALARISREGELING I. BEPALING VAN FUNCTIENIVEAU 1. Volgens een functiewaarderingssysteem wordt het niveau van voorbeeldfuncties vastgesteld. Deze voorbeeldfuncties zijn verzameld in voorbeeldboeken. Het niveau van een functie wordt vastgesteld door vergelijking met de voorbeeldfuncties. 2. Wanneer een bepaalde functie niet vergelijkbaar is met de aanwezige voorbeeldfuncties, wordt het niveau met behulp van het functiewaarderingssysteem bepaald. II. INDELING VAN DE WERKNEMERS IN AANNAMEGROEPEN OF FUNCTIEGROEPEN De werknemers worden ingedeeld in een van de vier aannamegroepen A1, A2, A3 of A4 of in een van de tien functiegroepen 10, 15, 20, 25, 27, 30, 35, 37, 40 of 45. 1. Functiegroepen De functiegroep waarin een werknemer wordt ingedeeld, wordt in beginsel bepaald door het niveau van zijn functie, mits: - de geschiktheid van de werknemer is gebleken; - verwacht mag worden dat een functie van dit niveau voor langere tijd aanwezig is. 2. Aannamegroepen a. Als regel wordt een werknemer die bij indiensttreding nog geen arbeidservaring heeft, ingedeeld in een aannamegroep. De indeling hangt af van: - zijn opleiding; - het niveau van de functie, welke hij na het verlaten van de aannamegroep naar verwachting zal kunnen vervullen. 50 b. Onderstaand wordt aangegeven in welke aannamegroep de werknemer ingedeeld wordt en hoe lang hij maximaal in die groep ingedeeld kan zijn. Uiterlijk op 1 april na het verstrijken van die periode wordt hij op grond van de door hem verrichte functie in een van de functiegroepen geplaatst (waarbij vanuit aannamegroep A4 plaatsing in een vakgroep, die onder de CAO-B valt mogelijk is). De daarvoor in aanmerking komende functiegroepen worden ook vermeld. Opleiding van de werknemer Maximaal aantal jaren in aanname- Aannamegroep Plaatsing in groep Basisopl./Mavo(C)/LBO(B) LBO(C)/MAVO(D)/HAVO MBO/VWO HBO 0,5 1 2 3 A1 A2 A3 A4 10/15/20/25 20/25/27/30 27/30/35 40/45/50 III. SALARISSYSTEEM 1. Uitwerking van het salarissysteem Het salarissysteem kent binnen iedere functiegroep 2 trajecten en een marge: * Salaristraject tot het functiesalaris. Dit is het traject in de salarisontwikkeling waarin de werknemer het functiesalaris van zijn functiegroep nog niet heeft bereikt. De beoordeling en de leeftijd (t/m 23 jaar) bepalen het salaris. * Salaristraject tussen het functiesalaris en het functie-eindsalaris. Dit traject is het traject in de salarisontwikkeling waarin het salaris van de werknemer tenminste gelijk is aan het functiesalaris en ten hoogste gelijk is aan het functie-eindsalaris van zijn functiegroep. De beoordeling bepaalt het salaris. * Een marge boven het functie-eindsalaris. De beoordeling bepaalt of (een deel van) de marge als toeslag wordt toegekend. 51 2a. Maandsalaris per 1 juli 2005 en marge boven het functieeindsalaris (inclusief de collectieve salarisverhoging van 1% per 1 juli 2005) Functiegroep Functie-eindsalaris 10 1.571 15 1.590 20 1.654 25 1.745 27 1.845 30 1.950 35 2.166 37 2.322 40 2.537 45 2.870 Functiesalaris 1.545 1.559 1.598 1.663 1.740 1.831 1.985 2.126 2.303 2.584 Functie-aanvangssalaris Leeftijdsalarissen 23 22,5 22 21,5 21 20,5 20 19,5 19 18,5 18 17,5 17 16,5 16 1.522 1.522 1.522 1.522 1.522 1.534 1.534 1.534 1.589 1.687 1.522 1.446 1.370 1.293 1.217 1.142 1.066 990 913 856 799 742 685 647 609 1.522 1.461 1.400 1.340 1.278 1.217 1.156 1.096 1.035 974 913 852 791 1.534 1.488 1.442 1.396 1.350 1.304 1.259 1.212 1.166 1.119 1.074 1.028 982 De marge bedraagt maximaal 6, 9 en 12% van het functiesalaris van resp. de functiegroepen 10 t/m 27, 30 t/m37 en 40 t/m 45. De toeslagen in de marge worden per kwartaal uitgekeerd. 52 2b. Maandsalaris per 1 januari 2006 en marge boven het functieeindsalaris (inclusief de collectieve salarisverhoging van 1,25 % per 1 januari 2006) Functiegroep Functie-eindsalaris 10 1.591 15 1.610 20 1.675 25 1.767 27 1.868 30 1.974 35 2.193 37 2.351 40 2.568 45 2.906 Functiesalaris 1.564 1.579 1.618 1.684 1.762 1.854 2.010 2.153 2.332 2.616 Functie-aanvangssalaris Leeftijdsalarissen 23 22,5 22 21,5 21 20,5 20 19,5 19 18,5 18 17,5 17 16,5 16 1.541 1.541 1.541 1.541 1.541 1.553 1.553 1.553 1.609 1.708 1.541 1.464 1.387 1.309 1.232 1.156 1.079 1.002 924 867 809 751 693 655 616 1.541 1.479 1.418 1.356 1.294 1.232 1.171 1.109 1.048 986 924 863 801 1.553 1.506 1.460 1.414 1.367 1.320 1.274 1.227 1.181 1.133 1.088 1.041 994 De marge bedraagt maximaal 6, 9 en 12% van het functiesalaris van resp. de functiegroepen 10 t/m 27, 30 t/m37 en 40 t/m 45. De toeslagen in de marge worden per kwartaal uitgekeerd. 53 3. Invloed leeftijd De werknemer, die het functiesalaris van zijn functiegroep nog niet heeft bereikt, ontvangt tot en met het tijdstip dat hij 23 jaar is geworden per de eerste van de maand waarin hij jarig is en 6 maanden daarvoor een leeftijdsverhoging. Deze verhoging is gelijk aan het verschil tussen de opeenvolgende leeftijdssalarissen. Voor de functiegroepen kan zij evenwel niet meer bedragen dan het verschil tussen het functiesalaris van de functiegroep en het reeds bereikte salaris. De werknemers in de aannamegroepen A1, A2 en A3 ontvangen binnen dezelfde begrenzingen eveneens een leeftijdsverhoging, waarvoor leeftijdssalarissen en de functiesalarissen van respectievelijk de functiegroepen 10, 20 en 30 worden gehanteerd. 4. Invloed beoordeling a. Het doel van het beoordelen is dat tussen chef en werknemer taakafspraken worden gemaakt en de resultaten worden getoetst. Het beoordelen is tevens een hulpmiddel voor het vaststellen van het salaris van de werknemer. b. Tenminste eenmaal per jaar wordt de bijdrage van de werknemer beoordeeld op: - kwantiteit: de hoeveelheid werk per tijdseenheid; - kwaliteit: de hoedanigheid van het verrichte werk, de bruikbaarheid, de mate waarin anderen op de produktie of bijdrage van de werknemer kunnen vertrouwen; - gedragseffect: beïnvloeding van het werk, van anderen, zowel van collega's als van chef en/of ondergeschikten; samenwerkingsgedrag. De uitwerking van dit beoordelingssysteem geschiedt per bedrijfsonderdeel. c. De salarisontwikkeling voor werknemers in de functiegroepen wordt door middel van procentuele verhogingen tot uitdrukking gebracht en is afhankelijk van de mate waarin aan de functie-eisen wordt voldaan. In het traject tot het functiesalaris zijn de mogelijkheden voor het toekennen van verhogingen 0, 2, 3 of 4% van het functiesalaris van de desbetreffende functiegroep. In het traject tussen het functiesalaris en het functie-eindsalaris zijn 54 de mogelijkheden 0, 1, 1,5 of 2% van het functiesalaris. Verhogingen kunnen worden toegekend zolang er sprake is van groei van de bijdrage en voor zover het functie-eindsalaris niet wordt overschreden. d. De toekenning van (een deel van) de marge boven het functieeindsalaris geschiedt in de vorm van een toeslag op het salaris. Een werknemer kan het jaar nadat hij het functie-eindsalaris heeft bereikt voor de eerste keer een toeslag worden toegekend van 2% van het functiesalaris. In de jaren daarna kan de toeslag verder worden verhoogd met telkens 2% van het functiesalaris per jaar. Vermindering van de toeslag kan plaatsvinden met als regel hetzelfde percentage. e. Voor werknemers in de functiegroepen heeft de beoordeling één keer per jaar gevolgen voor het salaris, mits er sprake is van groei van de bijdrage en het functie-eindsalaris nog niet is bereikt. Toegekende verhogingen worden per 1 april volgend op de beoordeling aan het salaris toegevoegd. Voor werknemers in de aannamegroepen A1, A2 en A3 kan de beoordeling twee keer per jaar gevolgen hebben voor het salaris. Voor werknemers in de aannamegroep A4 heeft de beoordeling in beginsel éénmaal per jaar (per 1 april) gevolgen voor het salaris. Toegekende verhogingen worden per 1 april en per 1 oktober volgend op de beoordeling aan het salaris toegevoegd. De toeslagen in de marge worden vanaf 1 april van het jaar van toekenning per kwartaal uitgekeerd. IV. INDIVIDUELE GARANTIES 1. Indelingsgarantie Wanneer een werknemer eenmaal in een functiegroep is ingedeeld zal hij daarna niet meer in een lagere functiegroep worden geplaatst. Dit geldt niet: a. voor de werknemer die jonger is dan 55 jaar en die door het voor langere tijd ontbreken van werk op het bij zijn indeling passende niveau op werk van lager niveau moet worden ingeschakeld, in welk geval indeling in de naast lagere groep plaatsvindt. 55 b. wanneer er sprake is van verlaging van functieniveau doordat de bijdrage van de medewerker gedurende langere tijd niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. c. wanneer er sprake is van maatregelen als: - het sluiten van een bedrijf of bedrijfsonderdeel; - het ingrijpend wijzigen van het werkpakket welke wijziging van duurzame aard is; - het ingrijpend verminderen van de personeelsbezetting van een bedrijf of een bedrijfsonderdeel; in welke gevallen werkgeefster in overleg met de organisaties een nadere regeling zal vaststellen. 2. Salarisgarantie a. De werknemers zullen tenminste het in de geldende salarisschaal bij hun functiegroep en hun leeftijd vermelde salaris ontvangen; de werknemers in de aannamegroep A1 ontvangen tenminste het bij hun leeftijd vermelde salaris in functiegroep 10, in de aannamegroep A2 tenminste het bij hun leeftijd vermelde salaris in functiegroep 20, in de aannamegroep A3 tenminste het bij hun leeftijd vermelde salaris in de functiegroep 30 en in de aannamegroep A4 tenminste het functie-aanvangssalaris van functiegroep 40. b. Werkgeefster zal een werknemer die zijn functiesalaris nog niet heeft bereikt, niet langer dan gedurende twee achtereenvolgende jaren geen verhogingen toekennen, tenzij een functieveranderingsof ontslagprocedure is ingezet. c. Verlaging van een eenmaal bereikt salaris kan alleen plaatshebben wanneer de wijze van functievervulling van de werknemer daar aanleiding toe geeft. Werkgeefster zal, indien zij een dergelijke verlaging overweegt, de werknemer hiervan schriftelijk op de hoogte brengen. Zij zal daarbij de werknemer gedurende een periode van tenminste een half jaar gelegenheid tot herstel bieden. Twee maanden voor het verstrijken van deze termijn zal zij de werknemer nog een waarschuwing geven voordat tot verlaging van het salaris wordt overgegaan. d. Indien een werknemer een salaris heeft dat uitgaat boven het voor zijn functiegroep geldende functie-eindsalaris, wordt het meerdere nominaal gehandhaafd. 56 V. COLLECTIEVE GARANTIES Per 1 april garandeert werkgeefster per functiegroep: a. dat bij een bezetting van tenminste 50 werknemers, die het functiesalaris nog niet hebben bereikt: - aan deze werknemers gemiddeld tenminste een verhoging van 2,5% van het functiesalaris wordt toegekend; - per 50 werknemers aan ten hoogste 5 werknemers geen verhoging zal worden toegekend. b. dat bij een bezetting van tenminste 50 werknemers, die minimaal het functiesalaris hebben bereikt, het gemiddelde van de salarissen van deze werknemers tenminste gelijk zal zijn aan het functiesalaris vermeerderd met 60% van het verschil tussen het functie-eindsalaris en het functiesalaris. VI. HINDERTOESLAG 1. Toekenning Aan werknemers die onder hinderlijke omstandigheden werken kan een hindertoeslag worden toegekend. Werkgeefster zal er naar streven hinderlijke omstandigheden weg te nemen. Wanneer deze omstandigheden worden weggenomen, vervalt een eventuele hindertoeslag. 2. Aspecten van de hinder De volgende hinderlijke werkomstandigheden zijn in de hindertoeslagregeling betrokken: - vuil; - klimaat; - luchtverontreiniging; - persoonlijke beschuttingsmiddelen; - zwaarte van de arbeid. Daarnaast wordt aan werknemers die in drie- of meerploegenrooster werken met een aaneengesloten reeks van tenminste 5 nachtdiensten een toeslag toegekend, waarvan de hoogte gelijk is aan niveau 1 in lid 3 genoemd. Werkgeefster heeft hieromtrent intern nadere regelen 57 gesteld. 3. Gradering van de hinder Opklimmend naar de graad van de hinder worden vier niveaus onderscheiden. De daarbij behorende toeslagen bedragen per kwartaal: niveau toeslag 0 nihil 1 € 84,40 2 € 148,39 3 € 224,62 4. Berekening van de toeslag De toeslag is gebaseerd op het ononderbroken, gedurende de gehele werktijd bestaan van de hinder. Wordt de hinder slechts gedurende een gedeelte van de werktijd ondervonden dan zal een toeslag naar evenredigheid worden betaald. 5. Uitbetaling De hindertoeslag zal als regel per kwartaal worden uitbetaald. 58 Bijlage B behorende bij artikel 15 van CAO-A VAKANTIEREGELING 1. Vakantieniveau a. Het vakantiejaar valt samen met het kalenderjaar. b. Werknemers die op de eerste werkdag van het kalenderjaar in dienst zijn hebben, behoudens het bepaalde in lid 3 en 4 van deze bijlage, voor dat jaar recht op 25 dagen vakantie. c. Bij een collectieve vakantieperiode van 2 weken resp. 3 weken ontvangt de werknemer 1 dag resp. 2 dagen extra vakantie ter compensatie. 2. Vakantie bij indiensttreding in de loop van het kalenderjaar a. Werknemers, die in de loop van het kalenderjaar in dienst treden, hebben voor dat jaar recht op een evenredig deel van het vakantieniveau. Voor de werknemers, die in de loop van een maand in dienst treden telt deze maand mee voor de berekening van het evenredige deel van het vakantieniveau. b. Werknemers, die bij indiensttreding aantonen dat zij, op grond van nog niet genoten vakantie bij hun vorige werkgever, aanspraken hebben op niet betaald verzuim zullen in staat worden gesteld deze tijd op te nemen in de loop van het kalenderjaar waarin zij in dienst treden. Op dit niet betaalde verzuim zijn de overige bepalingen van de vakantieregeling van toepassing. 3. Vakantie bij ontslag in de loop van het kalenderjaar Werknemers, die in de loop van het kalenderjaar de dienst verlaten, hebben voor dat jaar recht op een evenredig deel van het vakantieniveau. Voor werknemers, die voor het einde van een maand de dienst verlaten, telt deze maand niet mee voor de berekening van het evenredige deel van de vakantie. Teveel genoten individuele vakantie zal met de laatste betaling worden verrekend. 59 4. Vakantierechten tijdens bijzondere omstandigheden a. Er bestaat geen aanspraak op vakantie over de periode waarin wegens het niet verrichten van de bedongen arbeid geen aanspraak op salaris bestaat. De werknemer heeft echter aanspraak op vakantie in de gevallen en over de tijdvakken als bedoeld in artikel 7: 635 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede bij niet betaald verzuim als bedoeld in lid 2 sub b. en bij door werkgeefster toegestaan verzuim als bedoeld in artikel 38 van deze overeenkomst. Ingeval van ziekte behoudt de werknemer zijn aanspraak over ten hoogste 6 maanden. b. Het bepaalde in lid 2 en 3 is van overeenkomstige toepassing bij einde, resp. aanvang van de periode waarin op grond van lid 4 sub a. geen aanspraak op vakantie bestaat. c. Bij vertrek in, dan wel bij werkhervatting na terugkomst uit militaire dienst voor eerste oefening in de loop van een maand, wordt deze maand meegeteld voor de berekening van het evenredige deel van de vakantie. 5. Arbeidsongeschiktheid en overig verzuim tijdens vakantie Collectieve vakantiedagen, gedurende welke werknemers arbeidsongeschikt zijn, respectievelijk betrokken worden bij gebeurtenissen als genoemd in artikel 17 van deze overeenkomst, worden niet beschouwd als genoten vakantie, mits een en ander op de voorgeschreven wijze is gemeld. 6. Betaling en verjaring van vakantiedagen a. Vakantie zal bij voortduren van de dienstbetrekking nimmer worden vervangen door een uitbetaling in geld. Aanspraken op niet genoten vakantiedagen verjaren na 5 jaar, gerekend vanaf 31 december van het jaar waarin de aanspraak op vakantie is ontstaan. b. Over genoten vakantiedagen ontvangen de werknemers een betaling overeenkomstig het bepaalde in artikel 25 van deze overeenkomst. 60 7. Vakantiebesteding a. Het toegekende vakantieniveau dient in het betreffende kalenderjaar te worden opgenomen. Overschrijving van het vakantieniveau naar een volgend kalenderjaar is toegestaan tot ten hoogste 5 dagen. Kan de vakantie niet worden genoten wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer, dan zal de opneming geschieden in het kalenderjaar, waarin het werk wordt hervat. b. Werkgeefster behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor de vaststelling van collectieve vakantieperioden. Artikel 27, lid 3, 4 en 5 van de Wet op de Ondernemingsraden is van toepassing. c. Met inachtneming van het bepaalde in het vorige lid kan werkgeefster ten hoogste 15 dagen voor aaneengesloten vakantieperioden aanwijzen. De aanwijzing zal in beginsel voor 1 januari van het vakantiejaar geschieden. d. Ten aanzien van het opnemen van vakantie worden met inachtneming van het bepaalde onder b., door de werkgeefster intern nadere regels gesteld. Hierbij wordt de werknemer niet verplicht individuele vakantiedagen te besteden aan een collectieve verletperiode. Over het opnemen van individuele vakantie moet tijdig overleg worden gepleegd met de directe chef. e. Wanneer naar het oordeel van werkgeefster het belang van werkgeefster zulks eist, kan werkgeefster na overleg met de werknemer een door haar vastgestelde vakantie wijzigen. De schade welke de werknemer door deze wijziging lijdt, wordt door werkgeefster vergoed. 8. Vakantie voor werknemers werkzaam in flexibele (ploegen)dienstroosters a. Voor de (ploegen)werknemer die werkzaam is in dienstroosters met een werktijd, die met inachtneming van het gestelde in artikel 12 afwijkt van 8 uren per dienst, wordt de hoogte van het vakantieniveau vastgesteld in uren. b. Bij vakantie wordt het feitelijk aantal uren volgens het dienstrooster in mindering gebracht op het vakantieniveau. 61 Bijlage C behorende bij artikel 21 INKOMENSAFBOUWREGELING VOOR WERKNEMERS IN PLOEGENDIENST De inkomensafbouwregeling 1. De werknemer, die de ploegendienst verlaat en overgaat naar een ander dienstrooster met een lager maandinkomen, komt in aanmerking voor de inkomensafbouwregeling. . De hoogte van het af te bouwen bedrag is gelijk aan het verschil tussen het oude maandinkomen (inclusief ploegentoeslag) en het nieuwe maandinkomen (inclusief eventuele (ploegen)toeslag). . De duur van de afbouwregeling wordt afgeleid van het aantal volle ononderbroken ploegenjaren, met dien verstande, dat ieder vol ploegenjaar recht geeft op 1 maand afbouw. Voor werknemers van 40 jaar en ouder geldt dat ieder vol ploegenjaar recht geeft op 2 maanden afbouw. . In de eerste helft van de afbouwregeling ontvangt werknemer 75% van het af te bouwen bedrag, in de tweede helft 25%. De werknemer, die vrijwillig de ploegendienst verlaat en jonger is dan 55 jaar ontvangt de helft van bovengenoemde respectievelijke percentages. . De werknemer van 55 jaar en ouder, met minimaal 10, doch minder dan 20 ononderbroken ploegenjaren, ontvangt met inachtneming van de inkomensafbouwregeling tot aan datum pensionering minimaal 25% van het af te bouwen bedrag. De werknemer van 52½ jaar en ouder, met minimaal 25 ononderbroken ploegendienstjaren, ontvangt met inachtname van de inkomensafbouwregeling tot aan de datum van pensionering minimaal 50% van het af te bouwen bedrag. . De werknemer van 55 jaar of ouder, met minimaal 20, doch minder dan 30 ononderbroken ploegenjaren, ontvangt in bovenbedoelde zin minimaal 50%. . De werknemer van 55 jaar of ouder, met minimaal 30 ononderbroken ploegenjaren, ontvangt in meerbedoelde zin 75%. 62 2. Indien de werknemer op of na 1 juli 1995 op medische gronden de ploegendienst heeft verlaten en hem een uitkering ingevolge de WAO wordt toegekend, komt hij in aanmerking voor de regeling vervat in artikel 27 van deze Collectieve Arbeidsovereenkomst. Daarenboven komt werknemer in aanmerking voor de inkomensafbouwregeling. De afbouw vindt in dat geval plaats tot het maandinkomen als genoemd in lid 3, vermeerderd met de WAO-uitkering. 3. De werknemer, die de ploegendienst onvrijwillig verlaat en in de ploegendienst een maandinkomen genoot gelijk aan of hoger dan dat van een vergelijkbare voltijddagdienstwerker, kan aanspraak maken op een zodanig dienstrooster, dat het daaruit voortvloeiende maandinkomen minimaal overeenkomt met dat van een vergelijkbare werknemer in een voltijddagdienstrooster. Het bovenstaande is van overeenkomstige toepassing voor de ploegenwerker van 50 jaar en ouder met minimaal 25 ononderbroken ploegendienstjaren en voor de ploegenwerker van 55 jaar en ouder die de ploegendienst vrijwillig verlaat. 4. De betaling ingevolge de inkomensafbouwregeling vervalt bij overgang naar een (ploegen)dienst, welke recht geeft op een maandinkomen (inclusief (ploegen)toeslag) dat gelijk of hoger is dan het voor de overgang geldende maandinkomen (inclusief (ploegen)toeslag). De afbouwregeling vervalt bij beëindiging van het dienstverband; treedt werknemer opnieuw in dienst van werkgeefster dan tellen de vroegere ploegenjaren niet mee voor de inkomensafbouwregeling. 5. Het afbouwbedrag zal bij collectieve salarisverbeteringen dienovereenkomstig worden verhoogd. 6. Terzake van de door werknemers opgebouwde rechten ingevolge de ploegentoeslaggarantieregeling zoals deze tot 1-1-1989 geldt, is de volgende overgangsregeling van toepassing: a. Alle betalingen op grond van de huidige ploegentoeslaggarantieregeling worden gewaarborgd op het niveau zoals dit is bereikt op de dag voorafgaande aan die waarop het nieuwe ploegengebouw wordt ingevoerd. 63 b. Bij de toepassing van de nieuwe inkomensafbouwregeling tellen alle ploegenjaren mee zoals deze voorafgaande aan de invoeringsdatum van de nieuwe ploegenbeloningsregeling in ploegendienst zijn doorgebracht voor zover althans deze niet zijn geëffectueerd ingevolge de huidige ploegentoeslaggarantieregeling. 7. Indien een werknemer die valt onder de ploegentoeslaggarantieregeling van vóór 1 januari 1989 opnieuw in ploegendienst gaat werken, vindt bij het verlaten van de ploeg afbouw van zijn ploegentoeslag plaats tot het garantieniveau dat gold vóór 1 januari 1989. 64 Bijlage D WERKGELEGENHEIDSPLAN Het voor beide CAO's geldende Werkgelegenheidsplan zal tot 1 april 2001 worden voortgezet op het niveau van een aantal werkervaringsplaatsen ter grootte van 1,5% van de bezetting. In de uitvoering zal ernaar worden gestreefd om het Werkgelegenheidsplan zoveel mogelijk gestalte te geven in samenwerking met de CWI's. Als onderdeel van het Werkgelegenheidsplan is de onderneming ook bereid om in qua doelstelling vergelijkbare projecten van derden (bv. "Brugprojecten") bij te dragen in de vorm van kennis, ervaring, middelen en ondersteuning in de uitvoering. De vakorganisaties zullen in de gelegenheid worden gesteld om mogelijke projecten voor te dragen. Ten aanzien van de invulling van het Werkgelegenheidsplan wordt er naar gestreefd om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij die groepen in de samenleving die deel uitmaken van wat "de harde kern" van de werkloosheid genoemd kan worden. Zonder volledig te willen zijn en zonder een rangorde aan te willen geven, gaat het onder meer om: - herintredende vrouwen, - langdurig werklozen, - gehandicapten, - leden van etnische minderheidsgroeperingen, - hoger opgeleiden met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Naast een werkervaringsplaats zal aan iedere deelnemer zoveel mogelijk de gelegenheid worden geboden aan een opleidingsactiviteit deel te nemen. De vakorganisaties zullen twee maal per jaar worden geïnformeerd over de voortgang in het Werkgelegenheidsplan. 65 Bijlage E behorende bij artikel 21 van CAO-A TOELICHTING OP BEREKENING MAANDSALARIS PLOEGENDIENST EN PLOEGENTOESLAG - Het maandsalaris van de ploegenwerker wordt bepaald door het maandsalaris volgens artikel 18 van deze overeenkomst te vermenigvuldigen met het basispercentage. - Het basispercentage wordt als volgt berekend : het aantal feitelijk te werken uren in een cyclus cyclus x 40* - De ploegentoeslag wordt bepaald door het totaal van de inconveniëntie van de werk- en pauzetijden in een cyclus volgens het inconveniëntieschema in artikel 21 lid 3 van deze overeenkomst te delen door het aantal feitelijk te werken uren in een cyclus. De uitkomst daarvan wordt vermenigvuldigd met het basispercentage. - De formule voor berekening van de ploegentoeslag is als volgt: totaal toeslag in een cyclus x basispercentage aantal feitelijk te werken uren in een cyclus** - Voor een voorbeeldberekening van het maandsalaris ploegendienst en de ploegentoeslag verwijzen wij u naar de brochure "Beloningsregelingen ploegenwerkers". * Voor de volcontinuroosters: 4/5- en 5-ploegendienst en daarvan afgeleide roosters vindt de berekening plaats op basis van 38 uren per week. ** Bij berekening van het maandsalaris van een 4-ploegendienstwerker wordt uitgegaan van 150 te werken uren in een cyclus, terwijl bij berekening van de ploegentoeslag wordt uitgegaan van 157,5 uren in een cyclus. 66 Bijlage F WERKPLEK-GEBONDEN PAUZEREGELING Tijdens het overleg over nieuwe Belden CAO's is opnieuw gesproken over de zwevende 2 keer 15 minuten pauze. De zwevende twee keer 15 minuten pauze stuit op veel kritiek van de betrokken medewerkers en het management. Het Koninklijk Besluit "Arbeids- en rusttijden, algemene afwijkingen en aanvullingen", dat in 1997 van kracht is geworden, biedt aanknopingspunten voor een oplossing. Afgesproken is, dat er een nieuwe pauzeregeling zal gelden vanaf 1 april 1998 genaamd: de "werkplek-gebonden pauze". Deze regeling houdt het volgende in: Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk een half uur per dienst wordt gepauzeerd. Het begintijdstip van deze pauze staat niet vast, maar is afhankelijk van de werksituatie. Zij dient tussen twee uur na het begin en twee uur voor het einde van de dienst plaats te vinden. De pauze kan onderbroken worden door "noodzakelijke" werkzaamheden. Dit zijn werkzaamheden, die t.b.v. de voortgang van het productieproces niet uitgesteld kunnen worden. Medewerkers hebben het recht op een pauze van tenminste één aaneengesloten periode van 15 minuten. De pauze wordt in de pauze-lokalen, die in de fabriek zijn ingericht, doorgebracht. Voor de werkplek-gebonden pauze in de 3-ploegendienst wordt een extra toeslag betaald van 5%. Voor de werkplek-gebonden pauze in de 5-ploegendienst wordt een extra toeslag betaald van 4,25%. Deze toeslagen worden opgenomen in de ploegentoeslagen. Venlo, maart 1998. 67 Bijlage G behorende bij Bijlage A PERIODIEK OVERLEG In dit overleg kunnen onder meer de volgende onderwerpen worden besproken: * Gang van zaken Uiteraard komen hierbij de omzet en financiële resultaten van het betrokken bedrijfsonderdeel aan de orde alsmede eventuele bijzondere projecten c.q. activiteiten. * De werkgelegenheid Samenhangend met de gang van zaken wordt informatie verstrekt over de verwachte ontwikkeling in de locale werkgelegenheid. Er zal inzage worden verleend omtrent de ontwikkeling van het aantal uitzendkrachten bij Belden. * Flexibiliteit In het kader van de toename van behoefte aan flexibiliteit kunnen concrete uitwerkingen van flexibiliteitsmodellen aan de orde worden gesteld, zoals flexibele contractvormen, flexibele werktijdroosters, deeltijd, werken op zaterdag, conversie 3%-uitkering in verletdagen. * Werkgelegenheidsplan De locale activiteiten in het kader van het WGP zoals aandacht voor speciale categorieën op de arbeidsmarkt, opleidingsactiviteiten voor deelnemers aan het WGP. * Positie van vrouwen Hierbij kan onder meer de aandacht voor vrouwen bij werving en selectie, bij loopbaan en opleidingen, alsmede de situatie m.b.t. ouderschapsverlof en kinderopvang aan de orde worden gesteld. * Opleidingen De inspanning op het gebied van opleidingen in het bedrijfsonderdeel, waarbij naast de totale deelname ook de deelname naar bv. functie68 niveau, leeftijd en opleidingssoort besproken kan worden. * Loopbaanbeleid De wijze waarop het loopbaanbeleid binnen het bedrijfsonderdeel wordt ingevuld afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, personeelssamenstelling, opleidingsniveau, etc. * Salaris- en indelingsbeleid De wijze van uitvoering van het beoordelings-, salaris- en indelingsbeleid kan aan de orde gesteld worden. Als informatie worden jaarlijks de statistieken salarisbeleid (met collectieve garanties) op planten bedrijfsniveau verstrekt. * Employability Het onderwerp employability zal worden geagendeerd voor het periodieke overleg. Daarbij zal gesproken worden over nieuwe beoordelingsformulieren, VAPRO-opleidingen en stroomschema's opleidingen. * Leeftijdsbewust Personeelsbeleid * Deeltijdarbeid Het verlenen van inzicht inzake het aantal verzoeken om deeltijdarbeid en de besluiten hieromtrent. Daarnaast zal nader worden ingegaan op de wijze waarop de mogelijkheid van deeltijdarbeid binnen Belden wordt bekendgemaakt. 69 Bijlage H IN- EN EXTERNE BEMIDDELING Bemiddelingsactiviteiten zijn van groot belang in organisaties die aan veranderingen onderhevig zijn. Een grotere aandacht voor o.a. mobiliteit en inzetbaarheid van werknemers is gewenst. In het kader hiervan kunnen bemiddelingsactiviteiten belangrijk zijn. De ondersteuning bij de bemiddeling kan afhankelijk van de omstandigheden onder meer bestaan uit: * (her)oriëntatie op persoonlijke mogelijkheden; * om-, her- en bijscholing; * sollicitatietraining; * het verkrijgen van inzicht in de bestaande mogelijkheden in de arbeidsmarkt, zowel intern als extern (arbeidsmarktoriëntatie); * het gericht zoeken naar passende vacatures (jobhunting). Om de bemiddelingsactiviteiten te bevorderen, kan in geval van personeelsreducties een College van Toezicht worden ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemerszijde. Ook indien geen sprake is van het vervallen van arbeidsplaatsen, kan op initiatief van het bedrijf dan wel van de medewerker met behulp van de personeelsdienst bemiddeling naar andere functies plaatsvinden. Door de afdeling Personeelzaken wordt een overzicht van bestaande vacatures bijgehouden, waarvan bij bemiddelingsactiviteiten gebruik kan worden gemaakt. 70 Bijlage I EMPLOYABILITY Employability is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de werkgever en de werknemer. De doelstelling is om de werknemer zodanig toe te rusten dat hij/zij nu en in de toekomst kan blijven functioneren in een snel veranderende onderneming. Partijen hebben afspraken gemaakt, die zowel aan de behoeften van de werkgever als aan die van de werknemer tegemoet komen. Bij employability kunnen de volgende aspecten onderkend worden: inzetbaarheid: de mogelijkheid in verschillende functiegebieden te functioneren; functionele mobiliteit: de mogelijkheid om binnen een functiegebied verschillende taken uit te voeren; opleidingsbereidheid: de mate waarin een werknemer bereid en in staat is te investeren in zichzelf en kennis te verwerven om ander werk te kunnen doen; flexibiliteit: o.m. de mate van flexibiliteit ten aanzien van de bereidheid om op andere plaatsen te werken tegen de daarbij geldende arbeidsvoorwaarden; veranderingszin: de wijze, waarop een werknemer veranderingen tegemoet treedt. Bovenstaande gedachten zullen vorm krijgen in werk/beoordelingsgesprekken. Vaste onderdelen van deze gesprekken zijn: duidelijke en meetbare taakstellingen; objectieve beoordeling van geleverde prestaties in kwalitatieve en kwantitatieve zin; maatregelen en ondersteuning om prestaties te verbeteren; afspraken over mobiliteit, zoals (het moment van) functieverandering of overplaatsing (intern/extern); afspraken over training/opleiding. Indien blijkt dat wederzijds behoefte bestaat aan deskundig advies, dan zal de onderneming haar medewerking verlenen. 71 Het opleidingeninstrumentarium dient aangepast te worden om met name de uit de individuele beoordelings-/loopbaangesprekken voortkomende opleidings- en mobiliteitsbehoeften in te vullen. Vooruitlopend hierop wordt nagegaan in hoeverre theoretische onderdelen van interne opleidingen te voorzien zijn van een extern 'keurmerk', zodat deze ook extern erkend worden. Bij nieuwe opleidingen zal dit aspect steeds onderzocht worden en indien mogelijk gerealiseerd worden. Voor de verschillende interne disciplines worden zogenaamde opleidingsschema's ontwikkeld. Opleidingsplannen worden jaarlijks samen met de OR vastgesteld; artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraad zal hierbij gerespecteerd worden. Aan de OR wordt voorgesteld een nieuwe commissie opleidingen/employability in te stellen. Het initiatief tot een opleiding kan door de werknemer genomen worden. Afspraken tussen werknemer, chef en personeelschef worden gehonoreerd. De gevolgde opleidingen worden regelmatig geëvalueerd. Tijdens het periodiek overleg zullen vakorganisaties worden geïnformeerd over de stand van zaken. Bijlage J DEELTIJDARBEID Medewerkers in alle functies kunnen een verzoek indienen om in deeltijd te gaan werken. Een verzoek hiertoe kan worden geweigerd op bedrijfseconomische of bedrijfsorganisatorische argumenten. Dit zal schriftelijk, zo veel mogelijk binnen vier weken na aanvraag aan de betrokkene worden gemotiveerd. Werkgever zal erop toezien dat het werken in deeltijd geen nadelig toekomst-perspectief met zich meebrengt. 72 Bijlage K STUDIEFONDS Het Belden Studiefonds wordt toegankelijk voor kinderen van alle werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd. Bijlage L PROTOCOLBEPALINGEN - Met ingang van 1 januari 2006 overgang van de Stichting Pensioenfonds Belden naar het Pensioenfonds voor de Metalektro (PME). Belden stort om entree te krijgen tot het PME een bedrag van ruim 3 miljoen Euro om toekomstige verplichtingen en het verschil in dekkingsgraad af te financieren. - Het jaarlijkse opbouwpercentage van de basisregeling bedraagt 2,2% per jaar, momenteel is dat 1,75%. De pensioenpremie voor de werknemers bedraagt 7%(momenteel 6%). De looptijd voor deze premie voor de werknemers is tot 1 januari 2011. Het overige deel wordt gedragen door de werkgever. - Voor werknemers met een salaris hoger dan het maximum salaris voor de basisregeling komt een exedent regeling, die is te vergelijken met de huidige Beldenregeling. Premieverdeling en opbouwpercentage zijn gelijk aan die van de basisregeling. - Voor medewerkers die op 31 december 2004 de leeftijd van 55 jaar of ouder hadden wordt een vergelijkbare regeling qua niveau en leeftijd gerealiseerd als de huidige regeling (pre- en inbetween pensioen). - Voor de groep medewerkers die op 31 december 2004 jonger waren dan 55 jaar komt de prepensioenregeling te vervallen. Deze groep wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de verhoogde opbouw en door stortingen in de PME pensioenspaarregeling. - Deze afgesproken collectieve verhoging van 1%, die terugwerkt tot 1 juli 2005, zal eenmalig worden gestort in de PME pensioenspaarregeling ten behoeve van de reparatie van het pensioen met in acht name van de voor de medewerker individueel geldende maximale fiscale ruimte. Voor zover de fiscale ruimte overschreden wordt, wordt het overblijvende deel als salaris uitbetaald. - Voor de medewerkers die met ingang van 1 januari 2006 in dienst zijn zal Belden – boven de bovengenoemde bijstorting- structureel 2,2% van 73 de jaarlijkse loonsom in de PME pensioenspaarregeling storten ter reparatie van het pensioen. De duur en de hoogte van deze stortingen wordt bepaald door de maximale fiscale ruimte voor iedere betrokken medewerker en zolang het dienstverband in stand blijft. Voor zover de fiscale ruimte voor een individu benut is zullen de ingelegde gelden verdeeld worden over de andere deelnemende medewerkers totdat voor een ieder de volledige fiscale ruimte benut is. Op het moment dat dit fiscaal niet meer mogelijk is dan wel voor een ieder de volledige ruimte volgestort is, zal de 2,2% deel uit gaan maken van de levensloop. - Met de afwikkeling van de betalingen om entree te krijgen tot het PME worden de collectieve verhoging van 1% van 2005, alsmede de 2,2% van de loonsom van 2006 meegenomen in de afdrachten in 2006 van Belden aan het PME. Voor de stortingen van de 2,2% van de loonsom voor 2007 en volgende jaren zullen nadere afspraken met vakorganisaties worden gemaakt. - Belden zal een levensloopregeling en WIA-gat en WIA-gat exedentverzekering gaan aanbieden waar werknemers op individuele, vrijwillige basis aan kunnen deelnemen. - Voor de pilot collectieve vakantie van 2 weken in 2006 in de plant Venlo zullen de betrokken medewerkers geen compensatiedag ontvangen. - Een paritaire werkgroep zal voor 1 april 2006 aanbevelingen doen mbt: -Samenvoegen Belden CAO A en B -Synchronisatie Belden CAO met de CAO Metalektro -Minimaliseren van het toeslagenstelsel -Minimaliseren van administratieve lasten (o.a. betalingscodes) - Onderzoek discriminatie: uitkomsten onderzoek van CAO Metalektro zullen als basis gebruikt worden. 74
© Copyright 2025 ExpyDoc