Thema - Averbode

Sterren
aan de
hemel
Sleutels voor de leerkracht
De zaligsprekingen (Mt. 5, 1-12)
Bouwen op zand of op een rots? (Mt. 7, 24-27)
Deze verhalen worden uitgewerkt in onderwerp 1, ‘Wat maakt mij gelukkig, wie ik worden?’
De Bijbelse teksten bij dit onderwerp zijn genomen uit de Bergrede in het Matteüsevangelie
(Mt. 5-7). Deze eerste grote redevoering bevat Jezus’ programma: de samenvatting van zijn leer en
opvattingen. De redevoering vangt aan met de zaligsprekingen als inleiding en eindigt met de gelijkenis van het huis op het zand of op de rots. Matteüs heeft de beginredevoering van zijn bron (‘Q’)
uitgebreid met allerlei woorden van Jezus uit de traditie. De evangelist heeft hier en daar zelf
toevoegingen aangebracht.
De Bergrede behoort tot de meest gekende passages uit de evangelische literatuur. Ze is doorheen
de eeuwen inspiratiebron geweest voor vele mensen, christenen en niet-christenen. Terecht wordt
de tekst soms de ‘grondwet van het christendom’ genoemd.
A. De zaligsprekingen (Mt. 5, 1-12)
Een zaligspreking is een gelukwens. Met een zaligspreking feliciteert men iemand omwille van een
gelukkige toestand waarin hij of zij verkeert. Die toestand kan er nu al zijn of kan in de toekomst
ontstaan.
Jezus
Heel wat exegeten twijfelen er niet aan dat Jezus vier zaligsprekingen heeft uitgesproken. Ze werden
bewaard in de bron ‘Q’ die Matteüs en Lucas hebben gebruikt. Ze kunnen ongeveer op de volgende
manier geklonken hebben:
1. Zalig de armen, want van hen is het rijk Gods.
2. Zalig die honger hebben, want ze zullen verzadigd worden.
3. Zalig die treuren, want zij zullen getroost worden.
4. Zalig zijt gij, wanneer men u zal haten en uitschelden en kwaad van u spreken ter wille van
de Mensenzoon. Wees blij en jubel, want groot is uw loon in de hemel. Zo immers heeft men met
de profeten gedaan.
Met de eerste drie zaligsprekingen spreekt Jezus veeleer over Gods houding dan wel over die van de
mens. Jezus kondigt de doorbraak van Gods liefdevolle toewijding aan. God is er voor iemand iets
presteert. Het rijk Gods is er, ondanks armoede, honger en droefheid. Het rijk Gods wordt door
Jezus beleefd in zijn genezend en vernieuwend nabij zijn van de mens. Armen, hongerigen en bedroefden hoeven niet langer te wanhopen. God is hen nabij, nu al.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
1
De vierde zaligspreking is eigenlijk een troostwoord. Jezus’ leerlingen ondervinden haat en vervolging. Zelfs dan zijn zij zalig. Met de uitdrukking ‘loon in de hemel’ wordt een toekomstige geluksituatie aangeduid, maar het bezit van deze hoop bewerkt nu reeds, te midden van de tegenstand, zaligheid. Het lijden verdwijnt weliswaar niet, maar doordat men de toekomst kent, wordt het minder
zwaar om te dragen.
Matteüs
Matteüs heeft de vier zaligsprekingen overgenomen uit ‘Q’ en vijf gelijkaardige uitspraken toegevoegd. Op die manier creëert hij een plechtige inleiding voor de Bergrede. De evangelist brengt bovendien een nieuw inhoudelijk accent aan. Hij beklemtoont de inzet van de mens. In Jezus’ mond zijn
de zaligsprekingen een uiting van Gods genade. Volgens Matteüs zijn de zaligsprekingen een opdracht
voor de christen om ‘zalig’ te worden. Dat wordt duidelijk in uitdrukkingen als ‘van geest’ en ‘van
hart’, ‘dorsten naar gerechtigheid’, ‘zachtmoedigen’ en ‘barmhartigen’. Matteüs wil met de zaligsprekingen christenen aanzetten tot een deugdzame houding. Daarom worden niet alleen sociaal misdeelden of vervolgde christenen zalig geprezen. Matteüs is bezorgd om het spirituele aspect. Zachtmoedigen, barmhartigen, zuiveren van hart en vredestichters vindt men ook onder welgestelde christenen.
Matteüs bedoelt geen acht onderscheiden deugden, maar veeleer een levensprogramma. De geadresseerden zijn telkens dezelfde mensen: alle christenen moeten deze kwaliteiten zo veel mogelijk bezitten. Zij zijn een voorwaarde om tot het rijk der hemelen te kunnen behoren, nu en in de toekomst.
Daarom heeft de evangelist de oorspronkelijke negatieve levenssituatie in de zaligsprekingen van
Jezus omgezet in positieve levenshoudingen. Van aankondiging van het rijk Gods door Jezus zijn de
zaligsprekingen geëvolueerd naar aansporingen. Dat laatste aspect krijgt de bovenhand. Jezus sprak in
de zaligsprekingen over een gave van God, Matteüs over een opgave voor de mens. De zaligsprekingen zijn een ethisch programma voor het christelijk leven.
Thema’s
• Christenen staan niet alleen. Jezus prijst mensen zalig die niet in een goede situatie leven.
Arme, hongerige en treurende mensen mogen rekenen op Gods bijstand.
• De zaligsprekingen in het Matteüsevangelie zijn een ethisch levensprogramma voor christenen.
• Een deugdzaam leven als zachtmoedige, barmhartige, zuivere van hart en vredestichter mag
rekenen op Gods goedkeuring.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
2
B. Bouwen op zand of op een rots? (Mt. 7, 24-27)
Matteüs beëindigt de Bergrede met een gelijkenis van Jezus. Mensen die naar Jezus’ woorden luisteren worden vergeleken met een man die zijn huis op de rots bouwt. Rots is een stevig fundament:
het huis is bestand tegen regen, storm en wind. Het kan tegen een stootje. Wie niet naar Jezus’
woorden luistert, wordt vergeleken met iemand die zijn huis op zand bouwt. Zand is uiteraard geen
goed fundament. Het huis staat dan ook wankel: regen, storm en wind kunnen het vernietigen.
De boodschap is duidelijk. De woorden van Jezus zijn net uitgesproken in de Bergrede. Wie daarnaar
luistert en ernaar handelt, heeft een stevig fundament in het leven. Hij of zij zal niet instorten bij
de minste tegenstand.
Thema
•Jezus’ woorden zijn een fundament voor het leven.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
3
Het verhaal van Job
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 2, ‘Grenzen van het leven’.
Betekenis toen
Hoewel het boek Job aanvangt als een sprookje (‘Er was eens een man die Job heette’), blijkt het al
snel een allesbehalve vrijblijvend verhaal te vertellen: het hele boek draait rond een van de meest
prangende vragen van het menselijke bestaan, namelijk waarom mensen te lijden krijgen. Waarom
wordt de ene mens ziek en blijft de andere gezond? Waarom kent de ene succes en de andere niet?
Waarom kan de ene zijn/haar kinderen zien opgroeien en de andere niet? Het boek Job is één lange
worsteling met dat soort vragen dat van alle tijden is. Het beantwoordt ze echter niet onder de
vorm van een filosofisch traktaat, maar door het fictieve verhaal van de vrome Job te vertellen.
Het boek heeft dus niet de bedoeling de lotgevallen te vertellen van iemand die ooit werkelijk heeft
geleefd. De aanhef ‘er was eens’ spreekt in dat opzicht boekdelen.
Eigenlijk bestaat het boek Job uit drie delen: een proloog en een epiloog, die samen het ‘raamverhaal’
vormen, en daartussen het corpus van het boek. De proloog vertelt hoe God Job op de proef stelt
door hem zijn rijkdom af te nemen, zijn kinderen te laten sterven en zijn lichaam met ziekte te treffen. Voor wie het goed heeft, is het immers niet moeilijk om in God te geloven – maar zal Job ook
blijven geloven wanneer het hem niet langer voor de wind gaat? Het corpus van het boek omvat
een lang uitgesponnen poëtische dialoog tussen Job en zijn vrienden over de betekenis van wat Job
overkomt. Zijn vrienden redeneren vanuit de traditionele vergeldingsleer dat ‘wie goed doet, goed
ontmoet’ en ‘kwaad schaadt’: als Job te lijden krijgt, dan gebeurt dat met een reden en kan Job zich
maar beter in zijn lot schikken. Misschien straft God hem wel net om hem weer op het rechte pad te
brengen! Job zelf echter weigert om zich neer te leggen bij die verklaring: hij schreeuwt zijn onschuld
uit en houdt vol dat hij zichzelf niets te verwijten heeft. Hij is zelfs zo stoutmoedig om God ter verantwoording te roepen: als God hem inderdaad straft met een reden, dan moet God hem maar eens
komen uitleggen wat die reden precies inhoudt.
Uiteindelijk komt God zelf inderdaad aan het woord in de laatste hoofdstukken van het boek. Ogenschijnlijk zet God Job op zijn plaats door te verwijzen naar zijn scheppingswerk: hoe haalt Job het in
zijn hoofd om de almachtige schepper ter verantwoording te roepen? Daarop erkent Job schuld en
herroept alles wat hij heeft gezegd, waarop hij in de epiloog in zijn vroegere bezit wordt hersteld,
gezond wordt en opnieuw kinderen krijgt. Vreemd genoeg geeft God echter geen antwoord op de
vragen die Job zich stelde; Job en zijn vrienden – en misschien nog het meest de lezers – blijven in
het ongewisse over de vraag waarom sommige mensen moeten lijden en andere niet. Bovendien wijst
God Jobs vrienden strenger terecht dan Job zelf: God zegt dat zij niet zo’n zuiver beeld van Hem
hebben geschetst als zijn dienaar Job. Klaarblijkelijk zaten zij dus op een verkeerd spoor wanneer zij
Job ervan beschuldigden een zondaar te zijn die voor zijn misstappen door God werd gestraft. Op
subtiele wijze geeft het boek aldus wel degelijk een antwoord op de vraag waarom God mensen laat
lijden: God heeft daar helemaal niet de hand in. Het ultieme antwoord van het boek Job is dat het
menselijke lijden zinloos is, ook in Gods ogen.
Thema’s
•
•
Wanneer mensen het moeilijk krijgen in hun leven, worden ze onvermijdelijk geconfronteerd
met de vraag naar het ‘waarom’ van hun lijden – een vraag waar ook God vaak bij betrokken
wordt.
Hoewel we God ‘almachtig’ noemen, bestuurt God de wereld niet als een poppenkast: God is
niet degene die het lijden voor mensen heeft gewild, maar lijdt wel met mensen mee.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
4
De lamme, gedragen door vier vrienden – Mc. 2, 1-12
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 2, ‘Grenzen van het leven’.
Betekenis toen
Het genezingsverhaal van de lamme wordt door Marcus gecombineerd met een twistgesprek. In feite
gaat het in de passage over de vraag wie zonden kan vergeven. Volgens de Bijbelse traditie is alleen
God daartoe gemachtigd. Jezus bevestigt echter onomwonden dat de Mensenzoon – Jezus zelf
dus – de macht heeft om zonden te vergeven. In de oren van de schriftgeleerden klinkt die affirmatie
als een godslastering. Schriftgeleerden waren vrome Joden die zich specialiseerden in de interpretatie
van de Joodse Wet (de Thora). Zij staan niet per definitie vijandig tegenover Jezus, maar gaan wel
met Hem in discussie, precies over de interpretatie van de Wet.
Om zijn uitspraak over de zondenvergiffenis te bevestigen, geneest Jezus de lamme die bij Hem met
veel moeite is binnengebracht. In tegenstelling tot de godsdienstspecialisten die zich onledig houden
met discussies, doen gewone mensen immers een grote inspanning om een zieke medemens bij Jezus
te brengen. Omwille van de ‘volksmenigte’ die naar Jezus luistert, zien zij zich verplicht om de lamme
door een gat in het dak te laten neerzakken. Palestijnse huizen waren bedekt met houten balken
waarover matten en klei waren gespreid. Door een aantal balken weg te nemen kan men het bed
met de lamme erop laten neerzakken in het huis.
Jezus vergeeft de lamme zijn zonden. Dat is een weerspiegeling van de toenmalige overtuiging dat
ziekte door zondig gedrag veroorzaakt wordt (bv. Exodus 20, 5). Jezus reageert tegen die populaire
opvatting in de lijn van andere en meer menselijke oudtestamentische opvattingen (vgl. Jeremia 31,
29-30; Ezechiël 18, 1-4; Job). De genezing van de lamme, die onmiddellijk opstaat en naar huis wandelt, veroorzaakt religieuze huiver bij de omstaanders. Zij verheerlijken God voor het wondere gebeuren.
Marcus stelt Jezus voor als de Mensenzoon die het hart van de mensen kent. Hij heeft door wat de
schriftgeleerden bij zichzelf denken. De titel ‘Mensenzoon’ kan een neutrale betekenis hebben zoals
‘mensenkind’ en verwijst dan veeleer naar Jezus’ aardse optreden als mens. Anderzijds is de term
voor Marcus ook een herinnering aan de hemelse figuur in Daniël 7, 13: deze Messiaanse persoon
heeft een eindtijdelijke en hemelse betekenis.
Thema’s
• Christenen zijn bekommerd om de zieke mensen in hun midden. Zij steunen en dragen hen.
• Jezus geeft aan elke zieke mens zijn of haar waardigheid terug.
• Ziekte mag niet tot schuldbesef leiden bij de zieke.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
5
‘Wat je voor de minsten doet …’ (Mt. 25, 31-46)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 2, ‘Grenzen van het leven’.
Betekenis toen
Het evangelie volgens Matteüs onderscheidt zich van de andere drie door zijn weloverwogen structuur. Matteüs heeft zijn verhaal over Jezus van Nazaret opgebouwd rond vijf grote redevoeringen,
die meestal worden aangeduid als de bergrede (Mt. 5-7), de zendingsrede (Mt. 10), de parabelrede
(Mt. 13), de gemeenschapsrede (Mt. 18) en de eindtijdelijke of eschatologische rede (Mt. 24-25).
In deze laatste rede blikt Jezus vooruit op het einde der tijden, een thematiek die sterk leefde in
het jodendom van die tijd: vele joden verwachtten dat God spoedig een einde zou maken aan
de huidige wereld en een nieuwe wereld zou vestigen, het Rijk Gods, waarbij elke mens naar
zijn/haar daden beoordeeld zou worden. Aan het einde van de eindtijdelijke rede geeft Jezus
een gedetailleerde beschrijving van dit laatste oordeel door de ‘Mensenzoon’ – een titel uit
de joodse literatuur die hier naar Jezus zelf verwijst. Zij vormt het slotakkoord van Jezus’ laatste
grote redevoering bij Matteüs, vlak voor hij het verhaal van Jezus’ lijden en dood begint te vertellen.
Voor een goed begrip van deze tekst is het belangrijk om haar te lezen in de context van de eindtijdelijke rede als geheel.
Deze redevoering bestaat uit twee grote delen: eerst blikt Jezus vooruit op het nakende einde en
de komst van de Mensenzoon, waarna Hij aan de hand van enkele concrete vergelijkingen en parabels
zijn leerlingen oproept om waakzaam te zijn. Twee bekende parabels in dat verband zijn de parabel
van de vijf domme en de vijf slimme meisjes (Mt. 25,1-13), en de parabel van de drie slaven en hun
talenten (Mt. 25, 14-30). Beide parabels willen de leerlingen ertoe aanzetten om Gods ingrijpen in
de wereld niet passief af te wachten, maar zich er actief op voor te bereiden. De beschrijving van het
oordeel door de Mensenzoon in Mt. 25, 31-46 maakt duidelijk hoe ze dat precies kunnen doen: door
goed te doen voor de zwakken en armen, maken ze de wereld waar God van droomt nu al waar.
Het ogenschijnlijke visioen met betrekking tot de toekomst is dus eigenlijk een tekst die in de eerste
plaats handelt over wat de leerlingen in het heden al moeten doen. Dat deze oproep er komt in
de context van het ‘laatste oordeel’ zou de indruk kunnen wekken dat de leerlingen deze goede werken moeten doen uit welbegrepen eigenbelang, om beloond te worden met het eeuwige leven, maar
dat is niet wat Jezus hen voorhoudt: de rechtvaardigen blijken zich er helemaal niet van bewust te
zijn dat ze iets bijzonders hebben gedaan. Ze deden het geheel belangeloos.
De latere traditie heeft in dit visioen een beschrijving gezien van de zeven traditionele ‘werken
van barmhartigheid’, waarvan er zes (al dan niet gedeeltelijk) vermeld worden: de hongerigen spijzen,
de dorstigen laven, de naakten kleden, de vreemdelingen herbergen, de zieken verzorgen en
de gevangenen bevrijden. Deze lijst bouwt voort op een rijke profetische traditie die we ook in
het Oude Testament al vinden. Zo roept de profeet Jesaja al op onderdrukten hun vrijheid te geven,
brood te delen met wie honger heeft, arme zwervers onderdak te bieden, naakten te kleden en te
zorgen voor je broeder (Js. 58, 6-7). Het traditionele zevende ‘werk van barmhartigheid’ is zelfs uit
het Oude Testament afgeleid, meer bepaald uit het boek Tobit, waarin God Tobits zoon Tobias prijst
omdat hij de doden heeft begraven, en daarbij uitdrukkelijk zegt: ‘Ik was bij U’ (Tob 12, 13). Dat is
ook het meest opmerkelijke aspect bij Matteüs: de Mensenzoon identificeert zichzelf met de zwaksten uit de samenleving (‘alles wat je voor een van de minsten hebt gedaan, heb je voor Mij gedaan’).
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
6
Zo’n uitspraak zet de wereld zoals Jezus’ leerlingen die kennen op zijn kop: de Mensenzoon, hier
voorgesteld als almachtige koning en rechter van alle volkeren – in die tijd nog het best te vergelijken
met de positie van de Romeinse keizer – laat zich zien in de kleinsten en armsten die aan de rand van
de maatschappij leven.
Tot op vandaag blijft de zorg voor armen en zwakken een belangrijk aspect van het christendom,
met talrijke inspirerende figuren en organisaties zoals Pater Damiaan (de melaatsen op Molokai),
Moeder Theresa (de armen in de sloppenwijken in India), de Arkgemeenschappen van Jean Vanier
(mentaal gehandicapten) en de National Domestic Workers van Jeanne Devos (huisarbeiders in
India). Allen vormen zij een antwoord op Jezus’ oproep tot belangeloze inzet voor wie uitgesloten
dreigt te worden uit de samenleving: wie God wil vinden, moet niet hoog in de hemel zoeken, maar
op aarde, in medemensen die hulp nodig hebben.
Thema’s
•
•
•
Jezus stelt ‘gods-dienst’ gelijk aan ‘mensen-dienst’: God dienen doe je door dienstbaar te zijn aan
mensen.
Echte solidariteit betekent je belangeloos inzetten voor anderen, niet in de hoop daarvoor
beloond te worden.
Wie verlangt naar een wereld zoals God die droomt, moet bereid zijn om er nu al zelf actief aan
mee te werken.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
7
David en Jonatan (naar 1 Sam. 19, 1-7 en 20 en 2 Sam. 1, 26 en 9, 1-13)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 3, ‘Groeien in liefde en tederheid’.
Betekenis toen
Weinig verhalen uit de Bijbel zijn zo goed gekend als het verhaal over de herdersjongen David
die met zijn slinger de reus Goliat verslaat. Minder bekend is dat dit verhaal deel uitmaakt van
een omvangrijke verhaalcyclus die de helft van het eerste boek Samuël in beslag neemt en uitgebreid
beschrijft hoe David koning werd ten koste van Saul. De strijd met Goliat vormt slechts één episode
daarvan.
In de eerdere hoofdstukken van 1 Samuël heeft God ingestemd met de vraag van het volk om
een koning te krijgen, waarop de profeet Samuël Saul tot koning heeft gezalfd. Vrij snel blijkt echter
dat Saul niet precies doet wat God en de profeet van hem verlangen. Zijn eerste misstap bestaat erin
dat hij beslist om zelf een offer op te dragen wanneer Samuël niet opdaagt op het afgesproken tijdstip
en het volk begint te klagen. Dat lijkt een wel erg banale aanleiding om hem het koningschap te ontnemen.
De tweede misstap getuigt dan weer van een voor ons onbegrijpelijk godsbeeld: God beveelt Saul
om alle inwoners en dieren van een bepaalde stad af te slachten, maar Saul laat de koning en
de beste dieren in leven. Deze vreemde gedachtekronkels maken van bij het begin duidelijk hoe
het verhaal zal aflopen: de troon van Saul zal uiteindelijk ingenomen worden door David – maar niet
zonder de nodige intriges aan het koninklijke hof.
Een sleutelfiguur in het kat-en-muisspel dat Saul en David met elkaar spelen, is Sauls zoon Jonatan.
Aanvankelijk lijkt hij voorbestemd om zijn vader later op te volgen. Als legeraanvoerder behaalt hij
een grote overwinning, maar wanneer hij openlijk het gezag van Saul in twijfel trekt, wil zijn vader
hem om het leven laten brengen. Dat plan gaat uiteindelijk niet door omdat het volk protesteert,
maar het maakt wel duidelijk dat vader en zoon op gespannen voet leven met elkaar. Het valt dan
ook niet te verbazen dat Jonatan de zijde van David kiest en hem ervan op de hoogte brengt dat Saul
hem uit de weg wil ruimen, omdat hij te geliefd is bij het volk.
Tegelijkertijd suggereert de Bijbeltekst dat David en Jonatan het ook gewoon erg goed met elkaar
konden vinden: we lezen onder meer dat Jonatan van David hield als van zichzelf en dat beide mannen elkaar kusten en weenden bij hun afscheid. In zijn klaaglied bij de dood van Jonatan noemt David
de liefde van Jonatan zelfs groter dan de liefde van vrouwen! Dergelijke details hebben ertoe geleid
dat sommigen menen dat David en Jonatan méér waren dan zomaar vrienden en dat zij een liefdesverhouding hadden met elkaar. De tekst zelf geeft daarover echter geen uitsluitsel; het is evenzeer
mogelijk om hun vriendschap in de eerste plaats als een politiek bondgenootschap te zien. Dat zou
bijvoorbeeld verklaren waarom Jonatan David niet vergezelt op zijn vlucht en later aan de zijde van
zijn vader zal sterven.
Het verhaal van David en Jonatan geeft de verhaalcyclus over de opkomst van David een zeer
tragisch aspect: zelfs Sauls eigen kinderen kiezen partij voor David! Ook Mikal, één van Sauls
dochters, wordt immers verliefd op David en trouwt zelfs met hem. David zelf wordt daarbij op
een erg dubbelzinnige manier voorgesteld: nooit toont hij dezelfde gevoelens voor zijn vrouw Mikal
als voor zijn vriend Jonatan, maar het huwelijk met Mikal komt zijn positie wel ten goede. De ene
keer handelt David uit een oprechte overtuiging; de andere keer lijkt hij een intrigant die Sauls
positie wil ondermijnen. Dezelfde dubbelzinnigheid zien we in zijn verhouding tot Jonatan, en ze
keert ook in latere verhalen over David terug. Steeds weer blijkt de grote koning een mens te zijn
met zowel goede als slechte kanten. Dat maakt hem tot een zeer herkenbare figuur.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
8
Thema’s
•
•
Vriendschap laat zich niet inperken binnen politieke en/of ideologische grenzen, maar wordt er soms
wel danig door op de proef gesteld.
Jaloezie omwille van het succes van een ander kan een wig drijven tussen mensen en families.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
9
Het eerste scheppingsverhaal (Gn. 1, 26-27.31)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 3, ‘Groeien in liefde en tederheid’.
Betekenis toen
Voor een algemene duiding bij het eerste scheppingsverhaal, zie de ‘Sleutels voor de leerkracht’ voor
de eerste graad.
Het eerste scheppingsverhaal stelt de kosmos voor als een mooi geordend, harmonieus geheel: stap
voor stap brengt God orde aan in de primitieve chaos. Door de herhaalde verwijzing naar de dagen
van de week wordt deze orde meteen verankerd in de tijd, met als hoogtepunt de zevende dag
waarop God uitrust van het scheppingswerk. Aldus is het hele scheppingsverhaal gericht op
de instelling van de joodse sabbat, de wekelijkse rustdag. Vermoedelijk was dat oorspronkelijk
een gebruik uit de landbouw, dat mensen toeliet even op adem te komen na een week van zware
handenarbeid. Door God de sabbat te laten zegenen, geeft de auteur van het scheppingsverhaal echter een religieuze betekenis aan dit gebruik: het onderhouden van de sabbatsrust herinnert de mens
aan de harmonie van Gods schepping. Toen dit verhaal werd neergeschreven tijdens de ballingschap
in de zesde eeuw voor Christus, stelde de sabbat de weggevoerde joden bovendien in staat om hun
joodse identiteit te blijven beleven: nu ze God niet meer konden eren door offers te brengen in
de tempel van Jeruzalem, die door de Babyloniërs was verwoest, beleefden ze het uitrusten op
de zevende dag als een vorm van dankzegging aan God.
Het eerste scheppingsverhaal verhaalt echter niet uitdrukkelijk dat de sabbat door God gemaakt
wordt: de sabbat is van bij het begin op de achtergrond aanwezig in de steeds terugkerende zin
‘het werd avond en het werd ochtend’. Gods eigenlijke scheppingswerk omvat acht scheppingshandelingen. Voor joodse lezers was dat een betekenisvol getal: acht komt neer op het volmaakte zeven
plus één. Dat geeft aan dat de achtste en laatste scheppingshandeling van een andere orde is dan
de vorige zeven: de schepping van de mens bekroont Gods scheppingswerk en is niet ‘goed’ zonder
meer, maar ‘zeer goed’ (Gn. 1, 31). Dat is een totaal andere kijk op de mens dan we in vergelijkbare
oud-oosterse beginverhalen aantreffen: in het Babylonische scheppingsverhaal (Enuma Elisj) wordt
de mens geschapen uit het lichaam van een verslagen god; in de zogenoemde Mythe van Atrahasis
besluiten de goden tot het maken van de mens, omdat ze het beu zijn om zelf zware arbeid te moeten verrichten.
In het Bijbelse scheppingsverhaal daarentegen wordt de mens niet voorgesteld als een slaaf of als
de recyclage van het afval dat na een oorlog tussen de goden was overgebleven, maar als het bewust
bedoelde hoogtepunt van de schepping: enkel de mens wordt ‘beeld van God’ genoemd en krijgt als
dusdanig de bijzondere opdracht om te ‘heersen’ over de schepping.
Tot op vandaag wordt deze tekst soms misbruikt om de uitbuiting van de aarde te rechtvaardigen,
maar in de context van het scheppingsverhaal is dat niet de meest voor de hand liggende interpretatie. Dat de mens ‘beeld van God’ is, houdt in dat hij/zij ook ‘heerst’ als God, en dus zorgzaam omgaat
met de geordende schepping die van nature goed is. Pas als het ‘heersen’ tegelijk een ‘hoeden’ is, zet
de mens het werk van God voort en is hij/zij daadwerkelijk het ‘beeld van God’. Dat de mens ‘beeld
van God’ wordt genoemd, is dus niet zozeer een compliment, maar veeleer een opdracht. Tegelijk
ligt in de uitdrukking ‘beeld van God’ ook besloten dat de mens nooit gelijk zal zijn aan God.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
10
Als achtste en laatste schepsel is en blijft hij/zij een onderdeel van de schepping, dat zich niet in
de plaats van God kan stellen.
De beschrijving van de eigenlijke schepping van de mens benadrukt niet alleen dat de mensheid
het ‘beeld van God’ is, maar stelt ook uitdrukkelijk dat God de mens ‘mannelijk en vrouwelijk’
schiep. Dat er geen enkel onderscheid tussen beide wordt gemaakt, is een erg verrassend standpunt
in een door mannen gedomineerde tijd en samenleving. Talrijke passages elders in de Bijbel gaan er
eveneens van uit dat de ongelijkheid tussen man en vrouw vanzelfsprekend is. Wanneer zij niet
gelezen worden als uitingen van een mannenmaatschappij, maar als het letterlijke Woord van God,
lijkt het alsof God de onderdrukking van vrouwen goedkeurt. Op de allereerste bladzijde van
de Bijbel weerklinkt echter een geheel andere stem: man en vrouw zijn evenzeer het ‘beeld van
God’, en dus in gelijke mate geroepen hoeder van Gods schepping te zijn. Misschien schuilt precies
daarin ook een deel van de beperktheid van mensen: zij hebben elkaar nodig om Gods opdracht om
vruchtbaar te zijn en talrijk te worden (Gn. 1, 28) te volbrengen, en kunnen Gods scheppingswerk
niet in hun eentje voortzetten.
Thema’s
•
•
•
•
•
De mens is een wezen dat bedoeld is om ‘zeer goed’ te zijn.
Mensen worden geroepen om Gods werk voort te zetten door ‘hoeder’ van de schepping te zijn.
Man en vrouw zijn beiden evenwaardig ‘beeld van God’.
Een afspiegeling van God zijn is niet hetzelfde als jezelf God wanen.
Een verhaal hoeft niet historisch waar te zijn om waardevol te zijn.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
11
Het tweede scheppingsverhaal (Gn. 2, 18-24)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 3, ‘Groeien in liefde en tederheid’.
Betekenis toen
Wie de Bijbel aandachtig leest, merkt onmiddellijk dat de eerste hoofdstukken van Genesis niet
bedoeld zijn om op een historisch geloofwaardige wijze verslag uit te brengen van hoe de wereld en
de mens ontstaan zijn. Het eerste scheppingsverhaal (Gn. 1, 1-2, 4a) wordt immers gevolgd door
een tweede (Gn. 2, 4b-3, 24), dat in verschillende opzichten van het eerste afwijkt.
Het vertelt opnieuw over de schepping van de mens, die ditmaal de schepping van planten en dieren voorafgaat. Precies dit verschil in de volgorde van de scheppingshandelingen toont aan dat het
tweede scheppingsverhaal niet zomaar een vervolg op het eerste is dat op enkele details inzoomt:
het is een verhaal dat in een andere tijd en context ontstaan is en dat met andere bedoelingen werd
neergeschreven. Zo vinden we er onder meer een enigszins andere visie op de mens: de mens wordt
geboetseerd uit het stof van de aarde en krijgt van God de levensadem in de neus geblazen. Dat betekent dat er weliswaar een goddelijke vonk in de mens aanwezig is, de levensadem, maar houdt tegelijk een veel sterkere verbondenheid met de aarde in dan de schepping van de mens als ‘beeld van
God’. In het Hebreeuws wordt de nauwe band tussen de mens en de aarde verzinnebeeld in de naam
van de mens: hij is de ‘adam’, het wezen van de ‘adama’, de aarde.
In vergelijking met het eerste scheppingsverhaal heeft het tweede scheppingsverhaal een pessimistischer ondertoon. Dat blijkt onder meer uit hoe het de relatie tussen man en vrouw beschrijft.
De vrouw wordt er niet alleen later geschapen dan ‘de mens’ – waarmee in het tweede scheppingsverhaal enkel op de man wordt gedoeld – maar is bovendien gevormd uit een rib die God bij hem
heeft weggenomen. Dat maakt haar op het eerste gezicht tot de perfecte partner voor de man, die in
de dieren geen ‘hulp’ had gevonden die bij hem past, maar houdt ook een vorm van minderwaardigheid en afhankelijkheid in die door de man zal worden uitgebuit. In zijn vreugdekreet waant hij zich
immers meteen beter dan haar: hij omschrijft haar als ‘been van mijn gebeente’ en ‘vlees van mijn
vlees’, alsof zij slechts een verlengstuk van zijn eigen lichaam is. Hij geeft haar bovendien de naam
‘mannin’, die háár identiteit bepaalt in relatie tot hem.
Zo bekeken is de ogenschijnlijk optimistische vooruitblik dat de twee één – letterlijk ‘één vlees’ –
zullen zijn (Gn. 2, 24) een subtiele verwijzing naar het feit dat de relatie tussen man en vrouw van
bij het begin fout zit: de vrouw wordt niet in haar eigenheid erkend, maar herleid tot een uit de man
voortgekomen hulpje dat uit een deel van hem is ontstaan.
Het tweede scheppingsverhaal eindigt dan ook niet hier, maar loopt door in het volgende hoofdstuk
dat de dramatische gebeurtenissen in de ‘tuin van Eden’ verhaalt. Van oudsher hebben de (hoofdzakelijk mannelijke) lezers van dit verhaal de vrouw met de vinger gewezen als de schuldige voor het
verloren gaan van de paradijselijke toestand. Door middel van een klein detail zet de tekst de aandachtige lezer echter aan het denken: de vrouw antwoordt aan de slang dat God hun verboden heeft
om van de boom te eten of hem zelfs maar aan te raken (Gn. 3, 3), terwijl Gods verbod aan de man
enkel betrekking had op het eten ervan (Gn. 2, 17). Vertrouwde de man zijn vrouw soms niet toen
hij haar vertelde over het verbod dat God aan hem had gegeven? Wilde hij op zeker spelen door er
een bijkomend verbod om de boom aan te raken aan toe te voegen?
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
12
Misschien is het wel net dat bijkomende verbod dat voor de vrouw de doorslag heeft gegeven in
het gesprek met de slang: toen ze zag dat er helemaal niets gebeurde wanneer ze de boom aanraakte, dacht ze ongetwijfeld dat ze er ook ongestraft van kon eten. De man had daarentegen beter moeten weten: God had hem verboden van de boom te eten, maar hij doet het toch. En wanneer God
hem vervolgens ter verantwoording roept, wijst hij meteen in de richting van de vrouw, terwijl het in
de eerste plaats zijn verantwoordelijkheid was.
Wanneer we het verhaal zo lezen, kunnen we niet anders dan besluiten dat het allemaal anders
gelopen zijn indien de man zijn vrouw van bij het begin had vertrouwd. Net omdat hij haar behandelde als een hulpje dat zijn eenzaamheid draaglijk moest maken, en niet als een volwaardig mens, loopt
het uit de hand en maakt God een bruusk en pijnlijk einde aan de harmonie. Pas aan het einde van
het verhaal komt de man tot inzicht, en erkent de eigenheid van de vrouw door haar een eigen naam
te geven: Eva, wat ‘leven’ betekent. Zoals Adam het wezen van de aarde is, zal uit Eva nieuw leven
ontstaan.
Thema’s
•
•
•
•
de verbondenheid van de mens met de aarde
het goddelijke in de mens
het biologische verschil tussen man en vrouw
het erkennen van gelijkheid én verschil als basis voor een waarachtige omgang met mensen
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
13
Een genezing op sabbat (Mc. 3, 1-6)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 4, ‘Engagement’.
Betekenis toen
Het evangelie volgens Marcus vormt het kortste van de vier. In tegenstelling tot Matteüs en Lucas
vertelt Marcus niets over Jezus’ geboorte; hij begint meteen bij Jezus’ doop in de Jordaan. Vervolgens
roept Jezus de eerste leerlingen en verricht enkele genezingen die Hem een grote faam bezorgen
in Galilea. Dat alles lezen we in het eerste hoofdstuk, waar Marcus in het laatste vers besluit dat
de mensen van overal naar Jezus toekwamen. In hoofdstuk twee vernemen we echter dat Jezus ook
vrijwel onmiddellijk tegenstanders had: met wat Hij zegt en doet, doorbreekt Hij ongeschreven
wetten en gewoontes en wordt daarvoor terechtgewezen door schriftgeleerden en/of farizeeën.
De genezing op sabbat aan het begin van Marcus 3 is het laatste in deze reeks van vijf zogenoemde
‘twistgesprekken’, die bedoeld zijn om in één stuk door te lezen.
Dat Jezus in dit verhaal een man met een verschrompelde hand geneest, is eigenlijk bijzaak:
het verhaal draait in de eerste plaats rond de sabbatsrust. Het onderhouden van de sabbat gold
als een van de belangrijkste voorschriften voor het jodendom uit die tijd, en was als dusdanig zelfs
verankerd in de tien geboden (Ex. 20, 8-11; Dt. 5, 12-15). Op die dag mocht geen arbeid worden
verricht; het was een ‘heilige’ dag, bestemd om tijd te maken voor God. De voorgeschreven rust
was er dus niet omwille van zichzelf, maar omwille van God.
Voor sommigen werd de sabbatsrust echter een doel op zich: de sabbat onderhouden omdat
de sabbat nu eenmaal onderhouden moest worden.
In twee van de vijf ‘twistgesprekken’ met zijn tegenstanders gaat Jezus in tegen dit louter formeel in
acht nemen van de sabbatsrust. Het eerste twistgesprek over de sabbat – het vierde in de reeks van
vijf – vindt plaats naar aanleiding van iets wat zijn leerlingen hadden gedaan. Jezus stelt er uitdagend:
‘De sabbat is er voor de mens, en niet de mens voor de sabbat.’ (zie Mc 2,23-28)
In het daaropvolgende verhaal van de genezing op sabbat voegt Jezus de daad bij het woord door zelf
een provocerende handeling te stellen. Voor Hem heeft het genezen van een zieke voorrang op de
voorgeschreven rust. Nu is het zo dat volgens de joodse regels het sabbatgebod inderdaad mocht
worden overtreden in een levensbedreigende situatie, maar de man in kwestie bevindt zich niet in
levensgevaar. Jezus zou de genezing dus eigenlijk moeten uitstellen tot de volgende dag, maar Hij wil
de man zo snel mogelijk uit zijn lijden verlossen. Als het toegelaten is om een leven te redden op
sabbat, waarom zou het dan verboden zijn om een andere goede daad te verrichten? Waarom zou
God niet willen dat iemand goed doet op de dag die voor Hem is bestemd?
Wanneer Jezus ziet dat zijn tegenstanders Hem in de gaten houden, werpt Hij hen daarom een strikvraag voor de voeten. Zij geven Hem echter geen antwoord – in dit opzicht is er in het vijfde ‘twistgesprek’ eigenlijk geen sprake van een echt ‘gesprek’. Dat de farizeeën er het zwijgen toe doen, valt
niet te verbazen: ofwel moeten ze het kwade verkiezen boven het goede, ofwel moeten ze het belang van het onderhouden van de sabbat relativeren en toegeven dat Jezus gelijk had toen Hij zei dat
de sabbat er is voor de mens, en niet de mens voor de sabbat. Ze beseffen dat ze het met woorden
niet zullen halen op Jezus, en beginnen daarom plannen te maken om Hem te doden.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
14
Voor het eerst blikt Marcus vooruit op hoe het met Jezus zal aflopen en bereidt aldus zijn lezers
voor op wat later volgen zal. Er blijkt geen verzoening mogelijk tussen Jezus en zijn tegenstanders;
het conflict kan – en zal – verder gedijen en escaleren.
Thema’s
Religieuze rituelen en regels zijn er nooit omwille van zichzelf, maar om een bepaalde houding tegenover God uit te drukken. Wanneer ze een doel op zich worden, dreigen ze hun eigenlijke betekenis
te verliezen.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
15
‘Heel de aarde is jouw werk’ (naar Psalm 104)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 5, ‘Natuur en cultuur’.
Betekenis toen
Psalm 104 is een uitgebreide lofzang op de schoonheid van de schepping. Dat is een genre dat ook elders in het Oude Nabije Oosten voorkomt. Zo kennen we uit de Egyptische literatuur de Hymne tot
Aten, toegeschreven aan farao Amenophis IV, die het Egyptische veelgodendom wilde hervormen tot
de verering van de ene zonnegod en daartoe zijn naam veranderde in Akhenaten (bij ons beter bekend onder het Griekse equivalent ‘Echnaton’). Deze hymne bezingt net als Psalm 104 de schoonheid
van de schepping en dankt de god Aten voor de wijsheid waarmee hij haar heeft geschapen. Bepaalde
elementen uit Psalm 104 doen zelfs vermoeden dat de auteur van deze psalm vertrouwd was met
de Egyptische hymne.
Binnen de Bijbel roept Psalm 104 uiteraard ook een verband op met het scheppingsverhaal in
Genesis 1: beiden beschouwden de kosmos als een geordend, harmonisch geheel waar het goed om
leven is. De gelijkenissen mogen ons echter niet blind maken voor het verschillende genre van beide
teksten. Psalm 104 is niet zozeer een beschrijving van de schepping zelf, maar veeleer een dankzegging aan de schepper omwille van de schepping. Verwonderd om de schoonheid van de natuur looft
de dichter God.
Thema’s
Hoewel er veel verkeerd loopt in de wereld, kan de natuur ons ook overweldigen met een gevoel
van schoonheid. Wie krijgt bij het zien, horen, voelen, ruiken en proeven van zoveel moois niet
het gevoel dat de natuur getuigt van een veel diepere werkelijkheid?
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
16
Profetie over de komende glorie (Js. 61, 1-11)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Het boek op naam van de profeet Jesaja is een veelgelaagd geschrift dat een lang en ingewikkeld ontstaansproces heeft gekend. De oudste gedeelten van het boek ontstonden vermoedelijk in de achtste
eeuw v.C.; de jongste gedeelten dateren uit de vierde of derde eeuw v.C. In geen geval kan het boek
Jesaja dus worden beschouwd als de schriftelijke neerslag van de verkondiging van één enkele profeet, al is het niet uitgesloten dat enkele hoofdstukken van het boek inderdaad teruggaan op de historische Jesaja. Doordat het boek over zo’n lange periode is ontstaan, weerspiegelt het ook verschillende contexten: sommige hoofdstukken werden vóór de Babylonische ballingschap neergeschreven,
toen Juda nog een zelfstandig koninkrijk onder leiding van een afstammeling van koning David was;
andere hoofdstukken wilden in de tijd van de ballingschap het ontredderde joodse volk nieuwe moed
inspreken, en nog andere hoofdstukken weerspiegelen de moeizame heropbouw van de joodse samenleving ná de ballingschap. Op basis hiervan worden vaak drie delen in het boek onderscheiden
(‘proto-Jesaja’ in hoofdstukken 1-39, ‘deutero-Jesaja’ in 40-55 en ‘trito-Jesaja’ in 56-66), maar ook dat
is een te vereenvoudigende voorstelling van de complexe wordingsgeschiedenis van een boek waarin
oude teksten veelvuldig werden bewerkt en aangevuld in het licht van de veranderende omstandigheden.
De profetie in Jesaja 61 maakt deel uit van enkele hoofdstukken die in de periode na de ballingschap
ontstaan zijn, met name Jesaja 60-62. Dat verklaart waarom ze verwijzen naar het heropbouwen van
de oude ruïnes en het herstellen van de puinhopen: de stad Jeruzalem, die door de Babyloniërs was
verwoest in 587 v.C., moest worden heropgebouwd. Dat zou een werk van lange adem blijken, in
tegenstelling tot wat sommigen hadden gedacht. Door een enthousiasmerende ondertoon wilde
de auteur van deze hoofdstukken zijn lotgenoten aanmoedigen om vol te houden: hij voorspelt onder
meer dat God hen zal belonen voor hun trouw, en roept hen op om zich te verheugen en te juichen.
Bovendien spoort hij hen eveneens aan om aandacht te hebben voor wie geen reden heeft om blij te
zijn, zoals armen en gevangenen. Een gemeenschap die bezield wordt door Gods Geest, is een gemeenschap die iedereen in haar vreugde laat delen.
In latere eeuwen zou dit hoofdstuk uit het boek Jesaja worden geherinterpreteerd als een voorspelling van het optreden van de Messias of ‘gezalfde’ van God, omdat de eerste regels het uitdrukkelijk
hebben over iemand die door God werd gezalfd. Uit sommige fragmenten die tussen 1947 en 1956 in
de grotten nabij Qumran werden ontdekt (de zogenoemde Dode Zeerollen) kunnen we afleiden dat
er in de eerste eeuw een levende Messiasverwachting bestond waarin Jesaja 61 een belangrijke rol
speelde als beschrijving van het aanbreken van het Messiaanse tijdperk. De eerste christenen hebben
in deze tekst Jezus herkend, omdat ook Hij een ‘blijde boodschap’ wilde brengen aan de armen en
troost bieden aan wie treurde. Precies omdat deze oude tekst op naam van Jesaja begrepen werd als
een voorafspiegeling van Jezus’ optreden, wordt hij in de liturgie gelezen tijdens de adventsperiode.
Thema’s
•
•
Het Woord van God dat door de profeten en door Jezus werd verkondigd, is een boodschap van
vreugde, een ‘blijde’ boodschap.
Het Woord van God is een hoopvolle boodschap die zich in het bijzonder richt tot wie arm is,
treurt, of aan de rand van de samenleving leeft.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
17
Jezus wordt geboren in een stal en krijgt bezoek van herders – Lc. 2, 1-20
Drie wijzen volgen de ster – Mt. 2, 1-12
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Kindsheidsverhalen
Alleen de evangelisten Matteüs en Lucas vertellen ons iets over de omstandigheden waarin
Jezus geboren is en over zijn prilste kinderjaren. In beide gevallen gaat het om mooie verhalen
waarin de evangelisten hun geloof in Jezus uitdrukken: Hij is al Gods Zoon van bij zijn ontvangenis en geboorte. De beide versies van de kindsheidsverhalen verschillen aanzienlijk van elkaar.
Matteüs en Lucas hebben elkaars geschriften niet gekend. In de passages over Jezus’ geboorte
willen zij hun geloof op verhalende wijze tot uitdrukking brengen. Daarbij hadden zij weinig
bekommernis over het precieze historische verloop. Zo vertelt alleen Lucas dat herders het
kindje Jezus bezoeken. Matteüs heeft het dan weer over magiërs (of koningen) die een ster volgen en het kindje bezoeken.
Het geboorteverhaal volgens Lucas heeft drie delen:
De volkstelling ten tijde van Augustus – Lc. 2, 1-5
Lucas plaatst Jezus’ geboorte tegen de achtergrond van een volkstelling gedecreteerd door keizer
Augustus. Die volkstelling is historisch moeilijk aan te wijzen. Zij is te begrijpen als een literaire inkleding om Maria en Jozef met Betlehem te verbinden. Bovendien wil de evangelist Jezus’ geboorte in
verband brengen met keizer Augustus, die door zijn tijdgenoten werd gezien als een ‘goddelijke’ keizer die vrede bracht in het Romeinse Rijk. Lucas legt een verband tussen de Romeinse keizer en
de geboorte van de echte drager van vrede en verlossing: Jezus Christus.
De geboorte van het kind Jezus – Lc. 2, 6-7
Jezus’ geboorte wordt kort beschreven, maar de details zijn van belang: zij vormen het teken voor
de herders en zij hebben een oudtestamentisch symbolisch karakter:
• Jezus wordt gewikkeld in doeken zoals beschreven in Wijsheid 7, 4-5: ‘In luiers werd ik grootgebracht en ik werd met zorgen omringd. Geen enkele koning is zijn leven anders begonnen.’
• Jezus wordt door Maria in een kribbe gelegd, als een herinnering aan Jesaja 1, 3: ‘Een os kent zijn
eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets; mijn volk heeft geen begrip.’ (Vandaar de os en de ezel in de kerststal ...) In Lucas’ verhaal worden herders door Gods
tussenkomst geleid tot de kribbe van de Heer: de eenvoudige mensen herkennen de Messias terwijl het officiële jodendom afwezig blijft.
• De verwijzing naar de herberg alludeert wellicht op Jeremia 14, 8. Daarin is sprake van de Heer als
de hoop van Israël, de redder in tijden van nood: ‘Waarom bent U als een vreemdeling in
het land, als een inboorling (‘autochtoon’) die uitwijkt naar de herberg?’
Jezus komt echter niet als een vreemdeling in Betlehem (in de herberg), maar hij wordt opgenomen in een kribbe, in het volk zelf.
Op die manier beklemtoont Lucas dat Jezus geboren is in de stad van David, niet als een vreemdeling
in een herberg, maar in de kribbe van de Heer.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
18
Zoals een echte koning wordt hij in doeken gewikkeld. Die beschrijving van Jezus’ geboorte heeft
geen politieke bedoeling: Hij wordt geen Messias als een machtige, aardse koning.
De hemelse aankondiging van Jezus’ geboorte aan de herders – Lc. 2, 8-14
Lucas verwijst naar herders omwille van de associatie met Betlehem, de stad van David, die als jongeling de kudde van zijn vader Isaï weidde (1 Samuel 16-17) en later als koning een herder voor zijn
volk was. Betlehem bracht een grote koning voort. Lucas wil Jezus voorstellen als een leider geboren
in een land van herders. Tegelijk is het optreden van de herders te verstaan vanuit Lucas’ voorkeur
voor de kleine en gewone mens.
De boodschap van de engel in Lc. 2, 9-12 is anders dan het edict van keizer Augustus in Lc. 2, 1.
Het gaat om een blijde boodschap: er is een kind geboren dat voor mens en wereld Redder, Messias en Heer zal zijn. De woorden van de engel worden gevolgd door een hymne gezongen door een
schare engelen. De geboorte van het kind is een manifestatie van Gods vrede op aarde.
Matteüs vertelt over het bezoek van de wijzen
Het verhaal over de wijzen sluit aan bij de toenmalige joodse overtuiging dat bij de geboorte van de
Messias een Messiaanse ster zou verschijnen. Het Oosten en vooral Perzië stonden bekend voor hun
astrologische geleerden die de sterren konden duiden. Matteüs schrijft dan ook dat ‘magiërs’ uit het
Oosten een Messiaanse ster hebben gezien en die zijn gevolgd. Met de ‘magiërs’ zijn wellicht Perzische priesters bedoeld. Hun vraag naar de nieuwgeboren Koning-Messias brengt koning Herodes in
paniek. Hij was een wreed man en was niet geliefd bij de Joodse bevolking. Herodes ziet in de nieuwgeboren Messias een geduchte concurrent die hij wil ombrengen.
De geboorteplaats van de Messias is Betlehem, waar ook koning David van afkomstig was. De Magiërs geven het kindje Jezus een koninklijke verering met goud, wierook en mirre (zalvingolie). Dat
waren stuk voor stuk dure producten die alleen gebruikt werden in de cultus en aan koninklijke hoven. Zij worden in een droom gewaarschuwd om niet langs Jeruzalem terug te keren: zo kunnen zij
Herodes vermijden, zodat de geboorteplaats van Jezus verborgen kan blijven.
Voor Matteüs is het bezoek van de buitenlandse wijzen een teken dat alle volkeren de Messias Jezus
zullen erkennen en tot geloof zullen komen. Aan de historiciteit van het verhaal valt te twijfelen.
Matteüs wil veeleer iets zeggen over de universele betekenis van Jezus Christus.
Thema’s
• De geboorte van Jezus Christus is een mijlpaal in de mensengeschiedenis.
• Matteüs en Lucas beklemtonen het grote verschil tussen de nieuwgeboren Koning-Messias Jezus
en de politieke leiders van die tijd. Toch benadrukken zij dat Jezus’ geboorte koninklijke allures
heeft.
• Reeds van bij zijn geboorte is het duidelijk dat Jezus voor alle mensen in de wereld is gekomen.
Hij biedt iedereen redding en verlossing aan.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
19
Jezus op de proef gesteld (Mt. 4, 1-11)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Tussen Jezus’ doopsel en het begin van zijn publieke optreden in Galilea verhalen de drie synoptische
evangelisten zijn verblijf van veertig dagen in de woestijn. Daar wordt Hij op de proef gesteld.
Marcus houdt het op een korte vermelding van dit verblijf (Mc. 1, 12-13); Matteüs en Lucas maken
de beproeving concreet in een drieledige dialoog (Mt. 4,1-11; Lc. 4,1-13). De inhoud van deze dialoog
is grotendeels gelijk in beide evangelies, maar de volgorde verschilt. Jezus’ tegenspeler in deze
dialoog is een wezen dat aangeduid wordt als ‘de satan’. Hoewel ‘Satan’ in de latere traditie de naam
van de duivel is geworden, was het aanvankelijk geen eigennaam: in het Oude Testament wordt het
begrip ‘de satan’ nog in een algemene zin gebruikt voor een tegenstander – niet zelden een menselijke tegenstander. In bepaalde teksten vinden we echter het idee dat mensen ook door een bovennatuurlijke ‘tegenstander’ op de proef kunnen worden gesteld. Aanvankelijk handelt deze satan in
opdracht van God (zie in het bijzonder Job 1-2), maar geleidelijk ontstaat het geloof dat ‘de satan’
een aan God tegengestelde kracht moest zijn. Dat zou er uiteindelijk toe leiden dat ‘de satan’
de ultieme tegenstander van God werd, de duivel. In het Nieuwe Testament is deze evolutie al aan
de gang, maar nog niet voltooid: ‘Satan’ is er nog geen eigennaam, en terwijl Lucas het consequent
over ‘de duivel’ heeft, gebruikt Matteüs beide begrippen door elkaar.
In de concrete beproevingen van Jezus zoals Matteüs deze vertelt, zit duidelijk een stijgende lijn.
Eerst daagt de satan Jezus uit om zijn honger te stillen door op wondere wijze brood te maken;
dan daagt hij Hem uit om met zijn wondere kracht de dood te tarten; en uiteindelijk daagt hij Hem
uit de macht over de hele wereld te grijpen. Jezus wijst elk van deze uitdagingen af met een citaat uit
de joodse Schrift. Niet toevallig is zijn deze citaten afkomstig uit het boek Deuteronomium, dat
vertelt hoe Mozes het volk een laatste maal toesprak op de grens van het beloofde land. Ook Jezus
bevindt zich op een ‘grensmoment’ in Zijn leven. zijn verblijf van veertig dagen in de woestijn doet
onwillekeurig denken aan de veertig jaar durende woestijntocht van het volk Israël, toen hun trouw
aan God veelvuldig op de proef werd gesteld. Daarover gaat het ook hier: om Jezus’ trouw aan God.
Dat elk van de beproevingen wordt ingeleid door de voorwaardelijke zin ‘als je de zoon van God
bent …’, toont de precieze aard van Jezus’ beproeving. Eerder in het evangelie volgens Matteüs had
de evangelist zelf al beleden dat Jezus geboren werd als zoon van God (Mt. 1-2), en bij zijn doopsel
in de Jordaan had een stem uit de hemelen weerklonken die dat bevestigde (Mt. 3, 17). Onmiddellijk
na de bekendmaking van zijn identiteit toont Jezus wat het precies inhoudt ‘zoon van God’ te zijn. In
de eerste twee beproevingen weigert Hij om zijn macht als ‘zoon van God’ te gebruiken voor eigen
profijt. In de derde en laatste beproeving krijgt Hij de keuze: wil Hij de macht over alle koninkrijken
ter wereld verwerven, dan moet Hij Gods ultieme tegenstander aanbidden. De ‘zoon van God’ blijft
echter trouw aan zijn Vader. Ironisch genoeg zal de verrezen Jezus aan het einde van het evangelie
volgens Matteüs inderdaad alle macht op hemel en aarde krijgen (Mt. 28,18), maar Hij weigert om
deze op een gemakkelijke manier te verwerven. Op dit bepalende moment in zijn leven kiest Hij bewust voor de moeilijke weg.
Thema’s
•
•
Ook wij worden in ons leven vaak voor de keuze gesteld tussen macht of rijkdom enerzijds,
en trouw aan Jezus’ boodschap anderzijds.
De ‘woestijn’ is meer dan zomaar een plaats: het is een plek waar mensen tot bezinning komen,
op zoek naar de essentie van hun leven. Dat is ook het wezen van de veertigdagentijd.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
20
Jezus wordt verwelkomd op een ezel – Lc. 19, 37-38; Mc. 11, 1-11
Dit verhaal komt aan bod in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Met het paasfeest gingen veel joden op bedevaart naar Jeruzalem. Ook Jezus en zijn leerlingen zijn op
weg om Pasen in Jeruzalem te vieren.
Marcus vertelt echter dat Jezus’ intocht in Jeruzalem geen gewone bedevaart is. Jezus wil de stad binnengaan gezeten op een ezelsveulen. Daarvoor treft hij duidelijke voorbereidingen. Wanneer Jezus
op die manier Jeruzalem binnentrekt, vervult hij de profetie van Zacharia 9, die zegt dat de Messias
de stad tegemoet gaat gezeten op een ezelsveulen.
Tegelijk herinnert Jezus aan de manier waarop Salomo als nieuwe koning in Jeruzalem wordt geïntroduceerd. Salomo ging op een ezelsveulen de stad binnen en werd vreugdevol onthaald (1 Koningen 1,
38-40).
Jezus’ leerlingen en de omstanders erkennen Jezus als de koninklijke Messias en zij ontvangen Hem
vreugdevol als een koning die komt om redding te brengen.
Thema’s
• Jezus’ intocht wordt herdacht op Palmzondag, de zondag voor Pasen. Meestal houdt men in
de zondagsliturgie een processie en worden er palmtakken gezegend.
• Jezus komt als een koning die mensen wil helpen en redden, niet als een politicus.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
21
Jezus zit met zijn vrienden aan tafel – Joh. 13, 1-15; Lc. 22, 14-20
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Het Laatste Avondmaal is een hoogtepunt van de relatie tussen Jezus en de leerlingen. Het Joodse
paasmaal werd elk jaar met Pasen gehouden in de familie of met vrienden. Het bestond uit een maaltijd van ongedesemd brood, een paaslam en enkele bekers wijn. De maaltijd werd gegeten ter herdenking van de bevrijding uit het slavenhuis van Egypte (Exodus 12, 3-14; Numeri 9, 1-14; Deuteronomium 16, 1-18) en ter voorbereiding van de eindtijdelijke en Messiaanse bevrijding.
Het ‘uur’ (Lc. 22, 14) van de paasmaaltijd met de apostelen slaat niet alleen op het moment na zonsondergang, maar verwijst ook naar het definitieve uur van het verlossingsgebeuren dat vanaf nu onherroepelijk aanvangt (vgl. Lc. 22, 53). Jezus is zich daarvan bewust en daarom verlangt Hij vurig dit
laatste Pascha (Joodse paasmaaltijd met paaslam) met de leerlingen te nuttigen vooraleer zijn lijden
aanvangt. Het Griekse werkwoord voor ‘lijden’ is ‘paschein’. Het vertoont een impliciet verband met
het ‘Pascha’. Lucas betrekt op die manier Jezus’ lijden bij de paasmaaltijd. Daarbij spreekt Jezus zijn
ongeschokte godsvertrouwen uit. Hoezeer Hij zich ook van zijn nakende dood bewust is, toch blijft
Hij de beker aan zijn leerlingen aanbieden (Lc. 22, 17-18).
Het Joodse paasmaal bestond onder meer uit een zegening over drie bekers met wijn en over het
ongedesemde brood dat samen met het paaslam werd genuttigd. Lucas’ beschrijving van het Laatste
Avondmaal komt tamelijk goed overeen met de toenmalige gebruiken: het paaslam (‘Pascha’), het
brood, de beker voor en na de maaltijd. Jezus viert het paasmaal met zijn leerlingen, maar herinterpreteert het in functie van wat met Hem te gebeuren staat. De voorganger of familievader bracht
bij het paasmaal het brood in verband met het manna dat de vaderen in de woestijn aten toen zij uit
Egypte wegtrokken (Exodus 16, 2-36). Jezus betrekt het breken van het brood op zichzelf: het is zijn
lichaam dat Hij aanbiedt en breekt voor zijn leerlingen. Op die manier ziet Jezus zijn eigen komende
dood als een dienst en een verlossend gebeuren voor al zijn leerlingen.
Dat blijkt nog duidelijker uit zijn woorden over de beker na de maaltijd. De beker is het tastbare
teken van het nieuwe verbond dat Jezus sticht door zijn bloed dat Hij zal uitgieten voor zijn leerlingen. Jezus herinnert daarmee aan Mozes, die het verbond op de Sinaï sloot door het bloed van twaalf
ossen te sprenkelen op het altaar (als symbool van God) en op het volk (Exodus 24, 8). Jezus roept
tegelijk op deze maaltijd te herdenken als een gedachtenis aan Hem, zoals het Joodse paasmaal een
gedachtenis was van het Exodusgebeuren. Hij geeft zijn lichaam en bloed, en brengt daardoor een
nieuwe bevrijding tot stand. Jezus is inderdaad tijdens de maaltijd aanwezig als degene die dient (Lc.
22, 27b). De leerlingen moeten die gedachtenis als feest van de bevrijding in ere houden ter vervanging van het joodse Pascha. Zoals Jezus dankt voor het brood en de beker, zo zal de viering van dat
feest een dankgebeuren zijn.
Thema’s
• Met de instelling van de eucharistie wil Jezus aan zijn leerlingen een blijvend teken van zijn aanwe-
zigheid geven.
• De eucharistie staat centraal in het leven van de christen: het is telkens een ontmoeting met
de Verrezen Jezus.
• De eucharistie toont dat Jezus zijn leven bewust geeft voor de redding van alle mensen.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
22
Het verraad van Judas (Lc. 22, 47-54.63-65)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Terwijl Jezus met enkele van zijn leerlingen aan het bidden is op de Olijfberg, wordt Hij op aanwijzen
van Judas gearresteerd. Judas, een van de Twaalf die de kerngroep van Jezus’ leerlingen uitmaken,
staat bekend als degene die Jezus ‘overlevert’. Dat betekent concreet dat hij Jezus’ tegenstanders
vertelt waar en wanneer ze Jezus kunnen aantreffen op een afgelegen plek waar zijn arrestatie geen
opschudding zal veroorzaken, en dat hij vervolgens Jezus ook identificeert door middel van een kus.
Het zogenoemde ‘verraad’ door Judas houdt niét in dat hij een valse getuigenis tegen Jezus aflegt,
zodat Hij ter dood zou kunnen worden veroordeeld. Judas zet slechts de gebeurtenissen in gang.
Het is niet duidelijk wat Judas precies dreef om Jezus over te leveren. Volgens de meest gangbare
verklaring handelde hij uit hebzucht. Verschillende evangelisten vertellen dat de hogepriesters Judas
betaalden om Jezus aan te wijzen. Slechts een van hen, Matteüs, vermeldt echter dat Judas ook uitdrukkelijk om geld vroeg. Evenzo is Matteüs de enige die melding maakt van het precieze loon dat
Judas ontving, meer bepaald dertig zilverstukken. Dit bedrag lijkt ontleend te zijn aan het boek van
de profeet Zacharia (Zach. 11, 12) en is dus niet noodzakelijk historisch correct. Toen Judas zag dat
Jezus veroordeeld was, zo vertelt Matteüs verder, zou hij de hogepriesters de zilverstukken voor
de voeten hebben geworpen en zichzelf verhangen hebben (Mt. 27, 3-5). Aan het begin van
de Handelingen van de Apostelen vertelt ook Lucas dat Judas intussen gestorven was (Hnd. 1, 16-18).
Hoewel de concrete manier waarop Judas sterft in beide teksten verschilt, zijn beide evangelisten het
erover eens dat Judas ongeveer rond dezelfde tijd als Jezus de dood vond.
Naast deze zeer menselijke typering van Judas geven de evangelisten Lucas en Johannes nog een
tweede verklaring voor zijn daden: de duivel (of satan) had bezit genomen van hem. Dat is een theologische interpretatie van het gebeuren die de mens Judas ontslaat van zijn verantwoordelijkheid. Zo
bekeken is Judas immers slechts een instrument in de kosmische strijd tussen goed en kwaad. Een
enigszins andere kosmische interpretatie vinden we in het buitenbijbelse evangelie volgens Judas, dat
in 2006 publiek bekend werd gemaakt. Als we dit evangelie mogen geloven, was Judas de enige die
Jezus echt begrepen had. Door Jezus over te leveren, maakte hij het mogelijk dat Jezus’ Geest zich uit
zijn stoffelijke lichaam kon bevrijden. Deze voorstelling steunt op het vreemde wereldbeeld dat
de groepering achter het evangelie van Judas eropna hield, en er is geen enkele reden om aan te nemen dat zij historisch correcter zou zijn dan het beeld dat de Bijbelse evangeliën schetsen.
Nog een andere verklaring die in de latere traditie opduikt, suggereert dat Judas eigenlijk niet wilde
dat Jezus zou sterven. Meer bepaald zou Judas hebben verwacht dat Jezus het land snel zou bevrijden
van het Romeinse gezag. Omdat Jezus in zijn ogen bleef aarzelen, wilde hij de zaken in een stroomversnelling brengen door Hem aan zijn vijanden over te leveren, in de hoop dat Jezus nu eindelijk
tot gewapende actie zou overgaan. Toen echter bleek dat Jezus zich als een lam naar de slachtbank
liet leiden, kreeg Judas wroeging en doodde hij zichzelf. In het licht van Jezus’ uitdrukkelijke verbod
om de wapens op te nemen, is deze interpretatie niet onmogelijk, maar er is ook niets in de Bijbelse
tekst dat haar noodzakelijk maakt. Het voornaamste ‘feit’ is en blijft dat Jezus wordt overgeleverd
door iemand die Hij zelf geroepen had en die Hij vertrouwde.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
23
Thema’s
• Het verhaal van Jezus’ arrestatie is een verhaal van misbruikt vertrouwen: Jezus wordt overgele-
verd door een vriend.
• Volgens de traditie kreeg Judas geld om Jezus over te leveren. Rechtvaardigt geld alles? Is geld
altijd en overal een doorslaggevend argument? Waar ligt de grens?
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
24
Soldaten nemen Jezus gevangen – Lc. 22, 47-54
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Jezus is nog met zijn leerlingen op de Olijfberg, waar Hij gebeden heeft. Plots verschijnt een volksmenigte met Judas, een van Jezus’ twaalf apostelen. Lucas vermeldt de voorafgaande afspraak van Judas
met Jezus’ vijanden over het ‘teken van de kus’ niet (wel in Mc. 14, 44 en Mt. 26, 48), maar het is
voorondersteld in Jezus’ woorden (Lc. 22, 48). De ‘Judaskus’ heeft een tragisch karakter. Een menselijk symbool van genegenheid en verbondenheid wordt een teken van verraad.
De leerlingen proberen hun meester te verdedigen door een dienaar van de hogepriester te verwonden. Maar zelfs tegenover zijn vijanden blijft Jezus de door de Geest bezielde profeet die elke mens
genezing en heil wil schenken. De genezing van de dienaar is een voorafbeelding van het reddende en
verlossende karakter van Jezus’ kruisdood.
Ten slotte keert Jezus zich tot zijn tegenstanders: de hogepriesters, de bevelhebbers van de tempel
en de oudsten. Enigszins ironisch verwijt Hij hun dat zij Hem niets in de weg hebben gelegd tijdens
zijn optreden in de tempel. Nu wordt Hij echter tot de wettelozen gerekend (Lc. 22, 37): als tot een
rover komen zij Hem gewapend arresteren. Het uur van Satan is echter volop bezig: de duisternis
kan haar macht uitoefenen tot zelfs de zon niet meer schijnt bij Jezus’ kruisdood (Lc. 23, 44).
Jezus wordt gearresteerd en naar het huis van de hogepriester gevoerd om ondervraagd te worden.
Thema’s
• Een vriend verraden is een onmenselijke daad.
• Jezus weigert geweld met geweld te beantwoorden.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
25
Het verhoor (Lc. 23, 1-25)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
In de tijd van Jezus’ publieke optreden behoorde Palestina tot het uitgestrekte Romeinse rijk. In 63
v.C. had de Romeinse generaal Pompeius de Grote een interne strijd in de regerende dynastie der
Hasmoneeën uitgebuit om het land in te lijven, en het zou eeuwenlang een Romeinse provincie
blijven. Gedurende bepaalde periodes zou er niettemin een koning zijn die in naam van Rome het
gebied bestuurde; de bekendste is Herodes de Grote (40-4 v.C.). Na Herodes’ dood werd zijn rijk
door keizer Augustus in drieën gedeeld, waarbij Herodes’ zoon Antipas onder meer Galilea kreeg
toegewezen, terwijl een andere zoon, Archelaüs, koning van Judea en Samaria werd. Archelaüs zou
echter in 6 n.C. worden afgezet omwille van zijn tirannieke bewind. Vanaf dat moment zou Judea,
waartoe de stad Jeruzalem behoorde, onder het rechtstreekse gezag van een Romeins gouverneur
komen te staan. In de praktijk hadden de hogepriesters en oudsten evenwel nog steeds een grote
invloed in de stad. Zij waren verenigd in het Sanhedrin, dat zich voornamelijk met religieuze zaken
bezighield maar in beperkte gevallen ook mocht rechtspreken. Om iemand ter dood te kunnen
veroordelen, hadden zij echter de toestemming van de gouverneur nodig.
Zo komt het dat Jezus na zijn arrestatie eerst voor de hogepriesters en oudsten wordt voorgeleid en
daarna moet verschijnen voor Pontius Pilatus, die van 26 tot 36 gouverneur van Judea was. Hoewel
ze in bepaalde details van elkaar verschillen, zijn de vier evangelisten het erover eens dat de verantwoordelijkheid voor Jezus’ dood in de eerste plaats bij de joodse leiders lag. Volgens hen stelde
Pilatus net alles in het werk om Jezus te kunnen vrijlaten, maar zwichtte na lang twijfelen uiteindelijk
voor de druk van het door de joodse leiders opgehitste volk. Er zijn redenen om dit beeld van Pilatus
te betwijfelen. Andere bronnen stellen hem voor als een man die hard optreedt tegen elke vorm van
oproer en er niet voor terugdeinst om de joden te provoceren. Ook deze bronnen schetsen echter
niet noodzakelijk een historisch correct beeld. In elk geval had Pilatus vermoedelijk wel oor naar
de beschuldiging dat Jezus oproer veroorzaakte in het land, en gaf dat in zijn ogen de doorslag om
Jezus ter dood te veroordelen. Dat Jezus ‘zoon van God’ werd genoemd, zal voor Pilatus wellicht
veel minder van belang zijn geweest.
De verantwoordelijkheid van het volk wordt het sterkst in de verf gezet wanneer Pilatus hen uitdrukkelijke voor de keuze stelt welke gevangene hij moet vrijlaten ter gelegenheid van het paasfeest.
Of dat ook werkelijk een bestaand jaarlijks terugkerend gebruik was, weten we niet. In de context
van Jezus’ terdoodveroordeling heeft het incident een grote symbolische waarde: het volk verkiest
een bandiet, die betrokken was geweest in een opstand en volgens bepaalde evangelisten zelfs een
moord had gepleegd, boven Jezus, die bewust had afgezien van elke vorm van gewelddadig verzet.
Bovendien betekent de naam Barabbas letterlijk ‘zoon van de vader’. Het volk kiest voor de ‘zoon
van de vader’, en vraagt dat de ‘Zoon van de Vader’ ter dood gebracht zou worden.
Thema’s
• Niet alleen wordt Jezus in de steek gelaten door al zijn vrienden, maar hij blijkt ook niet te kun-
nen vertrouwen op de leiders van het volk en op het befaamde Romeinse rechtssysteem. Hij gaat
in totale verlatenheid een onverdiende dood tegemoet.
• De evangelisten stellen Pilatus voor als een politicus die het volk geeft waar het om vraagt, een
populist avant la lettre. Is dat rechtvaardigheid: wie het luidste roept, krijgt zijn/haar zin …?
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
26
Jezus in de Hof van Olijven – Lc. 22, 39-42
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Jezus gaat met zijn leerlingen naar de Olijfberg om er te bidden. Marcus noemt deze plaats ‘Getsemane’. Het verhaal begint en eindigt met een oproep tot de leerlingen om te volharden in het gebed,
zodat zij niet in beproeving komen. Toch kunnen de drie apostelen die Jezus het meest nabij zijn, niet
aan de slaap weerstaan. Lucas schrijft het vergoelijkend toe aan hun ‘droefheid’. Daarnaast benadrukt
Lucas de intense en diepgaande relatie van Jezus met de Vader. Jezus roept zijn leerlingen met aandrang op eenzelfde gebedsrelatie op te bouwen.
Dat Jezus de wil van de Vader heeft gedaan, is een algemene overtuiging in de nieuwtestamentische
traditie. In de meest dramatische fase van Jezus’ leven komt de wil van de Vader tot een climax: Jezus wil daarin zover gaan dat Hij zijn leven wil geven. Zoals elke mens is Jezus bang voor wat komen
gaat. Daarom bidt Hij dat de beker van het lot wordt weggenomen, maar uitsluitend als dat met de
wil van de Vader in overeenstemming is.
Thema’s
• Jezus roept op om samen te bidden met mensen die in nood zijn.
• Jezus’ leven is helemaal getekend door God, de Vader.
• Jezus is een echte mens: Hij heeft angst en kan twijfelen. Toch blijft Hij trouw aan zijn zending.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
27
Jezus sterft aan het kruis – Lc. 23, 32-49
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Kruisiging van Jezus: Lc. 23, 33-34
Lucas beschrijft kort het tafereel van de kruisiging. Hij vermijdt het vreemde woord Golgotha en
noemt de plaats alleen ‘Schedelveld’, een naam die wellicht meer met de vorm en ligging van het terrein te maken heeft dan met de aanwezigheid van menselijke schedels. Jezus wordt gekruisigd tussen
twee andere misdadigers. Zijn kleren worden hem afgenomen en daarmee tegelijk zijn laatste menselijke waardigheid. Over zijn kleren wordt het lot geworpen: een allusie op Psalm 22, 8-9.19.
Jezus’ eerste gebed op het kruis is een bede om vergiffenis voor allen die meewerken aan zijn
doodslot. Zijn herhaalde oproep tot vergiffenis (bv. Lc. 11, 4; 15, 11-32; 17, 3-4) brengt Hij zelf in
de moeilijkste omstandigheden in praktijk.
Bespotting van de gekruisigde Jezus en redding van een misdadiger: Lc. 23, 35-43
Het volk staat zwijgend onder het kruis en kijkt toe. Anderen bespotten Jezus, maken sarcastisch
gebruik van religieuze titels en lachen met Jezus’ reddende kracht. De leiders van het volk herinneren aan Jezus’ reddende optreden en verwijzen naar Jezus’ religieuze titels: de Christus van God en
Uitverkorene. Van het opschrift op het kruis kennen de soldaten Jezus’ politieke titel: de Koning der
Joden. Volgens de Romeinse gewoonte werd de reden van de executie op het kruis aangebracht. De
soldaten brengen ‘azijn’ aan: de goedkopere droge zurige wijn die soldaten gewoonlijk dronken (in
tegenstelling tot de zoete wijn). Ook één van de misdadigers hoont Jezus als de machteloze Messias.
De climax van het tafereel is de ontroerende dialoog tussen de andere misdadiger en Jezus. De crimineel richt zich eerst tot zijn collega en berispt hem. In het oog van de dood moet men immers
God vrezen. De misdadiger verwijst bovendien naar hun terechte veroordeling en onderstreept
de tegenstelling met Jezus’ onschuld. Vervolgens richt de misdadiger zich tot Jezus met een smeekbede om vergiffenis en heil. Zeer uitzonderlijk wordt Jezus alleen met zijn naam aangesproken, zonder
titel. De betekenis van de naam Jezus is nu veelzeggend: ‘Jezus’ betekent ‘God redt’. Jezus belooft
de man een overvloedig heilvol perspectief: hij zal met Jezus zijn in het paradijs, de uiteindelijke bestemming van elke gelovige. Op het moment van spot en sarcastische oproepen tot ‘redding’ redt
Jezus in zijn barmhartigheid een zondige mens van op het kruis. Van dan af is het kruis een verlossend
en reddend teken voor elke mens die zich in nood wendt tot de Gekruisigde. De woorden van het
Laatste Avondmaal krijgen hun volle betekenis: ‘Dit is mijn lichaam voor u gegeven.’
Jezus’ dood: Lc. 23, 44-49
Jezus sterft vredevol. Duidelijk hoorbaar bevestigt Jezus met de woorden van Psalm 31, 6 zijn ongeschokt vertrouwen in God, zijn Vader. Jezus’ tweede gebed op het kruis richt zich tot God en is
een bede van vertrouwen en overgave: ‘Vader, in uw handen leg Ik mijn geest.’
De omstandigheden van Jezus’ dood zijn minder vredevol. Op het midden van de dag valt een duisternis over het land en het voorhangsel dat in de tempel het Allerheiligste beschermt, scheurt.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
28
De symbolische betekenis hiervan is dat door Jezus’ dood elke mens toegang krijgt tot Gods aanwezigheid: Hij is Gods gelaat – een voorhangsel heeft geen zin meer. Het gebeuren roept onmiddellijk
twee reacties op. De heidense honderdman wordt bijna als een gelovige getekend. Hij prijst God en
verklaart Jezus ‘gerechtig’. De volksmenigte was voor het schouwspel bijeengekomen en gaat vol berouw heen. Zij kloppen zich op de borst en betonen spijt om wat gebeurd is.
Alle kennissen van Jezus kijken vanop afstand toe, alsook de vrouwen die hem reeds vanaf Galilea
gevolgd zijn. Zij zijn de getuigen van Jezus’ dood.
Thema’s
• Jezus’ dood herinnert elke mens aan de eigen sterfelijkheid.
• Christenen hebben van meet af aan Jezus’ kruisdood geïnterpreteerd als het moment van bevrij-
ding voor elke gelovige.
• Jezus staat symbool voor elke mens die waar of wanneer ook onschuldig om het leven wordt ge-
bracht.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
29
De begrafenis van Jezus – Lc. 23, 50-56
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
De Romeinen hadden de gewoonte om gekruisigde misdadigers dagenlang aan het kruis te laten
hangen. Op die manier dienden zij als een afschrikking voor mogelijke andere misdadigers. De christelijke traditie verklaart echter unaniem dat Jezus begraven werd. Wellicht speelde de Joodse Wet
hierbij een rol, want Deuteronomium 21, 22-23 verplicht tot het begraven van een terechtgestelde.
Lucas is trouw aan de traditie dat een belangrijk lid van het Sanhedrin van Pilatus de toestemming
verkreeg om Jezus waardig te begraven. Jozef van Arimatea wordt voorgesteld als een vroom man
die niet met Jezus’ executie instemde. Naar Joods gebruik wordt Jezus’ lichaam in een linnen doek
gewikkeld. Jozef legt de dode Jezus in een nieuw gehouwen graf. De vrouwen zijn opnieuw getuigen
van het gebeuren. Omdat het paasfeest dat jaar op de dag voor de sabbat viel, blijft geen tijd meer
over om Jezus te balsemen zonder de sabbatswet te overtreden. Daarom bereiden de vrouwen specerijen en mirre met de bedoeling Jezus’ lichaam na de sabbat te balsemen. De vrouwen die voor
Jezus zorgden vanaf Galilea (zie Lc. 8, 2-3), blijven ook na zijn dood ten diepste met Hem begaan. Die
bezorgdheid brengt hen uiteindelijk als eersten de vreugde van de verrijzenis.
Thema’s
• Iedere mens verdient een waardige begrafenis.
• Zelfs in de meest zwarte omstandigheden staan er mensen op die begaan zijn met anderen.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
30
Jezus is verrezen – Lc. 24, 1-12; Mc. 16, 1-8
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Het verhaal over het lege graf wordt door Lucas teruggebracht naar de vrouwen die Jezus gevolgd
zijn vanaf Galilea tot aan zijn kruisdood en begrafenis. Het is niet onmogelijk dat het verhaal beïnvloed is door een cultisch-liturgisch gebruik van de eerste christenen in Jeruzalem om op paasmorgen het graf van Jezus als pelgrims te bezoeken en de verrijzenisboodschap uit te spreken. De kern
van het verhaal vormt in ieder geval de paasbelijdenis die de twee mannen uitspreken: ‘Hij is niet
hier, maar Hij is opgewekt.’ Bij Marcus zegt een in het wit geklede jongeman: ‘Hij is tot leven gewekt,
Hij is niet hier.’
Het verhaal van het lege graf heeft niet de bedoeling om de verrijzenis van Christus te ‘bewijzen’. Een
verdwenen lijk bewijst immers nog geen verrijzenis. Dat blijkt trouwens uit de woorden van de twee
mannen bij Lucas: ‘Wat zoek je de Levende bij de doden?’
Het lege graf leidt trouwens niet tot expliciet geloof bij de vrouwen en bij Petrus, die zich alleen verwondert over het gebeurde.
Het verhaal speelt zich af in de vroege morgen van de eerste dag na de sabbat. Het gehele verrijzenishoofdstuk wordt trouwens op diezelfde dag gesitueerd. De vrouwen brengen specerijen mee,
want zij willen de balseming uitvoeren waarvoor na Jezus’ dood geen tijd meer was. Zij zien echter
dat het graf open is (van een steen was geen sprake in Lc. 23, 53, wel bij Mc. 16, 3-4). Bovendien ontbreekt het lichaam van Jezus, die de titel ‘Heer’ krijgt. Tijdens hun verwarring hierover staan plots
twee mannen bij hen (één jongeman bij Marcus): zij treden op als uitleggers. Hun boodschap is duidelijk: Jezus is opgewekt en behoort niet langer bij de doden.
Lucas en Marcus noemen de vrouwen expliciet bij hun naam: zij zijn de eerste getuigen van de verrijzenis. Toch stoot bij Lucas hun verslag op ongeloof bij de apostelen. Niet alleen werd toen weinig
waarde gehecht aan het getuigenis van vrouwen, maar in dit geval lijkt hun gepraat op beuzelarij.
Anderzijds vermeldt Lucas dat Petrus toch een kijkje gaat nemen. Hij functioneert als de officiële
apostolische getuige van het lege graf. Lucas’ versie van dit verhaal verschilt daardoor van de andere
evangeliën, die verhalen dat de leerlingen naar Galilea zijn gevlucht en daar de levende Heer ontmoeten. Volgens Lucas zijn
de leerlingen in Jeruzalem gebleven: het gehele verrijzenisgebeuren speelt zich af in en om de stad.
Thema’s
• Het lege graf is een teken van de verrijzenis van Jezus en geen bewijs ervan.
• Jezus’ verrijzenis houdt in dat Hij niet meer behoort bij de doden, maar eeuwig leeft in de wereld
van God. Daarmee opent Jezus een perspectief van hoop voor ieder die in Hem wil geloven.
• De traditie van de verrijzenis leeft doorheen de getuigen die naar waarheid over hun ervaringen
hebben gesproken en geschreven.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
31
De verrezen Jezus blijft bij zijn vrienden:
het verhaal van de Emmaüsgangers – Lc. 24, 13-35
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Het verhaal van de Emmaüsgangers is een meesterwerk van de evangelist Lucas. Op basis van traditionele gegevens over een verschijning aan een zekere Kleopas heeft Lucas een indrukwekkend verhaal
opgebouwd met een duidelijke indeling.
• De ontmoeting met de Onbekende – Lc. 24, 13-16. Twee leerlingen gaan ‘op de derde dag’ naar het
•
•
•
•
dorp Emmaüs, dat 60 stadiën (= 11 km) van Jeruzalem verwijderd is. De leerlingen zijn ‘onderweg’
en zijn in druk gesprek verwikkeld met elkaar. Op die tocht voegt een onbekende zich bij hen,
maar de lezer wordt van meet af aan ingelicht dat het Jezus zelf is.
De ontgoocheling van Kleopas en zijn metgezel – Lc. 24, 17-24. De onbekende vraagt naar de reden
van de woordenwisseling tussen de twee mannen. Kleopas verwijst naar het gebeuren met Jezus
in Jeruzalem. De onbekende dwingt hen echter meer uitvoerig op dat gebeuren in te gaan. Zij
spreken daarop hun bittere ontgoocheling uit over wat de hogepriesters en de leiders van het volk
de beloftevolle profeet Jezus hebben aangedaan. Door diens dood laat de verlossing van Israël opnieuw op zich wachten. Ze verwijzen wel naar het verhaal van de vrouwen over het lege graf.
Eerste antwoord van de verrezene: de vervulling van de Schriften – Lc. 24, 25-27. De onbekende verwijt Kleopas en zijn metgezel hun onwetendheid en traagheid. Niet alleen het getuigenis van de
vrouwen, maar de gehele Schrift verklaart het gebeuren met Jezus. Om de Schriften te vervullen
moest de Christus dat alles lijden.
Tweede antwoord van de Verrezene: het breken van het brood – Lc. 24, 28-32. De reizigers en hun
reizende gast naderen het dorp. Op hun aandringen blijft de onbekende bij hen: het is avond. De
reizende gast verandert daarop in de gastheer die brood zegent en breekt. Dat teken van het
Laatste Avondmaal (Lc. 22, 14-20) opent uiteindelijk de ogen van Kleopas en zijn metgezel. De
herkenning van de heilige tekenen veroorzaakt hun geloof. Nu kan Jezus verdwijnen. Het hart van
de leerlingen is immers ontbrand met vuur dat oplaait.
Terug naar Jeruzalem – Lc. 24, 33-35. Aanstonds keren de leerlingen naar Jeruzalem terug en daar
vernemen zij onmiddellijk Jezus’ verschijning aan Simon. De christelijke paasbelijdenis weerklinkt:
‘De Heer is waarlijk opgestaan.’ En aan die blijde boodschap voegen de leerlingen van Emmaüs
hun ervaring toe en hun herkenning van Jezus in het breken van het brood.
De leerling naast Kleopas blijft anoniem: vertegenwoordigt hij elke leerling van Jezus? De maaltijd van
de Heer is in ieder geval dé plaats voor de ontmoeting met en de herkenning van de Verrezene voor
de leerlingen van Emmaüs en voor alle generaties christenen die na hen onderweg zijn.
Thema’s
• Een christen ontmoet de levende Jezus in de eucharistieviering.
• De verrijzenis van Jezus brengt vreugde en hoop.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
32
Hemelvaart – een bijzondere reis (naar Handelingen 1, 9-12)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Elk van de vier evangelisten vertelt het verhaal over Jezus – de ‘blijde boodschap’, in het Grieks
eu-angelion (‘evangelie’) – op zijn eigen manier (‘volgens Marcus’, ‘volgens Matteüs’). Dat blijkt onder
meer uit de manier waarop ze hun verhaal beginnen en eindigen. Terwijl Marcus meteen begint bij
het optreden van de volwassen Jezus, vertellen Matteüs en Lucas verhalen over zijn geboorte,
en Johannes laat zijn evangelie aanvangen met een poëtische proloog. Oorspronkelijk besloot Marcus
zijn verhaal met de ontdekking van het lege graf, waarna de vrouwen bang wegliepen (Mc. 16,9-20 is
een later toegevoegd slot), terwijl Matteüs en Johannes ook nog vertellen over hoe de verrezen
Jezus aan zijn leerlingen verscheen. Lucas gaat nog een stap verder: na de verschijning van de verrezen Jezus rondt hij zijn evangelie af met zijn hemelvaart.
Bovendien vatte Lucas als enige zijn evangelie op als het eerste deel van een tweeluik: het verhaal
gaat verder in het boek van de Handelingen van de Apostelen. Als volleerd verteller blikt Lucas aan
het begin van zijn tweede boek in een proloog terug op wat hij eerder had verteld; het tweede deel
begint waar het eerste was geëindigd.
In deze proloog vertelt Lucas het verhaal van Jezus’ hemelvaart opnieuw, maar hij legt daarbij nieuwe
accenten en geeft het zo een nieuwe functie binnen het geheel. Aan het einde van zijn evangelie dient
het verhaal van Jezus’ hemelvaart als een vorm van conclusie: de leerlingen vielen op hun knieën neer
en keerden vervolgens terug naar Jeruzalem, waar ze God voortdurend prezen in de tempel
(Lc. 24, 50-53). Aldus benadrukt Lucas dat de leerlingen dankbaar en vol vreugde waren omwille van
het optreden van Jezus dat hij in zijn evangelie beschreven had. Aan het begin van de Handelingen
fungeert Jezus’ hemelvaart niet als een terugblik op wat gebeurd is, maar als vooruitblik op wat volgen zal: vlak voordat Jezus aan het zicht van de leerlingen wordt onttrokken, vertelt Hij de leerlingen
dat de heilige Geest hun de kracht zal geven om over Hem te getuigen in Jeruzalem, in Judea en
Samaria, tot aan het uiteinde van de aarde.
In Jezus’ laatste woorden geeft Lucas als het ware de inhoudsopgave van zijn tweede boek, dat inderdaad zal vertellen over hoe de verkondiging van het Woord zich geleidelijk uitbreidde van Jeruzalem
en omstreken naar de omliggende provincies, om in de laatste hoofdstukken van het boek terecht te
komen in Rome, de hoofdstad van het Romeinse wereldrijk.
Een bijkomend nieuw element in Lucas’ beschrijving van de hemelvaart aan het begin van de Handelingen is de korte dialoog met de twee mannen in witte kleren. Zij stellen uitdrukkelijk de vraag
waarom de leerlingen naar de hemel staan te kijken, maar verzekeren tegelijk dat Jezus op een dag
zal terugkeren. Op een subtiele wijze geeft Lucas hier zijn visie op een kwestie die de eerste christenen bezighield: zij verwachtten aanvankelijk dat Jezus spoedig zou terugkeren om het einde der tijden
aan te kondigen, maar na verloop van tijd drong het besef door dat die verwachting misplaatst was.
Meer dan vijftig jaar na Jezus’ dood wil Lucas zijn lezers duidelijk maken dat het niet zinvol is om
passief af te wachten tot het moment waarop Jezus terugkeert. De leerlingen worden geroepen om,
in plaats van naar de hemel te zitten staren, actief op pad te gaan en het Woord te verkondigen:
het gaat niet langer om het optreden van Jezus, maar om hoe zij zijn optreden verderzetten.
Het Pinksterverhaal zal die omslag die de leerlingen moeten maken verder in de verf zetten.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
33
Thema’s
• De beschrijving van Jezus’ hemelvaart aan het begin van het boek Handelingen is een verhalende
verwoording van een beslissende ervaring die een keerpunt betekende in het leven van de leerlingen: nu Jezus niet langer lijfelijk bij hen aanwezig is, staan zij voor de uitdaging om zijn werk voort
te zetten.
• Kerk vormen in Jezus’ voetsporen omvat meer dan alleen maar samenkomen om door woorden
en rituelen het verleden opnieuw aanwezig te stellen. Het is ook samen aan de slag gaan in
de wereld van nu om het Woord te verkondigen.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
34
De verrezen Jezus zendt zijn Geest: het Pinksterverhaal – Handelingen 2, 1-47
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Na Jezus’ Hemelvaart blijven zijn leerlingen bij elkaar op het pinksterfeest. Dat is het Joodse Wekenfeest dat bij het begin van de oogst werd gevierd, vijftig dagen na het paasfeest. Plots ontstaat een
nieuwe manier waarop Jezus bij de leerlingen aanwezig is. Gods Geest komt over de leerlingen en
maakt hen sterk genoeg om te getuigen van hun geloof in Jezus en zijn boodschap. Gods Geest is als
een vuur dat het hart van de leerlingen in brand zet: de vlammen die zich als vuurtongen op de leerlingen zetten, zijn hiervan het symbool.
De aanwezigheid van Jezus’ Geest maakt de leerlingen tot enthousiaste verkondigers. Zij worden
door iedereen begrepen, zelfs door Joden die niet uit Judea of Galilea afkomstig zijn, maar die van
overal naar Jeruzalem zijn gekomen om het pinksterfeest te vieren.
Petrus neemt het voortouw en houdt een lange toespraak om het gebeuren te duiden. Hij maakt
duidelijk dat het pinkstergebeuren al door de profeten is voorspeld en hij brengt de eerste christelijke catechese. Hij legt uit wat de betekenis is van Jezus Christus en toont aan dat diens verrijzenis al
door koning David is voorspeld (in Psalm 16, die traditioneel aan David wordt toegeschreven). Petrus
roept zijn publiek ook op tot bekering. Als teken hiervan kunnen zij zich laten dopen, wat sommigen
dan ook doen.
Lucas beschrijft vervolgens de levenswijze van de eerste kerkgemeenschap in Jeruzalem. De eerste
christenen vormen samen een gemeenschap en delen hun bezittingen met elkaar. Zij bidden elke dag
en ‘breken het brood’. Op die manier voeren zij uit wat Jezus gevraagd heeft: het teken van het Laatste Avondmaal herhalen als herinnering aan Hem. De gelovigen houden ook gezamenlijke maaltijden
en zijn een steun voor elkaar. Hun enthousiasme werkt aanstekelijk: steeds meer mensen sluiten zich
bij de gemeenschap aan.
Thema’s
• De komst van de Heilige Geest doet de kerkgemeenschap ontstaan en houdt ze levend.
• Christelijk leven ontstaat wanneer overtuigde christenen een enthousiaste gemeenschap vormen,
het brood breken en getuigen van hun geloof.
• Christelijk geloof is niet mogelijk zonder gemeenschapsleven. Christen zijn kun je niet op je eentje.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
35
De engel Gabriël brengt Maria goed nieuws (Lc. 1, 26-38)
Maria ontmoet Elisabet (Lc. 1, 39-56)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Enkel bij de evangelisten Matteüs en Lucas treffen we verhalen aan over Jezus’ kindertijd. Beiden
laten de eigenlijke geboorte van Jezus voorafgaan door de aankondiging ervan aan een van zijn
ouders. Met deze aankondiging willen ze van bij het begin duidelijk maken dat Jezus, die in wettelijk
opzicht de zoon van Jozef zal zijn (en als dusdanig een afstammeling van koning David), tegelijk ook
‘zoon van God’ is. Bij Matteüs is deze aankondiging vrij beknopt: in een droom verschijnt een engel
aan Jozef, die hem meedeelt dat Maria zwanger is van de heilige Geest, opdraagt om het kind
de naam Jezus te geven, en verklaart dat dit alles gebeurt opdat de profetie van Jesaja (Js. 7, 14) in
vervulling zou gaan (Mt. 1, 18-25). Lucas vertelt een veel uitgebreider verhaal over de aankondiging,
dat in minstens twee opzichten van dat van Matteüs verschilt. Niet Jozef maar Maria speelt een centrale rol en de engel verschijnt lijfelijk aan haar, niet in een droom.
In vergelijking met Matteüs legt Lucas ook minder nadruk op de maagdelijke verwekking van Jezus.
Hij alludeert er slechts eenmaal op, meer bepaald door Maria in verwarring te laten vragen hoe
het kan dat zij zwanger zal worden als zij geen omgang heeft met een man (Lc. 1, 34). Verder speelt
het wondere karakter van Maria’s zwangerschap geen rol bij hem. Met zijn verhaal over de aankondiging wil hij niet zozeer aantonen waar Jezus vandaan komt, maar wel wie Hij is, met name de langverwachte Messias. Daarom laat hij de engel aankondigen dat Jezus ‘een groot man’ zal zijn, die ‘zoon
van de Allerhoogste’ en ‘zoon van God’ zal worden genoemd. Uit andere teksten – in het bijzonder
een van de Dode Zeerollen – blijkt dat onder joden in die tijd inderdaad een levendige verwachting
bestond dat spoedig een door God gezonden ‘gezalfde’ (messias betekent ‘gezalfde’) zou komen die
‘zoon van God’ en ‘zoon van de Allerhoogste’ zou worden genoemd.
Voorts onderscheidt Lucas’ kindheidsverhaal zich van dat volgens Matteüs doordat hij ook melding
maakt van de geboorte van Johannes de Doper, die eveneens aangekondigd wordt door een engel.
Door Jezus en Johannes voor te stellen als elkaars neven, tracht Lucas een antwoord te bieden op
een prangende vraag die onder de eerste christenen leefde: waarom zou Jezus zich als volwassen
man aansluiten bij de beweging van Johannes de Doper en zich door hem laten dopen? Als Johannes
en Jezus aan elkaar verwant waren, valt het niet te verbazen dat ze ook als volwassenen een tijdlang
met elkaar optrokken. Dat Jezus en Johannes ook echt familie waren, lijkt eerder onwaarschijnlijk;
Lucas is immers de enige evangelist die dat vermeldt. Evenzo is het weinig aannemelijk dat Maria als
jong meisje in haar eentje de verre reis van Galilea naar Judea zou hebben gemaakt om een bezoek
te brengen aan haar nicht Elisabet (die overigens veel ouder dan Maria moet zijn geweest, want Lucas
zegt dat zij reeds ‘op jaren’ was). Dat Lucas beide vrouwen elkaar laat ontmoeten, past binnen
de structuur van de twee eerste hoofdstukken van zijn evangelie als geheel. Zijn kindheidsverhaal
bestaat immers uit vijf delen: de aankondiging van Johannes geboorte (Lc. 1, 5-25), de aankondiging
van Jezus geboorte (Lc. 1, 26-38), Maria’s bezoek aan Elisabet (Lc. 1, 39-56), de geboorte en naamgeving van Johannes (Lc. 1, 57-80), en de geboorte en naamgeving van Jezus (Lc. 2, 1-40). De ontmoeting van Maria en Elisabet vormt dus het scharnier tussen de aankondiging van de geboorte van
Johannes en Jezus enerzijds, en het verhaal over hun geboortes anderzijds. Door middel van deze
ontmoeting maakt Lucas van bij het begin duidelijk hoe beide mannen zich tot elkaar zullen verhouden, en beklemtoont eens te meer hoe bijzonder Jezus is. Dat het nog ongeboren kind opspringt in
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
36
Elisabets buik en Elisabet Maria ‘gezegend boven alle vrouwen’ noemt, verwijst naar de rol die
Johannes later zal spelen: hij zal de wegbereider zijn die het volk in gereedheid brengt voor
het optreden van Jezus.
Thema’s
• Lucas’ verhaal over de aankondiging van Jezus’ geboorte en Maria’s bezoek aan Elisabet vormt
de Bijbelse achtergrond voor het traditionele ‘Wees Gegroet’. Dit gebed bestaat uit drie delen,
waarvan er twee uit de Bijbel zijn afgeleid, meer bepaald uit de woorden van de engel (Lc. 1, 28)
en van Elisabet (Lc. 1, 42). Het derde en laatste deel stamt uit de latere traditie.
• Los van de vraag of Jezus en Johannes de Doper ook echt familie waren van elkaar, is de boodschap die zij brengen nauw aan elkaar verwant: beiden zullen het volk oproepen om zich te bekeren.
• Met zijn verhaal over de aankondiging van Jezus’ geboorte blikt Lucas vooruit op wie Jezus zal zijn,
namelijk een bijzonder man die God bij de mensen brengt. Dat is ook de betekenis van de adventsperiode: uitzien naar het optreden van Jezus.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
37
De opdracht van Jezus in de tempel (Lc. 2, 22-39)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Lucas rondt zijn verhaal van Jezus’ geboorte af met het ‘aanbieden’ of ‘opdragen’ van Jezus in de tempel. Dat sluit aan bij een van de geboden die God het joodse volk in het boek Exodus had gegeven:
ter herinnering aan de bevrijding uit hun slavenbestaan in Egypte – met de dood van de eerstgeborenen als tiende en beslissende ‘plaag’ in Gods krachtmeting met de farao – moesten alle mannelijke
eerstgeborenen van Israël aan God worden aangeboden en ‘vrijgekocht’ (vgl. Ex. 13, 1, 2. 11-15).
Tegelijk is er nog een andere reden voor het bezoek van Jezus’ ouders aan de tempel. Omdat men in
de joodse traditie geloofde dat de geboorte van een kind een moeder onrein maakte, moest zij zich
veertig dagen later naar een priester begeven en een offer aanbieden om weer rein te worden. Dat
offer bestond in regel uit een lam en twee duiven, maar voor wie geen schaap kon betalen, volstond
het twee duiven aan te bieden (vgl. Lv. 12, 1-8). Dat Lucas enkel melding maakt van de duiven, geeft
dus aan dat Jezus’ ouders niet rijk waren.
Eens te meer toont Lucas zich een geboren verteller. Hij gebruikt het volbrengen van de voorschriften uit de joodse Wet immers als een gelegenheid om nogmaals vooruit te blikken op de betekenis
van Jezus’ optreden. Daartoe voert hij de vrome Simeon op. Het lied dat Lucas Simeon in de mond
legt, zou in de latere traditie bekend komen te staan als Nunc Dimittis, een lied dat vaak als avondof nachtgebed werd gezongen. Dat Simeon Jezus omschrijft als een licht voor alle volkeren, past
bij Lucas’ overtuiging dat Jezus’ boodschap bestemd is voor de hele wereld, en niet alleen voor het
joodse volk. Een verhaal dat ogenschijnlijk beschrijft hoe Jezus’ ouders trouw de joodse voorschriften van de joodse Wet uitvoerden, vormt dus de aanleiding om het belang van de joodse traditie te
relativeren. In het eigenlijke Bijbelverhaal doet Simeon overigens nog een tweede voorspelling: het
optreden van Jezus zal niet onomstreden zijn, en het zal ook Maria verdriet brengen. Op die manier
blikt Lucas vooruit op de keerzijde van Jezus’ optreden, manelijk dat de verkondiging van zijn ‘blijde
boodschap’ zal uitlopen op zijn dood aan het kruis.
Thema’s
• Hoewel Hij ‘koning der joden’ zou worden genoemd, leeft Jezus helemaal niet als koning: Hij
wordt geboren in een eenvoudig gezin.
• Jezus richtte zijn ‘blijde boodschap’ in zijn eigen tijd tot zijn joodse volksgenoten, maar dat neemt
niet weg dat zij bestemd is voor de hele wereld.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
38
Jezus als twaalfjarige in de tempel – Lc. 2, 41-52
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar (Maria)’.
Betekenis toen
Het verhaal over de twaalfjarige Jezus is uniek in de evangelische literatuur: nergens anders worden
wij over Jezus’ jeugdjaren ingelicht. De precieze herkomst van de passage is moeilijk te achterhalen.
Lucas’ bedoeling met de passage is christologisch: de evangelist wil iets zeggen over de betekenis van
Jezus. De eerste woorden van Jezus in het evangelie gaan onmiddellijk naar de kern van zijn godsrelatie. Jezus hoort thuis in de sfeer van God, zijn Vader (v. 49) – een correctie van Maria’s verwijzing
naar ‘je vader’ in v. 48. Het verhaal wijst ook vooruit naar Jezus’ latere optreden. Dan zal Hij voortdurend geconfronteerd worden met Israëls leraren en Hij zal hen door zijn ‘verstand en antwoorden’
blijven verwonderen.
Opnieuw worden Maria en Jozef voorgesteld als vrome joodse gelovigen die trouw het gebruik onderhouden om jaarlijks met Pasen de pelgrimstocht naar Jeruzalem te ondernemen. Een ietwat bizar
gegeven in het verhaal is het verdwijnen van de kleine Jezus zonder dat iemand dat opmerkt. De
lezer kan zich echter het best niet verliezen in allerlei vragen die de pointe van het verhaal missen
(zoals bv. de vraag hoe het komt dat Jozef en Maria kunnen vertrekken zonder dat ze zeker zijn dat
Jezus volgt). Lucas wil immers een illustratie geven van wat het voor Maria zal betekenen dat ‘haar
ziel door een zwaard zal worden doorstoken’ (2, 35). De twaalfjarige Jezus relativeert reeds de familieband met zijn ouders om ten volle te kiezen voor zijn zending van Godswege (vgl. 8, 19-21; 11,
27-28). Lucas accentueert Maria’s onbegrip: als modelgelovige moet zij een groeiproces doormaken
(2, 50-51). Jezus’ radicale keuze voor het rijk Gods betekent echter niet dat Hij zijn ouders niet respecteert. Daarom voegt Lucas duidelijk toe dat Hij zijn ouders gehoorzaam is (2, 51).
Thema’s
• Ook jongeren kunnen diepgelovig zijn.
• Tussen ouders en jongeren is dialoog noodzakelijk, ook over gelovig zijn.
• Jezus heeft een bijzondere relatie met God.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
39
Jezus op de proef gesteld (Mt. 4, 1-11)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 6, ‘Liturgisch en pastoraal jaar’.
Betekenis toen
Tussen Jezus’ doopsel en het begin van zijn publieke optreden in Galilea verhalen de drie synoptische
evangelisten zijn verblijf van veertig dagen in de woestijn. Daar wordt Hij op de proef gesteld.
Marcus houdt het op een korte vermelding van dit verblijf (Mc. 1, 12-13); Matteüs en Lucas maken
de beproeving concreet in een drieledige dialoog (Mt. 4,1-11; Lc. 4,1-13). De inhoud van deze dialoog
is grotendeels gelijk in beide evangelies, maar de volgorde verschilt. Jezus’ tegenspeler in deze
dialoog is een wezen dat aangeduid wordt als ‘de satan’. Hoewel ‘Satan’ in de latere traditie de naam
van de duivel is geworden, was het aanvankelijk geen eigennaam: in het Oude Testament wordt het
begrip ‘de satan’ nog in een algemene zin gebruikt voor een tegenstander – niet zelden een menselijke tegenstander. In bepaalde teksten vinden we echter het idee dat mensen ook door een bovennatuurlijke ‘tegenstander’ op de proef kunnen worden gesteld. Aanvankelijk handelt deze satan in
opdracht van God (zie in het bijzonder Job 1-2), maar geleidelijk ontstaat het geloof dat ‘de satan’
een aan God tegengestelde kracht moest zijn. Dat zou er uiteindelijk toe leiden dat ‘de satan’
de ultieme tegenstander van God werd, de duivel. In het Nieuwe Testament is deze evolutie al aan
de gang, maar nog niet voltooid: ‘Satan’ is er nog geen eigennaam, en terwijl Lucas het consequent
over ‘de duivel’ heeft, gebruikt Matteüs beide begrippen door elkaar.
In de concrete beproevingen van Jezus zoals Matteüs deze vertelt, zit duidelijk een stijgende lijn.
Eerst daagt de satan Jezus uit om zijn honger te stillen door op wondere wijze brood te maken;
dan daagt hij Hem uit om met zijn wondere kracht de dood te tarten; en uiteindelijk daagt hij Hem
uit de macht over de hele wereld te grijpen. Jezus wijst elk van deze uitdagingen af met een citaat uit
de joodse Schrift. Niet toevallig is zijn deze citaten afkomstig uit het boek Deuteronomium, dat
vertelt hoe Mozes het volk een laatste maal toesprak op de grens van het beloofde land. Ook Jezus
bevindt zich op een ‘grensmoment’ in Zijn leven. zijn verblijf van veertig dagen in de woestijn doet
onwillekeurig denken aan de veertig jaar durende woestijntocht van het volk Israël, toen hun trouw
aan God veelvuldig op de proef werd gesteld. Daarover gaat het ook hier: om Jezus’ trouw aan God.
Dat elk van de beproevingen wordt ingeleid door de voorwaardelijke zin ‘als je de zoon van God
bent …’, toont de precieze aard van Jezus’ beproeving. Eerder in het evangelie volgens Matteüs had
de evangelist zelf al beleden dat Jezus geboren werd als zoon van God (Mt. 1-2), en bij zijn doopsel
in de Jordaan had een stem uit de hemelen weerklonken die dat bevestigde (Mt. 3, 17). Onmiddellijk
na de bekendmaking van zijn identiteit toont Jezus wat het precies inhoudt ‘zoon van God’ te zijn. In
de eerste twee beproevingen weigert Hij om zijn macht als ‘zoon van God’ te gebruiken voor eigen
profijt. In de derde en laatste beproeving krijgt Hij de keuze: wil Hij de macht over alle koninkrijken
ter wereld verwerven, dan moet Hij Gods ultieme tegenstander aanbidden. De ‘zoon van God’ blijft
echter trouw aan zijn Vader. Ironisch genoeg zal de verrezen Jezus aan het einde van het evangelie
volgens Matteüs inderdaad alle macht op hemel en aarde krijgen (Mt. 28,18), maar Hij weigert om
deze op een gemakkelijke manier te verwerven. Op dit bepalende moment in zijn leven kiest Hij bewust voor de moeilijke weg.
Thema’s
•
•
Ook wij worden in ons leven vaak voor de keuze gesteld tussen macht of rijkdom enerzijds,
en trouw aan Jezus’ boodschap anderzijds.
De ‘woestijn’ is meer dan zomaar een plaats: het is een plek waar mensen tot bezinning komen,
op zoek naar de essentie van hun leven. Dat is ook het wezen van de veertigdagentijd.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
40
Paulus wordt geroepen (Hnd. 9)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 3, ‘Bewogen worden en in beweging komen’,
en in onderwerp 7, ‘Paulus’.
Betekenis toen
Paulus werd wellicht rond 8 na Christus geboren te Tarsus in Cilicië, een havenstad in Klein Azië,
in het zuiden van het hedendaagse Turkije. Zijn moeder was vermoedelijk een joodse vrouw uit
de stam van Benjamin. Zijn joodse naam Saulus verwijst naar koning Saul die ook tot die stam
behoorde. Als Romeins staatsburger had hij de Romeinse naam Paulus. Sommigen denken dat zijn
naamsverandering te maken had met zijn bekering tot het christendom, maar daar schreef Lucas
niet expliciet over.
Men vermoedt dat Paulus Hebreeuws en Aramees sprak. In zijn jeugd ging hij naar Jeruzalem om
er les te volgen bij de bekende leraar Gamaliël, een ruimdenkende joodse geleerde. Toen de joden
christenen begonnen te vervolgen en wilden doden zei hij: ‘Als deze beweging mensenwerk is, zal ze
op niets uitlopen. Maar als ze komt van God, dan kunt u ze toch niet vernietigen.’ (Handelingen 5,
34)
Maar Paulus nam die ruimdenkendheid van zijn leraar niet over en werd een Farizeeër die heel nauwgezet de joodse wet volgde en het opkomende christendom fel bestreed door de eerste christenen
te laten opsluiten en soms ook te laten doden. In zijn boek ‘Handelingen van de apostelen’ schreef
Lucas voor het eerst over Paulus als getuige van de marteldood van Stefanus.
Toen Paulus een tijd later op weg was naar Damascus om volgelingen van Jezus te arresteren,
werd hij door Jezus geroepen. Deze roeping gelijkt in alles op een ‘roepingsverhaal’ zoals men dat
in de bijbel vaak vindt. Hierbij maakt de schrijver gebruik van schema’s en beelden, die eerder
de betekenis van het gebeuren willen verwoorden, dan dat ze proberen om dit gebeuren historisch
zo exact mogelijk te beschrijven. Van het ene ogenblik op het andere komt Paulus tot het besef
(‘licht’) dat Jezus, die hij in zijn volgelingen heeft bestreden, hem zo sterk aangrijpt (‘Jezus spreekt
hem aan’), dat hij verblind op de grond valt. Daarna wordt hij in Damascus door Ananias gedoopt.
Met dezelfde gedrevenheid waarmee hij voordien de christenen heeft vervolgd, kwam Paulus nu op
voor Christus en zijn volgelingen en zag hij zichzelf als een apostel die door Jezus geroepen en gezonden werd.
De joden bekeken dat met veel argwaan en de christenen wisten aanvankelijk niet wat ze er moesten
van denken. De aanwezigheid van Paulus in hun midden boezemde hen aanvankelijk veel angst in.
Thema’s
•
•
•
Jezus spreekt mensen totaal onverwacht aan. Daardoor kan hun leven een heel nieuwe wending
nemen.
Paulus wordt door Jezus geroepen om over Hem te spreken bij alle volkeren over de wereld.
Jezus is er niet voor de joden alleen, maar voor alle volkeren ter wereld.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
41
Het concilie van de apostelen (Hnd. 15)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 7, ‘Paulus’.
Betekenis toen
Als Paulus op zijn reis in Griekenland en in het Midden-Oosten ergens aankwam, ging hij altijd eerst
prediken in een joodse synagoge. Heel wat joden waren aanvankelijk enthousiast over wat hij te
zeggen had. Toch eindigde zo’n ontmoeting meestal in vervolging en arrestatie van Paulus. Daarom
begon Paulus zich te richten tot de mensen die geen jood waren. Maar dat bracht andere vragen met
zich mee:
- Kan men wel christen worden zonder eerst jood te zijn?
- Moet men besneden zijn om Christus te kunnen volgen?
Uiteindelijk besloot de eerste bijeenkomst (concilie) van de apostelen in Jeruzalem officieel dat men
niet eerst jood moest zijn om christen te kunnen worden. Men had daarvoor verscheidene argumenten:
- De Romein Cornelius was christen geworden nadat de heilige Geest neerdaalde op allen die naar
de toespraak van Petrus luisterden.
- Paulus en Barnabas kregen een gunstig onthaal wanneer ze zich richtten naar de heidenen.
- In de Bijbel staat een tekst van de profeet Amos waarin duidelijk wordt dat God zelf reeds lang
de opname van heidenen in de gemeenschap van gelovigen wilde.
Deze beslissing was heel belangrijk voor de verspreiding van het christendom, want zo waren er heel
wat minder drempels om christen te worden.
Thema’s
•
•
Mensen wisselen ideeën uit om tot een goede beslissing te kunnen komen.
In de zoektocht om op een goede manier christen te zijn, houden de apostelen rekening met wat
in de Bijbel staat en met hun eigen ervaringen.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
42
De reizen van Paulus (Hnd. 14; 16; 17; 19)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 7, ‘Paulus’.
Betekenis toen
Langzaam werd Paulus aanvaard door de christenen. Hij kreeg de opdracht om in de landen van
de Middellandse zee het christelijk geloof te verkondigen en nieuwe gemeenschappen van christenen
te stichten. Hij ondernam daarvoor verschillende grote reizen die in het boek ‘Handelingen’ beschreven zijn. Die reizen gingen vooral naar wat nu Turkije en Griekenland is.
Thema’s
•
•
God is niet alleen de God van de Israëlieten, maar van alle mensen. Daarom brengt Paulus deze
boodschap over de hele toen bekende wereld.
De eerste christenen wilden alle mensen laten delen in hun geloof in Jezus. Daarom beschrijft
Lucas de verspreiding van het christendom in de toenmalig bekende wereld, tot in Rome toe.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
43
Brieven van Paulus
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 3, ‘Bewogen worden en in beweging komen’,
onderwerp 4, ‘Groeien in liefde en tederheid’ en onderwerp 7, ‘Paulus’.
Betekenis toen
Paulus stichtte veel christelijke gemeenschappen. Met elke plaats waar hij een groep christenen
vormde, hield hij nadien een intens contact via brieven. Die waren een bron van geestelijke verrijking
en steun voor de eerste christenen. Die brieven werden overgeschreven, zodat ze ook bij andere
groepen christenen voorgelezen konden worden.
Toen men ze in het Nieuwe Testament verzamelde, kwamen de langste brieven het eerst en
de kortste brieven het laatst.
De brieven van Paulus zijn de oudste geschriften van het Nieuwe Testament. Ze werden vroeger
geschreven (52-58 na Chr.) dan de vier evangelies, die tussen circa 65 en 100 na Christus worden
gedateerd. Ze zijn interessant omdat ze informatie geven over het leven van de eerste christenen,
en vooral omdat ze voor het eerst proberen de betekenis van Jezus onder woorden te brengen.
Men vraagt zich ook af of die brieven wel echt door Paulus geschreven zijn. Bij sommige brieven
twijfelt men, maar bij de brieven aan de christenen van Rome, Korintië, Galatië, Filippi en Tessalonica
en de brief aan Filemon is men er vrij zeker van dat Paulus de auteur is.
Brieven aan de christenen van Korinte
Paulus bezocht driemaal Korinte, een belangrijke grote moderne havenstad toen in Griekenland.
Tussendoor hielden bezoekers en medewerkers hem op de hoogte van wat in de stad onder
de christenen leefde. Van alle brieven die hij schreef, zijn er twee bewaard. De eerste brief schreef
hij rond 54, de tweede rond 56 vanuit Efese.
Brief aan de christenen van Galatië
Galatië was een erg grote Romeinse provincie, die overeenkwam met een groot stuk van het huidige
Turkije. Paulus schreef zijn brief aan de Galaten wellicht rond 49 na Christus, het jaar van het eerste
concilie te Jeruzalem.
Brief aan de christenen van Rome
Rome was de hoofdstad van het grote Romeinse Rijk, een welvarende stad, waar mensen uit de hele
wereld woonden.
De brief aan de christenen van Rome schreef Paulus in de winter van 57 en 58 in de buurt van
Korinte, op het einde van zijn derde missiereis. Hij dicteerde deze brief aan Tertius en liet die dan
naar Rome brengen door Febe, die diaken was.
Gewoonlijk waren de brieven van Paulus een antwoord op vragen of problemen die christenen hem
stelden. Maar niet de brief aan de Romeinen, want Paulus was niet eerder in Rome geweest en kende
de gemeenschap van Romeinse christenen dus niet. Met deze brief wilde hij zijn bezoek inleiden.
Daarom schreef hij er de samenvatting in van de inhoud van wat hij predikte. De centrale gedachte in
deze brief is dat mensen van hun zonden kunnen gered worden door in Jezus Christus te geloven.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
44
Thema’s
Hét lied over liefde (naar 1 Korintiërs 12, 31 – 13,13)
De Korintiërs waren erom bekend dat ze graag en veel discussieerden. Paulus wijst er hen op dat
alleen liefde echt belangrijk is. Hij gebruikt in zijn brief niet minder dan vijftien werkwoorden om te
bezingen wat de liefde allemaal doet of niet doet. Waar mensen elkaar zo liefhebben, daar wordt
zichtbaar en tastbaar wie en hoe God is.
Het lichaam van Christus (naar 1 Korintiërs 12, 12-30)
Paulus gebruikt voor het volk van God het beeld van het menselijk lichaam, dat met zijn vele ledematen één geheel vormt. Dat beeld roept eenheid in verscheidenheid en verscheidenheid in de eenheid
op. Het beeld dat Paulus daarvoor gebruikt, was een bekende manier van spreken in zijn tijd.
De vruchten van de Geest (naar Galaten 5, 16-23)
Paulus maakt in zijn brief duidelijk dat christenen zich moeten laten leiden door de Geest van God.
Als ze dat laten gebeuren, levert dat in hun leven een rijke oogst aan liefde, vreugde en vrede.
Houd van elkaar! (naar Romeinen 12, 9-21)
In zijn brief aan de christenen van Rome, schrijft Paulus over wat het is christen te zijn.
In dit stukje roept hij christenen op om oprecht van elkaar te houden.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
45
Paulus naar Rome (Hnd. 21-28)
Dit verhaal wordt uitgewerkt in onderwerp 7, ‘Paulus’.
Betekenis toen
Paulus werd veroordeeld. Omdat hij zich beriep op de keizer, werd hij als gevangene gestuurd naar
Rome. De weg naar Rome was niet zonder moeilijkheden: er was een storm, het schip leed schipbreuk …
Wanneer Paulus in Rome aankwam, werd hij enthousiast ontvangen door de christenen van Rome.
Hij verbleef er in een huis waar een soldaat hem moest bewaken.
Hoe het verder ging met Paulus is niet bekend. Sommigen zeggen dat hij kort nadien veroordeeld
werd. Anderen zeggen dat hij vrijgelaten werd en verder is getrokken om over Jezus te vertellen.
Later zou hij te Rome onthoofd zijn en begraven op de plaats waar nu de basiliek van Sint-Paulusbuiten-de-muren staat.
Thema’s
•
•
De radicale keuze voor Jezus zorgt ervoor dat Paulus veel vijanden heeft bij de joden.
De manier waarop Paulus omgaat met zijn veroordeling en de manier waarop hij praat,
zijn een voorbeeld voor christenen die vervolgd worden.
© 2013 Sterren aan de hemel - Uitgeverij Averbode - Filip Noël en Hans Debel / Duiding bij de verhalen over Paulus door Chantal Leterme
46