Italo Svevo: De stam 1 De stam had halt gehouden

Italo Svevo: De stam
1
De stam had halt gehouden. Temidden van de woestijn had hij een groot
stuk land gevonden dat royaal was voorzien van water, weilanden en
bomen. Het eeuwige doortrekken, onderbroken door korte stops, was
voorbij. Ongewild, want door niemand voorgeslagen, had de stam zich in
dit paradijs gevestigd. Hij was als betoverd geraakt door het stuk grond en
kon zich er niet meer van los te maken. Hij was opgeklommen, zo leek het,
naar dat hogere niveau van ontwikkeling dat het nomadenbestaan uitsluit.
Na een eeuwigdurend rondtrekken was de stam tot rust gekomen. De
tenten veranderden langzamerhand in huizen; elk stamlid werd eigenaar
van een bezit.
De jaren verstreken. De ongedurige strijder Alì voelde zich
ongemakkelijk onder de nieuwe levensstijl; hij zadelde zijn paard en reed
dwars door wat hij koppig het kampement bleef noemen; hij schreeuwde:
— Ik trek verder, volg mij!
— En onze geliefde grond, hoe moet het daarmee? zo vroegen de
meesten zich af.
Toen begrepen ze voor altijd met hun grond verbonden te zijn. En Alì
vertrok, alleen.
2
De oude Hoessein moest een besluit nemen over een meningsverschil dat
was ontstaan tussen de twee eigenaren van aangrenzende stukken grond.
Het bleek een lastige kwestie. Eèn van de eigenaren maakte aanspraak op
een deel van de oogst van de ander, die per vergissing zijn grond had
bewerkt; de schuld kon echter ook bij de ander liggen, want die had
verzuimd zijn eigendom duidelijk af te bakenen.
Hoessein dacht diep na en zei tenslotte: — Ik zal de wetten van de stam
raadplegen.
De volgende dag moest Hoessein aan de Raad der Ouderen verklaren
dat de wet in dit geval niet voorzag. Het was de eerste keer dat een
landbouwer op zijn recht stond, landbouwers waren er immers nooit
geweest.
De Ouderen begaven zich naar het plein waar de stam zijn openbare
bijeenkomsten hield en riepen allen bijeen.
— Wij weten niet hoe recht te spreken. Als iemand weet hoe wij nu
verder moeten, laat hij dan vrijuit zijn mening zeggen.
Niemand sprak. De stam wist het moeilijke probleem niet op te lossen.
3
Hoessein nam opnieuw het woord:
—Broeders! Onze stam is rijk en er mankeert ons niets behalve wetten!
Om in dit concrete geval het recht, waarvan ik onkundig ben, zo dicht
mogelijk te benaderen, besluit ik dat de oogst, die de aanleiding was voor
dit geschil, gelijkelijk tussen beide partijen zal worden verdeeld. Opdat
onze rechters in de toekomst het geringe onrecht dat wij vandaag hebben
begaan, kunnen vermijden, stuurt de stam èèn van haar leden naar de
volkeren die sinds lang leven op de manier die wij pas enkele jaren kennen.
Zij zullen vast en zeker beschikken over wetten die het recht regelen tussen
degenen die werken en zij die eigendommen bezitten.
Iedereen stemde in. Men had begrepen dat de stam zijn eigen recht
moest scheppen.
Hoessein richtte zich vervolgens tot de partijen met deze genereuze
woorden:
—Eén van jullie is vandaag benadeeld door de stam die hem recht
verschuldigd was. Beklaag u niet! Er komt misschien een dag waarop men
op dit meningsverschil met dankbaarheid zal terugkijken.
4
Achmed vertrok. De Ouderen hadden hem eenstemmig verkozen tot hun
afgevaardigde. Hij was nog erg jong, maar verrassend energiek en
weloverwogen voor zijn leeftijd. De profeten (de stam telde er nog een
paar) voorspelden dat hij was voorbestemd het welzijn en de roem van de
stam te vergroten; uit respect voor de profeten handelden de stamoudsten
zodanig dat de voorspelling zou uitkomen.
Achmed vertrok. Hij was zich sterk bewust van het belang van de
missie die hem was toevertrouwd; gedurende zijn eenzame reis herhaalde
hij voor zichzelf de eed die hij ten overstaan van de stamoudsten had
afgelegd:
— O, geliefd vaderland, ik zal u het recht brengen.
Aangekomen in Europa zette hij zich voor geruime tijd aan de studie,
die zolang duurde dat men zei: —Achmed studeert voor de hele stam.
5
Toen hij na jarenlange afwezigheid in zijn vaderland terugkeerde,
bemerkte hij, terwijl hij nog te paard zat en door de straten van de kleine
stad reed, dat de levensomstandigheden van de stam aanzienlijk waren
veranderd. Het verbaasde hem niet. Het sprak vanzelf dat het op deze
manier zou zijn gelopen, want de wetten van de economie behielden hun
kracht, ook temidden van de woestijn. Waar eens de keurige kleine huisjes
stonden die in het begin de tenten hadden vervangen, waren nu weelderige
villa’s en stinkende krotten gekomen. Op straat zag hij schamel geklede
mensen, terwijl anderen in kostbare gewaden gingen.
Achmed richtte zich op in zijn zadel om in de verte te zien. Nee!
Fabrieken met hun schoorstenen waren hier nog niet te zien.
— Ik ben precies op tijd om ze hier te brengen, dacht Achmed.
De stamoudsten kwamen bijeen om Achmeds verhalen aan te horen.
Maar het liep anders: de eerste bijeenkomst werd een les in praktisch recht
waarin Achmed zijn stamgenoten onderrichtte. Bij zijn terugkomst was
namelijk gebleken dat enkele achterblijvers zich zijn bezittingen hadden
toegeëigend. Of had men hem misschien weggezonden om hem ongestoord
te kunnen bestelen?
De stamoudsten erkenden de juistheid van zijn opmerkingen en besloten
hem de hoeveelheid goud te geven die hij zou hebben verworven met de
verkoop van zijn grondbezit.
Maar Achmed was niet tevreden:
— En hoe word ik beloond voor de tijd die ik heb besteed aan het
welzijn van de stam? Mijn vermogen zou vandaag de dag fors zijn
toegenomen, mijn grond- en huizenbezit zou zijn vermeerderd als ik niet
afwezig was geweest in de periode dat de waarde van jullie eigendommen
is gegroeid. Ik verlang dat aan het bedrag dat mij wordt uitgekeerd als
schadevergoeding, de rente op rente zal worden toegevoegd op basis van
de berekening die ik jullie zal uitleggen.
De stamoudsten lieten blijken dat zij hiermee accoord konden gaan.
6
Maar toen stond de hoogbejaarde Hoessein op om zijn radicaal afwijkende
mening te geven:
— Jouw manier van rentebereking kennen wij helaas maar al te goed. Je
moet weten, Achmed, dat dit niet meer de stam is die jij achterliet. Ik ben
bang dat je reis vergeefs is geweest, want wij beschikken over voldoende
wetten, teveel zelfs. Het was niet mogelijk te wachten tot jij terugkwam om
ze te schrijven; de wetgeving die wij dringend nodig hadden werd
geschreven, daarbij de uitgangspunten volgend die ons redelijk leken. Wij
dachten dat wij door deze wetten gelukkiger zouden worden, maar het
tegendeel gebeurde: de door helden bevolkte stam die jij achterliet is
veranderd in een agglomeraat van onderdanige slaven en brutale meesters.
Gezegend zij Alì, die niet bij ons wilde blijven om deze verraderlijke grond
te verbouwen! Ik heb slapeloze nachten door schuldgevoel, omdat ik de
stam ooit aanraadde het nomadenbestaan vaarwel te zeggen. Ik heb op
jouw terugkeer gewacht om een beslissing te kunnen nemen die aan deze
situatie een eind maakt. Als jij ons iets kunt vertellen over een volk dat
gelukkiger leeft dan wij nadat het zich heeft losgemaakt van het
nomadenbestaan, dan zul je de rente over de rente die je vraagt ontvangen.
En anders krijg je niets, en wij, dat hoop ik tenminste, keren terug naar het
nomadenleven.
Achmed vroeg een dag om na te denken. De zaak was te belangrijk om
in een oogwenk op te lossen. De rente over rente van zijn kapitaal zou
immers een behoorlijke som opleveren.
7
Hij verdiepte zich in de stamwetten en trof er in de kiem alles in aan dat
ook in de moderne en perfectere Staten deel van de wet uitmaakte. Hij zou
hier en daar wel iets hebben kunnen toevoegen en verbeteren. Hij
verlangde ernaar zijn kennis te tonen en nieuwe wetten te dicteren die de
stam nog niet kende, omdat de stams prille fase van economische
ontwikkeling er nog niet om vroeg. Maar hij was niet gek en voelde er
niets voor zich belachelijk te maken.
Voor de oude Hoessein koesterde hij een groot respect. De man die in
het verleden de moedigste en vrijgevigste was, liet zich kennen nu als het
meest intelligente en doortastende stamlid. De wetten, die zeker van zijn
hand waren, bleken helder en van grote eenvoud. Ze waren geschreven om
de conflicten te regelen die aan de wetgever waren voorgelegd. Ze bevatten
geen enkele contradictie. Een hogere en heldere geest had in de bijzondere
gevallen de overeenkomsten en verschillen weten te duiden.
Daarom meende Achmed niet te kunnen liegen omwille van zijn geld.
Hij moest de waarheid zeggen; en de waarheid – of wat hij voor de
waarheid hield – zou Hoesein zeker niet kunnen accepteren.
Hij deed die nacht geen oog dicht. Tegen de ochtend kreeg hij plotseling
een idee: — Misschien slaag ik erin mijn geld te redden en mijn fabriek te
bouwen.
8
De dag erna, in aanwezigheid van alle stamoudsten, begon hij te verklaren
dat de geschiedenis van de stam niets anders was dan de geschiedenis van
de mensheid. In het begin, toen de stam nog nomadisch was, streed hij als
èèn man de strijd om het bestaan, maar met de komst van de vooruitgang
streed ieder voor zichzelf. De sterksten overwonnen en onderwierpen de
zwakkeren. En het was goed dat het zo ging. Hoessein, die treurde over het
lot der overwonnenen, was de post die hij bekleedde niet waardig. Elk
aanzienlijk lid zal een overwinnaar zijn en het hele ras wordt sterker en kan
de vergelijking met de andere volkeren in de ecomische strijd gemakkelijk
aan. — De weg die jullie zijn opgegaan is de juiste, zei Achmed, — en
elke andere is jullie verboden. Onze wetten zijn nog niet perfect maar ik
zal jullie helpen ze zekerder te maken, maar zonder ze te veranderen.
Hoessein zou jullie terug willen leiden naar het nomadenbestaan, maar dat
is vergeefse moeite, niemand zou hem volgen.
— Iets anders heb je ons niet te bieden?, vroeg Hoessein verbitterd. —
Het gebrek aan geluk waaronder tallozen van ons nu gebukt gaan, is dus
onherroepelijk gedecreteerd?
9
— Ik breng jullie nog iets, antwoordde de slimme Achmed. — Ik breng
jullie de hoop. In de stam zal de strijd nog eeuwen doorgaan. Hij staat pas
aan het begin van die strijd, die steeds chaotischer zal worden. Een deel
van jullie - hoewel onschuldig - is veroordeeld om de helft van de dag door
te brengen in een ongezonde omgeving, om op zo’n manier te werken dat
de gezondheid, het denken en de ziel erbij zullen inschieten. Ze worden
lelijk, veracht en verworpen. Voor hen zijn de liederen van jullie dichters
en de het ideeënspel van jullie filosofen niet bestemd. Voor hen is de lage
cultuur weggelegd en bovendien zullen zij zich niet eens menswaardig
kunnen voeden en kleden. Maar wat nu het ongeluk is van de armen, die
jullie dwingen je land te bewerken, dat is nog rijkdom en geluk vergeleken
met het lot dat voor hun nakomelingen in het verschiet ligt. En slechts dàn
zal de stam zich hebben aangepast aan de loop de tijden. En alleen dan –
dus over eeuwen – zal een nieuwe tijd aanbreken en zal de mens, gelouterd
door zoveel ongeluk, naar een nieuwe orde gaan streven. De onteigenden,
samengebracht door de fabrieken – hun onheil – zullen zich aaneensluiten,
en vol hoop zullen zij de nieuwe tijd zien aanbreken en zich erop
voorbereiden. En in de nieuwe tijd zal er brood, werk en geluk zijn, en het
zal er zijn voor iedereen.
— En deze nieuwe tijden, kun je die in detail voorspellen in de wetten?,
vroeg Hoessein gespannen.
10
— Ik heb veel gereisd, zei Achmed, — maar tot nu toe heb ik geen enkel
land gevonden dat zo’n niveau van organisatie heeft bereikt. Ik kan jullie
alleen dit zeggen: In dat verre verschiet zal de grond van de stam zijn en
ieder die daartoe in staat is zal hem moeten bewerken. En de opbrengst zal
van iedereen zijn. De strijd zal niet verdwijnen, want waar leven is, is ook
strijd, maar hij zal niet gaan om de verovering van het dagelijks brood,
want het brood zal een recht zijn, zoals vandaag de lucht die wij in
ademen. De overwinnaar valt geen andere genoegdoening ten deel dan dat
hij de stam heeft gediend.
— En wij zouden zolang moeten wachten tot we dat geluk hebben
bereikt?, schreeuwde Hoessein met overslaande stem, en zich tot Achmend
wendend zei hij: — Je hebt je rente over rente verdiend. Je moet weten dat
de stam bij het einde wil beginnen.
Achmed was tevreden over zijn eigen slimheid en incasseerde zijn
goud. Hij controleerde wat hij ontving en meende dat het voldoende was
om de fabriek – waarvan hij had gedroomd – neer te zetten, temidden van
het de stam die hem betaalde in de overtuiging dat hij aan de fabriek was
ontsnapt.
11
Een Europeaan, die ongelukkig was in eigen land en daar genoeg van had,
klopte op een dag aan bij Hoessein en vroeg hem te worden toegelaten tot
de gelukkige stam.
— Onmogelijk, zei Hoessein. — We hebben ondervonden dat de manier
waarop wij samenleven voor jullie Europeanen ongeschikt is.
Beledigd zei de Europeaan tegen Hoessein: — Waren wij het niet die
jullie wetten hebben uitgedacht?
— Jullie mogen ze dan wel hebben uitgedacht, maar jullie zijn niet in
staat ze te begrijpen noch ernaar te leven. We hebben zelfs een arabier weg
moeten sturen die het ongeluk had gehad door jullie te zijn opgevoed.
Triëst, oktober 1897.